gepubliceerd op 31 december 2007
Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 400, 401, 403, 404 en 406 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders
27 DECEMBER 2007. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 400, 401, 403, 404 en 406 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat wij ter ondertekening aan Uwe Majesteit voorleggen heeft tot doel het koninklijk besluit van 26 december 1998 tot uitvoering van de artikelen 400, 401, 403, 404 en 406 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, te vervangen.
Ten gevolge van het arrest van het Hof van Justitie van Europese Gemeenschappen van 9 november 2006 hebben de artikelen 400, 401, 403, 404 en 406 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, belangrijke wijzigingen ondergaan via de programmawet van 27 april 2007.
De Regering heeft het voormeld arrest van 9 november 2006 voorgelegd aan de sociale partners verenigd in het paritaire comité van de Bouw.
Het arrest van het Europees Hof van Justitie van 9 november 2006 stelde dat de inhouding en hoofdelijke aansprakelijkheid (fiscaal) niet meer : - automatisch, - preventief - en algemeen mogen zijn.
Er dient ook te worden gestreefd naar een vereenvoudiging en een snellere en efficiëntere procedure van registratie.
Alle informatie moet beschikbaar zijn via een informaticaplatform met rechtstreekse links naar de nodige gegevensbestanden. 1. Principes van de Registratieprocedure - De registratie is vrijwillig - De registratie wordt van toepassing op alle werken in onroerende staat en onroerend door bestemming.In de reglementering wordt een definitie van deze verruiming vermeld (BTW-besluit met toevoeging van andere activiteiten). Er wordt één registratie verricht voor alle werken in onroerende staat (niet langer de 28 deelcategorieën). - Op termijn wordt de aanvraag vereenvoudigd door een unieke gegevensinzameling via een ondernemingsloket. Dit ondernemingsloket dient uitgerust te zijn met een informaticaplatform dat in verbinding staat met alle provinciale registratiecommissies en de centrale registratiecommissie zodat de informatie consulteerbaar is in alle richtingen. Voor buitenlandse ondernemingen gebeurt via het ondernemingsloket een melding' in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie. De betrokkenheid van KBO en de ondernemingsloketten moet voor de uitwerking worden afgetoetst in samenspraak met de bevoegde administraties. - Er wordt in een eerste fase bepaald om verder te gaan zoals nu het geval is. De ondernemingen zullen hun dossiers zelf indienen bij de bevoegde commissie. De ondernemingsloketten zullen slechts tussenkomen wanneer de Kruispuntbank van Ondernemingen klaar zal zijn en de noodzakelijke informaticamiddelen zullen zijn uitgewerkt, hetzij vanaf 1 januari 2009. 2. Behandeling van de aanvraag voor registratie. Hierna wordt de procedure zoals ze zal bestaan wanneer alle noodzakelijke informaticamiddelen zullen zijn uitgewerkt, voor U, Sire, in het kort uiteengezet. - De aanvraag wordt via het ondernemersloket (OL) (unieke gegevensinzameling) op (elektronische) wijze doorgestuurd naar de bevoegde provinciale registratiecommissie (PRC) of, voor aanvragen van buitenlandse aannemers, naar de centrale registratiecommissie (CRC), aangevuld met informatie (fiscus) vanuit het informaticaplatform en met inbegrip van een aantal elementen zoals het betalingsgedrag t.o.v. fiscus. De gegevens die het OL aan de PRC dient te leveren zodat de PRC (of centrale RC) binnen een termijn van twee maanden een beslissing kan nemen, worden duidelijk bepaald. In afwachting van de realisatie van het informaticaplatform is een overgangsregeling bepaald zodat er een realistische termijn wordt gegeven aan de PRC (of centrale RC). - De PRC neemt binnen een termijn van twee maanden een beslissing.
Deze termijn loopt vanaf het moment dat er een volledige aanvraag (van de zijde van de aanvrager) is verricht. De voormelde termijn kan eventueel verlengd worden met één maand mits de PRC hiervoor een specifieke motivatie geeft. - De PRC's dienen bij de beoordeling van de dossiers voor de toekenning van de registratie dezelfde criteria te hanteren die nu worden voorzien voor de toekenning of schrapping van een registratie (huidige regelgeving). Om het shoppen tegen te gaan dienen ze bovendien bij de behandeling rekening te houden met de algemene richtlijnen (interpretatie en wijze van toepassing van de regels, niet op individuele dossiers) die door de centrale stuurgroep worden verspreid. De registratiecommissies zullen toegang hebben tot het informaticaplatform om zo bijkomende informatie over de aanvrager (of bestuurders of zaakvoerders) te kunnen opzoeken (vb. : vroeger afgewezen aanvragen of schrappingen,...). Hierdoor wordt het 'shoppen' tussen verschillende registratiecommissies bestreden. - Buitenlandse ondernemingen die in België werkzaamheden wensen uit te voeren, melden zich bij het ondernemingsloket dat zal dienst doen als enig loket (vb. : nu aparte dienst op Economische Zaken waar men kennis van bedrijfsbeheer dient aan te tonen). Het ondernemingsloket zal hierbij de toegangspoort zijn. Een centrale RC (die in nauw contact staat met de bestaande stuurgroep, maar wel een ander orgaan is) zal binnen dezelfde termijn (twee maanden, eventueel verlengbaar met één maand mits motivering) de toekenning onderzoeken. 3. Publicatie van de registratie. Op dit ogenblik en nog tot einde 2008 worden de beslissingen tot registratie en de beslissingen tot schrapping van de registratie bij voortduur in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. Op termijn is bepaald dat de bekendmaking van die beslissingen zal gebeuren via de internetsite van de Kruispuntbank van Ondernemingen. 4. Schrapping van de registratie. - Het initiatief voor een schrappingsvoorstel kan door de bevoegde commissie worden opgestart. De criteria om te bepalen wanneer de PRC (of CRC) een schrappingsvoorstel uit eigen beweging kunnen overwegen, zijn omschreven in het besluit. - Het schrappingsvoorstel kan echter ook worden geïnitieerd door de ledenorganisaties van de commissies (vb. : de sociale partners), de verschillende inspectiediensten of bevoegde diensten (rsz, rva, BTW).
De bevoegde commissie handelt dan dit schrappingsvoorstel verder af. - De commissie licht de ondernemer onverwijld in dat er een schrappingsvoorstel is. Indien de reden van schrapping verband houdt met het bestaan van schulden is dit een soort waarschuwing en zal in het schrappingsvoorstel uitdrukkelijk worden bepaald dat de ondernemer de mogelijkheid krijgt om zich binnen een korte vastgestelde termijn (vb. : één week) te regulariseren. Als dit gebeurt, wordt er uiteraard niet verder gegaan met de schrapping. - De registratiecommissie behoudt steeds een feitelijke appreciatiebevoegdheid maar dient de richtlijnen omtrent de principes van de centrale stuurgroep op te volgen. - Uiterlijk één maand nadat de ondernemer het voormelde schrappingsvoorstel ontving neemt de commissie een beslissing (hoorplicht !). 5. Verplichting tot inhouding op factuur en hoofdelijke aansprakelijkheid. De verplichting om al dan niet inhoudingen te verrichten en de hoofdelijke aansprakelijkheid bij afwezigheid van inhoudingen zijn gewijzigd ingevolge het arrest van het H.J.E.G. van 9 november 2006.
Het criterium van de registratie heeft geen invloed meer op de beoordeling van de verplichting.
Het nieuw opgezette mechanisme heeft als hoeksteen de verplichting voor de opdrachtgever of de aannemer om de inhouding slechts uit te voeren in het geval van het bestaan van sociale en/of belastingschulden in hoofde van de aannemer of de onderaannemer medecontractant, en deze inhouding wordt beperkt tot het bedrag van de schuld met een maximum van 35 % (inzake sociale schulden) of 15 % (inzake fiscale schulden) van het bedrag waarvan de opdrachtgever of de aannemer de belastingschuldige is.
Overeenkomstig artikel 30bis, § 3, zevende lid, (en niet § 4, zesde lid zoals was vermeld in de tekst die naar de Raad van State was gezonden waardoor die Raad een opmerking heeft gemaakt) bepaalt het besluit in artikel 26 de schulden die al dan niet in aanmerking worden genomen om te bepalen of een werkgever schuldenaar is, inzonderheid door rekening te houden met de vereisten verbonden aan de reglementering inzake openbare werken.
