gepubliceerd op 19 september 1998
Koninklijk besluit houdende de wijziging van het koninklijk besluit van 21 maart 1997 houdende uitvoering van artikel 9 van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden in toepassing van de artikelen 7, § 2, 30, § 2 en 33, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen
10 AUGUSTUS 1998. - Koninklijk besluit houdende de wijziging van het koninklijk besluit van 21 maart 1997 houdende uitvoering van artikel 9 van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden in toepassing van de artikelen 7, § 2, 30, § 2 en 33, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden in toepassing van de artikelen 7, § 2, 30, § 2 en 33, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, inzonderheid op artikel 9;
Gelet op het koninklijk besluit van 21 maart 1997 houdende uitvoering van artikel 9 van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden in toepassing van de artikelen 7, § 2, 30, § 2 en 33, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, inzonderheid op de artikelen 3 en 4;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 2 juli 1998;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 2 juli 1998;
Gelet op de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg, inzonderheid op artikel 15;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 13 juli 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door het feit dat de werkgevers onverwijld in kennis moeten worden gesteld van de mogelijkheden inzake vermindering van RSZ bijdragen waarvan zij kunnen genieten bij invoering van de collectieve arbeidsduurvermindering;
Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en Onze Minister van Sociale Zaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 21 maart 1997 houdende uitvoering van artikel 9 van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden in toepassing van de artikelen 7, § 2, 30, § 2 en 33, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen wordt vervangen als volgt : « § 1. De onderneming die na de periode van erkenning, de tijdens de erkenningperiode doorgevoerde arbeidsduurvermindering handhaaft, kan voor elke werknemer wiens arbeidsduur werd verminderd op basis van een collectieve arbeidsovereenkomst, zonder dat de arbeidsduur lager mag zijn dan gemiddeld 32 uren per week, verder genieten van de volgende bijdragevermindering : - de eerste 4 kwartalen na de erkenning wordt de bijdragevermindering vastgesteld volgens de volgende formule : 85 % van de forfaitaire bijdragevermindering = 85 % van NWT x [63-0,36 x (NWT - 1536)] waarbij de factor NWT = aantal arbeidsuren en gelijkgestelde uren van de betrokken werknemer in het kalenderjaar. - in het vijfde tot het achtste kwartaal na de erkenning wordt de bijdragevermindering vastgesteld volgens de volgende formule : 70 % van de forfaitaire bijdragevermindering = 70 % van NWT x [63 - 0,36 x (NWT - 1536)] waarbij de factor NWT = aantal arbeidsuren en gelijkgestelde uren van de betrokken werknemer in het kalenderjaar. - in het negende tot het twaalfde kwartaal na de erkenning wordt de bijdragevermindering vastgesteld volgens de volgende formule : 55 % van de forfaitaire bijdragevermindering = 55 % van NWT x [63 - 0,36 x (NWT - 1536)] waarbij de factor NWT = aantal arbeidsuren en gelijkgestelde uren van de betrokken werknemer in het kalenderjaar - in het dertiende tot het zestiende kwartaal na de erkenning wordt de bijdragevermindering vastgesteld volgens de volgende formule : 40 % van de forfaitaire bijdragevermindering = 40 % van NWT x [63 - 0,36 x (NWT - 1536)] waarbij de factor NWT = aantal arbeidsuren en gelijkgestelde uren van de betrokken werknemer in het kalenderjaar. - in het zeventiende tot het twintigste kwartaal na de erkenning wordt de bijdragevermindering vastgesteld volgens de volgende formule : 25 % van de forfaitaire bijdragevermindering = 25 % van NWT x [63 - 0,36 x (NWT - 1536)] waarbij de factor NWT = aantal arbeidsuren en gelijkgestelde uren van de betrokken werknemer in het kalenderjaar.
Art. 2.Artikel 4, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Na het aflopen van de erkenning geniet de onderneming aan wie de toelating verleend werd verder gebruik te maken van de bijdragevermindering overeenkomstig artikel 3, voor elke werknemer die op basis van de in artikel 2, § 1, tweede lid, bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst zijn gemiddelde wekelijkse arbeidsduur vermindert zonder dat deze nieuwe arbeidsduur lager mag zijn dan gemiddeld 32 uren per week, van de volgende voorlopige bijdragevermindering : - gedurende de eerste 4 kwartalen na de erkenning : 17.850 Bfr. per kwartaal. - gedurende het vijfde tot het achtste kwartaal na de erkenning : 14.700 Bfr. per kwartaal. - gedurende het negende tot het twaalfde kwartaal na de erkenning : 11.550 Bfr. per kwartaal. - gedurende het dertiende tot het zestiende kwartaal na de erkenning : 8.400 Bfr. per kwartaal. - gedurende het zeventiende tot het twintigste kwartaal na de erkenning : 5.250 Bfr. per kwartaal.
Art. 3.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van het trimester na dat waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Art. 4.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 10 augustus 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN