Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 28 november 2001
gepubliceerd op 01 februari 2002

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de openbare kredietinstellingen, betreffende de toepassing van het interprofessioneel akkoord van 8 december 1998 en van artikel 8 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen en van hoofdstuk III, afdeling VI, onderafdeling 1 "Inspanningen ten voordele van de werklozen" van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen (1)

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2001013175
pub.
01/02/2002
prom.
28/11/2001
ELI
eli/besluit/2001/11/28/2001013175/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

28 NOVEMBER 2001. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de openbare kredietinstellingen, betreffende de toepassing van het interprofessioneel akkoord van 8 december 1998 en van artikel 8 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen en van hoofdstuk III, afdeling VI, onderafdeling 1 "Inspanningen ten voordele van de werklozen" van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen (risicogroepen) (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de openbare kredietinstellingen;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 22 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de openbare kredietinstellingen, betreffende de toepassing van het interprofessioneel akkoord van 8 december 1998 en van artikel 8 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen en van hoofdstuk III, afdeling VI, onderafdeling 1 "Inspanningen ten voordele van de werklozen" van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen (risicogroepen).

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 28 november 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de openbare kredietinstellingen Collectieve arbeidsovereenkomst van 22 juni 1999 Toepassing van het interprofessioneel akkoord van 8 december 1998 en van artikel 8 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen Toepassing van hoofdstuk III, afdeling VI, onderafdeling 1 "Inspanningen ten voordele van de werklozen" van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen (risicogroepen) (Overeenkomst geregistreerd op 13 augustus 1999 onder het nummer 51896/CO/325) Inleiding en toepassingsgebied Binnen het raam van het interprofessioneel akkoord van 8 december 1998 en van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen en van de wettelijke en reglementaire bepalingen die haar aanvullen of zullen aanvullen, alsook, wat de inspanningen voor de risicogroepen betreft, binnen het raam van hoofdstuk III, afdeling VI, onderafdeling 1 "Inspanningen ten voordele van de werklozen" van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, is er het volgende overeengekomen in het Paritair Comité voor de openbare kredietinstellingen.

Onverminderd de regelingen die in de instellingen bestaan en gunstiger kunnen uitvallen, geldt de volgende collectieve arbeidsovereenkomst voor de instellingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de openbare kredietinstellingen, en voor hun personeel.

Beschikkingen HOOFDSTUK I. - Tewerkstellingspolitiek en werkzekerheid 1. Voor de jaren 1999 en 2000 blijft het behoud van de tewerkstelling een vast gegeven in de sociale politiek van de ondernemingen van de sector.De instellingen zullen dan ook hun traditionele tewerkstellingspolitiek voortzetten, evenwel rekening houdend met de zich wijzigende omstandigheden en met de verscherpte concurrentieomgeving, die nieuwe belemmeringen kunnen invoeren in het streven naar een maximale consolidatie van de tewerkstelling.

Binnen deze context, zal naar het optimaal behoud van de bestaande activiteiten in de sector en van de lokale werkgelegenheid worden gezocht en zal het mogelijke worden ondernomen om het behoud van de werkgelegenheid te kunnen verwezenlijken voor het personeel van de bedreigde ondernemingen van de sector.

In overeenstemming met wat beoogd wordt door de verdere toepassing van de loonnorm en binnen de mogelijkheden van iedere instelling zullen de inspanningen gaan naar de vorming en de training van het personeel alsook naar het behoud, de herziening en de uitbreiding van de arbeidsbevorderende en arbeidsherverdelende maatregelen die zullen worden vergemakkelijkt door een meer flexibele organisatie van de arbeidstijd, zoals overeengekomen in hoofdstuk IV van de sector-collectieve arbeidsovereenkomst van 27 juni 1997. 2. Indien, overeenkomstig de procedure van collectieve arbeidsovereenkomst nr.9 van 9 maart 1972 tot coördinatie van de in de Nationale Arbeidsraad gesloten nationale akkoorden en collectieve arbeidsovereenkomsten, betreffende de ondernemingsraden, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 12 september 1972, wordt vastgesteld dat de realisatie van de doelstelling inzake het behoud van de tewerkstelling een ernstig probleem zou stellen voor de toekomst van de instelling, verbinden de betrokken ondertekenaars zich ertoe samen te zoeken naar mogelijke oplossingen en sociale begeleidingsmaatregelen door middel van een sociaal overleg binnen de onderneming, dat wordt omgezet in een collectieve arbeidsovereenkomst op bedrijfsvlak of in een bedrijfsakkoord.