Het gaat terzake om : - aan de R.S.Z. alle geëiste aangiften toegezonden hebben tot en met de aangiften betreffende het voorlaatste verlopen kwartaal; - niet meer dan 2.500,00 EUR verschuldigd zijn als bijdragen, vermeerderingen, vaste vergoedingen, nalatigheidsinteresten of gerechtskosten; - in afwijking van het streepje dat voorafgaat, voor de werkgever die ressorteert onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf en die geen bijdragen verschuldigd was voor het overeenstemmend kwartaal van het vorig kalenderjaar, de provisies betaald hebben die voorzien zijn in artikel 34bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 in uitvoering van de wet van 27 juni 1969 ter herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid der werknemers.
Die laatste voorwaarde wordt beoordeeld vanaf de derde werknemer die in dienst is op het einde van de vorige maand. Die analyse gebeurt op grond van de DIMONA. De schulden ten overstaan van de PDOK worden in aanmerking genomen vanaf 70 EUR. De hoofdelijke aansprakelijkheid wordt enkel weerhouden in hoofde van de medecontractant van de aannemer of de onderaannemer wanneer de inhoudingen niet correct werden uitgevoerd. De hoofdelijke aansprakelijkheid binnen een keten wordt dus klaar en duidelijk opgeheven.
De hoofdelijke aansprakelijkheid kan worden toegepast in hoofde van de medecontractant of de aannemer wanneer die een beroep heeft gedaan op een aannemer of een onderaannemer die schulden heeft op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst en voor wie er ondanks de schulden op het ogenblik van de betaling van de facturen geen inhouding is gebeurd.
Een wetsontwerp houdende diverse bepalingen dat is neergelegd in het parlement, bepaalt dat de verplichting tot inhouding inzake fiscale schulden gedurende een jaar is opgeschort, zijnde de tijd die nodig is om de gegevensbank die noodzakelijk is om het al dan niet bestaan van een fiscale schuld te beoordelen, op punt te stellen. 6. Werkmeldingen op de Werf. - Toepassingsgebied - De werfmeldingen zoals we nu kennen blijven bestaan en zullen worden uitgebreid naar alle werken in onroerende staat en onroerend door bestemming vanaf 1 juni 2009. - De meldingen zullen gebeuren via elektronische weg vanaf 1 juni 2009. - De meldingsplicht rust steeds op de hoofdaannemer. - Aan de particulier (ten behoeve van zijn eigen private woning) wordt geen meldingsplicht of medeaansprakelijkheid opgelegd. De melding dient uiteraard wel te gebeuren door de hoofdaannemer. - Meldingen dienen slechts te gebeuren voor werven vanaf een totaal factuurbedrag van 25.000 EUR. - Wie dient de melding te verrichten ? - De meldingsplicht berust uitsluitend op de hoofdaannemer en niet op de opdrachtgever. De hoofdaannemer moet op de hoogte zijn wie er allemaal werkt op de werf (onderaannemers). - De schriftelijke meldingsplicht van de onderaannemers aan de hoofdaannemer zoals die nu wettelijk is bepaald, wordt behouden. - Wat moet worden gemeld ? - Aard van de werkzaamheden. - Plaats(en) van de werken. - De duur van de werken : vermoedelijke begin en einddatum van de werf en de begin- en einddatum van de tussenkomst van de verschillende ondernemingen op de werf. Die begrippen worden in het besluit bepaald. - Het bedrag van de werken. 7. Het advies van de Raad van State De meeste opmerkingen van de Raad van State zijn gevolgd, met uitzondering van : 1° de opmerking in verband met het begrip "op ernstige wijze in overtreding zijn".Dit begrip is heel moeilijk in enkele eenvoudige regels samen te vatten. De betrokken administraties hebben reeds in 1978, toen de regeling is ingevoerd, een niet beperkende lijst gemaakt van ernstige overtredingen. Aangezien de wetgeving steeds evolueert, is dit ook het geval voor die lijst. Bovendien moet de stuurgroep toezien op de eenvormigheid van de beslissingen, wat inhoudt dat ze moet nagaan of alle voorwaarden op dezelfde wijze worden gecontroleerd. Aangezien dit punt tot nog toe geen problemen heeft gegeven en aangezien een lange lijst opnemen de leesbaarheid van de teksten niet zal bevorderen, wordt geoordeeld dat het advies op dit punt niet moet worden gevolgd; 2° de opmerking betreffende de bekendmaking van de adviezen van de stuurgroep is niet pertinent.Deze adviezen moet aan alle belangstellenden kenbaar worden gemaakt. Derhalve moet een procedure worden vastgelegd. In een overgangsfase wordt het huidige systeem behouden dat erop neerkomt dat de bekendmaking via het Belgisch Staatsblad gebeurt zoals de bekendmaking van in kracht van gewijsde gegane uitspraken. Een vertaalfout in de Franstalige tekst van artikel 34 die misschien aan de oorsprong lag van de opmerking, werd verbeterd; 3° de opmerking dat er, door de opschorting van de verplichting tot inhouding en van de hoofdelijke aansprakelijkheid, geen reden is om voor die regels de nodige uitvoeringsbepalingen vast te leggen. Aangezien dit besluit een volledig geheel vormt dat alle aspecten van de uitvoering poogt te regelen en aangezien de opschorting hoe dan ook tijdelijk is, wordt gemeend dat het niet opportuun is die bepalingen nu uit de teksten te verwijderen om ze binnen enkele maanden terug in te voeren.
De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Werk, J. PIETTE De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX
27 DECEMBER 2007. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 400, 401, 403, 404 en 406 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 30bis, § 1, eerste lid, § 2, eerste, tweede, derde en achtste lid, § 3, zevende lid, § 4, eerste, tweede, zesde, zevende, negende tot en met twaalfde lid, § 5, derde lid, § 7, eerste tot en met derde lid en § 9, vervangen bij de wet van 27 april 2007;
Gelet op het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, inzonderheid op de artikelen 400, 1°, 401, §§ 1 en 2, 403, §§ 1, 2 en 5, 404, tweede lid, en 406, § 3, gewijzigd bij de wet van 27 april 2007;
Gelet op de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, inzonderheid op de artikelen 18, §§ 1 en 2 en 57;
Gelet op het koninklijk besluit van 26 december 1998 tot uitvoering van de artikelen 400, 401, 403, 404 en 406 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 mei 2003 tot vaststelling van het bedrag van het inschrijvingsrecht voor de Kruispuntbank van Ondernemingen als handels- of ambachtsonderneming, en de vergoeding van de erkende ondernemingsloketten, gewijzigd bij de besluiten van 5 juni en 21 september 2004 en 22 december 2005, Gelet op het Koninklijk besluit van 19 juni 2003 houdende de nadere regelen voor de toegang tot de Kruispuntbank van Ondernemingen;
Gelet op de adviezen van de Inspecteur van Financiën gegeven op 9 mei en 22 november 2007;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 23 november 2007;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, gegeven op 27 april 2007;
Gelet op het advies van de Nationale Arbeidsraad, gegeven op 17 juli 2007;
Gelet op advies 43.899/2 van de Raad van State, gegeven op 12 december 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door het feit dat de nieuwe maatregelen tot uitvoering van artikelen 400 tot 408 van het WIB/92 en 30bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders zoals gewijzigd bij de programmawet van 27 april 2007 op de voorziene datum, namelijk 1 januari 2008, in werking moeten treden om voormelde bepalingen in overeenstemming te brengen met het arrest dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen op 9 november 2006 heeft gewezen (ref. : C-433/04);
Dat, bij gebrek aan nieuwe uitvoeringsmaatregelen, artikelen 400 tot 408 van het WIB/92 en 30bis van voormeld koninklijk besluit van 28 november 1969 niet meer uitvoerbaar zouden zijn aangezien het Hof van Justitie bepaalde maatregelen in het uitvoeringsbesluit van 26 december 1998 heeft veroordeeld;
Dat de regering niet de bedoeling heeft deze maatregelen tot bestrijding van fraude in de bouwsector zomaar in te trekken;
Dat, rekening houdende met de veroordeling op 9 november 2006 en met de voor de verschillende administraties nodige termijnen om te kunnen beschikken over informatica-applicaties waarbij de reglementering kan worden toegepast zonder nieuwe overtreding van artikelen 49 EG en 50 EG, voorziet de programmawet in voorbereiding in de tijdelijke opschorting van de fiscale maatregelen waarbij de opdrachtgevers en aannemers verplicht zijn inhoudingen op facturen te doen, zonder dewelke ze hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld. Bedoelde teksten zullen slechts van toepassing zijn wanneer de FOD Financiën de schulden van zijn schuldenaars zal kunnen bekendmaken mits naleving van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. Deze opschorting maakt geen deel uit van de overgangsmaatregelen die de Koning bij toepassing van artikel 146 van de programmawet van 27 april 2007 kan nemen;
Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, Onze Minister van Economie en Zelfstandigen, Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Werkingssfeer
