gepubliceerd op 23 december 1999
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 april 1965 houdende vaststelling van de modaliteiten tot inrichting van de dringende geneeskundige hulpverlening en houdende aanwijzing van de gemeenten als centra van het eenvormig oproepstelsel
8 JULI 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 april 1965 houdende vaststelling van de modaliteiten tot inrichting van de dringende geneeskundige hulpverlening en houdende aanwijzing van de gemeenten als centra van het eenvormig oproepstelsel
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening, inzonderheid op artikel 1, derde lid, vervangen bij de wet van 22 februari 1998, en op artikel 4bis, ingevoegd bij de wet van 22 februari 1998;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 april 1965 houdende vaststelling van de modaliteiten tot inrichting van de dringende geneeskundige hulpverlening en houdende aanwijzing van de gemeenten als centra voor het eenvorming oproepstelsel, inzonderheid op de artikelen 1 en 6bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 en op artikel 7, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 9 mei 1995 en 10 augustus 1998;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën van 29 maart 1999;
Gelet op het besluit van de Ministerraad van 1 april 1999 over het verzoek om advies door de Raad van State binnen een termijn van een maand;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 8 juni 1999, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse zaken, belast met Volksgezondheid, en van Onze Minister van Pensioenen, Veiligheid, Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 2 apri 1965 houdende vaststelling van de modaliteiten tot inrichting van de dringende geneeskundige hulpverlenning en houdende aanwijzing van het eenvormig oproepstelsel, ingevoegd bij koninklijk besluit van 10 augustus 1998 wordt aangevuld met een punt 7°, luidend als volgt : « 7° het dichtsbijgelegen ziekenhuis : het ziekenhuis dat op het ogenblik van de oproep binnen de kortste tijd bereikbaar is van op de plaats waar het slachtoffer of de zieke zich bevindt. »
Art. 2.In artikel 6bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 10 augustus 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden « De akkoorden en het protocol bedoeld in artikel 4, 5° en 6° » vervangen door de woorden « De akkoorden en de protocollen bedoeld in artikel 4, eerste lid, 5°, 6°, en 6°bis »;2° in § 1, tweede lid, worden de woorden « artikel 4, 5° » vervangen door de woorden « artikel 4, eerste lid, 5° »;3° in § 1, derde lid, worden de woorden « artikel 4, 5°, b) » vervangen door de woorden « artikel 4, eerste lid, 5°, b) »;4° in § 4 worden de woorden « artikel 7, derde lid, 2°, en 3°, van dit besluit en in artikel 4, 6°, van voornoemd besluit » vervangen door de woorden « artikel 7, derde lid, 2° en 3°, en vierde lid, 1° en 2°, en in artikel 4, eerste lid, 6° en 6°bis, van voornoemde besluit ».
Art. 3.In artikel 6quater, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 10 augustus 1998, worden de woorden « artikel 4, 5° » vervangen door de woorden « artikel 4, eerste lid, 5° ».
Art. 4.In artikel 7 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 9 mei 1995 en 10 augustus 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden « persoon die effectief voor de werking van de ambulancedienst instaat » vervangen door de woorden « de personen die effectief voor de werking van de ambulancedienst instaan »;2° in de inleidende zin van het derde lid worden de woorden « een in de werking van de dringende geneeskundige hulpverlening opgenoemen spoedgevallendienst » vervangen door « spoedgevallendienst »;3° in het derde lid, 1°, worden de woorden « of zieken » geschrapt;4° in het derde lid, 2°, van de Franse tekst wordt het woord « patient » vervangen door het woord « malade »;5° het derde lid, 3°, wordt vervangen als volgt : « 3° indien de behandelende arts, aanwezig bij de patiënt, bevestigt dat deze met betrekking tot de kwestieuze specifieke pathologieën een medisch dossier heeft in een ander ziekenhuis met een spoedgevallendienst;dit vervoer mag slechts plaatsvinden voor zover deze afwijking overeenstemt met het protocol bedoeld in artikel 4, eerste lid, 6°, van het voornoemde koninklijk besluit van 10 augustus 1998 en, indien bedoeld ziekenhuis zich buiten de interventiezone van de mobiele urgentiegroep bevindt, voor zover de aangestelde vaststelt dat de werking van de dringende geneeskundige hulpverlening en de naleving van voornoemde wet van 8 juli 1964 gewaarborgd blijven ». 6° de volgende leden worden toegevoegd : « In het geval er geen mobiele urgentiegroep tussenkomt, kan de aangestelde, bij afwijking van het tweede lid, op verzoek van de behandelende arts aan de personen die effectief voor de werking van de ambulancedienst instaan, het meest aangewezen ziekenhuis aanwijzen, dat over een spoedgevallendienst beschikt en waarheen de patiënt moet worden vervoerd, in de volgende gevallen : 1° wanneer het slachtoffer of, de zieke, omwille van zijn gezondheidstoestand, specifieke diagnostische of therapeutische middelen nodig heeft, en dit bij toepassing van het protocol bedoeld in artikel 4, eerste lid, 6°bis, van voornoemd koninklijk besluit van 10 augustus 1998;2° indien de zieke met betrekking tot de kwestieuze, speciefieke pathologieën, een medisch dossier heeft in een ander ziekenhuis en dit bij toepassing van het protocol bedoeld in artikel 4, eerste lid, 6°bis, van voornoemd koninklijk besluit van 10 augustus 1998. De toepassing van het vierde lid mag slechts geschieden voor zover de behandelend geneesheer zich bij het slachtoffer of de ziekte bevindt en aan de persoon die ter plaatse instaat voor de werking van de ambulancedienst een gemotiveerd attest aflevert tot bevestiging van de noodzaak van de toepassing van 1°, of 2°, van het vierde lid. De aangestelde mag slechts het ziekenhuis aanduiden overeenkomstig het verzoek van de behandelend geneesheer wanneer hij vaststelt dat de werking van de dringende geneeskundige hulpverlening en de toepassing van voornoemde wet van 8 juli 1964 gewaarborgd blijven.
In afwijking van het vorig lid, mag in het geval bedoeld in punt 2°, van het vierde lid, de behandelend geneesheer bij voorbaat het attest opmaken en dient hij bij de oproep zich niet meer bij het slachtoffer of de ziekte te bevinden, en dit voor zover dit geschiedt bij toepassing van het protocol bedoeld in artikel 4, eerste lid, 6°bis, van voornoemd koninklijk besluit van 10 augustus 1998. »
Art. 5.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, belast met Volksgezondheid en Onze Minister van Pensioenen, Veiligheid, Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 8 juli 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, belast met Volksgezondheid, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Pensioenen, Veiligheid, Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu, J. PEETERS