Bij gebreke aan een overeenkomst over oplossingen op dit niveau, zal het probleem aan het paritair comité worden voorgelegd dat binnen een maximumtermijn van drie maanden alle middelen te zijner beschikking zal uitputten.

Het niet-naleven van de procedure zal de nietigheid tot gevolg hebben van de beslissingen die in dit raam werden genomen. 3. Indien uit de evaluatie van de maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling en de herverdeling van de arbeid op het vlak van de instelling blijkt dat bijkomende initiatieven noodzakelijk zijn, komen de partijen overeen deze maatregelen te onderzoeken. 4. De bepalingen van punt 1.2 hiervoor zijn niet toepasselijk op de gevallen van individuele afdanking die betrekking hebben op de uitvoering van de arbeidsovereenkomst.

In dergelijke gevallen blijft de procedure waarin is voorzien in de alinea's 2 tot 4 van artikel 4 van de sectorale collectieve kader-arbeidsovereenkomst van 23 april 1987 houdende coördinatie van sommige bepalingen inzake loon-, arbeids- en tewerkstellingsvoorwaarden, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 3 november 1987, onverminderd gelden. HOOFDSTUK II. - Maatregelen ter vrijwaring van de werkgelegenheid I. Vorming en training.

Teneinde de competentie van het personeel voortdurend te verbeteren en te vernieuwen, verbinden de instellingen er zich toe alle nodige inspanningen te doen en verder te zetten qua vorming en training om het competentieniveau van hun personeel op peil te houden en te vermijden dat hun personeelsleden voorbijgestreefd zouden geraken.

Te dien einde zal iedere instelling, gespreid over maximaal 5 jaar, vormingsplannen voorleggen en uitvoeren die het hele personeel bestrijken : ze zullen naargelang het geval aan de ondernemingsraad of aan de vakbondsafvaardiging worden voorgelegd.

Daarenboven zal jaarlijks aan de sectorale Vaste Commissie voor de werkgelegenheid verslag worden uitgebracht over de verwezenlijkte opleidingen.

II. Arbeidsbevorderende en arbeidsherverdelende maatregelen.

Naast de arbeidsbevorderende en arbeidsherverdelende maatregelen waarvan sprake in de sectorale collectieve arbeidsovereenkomst van 31 mei 1994 gesloten in het Paritair Comité voor de openbare kredietinstellingen, betreffende de toepassing van de artikelen 80 tot 83 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen en van titel IV van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 juli 1997, en de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 juni 1997, gesloten in het Paritair Comité voor de openbare kredietinstellingen, betreffende de toepassing van artikel 8 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen en hoofdstuk II "Maatregelen ten voordele van de werkgelegenheid en de vorming" van het koninklijk besluit van 27 januari 1997, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 31 augustus 1999, die verder worden aangemoedigd en die kunnen worden herzien en uitgebreid in iedere instelling, worden volgende regelingen verder uitgewerkt. 1. Loopbaanonderbreking. Het recht op onderbreking van de beroepsloopbaan waarvan sprake in hoofdstuk II, punt II, 1 van de sector-collectieve arbeidsovereenkomst van 27 juni 1997 en dat werd verlengd gedurende de periode waarin de onderhandelingen over het interprofessioneel akkoord 1999-2000 verder lopen met als uiterste datum einde juni 1999, wordt terug verlengd onder dezelfde voorwaarden en modaliteiten tot op het einde van het jaar 2000. 2. Conventionele brugpensioenen. § 1. In toepassing van artikel 110 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, kan in de ondernemingen van de sector een stelsel van voltijds conventioneel brugpensioen ingesteld worden, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen, voor de ontslagen werknemers die in de periode van 1 januari 1999 tot 31 december 2000, 56 jaar of ouder zijn.

In toepassing van artikel 112 van de in vorig lid vernoemde wet mag in de instellingen van de sector een stelsel van halftijds brugpensioen voor de periode van 1 januari 1999 tot 31 december 2000 ingevoerd worden, zoals bedoeld in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55 gesloten op 13 juli 1993 in de Nationale Arbeidsraad voor de werknemers bedoeld in artikel 46 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, vanaf de leeftijd van 55 jaar. § 2. De werknemer waarvan het arbeidscontract een einde neemt in het raam van § 1 of van de vorige collectieve arbeidsovereenkomsten van de sector, moet slechts vervangen worden indien de geldende wettelijke regeling op dat ogenblik een vervangingsplicht oplegt.