Artikel 1.De in artikel 400, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en in artikel 30bis, § 1, 1°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, bedoelde werkzaamheden zijn de werkzaamheden die zijn vermeld in artikel 20, § 2, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde. HOOFDSTUK II. - Registratie als aannemer Afdeling 1. - Voorwaarden waaraan moet worden voldaan om als aannemer
te kunnen worden geregistreerd
Art. 2.§ 1. De registratie als aannemer wordt slechts verleend aan aannemers die op het ogenblik van de beslissing van de in afdeling 5 hierna bedoelde registratiecommissie voldoen aan de navolgende voorwaarden : 1° indien het een natuurlijke persoon betreft, gevestigd zijn in België, in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte of in een staat waarvan de ondernemingen ingevolge een internationaal akkoord in België op dezelfde manier moeten worden behandeld als de Belgische ondernemingen;indien het een rechtspersoon betreft, opgericht zijn in overeenstemming met de Belgische wetgeving, met die van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte of met die van een staat waarvan de ondernemingen ingevolge een internationaal akkoord in België op dezelfde manier moeten worden behandeld als de Belgische ondernemingen, en zijn maatschappelijke zetel, zijn voornaamste inrichting of zijn zetel van bestuur of beheer binnen die Europese Economische Ruimte of in die staat hebben; 2° voor een in artikel 1 bedoelde werkzaamheid, ofwel ingeschreven zijn in de Kruispuntbank van Ondernemingen in de hoedanigheid van een handels- of ambachtonderneming, ofwel in het handelsregister of in het beroepsregister volgens de eisen van de wetgeving van de lidstaat van de Europese Economische Ruimte of van de staat waarvan de ondernemingen ingevolge een internationaal akkoord in België op dezelfde manier moeten worden behandeld als de Belgische ondernemingen, waar zij zijn gevestigd;3° a.ofwel, beschikken over een ondernemingsnummer toegekend door de Kruispuntbank van Ondernemingen dat als inschrijvingsnummer inzake de belasting over de toegevoegde waarde is geactiveerd; b. ofwel, voor een in § 5 vermelde aanvrager, die niet beschikt over een identificatienummer toegekend door de Kruispuntbank van Ondernemingen dat als inschrijvingsnummer inzake de belasting over de toegevoegde waarde is geactiveerd, beschikken, voorzover het bestaat, over een inschrijvingsnummer inzake de belasting over de toegevoegde waarde in de lidstaat van de Europese Economische Ruimte of in de staat waarvan de ondernemingen ingevolge een internationaal akkoord in België op dezelfde manier moeten worden behandeld als de Belgische ondernemingen, waar hij is gevestigd;4° in voorkomend geval, geïdentificeerd zijn als werkgever volgens de eisen van de wetgeving van de lidstaat van de Europese Economische Ruimte of van de staat waarvan de ondernemingen ingevolge een internationaal akkoord in België op dezelfde manier moeten worden behandeld als de Belgische ondernemingen, waar zij zijn gevestigd;5° niet in staat van faillissement verkeren, tenzij in geval van verschoonbaarheid of rehabilitatie, noch het voorwerp zijn van een procedure tot faillietverklaring of soortgelijke;6° niet het voorwerp zijn van een verbod om persoonlijk of door een tussenpersoon enig koopmansbedrijf uit te oefenen, krachtens het koninklijk besluit nr.22 van 24 oktober 1934, betreffende het rechterlijk verbod aan bepaalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen; 7° indien het gaat om een vennootschap, mogen de bestuurders, zaakvoerders of personen die bevoegd zijn om de onderneming te verbinden : - geen personen zijn aan wie het uitoefenen van dergelijke functies verboden is krachtens het in 6° genoemd koninklijk besluit nr.22 van 24 oktober 1934; - niet in staat van faillissement verkeren, tenzij in geval van verschoonbaarheid of rehabilitatie, noch het voorwerp zijn van een procedure tot faillietverklaring of soortgelijke; 8° tijdens de periode van vijf jaar voorafgaand aan de beslissing van de registratiecommissie niet aansprakelijk gesteld zijn voor de verbintenissen of schulden van een gefailleerde vennootschap, bij toepassing van de artikelen 229, 5°, 265, 456, 4°, of 530 van het Wetboek van vennootschappen;9° niet op ernstige wijze in overtreding zijn met de wettelijke en reglementaire bepalingen in verband met de uitoefening van in artikel 1 bedoelde werkzaamheden;10° tijdens de periode van vijf jaar voorafgaand aan de beslissing van de registratiecommissie, niet herhaaldelijk of op ernstige wijze in overtreding zijn geweest met betrekking tot de fiscale, sociale en loonverplichtingen, met betrekking tot de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied of met betrekking tot de wettelijke en reglementaire bepalingen in verband met de uitoefening van in artikel 1 bedoelde werkzaamheden;11° geen achterstallige bedragen verschuldigd zijn als lonen, belastingen, voorheffingen, bijdragen te innen door een instelling van sociale zekerheid, of als bijdragen te innen door of voor een fonds voor bestaanszekerheid krachtens de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid;de bedragen waarvoor een afbetalingsplan bestaat en wordt nageleefd, worden niet als achterstallige bedragen aangemerkt; 12° voldoende financiële, administratieve en technische middelen hebben om het naleven van fiscale, sociale en loonverplichtingen te waarborgen.De criteria om te bepalen of er voldoende financiële middelen zijn, worden vastgelegd bij ministerieel besluit, medeondertekend door de drie Ministers die bevoegd zijn voor Financiën, Werk en Sociale Zaken; 13° onder de bestuurders, zaakvoerders of personen die bevoegd zijn om de vennootschap te verbinden, geen natuurlijke of rechtspersonen tellen die tijdens de periode van vijf jaar voorafgaand aan de beslissing van de registratiecommissie, herhaaldelijk of op ernstige wijze in overtreding zijn geweest met betrekking tot de fiscale, sociale en loonverplichtingen, met betrekking tot de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied of met betrekking tot de wettelijke en reglementaire bepalingen in verband met de uitoefening van in artikel 1 bedoelde werkzaamheden. Het speelt daarbij geen rol of deze overtredingen gepleegd zijn ten persoonlijken titel of bij de uitoefening van verantwoordelijkheden in één of andere vennootschap; § 2. De registratie als aannemer wordt eveneens verleend aan tijdelijke handelsvennootschappen, aan stille handelsvennootschappen of aan maatschappen waarvan de deelgenoten, die een in artikel 1 vermelde werkzaamheid verrichten, voldoen aan de in § 1 gestelde voorwaarden. § 3. De registratie als aannemer wordt eveneens verleend aan erkende sociale economiebedrijven die voldoen aan de voorwaarden van § 1, 1°, 3°, 4°, 10° wat de fiscale verplichtingen, de verplichtingen van werkgevers en de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied betreft, 11°, 12° en 13° wat de fiscale verplichtingen, de verplichtingen van werkgevers betreft en de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied betreft. § 4. De registratie als aannemer wordt verleend aan uitzendkantoren die over een erkenning als uitzendkantoor beschikken voor uitzendactiviteiten in de bouwsector en voldoen aan de voorwaarden vermeld in § 1. § 5. De aanvrager die zijn woonplaats, zijn maatschappelijke zetel, zijn voornaamste inrichting of zijn zetel van bestuur of beheer niet in België heeft, moet in België woonplaats kiezen voorzover hij geen mandaat heeft verleend aan een ondernemingsloket als bedoeld in artikel 2, 7°, van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, om in te staan voor het vervullen van alle door dit besluit opgelegde administratieve formaliteiten met betrekking tot de registratie als aannemer, onverminderd de bepalingen van de wet van 5 maart 2002 tot omzetting van de Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten, en tot invoering van een vereenvoudigd stelsel betreffende het bijhouden van sociale documenten door ondernemingen die in België werknemers ter beschikking stellen. Afdeling 2. - Aanvraag tot registratie
Art. 3.§ 1. Om als aannemer te worden geregistreerd, moet door een ondernemingsloket als bedoeld in artikel 2, 7°, van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, via het centraal informaticaplatform een aanvraag worden ingediend bij een in afdeling 5 hierna bedoelde registratiecommissie volgens het in § 2 vermelde onderscheid. § 2. De aanvraag tot registratie wordt gericht tot de voorzitter van de commissie van het gebied waar : - de aanvrager zijn woonplaats heeft, wanneer het een natuurlijk persoon betreft; - de aanvrager zijn maatschappelijke zetel heeft, wanneer het een rechtspersoon betreft; - de aanvrager zijn voornaamste inrichting heeft, wanneer het een tijdelijke handelsvennootschap of een stille handelsvennootschap betreft; - één van de vennoten zijn woonplaats of maatschappelijke zetel heeft, wanneer het een maatschap betreft.
Wat de in artikel 2, § 5, bedoelde aanvrager betreft, moet de aanvraag worden gericht tot de voorzitter van de centrale registratiecommissie.
Art. 4.Het model van de aanvraag tot registratie wordt vastgesteld door de leidinggevende ambtenaar van de administratie bevoegd voor de vestiging en de invordering van de inkomstenbelastingen. De aanvraag wordt ondertekend door de aanvrager of door zijn wettelijke of statutaire lasthebber.
Art. 5.§ 1. Met uitzondering van de stukken die gegevens bevatten waarvan het ondernemingsloket dat de aanvraag indient, bevestigt dat ze reeds opgenomen zijn in de Kruispuntbank van Ondernemingen of in enige andere voor het loket toegankelijke gegevensbank van openbare diensten, moeten bij de aanvraag, op straffe van niet-ontvankelijkheid, de navolgende stukken worden gevoegd : 1° door natuurlijke personen : a) een bewijs waaruit blijkt dat de in artikel 2, § 1, 1°, gestelde voorwaarde vervuld is;b) een uittreksel uit het strafregister of, bij ontstentenis, een gelijkwaardig document afgeleverd door een gerechtelijke of overheidsinstantie van de lidstaat van de Europese Economische Ruimte of van de staat waarvan de ondernemingen ingevolge een internationaal akkoord in België op dezelfde manier moeten worden behandeld als de Belgische ondernemingen, waar de aanvrager gevestigd is en waaruit blijkt dat hij niet, bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, veroordeeld is geweest tot een verbod om persoonlijk of door een tussenpersoon enig koopmansbedrijf uit te oefenen;2° door rechtspersonen : a) een afschrift van de oprichtingsakte zoals die tot op de datum van de aanvraag is gewijzigd of een afschrift van de gecoördineerde statuten;b) enig document waaruit blijkt dat de in artikel 2, § 1, 1°, gestelde voorwaarde vervuld is;c) een lijst met de namen van de bestuurders, de zaakvoerders en de personen die bevoegd zijn om de rechtspersoon te verbinden;d) voor de ten name van de in c bedoelde personen, een uittreksel uit het strafregister of, bij ontstentenis, een gelijkwaardig document afgeleverd door een gerechtelijke of overheidsinstantie van de Staat waar die personen gevestigd zijn en waaruit blijkt dat zij niet, bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, veroordeeld zijn geweest tot een verbod om persoonlijk of door een tussenpersoon enig koopmansbedrijf uit te oefenen;e) een uittreksel uit het strafregister van de rechtspersonen of, bij ontstentenis, een gelijkwaardig document afgeleverd door een gerechtelijke of overheidsinstantie van de lidstaat van de Europese Economische Ruimte of van de staat waarvan de ondernemingen ingevolge een internationaal akkoord in België op dezelfde manier moeten worden behandeld als de Belgische ondernemingen, waar de aanvrager gevestigd is;3° door iedere aanvrager : een afschrift van de inschrijving in het beroepsregister volgens de eisen van de wetgeving van het land waar hij gevestigd is;4° door de aanvrager-werkgever : a) een bewijs van de inschrijving als werkgever bij de bevoegde overheid volgens de eisen van de wetgeving van het land waar hij gevestigd is;b) een bewijs van aansluiting bij een verzekeringsorganisme voor de aansprakelijkheid van de werkgever inzake arbeidsongevallen;5° door de in artikel 2, § 5, bedoelde aanvrager : attesten afgeleverd door de bevoegde overheid van de lidstaat van de Europese Economische Ruimte of van een staat waarvan de ondernemingen ingevolge een internationaal akkoord in België op dezelfde manier moeten worden behandeld als de Belgische ondernemingen, waar hij gevestigd is en waaruit blijkt dat hij in die lidstaat geen achterstallige belastingen of sociale bijdragen verschuldigd is;6° door erkende sociale economie-ondernemingen : het bewijs van hun erkenning door de bevoegde instanties;7° door de in artikel 2, § 5, vermelde aanvrager die niet beschikt over een identificatienummer toegekend door de Kruispuntbank van Ondernemingen dat als inschrijvingsnummer inzake de belasting over de toegevoegde waarde is geactiveerd : een attest afgeleverd door de fiscale administratie van de lidstaat van de Europese Economische Ruimte of van een staat waarvan de ondernemingen ingevolge een internationaal akkoord in België op dezelfde manier moeten worden behandeld als de Belgische ondernemingen, waar hij is gevestigd, waaruit blijkt dat hij de hoedanigheid van belastingplichtige inzake de belasting over de toegevoegde waarde bezit en waarop zijn inschrijvingsnummer inzake die belasting voorkomt;8° door de uitzendkantoren erkend voor activiteiten in de bouwsector : het bewijs van hun erkenning door de bevoegde instanties. In voorkomend geval vraagt het ondernemingsloket aan de aanvrager de ontbrekende stukken of de stukken waarvoor geen enkele nuttige informatie beschikbaar is in de Kruispuntbank van Ondernemingen of in enige andere voor het loket toegankelijke gegevensbank van openbare diensten.
Het ondernemingsloket bepaalt de termijn binnen dewelke de stukken moeten worden voorgelegd. § 2. Wanneer het overeenkomstig § 1, 1°, b, of 2°, d en e, gevraagde document niet wordt uitgereikt in de betrokken lidstaat of Staat, kan het worden vervangen door een verklaring onder eed of een plechtige verklaring van de betrokkene vóór een gerechtelijke of overheidsinstantie, een notaris of een bevoegde beroepsorganisatie van die lidstaat of Staat. Afdeling 3. - Mededelingsplicht van de geregistreerde aannemers
Art. 6.§ 1. Voorzover de hierna vermelde inlichtingen niet reeds zijn opgenomen in de Kruispuntbank van Ondernemingen of in enige andere voor de registratiecommissies toegankelijke gegevensbank van openbare diensten, is de geregistreerde aannemer verplicht de provinciale registratiecommissie van het gebied waar, al naargelang het geval, zijn woonplaats, zijn maatschappelijke zetel of zijn voornaamste inrichting gelegen is, of de centrale registratiecommissie, binnen vijftien dagen kennis te geven van de volgende inlichtingen : 1° de wijziging van zijn woonplaats, zijn maatschappelijke zetel of zijn voornaamste inrichting, de verplaatsing van zijn voornaamste inrichting, de wijziging van de woonplaats of de maatschappelijke zetel van een vennoot, wat een maatschap betreft, of de wijziging van het adres waar hij, overeenkomstig artikel 2, § 5, in België woonplaats heeft gekozen;2° de wijziging in de benaming waaronder hij zijn werkzaamheden verricht;3° de gehele of gedeeltelijke stopzetting van zijn werkzaamheden;4° ingeval het om een rechtspersoon gaat, de overdracht van de werkelijke bestuursbevoegdheid van de onderneming in andere handen;5° het feit dat hij werkgever is geworden;6° de hernieuwing van de erkenning bedoeld in artikel 5, § 1, 6°, van een sociale economiebedrijf;7° de intrekking van de erkenning bedoeld in artikel 5, § 1, 6°, van een sociale economiebedrijf;8° de hernieuwing van de erkenning bedoeld in artikel 5, § 1, 8°, van een uitzendkantoor in de bouwsector;9° de intrekking van de erkenning bedoeld in artikel 5, § 1, 8°, van een uitzendkantoor in de bouwsector;10° de omvorming van een geregistreerd inschakelingsbedrijf tot een vennootschap met een sociaal oogmerk. De kennisneming door de bevoegde registratiecommissie van de in het eerste lid, 4° en 10°, vermelde inlichtingen via de Kruispuntbank van Ondernemingen, via enige andere voor de registratiecommissies toegankelijke gegevensbank van openbare diensten of ten gevolge van de kennisgeving door de aannemer geldt als een nieuwe aanvraag tot registratie overeenkomstig artikel 3. In afwachting van een nieuwe beslissing van de commissie blijft de oorspronkelijke registratie van kracht. § 2. Wanneer een geregistreerde aannemer zijn werkzaamheden stopzet en die werkzaamheden worden voortgezet door de echtgenoot of door één of meer erfgenamen of erfgerechtigden in de rechte lijn van die aannemer, moet degene die de werkzaamheden voortzet daarvan binnen vijftien dagen kennis geven aan de bevoegde registratiecommissie. Die kennisgeving geldt als een aanvraag tot registratie overeenkomstig artikel 3. In afwachting van een beslissing van de commissie wordt de oorspronkelijke registratie geacht geldig te blijven ten name van degene die de werkzaamheden voortzet. § 3. Wanneer een geregistreerde aannemer zijn eenmanszaak omvormt tot een vennootschap waarin hij de enige vennoot is, moet die vennootschap binnen vijftien dagen nadat de oprichtingsakte van de vennootschap is verleden, de bevoegde registratiecommissie inlichten. Die kennisgeving geldt als een nieuwe aanvraag tot registratie overeenkomstig artikel 3. In afwachting van een beslissing van de commissie wordt de oorspronkelijke registratie geacht geldig te blijven ten name van de vennootschap. Afdeling 4. - Schrapping van de registratie
Art. 7.De in afdeling 5 hierna bedoelde registratiecommissie kan in de navolgende gevallen beslissen dat de registratie wordt geschrapt : 1° wanneer zich een ander feit dan de in artikel 8 bedoelde feiten, voordoet dat een beletsel zou zijn geweest voor het verlenen van de registratie bij toepassing van artikel 2, mocht het zich tevoren hebben voorgedaan;2° wanneer de betrokkene nalaat gegevens nodig voor de berekening van de bijdragen voor sociale zekerheid, binnen de voorgeschreven termijnen aan de bevoegde instellingen te bezorgen volgens de voorschriften van het betrokken land;3° wanneer de betrokkene meer dan drie maanden ten achteren is met het indienen van zijn aangiften inzake bedrijfsvoorheffing of belasting over de toegevoegde waarde;4° wanneer uit een geheel van omstandigheden blijkt dat er een ernstig gevaar bestaat dat de betrokkene zijn fiscale of sociale verplichtingen niet zal nakomen;5° wanneer de betrokkene heeft nagelaten gevolg te geven aan de verzoeken die krachtens artikel 10, § 2, aan hem worden gericht;6° wanneer het bepaalde in artikel 6 van dit besluit niet wordt nageleefd;7° wanneer de betrokkene welke ook zijn hoedanigheid is, de bepalingen van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders of van de artikelen 400 tot 408 van het Wetboek inkomstenbelastingen van 1992 niet naleeft;8° wanneer de betrokkene een in artikel 1 vermelde activiteit uitvoert voor dewelke hij niet of niet meer is ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen in de hoedanigheid van een handels- of ambachtonderneming.