Indien door de niet-vervanging voor de betrokken werknemer, op gelijk welk ogenblik van zijn brugpensioen, het percentage dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het bedrag van zijn werkloosheidsuitkering, lager komt te liggen dan het percentage toepasselijk bij vervanging, zal de instelling het bedrag van de patronale vergoeding dusdanig verhogen dat de gevolgen van de vermindering van bedoeld percentage volledig worden gecompenseerd. § 3. Alternatieve formules van vervroegde uittreding kunnen in de instellingen worden behouden of uitgewerkt in functie van hun eigen bedrijfspensioenregelingen. 3. Deeltijdarbeid. In de instellingen worden de bestaande formules van deeltijdarbeid behouden of verbeterd.

Voor zover de organisatie van de dienst het kan rechtvaardigen, wordt het regime van deeltijdarbeid opengesteld voor ten minste 15 pct. van het gemiddeld aantal werknemers, berekend zoals voor het recht op loopbaanonderbreking. 4. Soepele arbeidsregimes. Binnen het raam van hoofdstuk IV van de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 juni 1997 aangaande de flexibele organisatie van de arbeidstijd, zullen de instellingen onderzoeken voor welke categorieën van hun personeel de verdeling van de volle arbeidsprestaties over 4 dagen of elke andere formule overeen te komen op ondernemingsvlak, mogelijk is. 5. Structurele overuren. De instellingen verbinden er zich toe de strijd tegen de structurele overuren verder te zetten en hierover verslag uit te brengen bij de sectorale Vaste Commissie voor de werkgelegenheid.

De aanwezigheidsuren worden geregistreerd overeenkomstig de modaliteiten vastgesteld op ondernemingsvlak. HOOFDSTUK III. - Inspanningen voor de risicogroepen In toepassing van hoofdstuk III, afdeling VI, onderafdeling 1 "Inspanningen ten voordele van de werklozen" van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, verbinden de instellingen van de sector er zich toe samen gedurende het jaar 1999 en het jaar 2000 telkens ten minste 0,10 pct. van de volledige jaarlijkse loonmassa van de sector, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, aan te wenden voor de rekrutering, het behoud en de vorming in de sector van risicogroepen, zoals ze worden omschreven in artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 april 1991 tot uitvoering van artikel 173 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen, alsook voor de opleiding en de begeleiding van bedreigde en oudere werknemers.

De concrete invulling en controle ervan zullen gebeuren binnen het paritair comité. De inspanning zal in het bijzonder besteed worden aan de rekrutering en het behoud van laaggeschoolde werklozen en langdurig werklozen.

De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA)-stagiairs worden in die inspanning niet meegeteld, tenzij het gaat om langdurig werklozen, maar wel de personen die een eerste werkervaringscontract hebben.

Dit artikel zal slechts uitwerking hebben voor zover de instellingen er niet worden toe verplicht de bedoelde inspanning van 0,10 pct. te storten aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, het Tewerkstellingsfonds of elders.

HOOFDSTUK IV. - Sociale voordelen voor het personeel 1.1. Een enveloppe van 0,75 pct. van de loonmassa van het vorig jaar wordt bestemd om sociale voordelen aan het personeel toe te kennen; deze enveloppe is samengesteld : - uit de reeds bestaande enveloppe van 0,25 pct., waarvan sprake in artikel 3, 1e tot 3e lid, van de sector-collectieve arbeidsovereenkomst van 5 april 1993 en in artikel 2 van de sector-collectieve arbeidsovereenkomst van 22 juni 1995, die wordt verlengd volgens de bestaande modaliteiten; - uit een nieuwe enveloppe van 0,50 pct. aan te wenden volgens de modaliteiten die op ondernemingsniveau, paritair en volgens de geëigende kanalen, zullen worden bepaald. 1.2. Over de verhoging van de globale enveloppe van 0,75 pct. waarvan sprake in vorig punt 1.1., wordt verder op ondernemingsvlak onderhandeld; indien blijkt dat deze enveloppe tegen einde december 2000 in een bepaalde onderneming de 1 pct. niet overschrijdt, wordt ze automatisch op 1 pct. gebracht op 1 januari 2001 en verdeeld volgens de modaliteiten die op ondernemingsvlak, paritair en volgens de geëigende kanalen, zullen worden bepaald. 1.3. Deze regeling betreffende de enveloppes geldt voor onbepaalde duur. 1.4. Voor een of bepaalde ondernemingen kan van die regeling afgeweken worden bij protocol. 1.5. Deze enveloppes kunnen niet gecumuleerd worden met premies en andere koopkrachtverhogende maatregelen die zouden toegekend worden in andere paritaire comités voor het personeel van de ondernemingen betrokken bij de huidige onderhandelingen. In dergelijk geval kunnen de betrokken werknemers aanspraak maken op het hoogste bedrag. HOOFDSTUK V. - Arbeidsduurvermindering 1.1. De ondertekenende vakbondsorganisaties dringen erop aan dat een arbeidsduurvermindering wordt ingesteld in de ondernemingen van de sector.