Art. 8.De registratie wordt geschrapt : 1° wanneer de betrokkene zijn werkzaamheden volledig stopzet;2° wanneer blijkt dat de registratie verleend werd op grond van door de betrokkene verstrekte onjuiste of onvolledige inlichtingen of verklaringen;3° wanneer de betrokkene ten achteren is met de betaling van lonen of van belastingen, voorheffingen, sociale bijdragen of voorschotten op die bijdragen, te innen door een instelling van sociale zekerheid of bijdragen te innen door of voor een fonds voor bestaanszekerheid krachtens de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid.Met voorschotten op die bijdragen worden bedoeld de provisies bedoeld in de artikelen 34 en 34bis van het voornoemde koninklijk besluit van 28 november 1969. De bedragen waarvoor een afbetalingsplan bestaat en wordt nageleefd, worden niet als achterstallige bedragen aangemerkt; 4° wanneer de betrokkene ofwel herhaaldelijk ofwel op ernstige wijze in overtreding is geweest op het stuk van de fiscale, sociale en loonverplichtingen, op het stuk van de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied of op het stuk van de wettelijke en reglementaire bepalingen in verband met de uitoefening van in artikel 1 bedoelde werkzaamheden. Afdeling 5. - De registratiecommissie
Onderafdeling 1. - Opdracht, territoriale bevoegdheid en samenstelling van de registratiecommissie
Art. 9.§ 1. Per provincie wordt een registratiecommissie opgericht ten einde de in § 2 vermelde opdracht te vervullen ten overstaan van de aannemers die overeenkomstig het in artikel 3 vermelde onderscheid in die provincie zijn gevestigd.
Ten overstaan van de aannemers die overeenkomstig het in artikel 3 vermelde onderscheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn gevestigd, wordt die opdracht vervuld door : - de voor de provincie Vlaams-Brabant bevoegde commissie voor de aanvragen of mededelingen in het Nederlands; - de voor de provincie Waals-Brabant bevoegde commissie voor de aanvragen of mededelingen in het Frans.
De voor de provincie Luik bevoegde commissie beslist in de taal van het dossier over de aanvragen of mededelingen in het Duits.
Er wordt een centrale registratiecommissie opgericht ten einde de in § 2 vermelde opdracht te vervullen ten overstaan van de in artikel 2, § 5, bedoelde aannemers. De commissie beslist in een van de landstalen naar keuze van de aanvrager. § 2. De registratiecommissie heeft als opdracht te beslissen over : - de overeenkomstig artikel 3 ingediende aanvragen; - de schrapping van de registratie overeenkomstig de artikelen 7 en 8.
Art. 10.§ 1. Bij het onderzoek naar het vervuld zijn van de in artikel 2 vermelde voorwaarden of naar de omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot de schrapping van de registratie overeenkomstig de artikelen 7 en 8, kan de registratiecommissie een beroep doen op de medewerking van de personeelsleden van de Federale overheidsdienst Sociale Zekerheid, de Federale Overheidsdienst Financiën, de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg en van de overheidsdienst belast met het toezicht op de werkloosheidsreglementering, evenals op de medewerking van de personeelsleden van de instellingen van sociale zekerheid en de Fondsen voor bestaanszekerheid, belast met de inning van de bijdragen.
In het kader van het voornoemde onderzoek kan de commissie tevens de betrokken personen van de in het vorige lid bedoelde overheidsdiensten, instellingen en fondsen oproepen met het oog op het inwinnen van mondelinge toelichtingen. § 2. Onverminderd het recht van de registratiecommissie om mondelinge inlichtingen te vragen, is ieder aannemer verplicht de commissie, op haar verzoek, binnen de hem toegekende termijn, schriftelijk alle andere inlichtingen te verstrekken dan die tot dewelke de commissie normaal gezien toegang heeft via de Kruispuntbank van Ondernemingen of andere databanken van overheidsdiensten, en die van hem worden gevorderd in het kader van het in § 1 bedoelde onderzoek. Evenwel mag de commissie ten hoogste om de drie maanden vragen dat de in artikel 2, § 5, vermelde aannemer die de registratie als aannemer heeft bekomen, nieuwe attesten voorlegt als vermeld in artikel 5, § 1, 5°.
In het kader van het voornoemde onderzoek kan de commissie de aannemer eveneens oproepen teneinde mondeling inlichtingen in te winnen. § 3. Indien de commissie kennis heeft van feiten betreffende een geregistreerde aannemer die een reden tot schrapping kunnen vormen, brengt zij hierover de bevoegde ambtenaar op de hoogte.
Art. 11.§ 1. Iedere registratiecommissie bestaat uit negen leden volgens de hierna vermelde modaliteiten door Ons benoemd : 1° drie leden-ambtenaren worden respectievelijk benoemd op voorstel van : a) de minister tot wiens bevoegdheid de sociale zaken behoren;b) de minister tot wiens bevoegdheid de financiën behoren;c) de minister tot wiens bevoegdheid de werkgelegenheid behoort;2° drie leden worden op voorstel van de representatieve werkgeversorganisaties benoemd;3° drie leden worden op voorstel van de representatieve werknemersorganisaties benoemd. Volgens dezelfde modaliteiten worden ten minste negen plaatsvervangende leden benoemd.
De leden en de plaatsvervangende leden worden benoemd voor een periode van vijf jaar; hun mandaat is hernieuwbaar.
De leden en de plaatsvervangende leden die hun mandaat niet kunnen voleindigen, worden vervangen. Daartoe wordt de samenstelling van de commissie twee maal per jaar aangepast.
De centrale commissie moet per landstaal minstens een lid tellen dat die taal machtig is. § 2. Iedere commissie wordt voorgezeten door een der in § 1, 1°, bedoelde ambtenaren, daartoe door Ons benoemd op voorstel van de aldaar genoemde Ministers. § 3. Het secretariaat van de registratiecommissies wordt verzorgd door de Federale Overheidsdienst Financiën.
De zetel van de registratiecommissies wordt gevestigd in een plaats die wordt bepaald door de minister tot wiens bevoegdheid de financiën behoren. § 4. De leden en de plaatsvervangende leden van de registratiecommissies en de ambtenaren die het secretariaat ervan verzorgen, alsmede de personen die bij toepassing van artikel 10, § 1, tweede lid, worden opgeroepen, zijn verplicht tot de meest volstrekte geheimhouding aangaande alle zaken waarvan ze wegens de uitvoering van hun opdracht kennis hebben.
In afwijking van het eerste lid zijn de leden-ambtenaren en de ambtenaren die het secretariaat verzorgen, evenwel gemachtigd aan de ambtenaren van de Sociale Inspectie van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid, aan de ambtenaren van de algemene directie Toezicht op de sociale wetten van de Federale Overheidsdienst Arbeid, Tewerkstelling en Sociaal Overleg en aan de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Financiën en van de Federale Overheidsdienst Economische Zaken, K.M.O., Middenstand en Energie de inlichtingen mede te delen die zij nodig hebben om de hen opgedragen uitvoering van wettelijke en reglementaire bepalingen te verzekeren. § 5. De registratiecommissie wordt in rechte vertegenwoordigd en treedt op door haar voorzitter. § 6. De werkingskosten van de registratiecommissies zijn ten laste van de begroting van de Federale Overheidsdienst Financiën.
De gerechtskosten inzake betwistingen waarin de registratiecommissie betrokken is, zijn ten laste van de begroting van het departement waarvan de voorzitter afhangt.
Onderafdeling 2. - Beslissing over de aanvraag tot registratie of over de mededeling door een geregistreerde aannemer
Art. 12.§ 1. Na onderzoek naar het vervuld zijn van de in artikel 2 vermelde voorwaarden doet de registratiecommissie uitspraak over de aanvraag binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de indiening ervan via het centraal informaticaplatform.
Die termijn kan met een maand worden verlengd op voorwaarde dat de commissie de aannemer daarvan binnen de in het eerste lid vermelde termijn in kennis stelt bij een ter post aangetekend schrijven. Dit schrijven moet behoorlijk gemotiveerd zijn en de objectieve redenen aanduiden die de verlenging van de termijn verantwoorden.
Naast het niet vervullen van de voorwaarden van het genoemde artikel 2 vormt het feit dat de aannemer nalaat gevolg te geven aan de verzoeken die krachtens artikel 10, § 2, aan hem worden gericht, eveneens een reden tot afwijzing van de aanvraag. § 2. De registratiecommissie kan slechts geldig zitting houden indien ten minste vijf leden aanwezig zijn. Bij afwezigheid van de voorzitter wordt de commissie voorgezeten door de oudste in leeftijd van de aanwezige leden-ambtenaren.
De beslissingen van de commissie worden genomen bij gewone meerderheid van stemmen van de aanwezige leden. In geval van staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
Onderafdeling 3. - Beslissing tot schrapping
Art. 13.De beslissing tot schrapping van een voorheen door haar of door of vanwege de Directeur-generaal van de directe belastingen verleende registratie wordt door de registratiecommissie genomen : 1° ofwel ingevolge een gemotiveerd verzoekschrift ingediend : - ofwel door of vanwege een van de in artikel 11 genoemde Ministers; - ofwel door of vanwege een van de in de commissie vertegenwoordigde organisaties; - ofwel door een instelling van sociale zekerheid; - ofwel door een Fonds voor bestaanszekerheid; 2° ofwel op eigen initiatief : - wanneer zij vaststelt dat de aannemer de in artikel 2, § 1, 9°, vermelde voorwaarde niet vervult; - ingevolge een in artikel 6, § 1, eerste lid, 3° tot 5°, 7°, 9° of 10°, vermelde kennisgeving; - ingevolge een feit bedoeld in de artikelen 7 en 8 meegedeeld door de Kruispuntbank van Ondernemingen of andere databanken van overheidsdiensten waartoe de provinciale registratiecommissies toegang hebben; - wanneer de aannemer heeft nagelaten gevolg te geven aan de verzoeken die krachtens artikel 10, § 2, aan hem worden gericht.
Het bepaalde in artikel 12, § 2, is van overeenkomstige toepassing.
Onderafdeling 4. - Verhaal tegen de beslissing van de registratiecommissies
Art. 14.Overeenkomstig artikel 401, § 2, vierde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en artikel 30bis, § 2, achtste lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, kan tegen de door de registratiecommissie genomen beslissingen verhaal worden ingesteld door de betrokkene of door of vanwege de volgende Ministers : a) de minister tot wiens bevoegdheid de sociale zaken behoren;b) de minister tot wiens bevoegdheid de financiën behoren;c) de minister tot wiens bevoegdheid de werkgelegenheid behoort. Afdeling 6. - De stuurgroep
Werking en samenstelling
Art. 15.Ten einde de opdracht vermeld in de artikelen 401, § 1, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en artikel 30bis, § 2, derde lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders te vervullen, kan de stuurgroep : 1° ten behoeve van de registratiecommissies een algemene commentaar op de bepalingen van de artikelen 1 tot 14 verstrekken;2° bindende adviezen over algemene vraagstellingen uitbrengen;3° regelmatig de leden van de commissies samenroepen;4° vertegenwoordigers van federale overheidsdiensten of leden van instellingen voor sociale zekerheid uitnodigen als expert;5° een beroep doen op de nodige experts inzake informaticatoepassingen om toe te zien op de goede werking van het centraal informaticaplatform dat moet dienen voor de verbinding tussen de ondernemingsloketten, de provinciale registratiecommissies, de centrale registratiecommissie, de stuurgroep en de Kruispuntbank van Ondernemingen.
Art. 16.§ 1. De stuurgroep bestaat uit elf leden volgens de hierna vermelde modaliteiten door Ons benoemd : 1° vijf leden-ambtenaren worden respectievelijk benoemd op voorstel van : a) de Minister tot wiens bevoegdheid de Sociale Zaken behoren;b) de Minister tot wiens bevoegdheid de Financiën behoren;c) de Minister tot wiens bevoegdheid de Werkgelegenheid behoort;d) de Minister tot wiens bevoegdheid het toezicht op de Kruispuntbank van Ondernemingen behoort;e) de Minister tot wiens bevoegdheid de Middenstand behoort;2° drie leden worden op voorstel van de representatieve werkgeversorganisaties benoemd;3° drie leden worden op voorstel van de representatieve werknemersorganisaties benoemd. Volgens dezelfde modaliteiten worden tenminste elf plaatsvervangende leden benoemd.
De leden en de plaatsvervangende leden worden benoemd voor een periode van vijf jaar; hun mandaat is hernieuwbaar.
De aldus benoemde leden mogen niet tezelfdertijd lid zijn van een registratiecommissie.
De leden en de plaatsvervangende leden die hun mandaat niet kunnen voleindigen, worden vervangen. Daartoe kan de samenstelling van de stuurgroep twee maal per jaar worden aangepast. § 2. De stuurgroep wordt voorgezeten door de in § 1, 1°, a, bedoelde ambtenaar, daartoe door Ons benoemd op voorstel van de aldaar genoemde Minister. § 3. Het secretariaat van de stuurgroep wordt verzorgd door de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid. De zetel van de stuurgroep wordt gevestigd in een plaats die wordt bepaald door de minister tot wiens bevoegdheid de sociale zaken behoren. § 4. Met uitzondering van de overeenkomstig artikel 18, § 2, bekendgemaakte adviezen zijn de leden en de plaatsvervangende leden van de stuurgroep en de ambtenaren die het secretariaat ervan verzorgen, evenals de personen die, conform artikel 15, 5°, in de hoedanigheid van expert zijn uitgenodigd, verplicht tot de meest voltrekte geheimhouding aangaande alle zaken waarvan ze wegens de uitvoering van hun opdracht kennis hebben. § 5. De werkingskosten van de stuurgroep zijn ten laste van de begroting van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid.
Art. 17.§ 1. De stuurgroep kan slechts geldig zitting houden indien ten minste vijf leden aanwezig zijn. Bij afwezigheid van de voorzitter wordt de stuurgroep voorgezeten door de oudste in leeftijd van de aanwezige leden-ambtenaren. § 2. De in artikel 15, 2°, bedoelde adviezen van de stuurgroep worden genomen bij gewone meerderheid van stemmen van de aanwezige leden. In geval van staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
De adviezen zijn met redenen omkleed. § 3. Wat de bijstand aan een registratiecommissie in geval van verhaal tegen een beslissing als bedoeld in de artikelen 401, § 1, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en artikel 30bis, § 2, derde lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders,en de in artikel 15, 1°, bedoelde commentaar betreft, kan de stuurgroep, in afwijking van § 1, geldig zetelen van zodra de in § 1, eerste lid, a tot c, bedoelde leden-ambtenaren aanwezig zijn. § 4. Wat het in artikel 15, 5°, bedoelde toezicht van het centraal informaticaplatform betreft, hebben de leden die geen ambtenaar zijn, slechts een adviserende stem. Afdeling 7. - Bekendmaking van de registratie en van de schrapping
Art. 18.§ 1. Naast de bekendmaking, bedoeld in de artikelen 401, § 3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en 30bis, § 2, van de voormelde wet van 27 juni 1969, duiden de ministers tot wiens respectievelijke bevoegdheid de financiën, de sociale zaken of de werkgelegenheid behoren, de onder hun gezag staande diensten aan waar het publiek eveneens diezelfde inlichtingen kan bekomen. § 2. De in artikel 17, § 2, bedoelde adviezen van de stuurgroep worden bekend gemaakt via het centraal informaticaplatform. HOOFDSTUK III. - Modaliteiten van de storting Aanwending of recuperatie van de gestorte bedragen Afdeling 1. - Belastingen
Art. 19.In het KB/WIB 92 wordt het opschrift van Hoofdstuk III, Afdeling XIII, vervangen door :
« Hoofdelijke aansprakelijkheid voor de belastingschulden van een aannemer (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikelen 403, 404 en 406)".