Teneinde na te gaan of er ook op sectorvlak een vermindering van de referentie-arbeidstijd op jaarbasis kan worden bereikt, zal de Beroepsvereniging van de openbare kredietinstellingen (van de OKI) het initiatief nemen om dit interparitair tussen de banken, de spaarbanken en de openbare kredietinstellingen met betrekking tot de aspecten arbeidsduur, organisatie van de arbeidstijd en beschikbaarheid te doen bespreken; indien op einde juni van het jaar 2000 op dit gebied geen resultaat is geboekt, wordt de discussie hieromtrent in de maand september 2000 hervat overeenkomstig het principe dat arbeidsduurvermindering wordt nagestreefd op week- of jaarbasis, op sector of op ondernemingsniveau, en dit in de mate dat de concurrentieomstandigheden het toelaten.

Indien een effectieve arbeidsduurvermindering in een onderneming niet is doorgevoerd op 1 januari 2000, wordt deze maatregel van dan af vervangen door een enveloppe van 0,25 pct. van de loonmassa van het vorige jaar, betaalbaar in het eerste kwartaal van het jaar, enveloppe die komt boven de enveloppe of enveloppes welke op grond van hoofdstuk IV moeten worden verleend en dit voor zover op ondernemingsniveau intussen geen evenwaardige enveloppe werd toegekend; dezelfde modaliteiten zullen erop toepasselijk zijn.

Deze enveloppe van 0,25 pct. vervalt geheel of gedeeltelijk vanaf het jaar waarop de arbeidsduurvermindering wordt toegekend met dien verstande dat twee werkdagen gelijkstaan met 0,25 pct. 1.2. Deze regeling geldt tot wanneer een nieuwe regeling aangaande de arbeidsduurvermindering op sector-vlak of op ondernemingsvlak wordt afgesproken. HOOFDSTUK VI. - Diverse bepalingen Worden verlengd voor de duur van deze overeenkomst, artikel 1 (maatregelen voor de bejaarde werknemers), artikel 6 (drie opeenvolgende weken vakantie tijdens de hoofdvakantieperiode) en artikel 7 (paritair onderzoek naar de kwaliteitsverbetering van de arbeidsrelatie) van de sectorale collectieve arbeidsovereenkomst van 22 juni 1995, betreffende de toepassing van het centraal akkoord van 7 december 1994 en de wet van 3 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 17 februari 199 7.

Nieuwe formules van winstdeelnemingen kunnen in de ondernemingen van de sector worden toegekend voor zover ze aan de wettelijke voorwaarden voldoen om niet te moeten worden meegerekend voor de berekening van de loonkostenontwikkeling.

Binnen het paritair comité zal een paritaire werkgroep worden opgericht die de toekomstige werking van het Paritair Comité voor de openbare kredietinstellingen zal onderzoeken evenals de relatie van dit comité met de andere paritaire comités van de financiële sector.

De bepalingen betreffende de tewerkstellingspolitiek en de werkzekerheid waarvan sprake in hoofdstuk I, zullen het voorwerp uitmaken van onderhandelingen in paritair comité voor de jaren 2001 en 2002 vanaf oktober 2000. Indien daarover geen akkoord wordt bereikt vóór einde 2000, blijven de bepalingen van dit hoofdstuk, met uitzondering van zijn punt 1, derde tot vijfde lid, van toepassing tijdens de periode waarin de onderhandelingen verder lopen met als uiterste datum einde juni 2001. HOOFDSTUK VII. - Uitwerking en geldigheidsduur Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 juni 199 9. Ze treedt buiten werking op 31 december 2000, uitgezonderd voor hoofdstuk VI, laatste lid, dat een einde neemt op 30 juni 2001, en voor de hoofdstukken IV en V waarvan de bepalingen voor onbepaalde duur zijn gesloten.

De ondertekenende partijen kunnen hoofdstuk IV en V opzeggen als volgt : - de Beroepsvereniging van de Openbare kredietinstellingen (OKI), met inachtneming van een opzeggingstermijn van 3 maanden; - de drie ondertekenende vakbondsorganisaties samen, met inachtneming van een opzeggingstermijn van 3 maanden.

Deze opzegging wordt betekend door een aangetekend schrijven aan elk van de ondertekenende partijen. De termijn van 3 maanden begint te lopen vanaf de dag waarop de laatste aangetekende brief is verzonden.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 28 november 2001.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^