Art. 20.Artikel 207, KB/WIB 92, vervangen door het koninklijk besluit van 26 december 1998, wordt vervangen als volgt : «
Art. 207.Het krachtens artikel 403, van hetzelfde Wetboek ingehouden bedrag moet worden gestort bij de ontvanger die door de leidinggevende ambtenaar van de administratie bevoegd voor de invordering van de inkomstenbelastingen wordt aangewezen.
De betaling van het ingehouden bedrag moet worden verricht op hetzelfde tijdstip als de betaling aan de aannemer en uitsluitend door storting of overschrijving op de postrekening van de aangewezen ontvanger.
Op het stortings- of overschrijvingsbewijs moet naast de naam, het adres en het ondernemingsnummer van de in het vorig lid bedoelde aannemer, de vermelding "Art. 403 WIB 92", voorkomen, zomede de datum en het nummer van de factuur waarop de betaling betrekking heeft.
Gelijktijdig met de vermelde storting of overschrijving, zendt degene die de storting moet verrichten, aan de ontvanger een afschrift van de facturen waarop de betaling betrekking heeft. »
Art. 21.Artikel 208, KB/WIB 92, vervangen door het koninklijk besluit van 26 december 1998, wordt vervangen als volgt : «
Art. 208.Het in artikel 403, § 5, tweede lid bedoelde attest is geldig gedurende twintig dagen volgend op de uitreiking ervan door de bevoegde ontvanger. » .
Art. 22.Artikel 209, KB/WIB 92, vervangen door het koninklijk besluit van 26 december 1998, wordt vervangen als volgt : «
Art. 209.§ 1. De persoon op wiens schuldvordering het gestorte bedrag werd ingehouden kan, wanneer zijn achterstallige belastingen volledig zijn aangezuiverd, bij de in artikel 207 bedoelde ontvanger een aanvraag om teruggaaf van het overschot van de gedane stortingen indienen.
De aanvraag dient inzonderheid te vermelden de naam, het adres en in voorkomend geval het ondernemingsnummer van degene die de inhouding en de storting heeft gedaan, de datum van die storting, alsmede de datum, het nummer en het bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, van de factuur waarop de storting betrekking had.
De aanvraag om teruggaaf geschiedt door middel van een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door de leidinggevende ambtenaar van de administratie bevoegd voor de invordering van de inkomstenbelastingen. § 2. Het in § 1 bedoelde overschot wordt ten spoedigste en uiterlijk binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de regelmatig ingediende aanvraag om teruggaaf, door de ontvanger aan de aanvrager overgemaakt. § 3. Wanneer het gestorte bedrag geheel of gedeeltelijk is aangewend overeenkomstig het voornoemde artikel 406, §§ 1 en 2, geeft de ontvanger daarvan binnen de in § 2 bedoelde termijn kennis aan de aanvrager met vermelding van alle gegevens omtrent de aangezuiverde schulden. » . Afdeling 2. - Sociale Zekerheid
Art. 23.De overeenkomstig artikel 30bis, § 4, van de in artikel 1 vermelde wet van 27 juni 1969 ingehouden sommen moeten, gelijktijdig met de betaling gedaan aan de aannemer of de onderaannemer, op een bijzondere postrekening van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid gestort worden. Op het stortings- of overschrijvingsformulier moeten, naast de naam, het ondernemingsnummer en in voorkomend geval het adres van de aannemer of onderaannemer ook de woorden "Art. 30bis", alsmede de datum, het nummer en het bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, van de factuur worden vermeld waarop de storting betrekking heeft.
Het in artikel 30bis, § 4, zesde lid, bedoelde attest is geldig gedurende twintig dagen volgend op de uitreiking ervan door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.
Gelijktijdig met de in het eerste lid bedoelde storting bezorgt de opdrachtgever, de aannemer of de onderaannemer bij afzonderlijke brief aan de Rijksdienst de nodige inlichtingen door middel van een door die dienst ter beschikking gesteld formulier dat hij naar behoren invult en ondertekent. Onverminderd de andere inlichtingen welke door de Rijksdienst kunnen worden gevraagd, vermeldt hij op het formulier het, overeenkomstig artikel 30 van dit besluit, toegekende identificatienummer van het werk, het gestorte bedrag evenals welke aannemer of onderaannemer en welk stadium van het werk dit bedrag betreft. Bij dit formulier voegt hij een kopie van de factuur waarvan de betaling het voorwerp van de inhouding uitmaakt.
Wanneer de storting wordt gedaan door een kredietinstelling of een andere derde moet bovendien melding worden gemaakt van de naam en het adres van de persoon die gehouden is de storting te doen en in voorkomend geval het ondernemingsnummer van diens onderneming.
De Rijksdienst kan desgevallend bijkomende inlichtingen of de voorlegging van documenten vragen waaruit moet blijken dat het bepaalde in voormeld artikel 30bis, § 4, correct werd toegepast.
Art. 24.De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid rekent het bedrag aan van de gestorte inhouding, bedoeld in voormeld artikel 30bis, § 4, op basis van de inlichtingen verstrekt door de opdrachtgever, aannemer of onderaannemer overeenkomstig artikel 23. Die aanrekening geschiedt op de schulden tot en met het kwartaal dat voorafgaat aan dat waarin de bedragen worden gestort.
De aanrekening bedoeld bij het eerste lid wordt, binnen de tien werkdagen volgend op de ontvangst door de Rijksdienst van het behoorlijk ingevuld formulier bedoeld bij artikel 23, derde lid, uitgevoerd en aan de betrokken aannemer of onderaannemer medegedeeld.
De aanrekening aan iedere aannemer of onderaannemer wordt geboekt op de datum waarop de postrekening van de Rijksdienst gecrediteerd is.
Art. 25.§ 1. In de mate dat het gestorte bedrag niet wordt aangewend voor de aanzuivering van de gerechtskosten, bijdragen, bijdrageopslagen, vaste vergoedingen, verwijlintresten en buitenlandse schuldvorderingen inzake sociale zekerheidsbijdragen, verschuldigd door de aannemer of onderaannemer in wiens hoofde het werd aangerekend, wordt het op zijn aanvraag door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid ten spoedigste en uiterlijk binnen een termijn van drie maanden terugbetaald. Deze termijn vangt aan op het einde van het kwartaal tijdens hetwelk de aanvraag tot terugbetaling bij de Rijksdienst toekomt.
Deze termijn kan evenwel niet aanvangen vóór de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop de Rijksdienst in het bezit werd gesteld van alle gegevens betreffende de door de aannemer of onderaannemer tewerkgestelde werknemers en hun prestaties, of, in voorkomend geval, volgend op de dag waarop een rechterlijke uitspraak nopens een geschil omtrent de door de aannemer of onderaannemer aan de Rijksdienst verschuldigde bijdragen kracht van gewijsde gekregen heeft.
Deze termijn kan evenwel niet aanvangen wanneer er een gerechtelijk onderzoek loopt, een strafprocedure werd ingezet (pro justitia), of een inspectieonderzoek naar bijkomende aangiften lopend is. § 2. Wanneer overeenkomstig artikel 24 het gestorte bedrag geheel of gedeeltelijk wordt aangewend tot betaling van schulden inzake socialezekerheidsbijdragen, geeft de Rijksdienst binnen de in § 1 vastgestelde termijn daarvan kennis aan de aanvrager en verstrekt hem bovendien alle gegevens omtrent de aangezuiverde schulden.
Art. 26.§ 1. Voor de toepassing van artikel 30bis, § 3, zevende lid, van de voornoemde wet van 27 juni 1969, wordt beschouwd geen schuldenaar te zijn ten overstaan van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de werkgever die : - aan de genoemde Rijksdienst alle geëiste aangiften heeft toegezonden tot en met de aangiften betreffende het voorlaatste verlopen kwartaal; - niet meer dan 2.500,00 EUR verschuldigd is als bijdragen, vermeerderingen, vaste vergoedingen, nalatigheidsinteresten of gerechtskosten; - in afwijking van het streepje dat voorafgaat, voor de werkgever die ressorteert onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf en die geen bijdragen verschuldigd was voor het overeenstemmend kwartaal van het vorig kalenderjaar, de provisies betaald hebben die voorzien zijn in artikel 34bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 in uitvoering van de wet van 27 juni 1969 ter herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid der werknemers. § 2. Voor de toepassing van dezelfde artikelen wordt beschouwd geen schuldenaar te zijn ten overstaan van een Fonds voor bestaanszekerheid, de werkgever : - die valt onder bevoegdheid van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf (PC 124); - waarvan alle gegevens betreffende de brutobezoldigingen van de arbeiders tot en met het voorlaatste vervallen kwartaal ter beschikking zijn van de Patronale Dienst voor Organisatie voor Kontrole van de Bestaanszekerheidsstelsels (PDOK), hetzij doordat die gegevens ter beschikking zijn via de Kruispuntbank voor Sociale Zekerheid nadat ze door de werkgever via de Multifunctionele Aangifte (DmfA) aan de RSZ zijn toegezonden en door deze laatste gevalideerd, hetzij doordat de werkgever die niet aan de DmfA is onderworpen de vereiste aangiftes aan de PDOK heeft bezorgd; - die niet meer dan 70,00 EUR verschuldigd is als verschuldigde bijdrage voor de financiering van de getrouwheids- en weerverletzegels. § 3. De eigen sociale schulden van een werkgever zijn gevormd door : - de socialezekerheidsbijdragen; - de bijdrageopslag bedoeld in artikel 28 van de voornoemde wet van 27 juni 1969; - de vaste vergoedingen bedoeld in artikelen 28, 29, 29bis en 30 van de voornoemde wet van 27 juni 1969; - de vaste vergoeding bedoeld in artikel 38, § 3quater van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers; - de verwijlinterest bedoeld in artikel 28 van de voornoemde wet van 27 juni 1969; - de eventuele gerechtelijke kosten. HOOFDSTUK IV. - Vermindering van de boete Afdeling 1. - Belastingen
Art. 27.Artikel 210, KB/WIB 92, vervangen door het koninklijk besluit van 26 december 1998, wordt vervangen als volgt : «
Art. 210.Wanneer de in artikel 403, van hetzelfde Wetboek opgelegde storting niet is verricht, wordt de in artikel 404 van dat Wetboek bedoelde administratieve boete, voor ten hoogste drie overtredingen, verminderd tot een achtste, een vierde of de helft van die boete naargelang het respectievelijk een eerste, een tweede of een derde overtreding betreft, op voorwaarde dat de degene die de storting niet heeft verricht, een overeenkomst had afgesloten met een aannemer die op het ogenblik van het afsluiten ervan geen fiscale schulden had, en dat die aannemer op het ogenblik van de vaststelling van de overtreding : 1° ofwel, geen fiscale schulden meer heeft;2° ofwel, nog steeds fiscale schulden heeft en degene die de storting niet heeft verricht, op verzoek van de administratie alsnog de vereiste storting heeft uitgevoerd binnen de door haar opgelegde termijn en het bewijs van storting wordt overgelegd.» . Afdeling 2. - Sociale Zekerheid
Art. 28.De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid kan gehele vrijstelling verlenen van de bijslag die komt bovenop de alsnog te betalen inhouding, bepaald in artikel 30bis, § 5, van vermelde wet van 27 juni 1969, wanneer de aannemer en de onderaannemers geen schuldenaar zijn van bijdragen voor sociale zekerheid.
Vrijstelling van 50 pct. van deze opslag kan worden verleend wanneer de niet-betaling het gevolg is van uitzonderlijke omstandigheden.
Art. 29.De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid kan de aannemer of diegene die met hem wordt gelijkgesteld en de onderaannemers vrijstellen van betaling van de sommen die krachtens artikel 30bis, § 8, van de in artikel 1 vermelde wet van 27 juni 1969, worden toegepast, wanneer zij aantonen dat zij in de onmogelijkheid verkeerden hun verplichtingen binnen een redelijke termijn na te komen ingevolge een geval van verantwoorde overmacht.
De vrijstelling kan ook worden toegekend wanneer het gaat om een eerste overtreding op die bepalingen ten name van de overtreders en voor zover geen enkele inbreuk op de wetgeving inzake sociale zekerheid of inzake werkloosheid of op de sociale wetgeving werd vastgesteld die verband houdt met de werken die niet overeenkomstig artikel 30bis, § 7, van de genoemde wet werden gemeld.
De krachtens artikel 30bis, § 8, van die wet toegepaste som kan tot 50 pct. worden verminderd wanneer de niet-naleving van de verplichting van de aannemer of diegene die met hem wordt gelijkgesteld en de onderaannemer die een beroep heeft gedaan op een andere onderaannemer als uitzonderlijk kan worden beschouwd en voor zover ze de verplichtingen naleven die zijn voorgeschreven door de wet van 27 juni 1969 en de desbetreffende uitvoeringsbesluiten, alsook de verplichtingen voorgeschreven door het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels. HOOFDSTUK V. - Melding van werken aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid
Art. 30.§ 1. Wanneer de in artikel 1, bedoelde werken moeten worden uitgevoerd, moet de aannemer of diegene die met hem wordt gelijkgesteld de inlichtingen bedoeld bij artikel 30bis, § 7, van voormelde wet van 27 juni 1969 via elektronische weg, onder de vorm door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid opgelegd, meedelen aan de voormelde Rijksdienst. Na ontvangst van de inlichtingen deelt de Rijksdienst aan de aannemer of diegene die met hem wordt gelijkgesteld een identificatienummer mee. § 2. Onder einddatum van de werken wordt verstaan : de datum waarop de aanwezigheid van de aannemer en de eventuele onderaannemers op de werf niet langer gerechtvaardigd is, omdat de bestelde werken zijn beëindigd, het materiaal en de werknemers van de betrokken aannemer(s) zich niet langer gerechtvaardigd op de werf bevinden en de werf is opgekuist.
Onder begindatum van de werken van een onderaannemer wordt verstaan : de datum waarop de onderaannemer voor het eerst fysiek aanwezig is op de werf om met de uitvoering van het contract met de aannemer een aanvang te nemen.
Onder einddatum van de werken van een onderaannemer wordt verstaan : de datum waarop de aanwezigheid van de bedoelde onderaannemer op de werf niet langer gerechtvaardigd is omdat de bestelde werken zijn beëindigd omdat de bestelde werken zijn beëindigd, het materiaal en de werknemers van de betrokken aannemer(s) zich niet langer gerechtvaardigd op de werf bevinden en de werf is opgekuist.
Art. 31.Voormeld artikel 30bis, § 7, is niet van toepassing op de aannemers die geen beroep doen op een onderaannemer, voor de werken waarvoor het totaal bedrag, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde, die aan hen zijn toevertrouwd, lager is dan 25.000,00 EUR. HOOFDSTUK VI. - Overgangsbepalingen
Art. 32.In afwijking van artikel 3, § 1, en § 2, tweede lid, moeten de aannemers de aanvragen tot registratie rechtstreeks bij de bevoegde registratiecommissie of bij de centrale registratiecommissie indienen tot en met de laatste dag van het trimester binnen hetwelk het in die bepaling vermelde centraal informaticaplatform operationeel is geworden.
Art. 33.In afwijking van artikel 12, § 1, eerste lid, begint, tot en met de laatste dag van het trimester binnen hetwelk het in die bepaling vermelde centraal informaticaplatform operationeel is geworden, de aldaar vermelde termijn van twee maanden te lopen vanaf de datum van ontvangst van de bij toepassing van artikel 32 ingediende aanvragen.
Art. 34.In afwijking van artikel 18, § 2, worden de in artikel 17, § 2, bedoelde adviezen van de stuurgroep bekend gemaakt in het Belgisch Staatsblad zoals de in kracht van gewijsde gegane uitspraken als bedoeld in artikel 401, § 3, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en in artikel 30bis, § 2, elfde lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, tot en met de laatste dag van het trimester binnen hetwelk het in die bepaling vermelde centraal informaticaplatform operationeel is geworden.
Art. 35.De beslissingen die zijn genomen in uitvoering van de bepalingen van het koninklijk besluit van 5 oktober 1978 tot uitvoering van de artikelen 400 tot 404 en van artikel 408, § 2, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van de artikelen 30bis en 30ter, § 9, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, en van het koninklijk besluit van 26 december 1998 tot uitvoering van de artikelen 400, 401, 403, 404 en 406 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, blijven geldig.
Art. 36.Tenzij de nieuwe regels voordeliger zijn voor de betrokken aannemer, worden de aanvragen tot registratie en de verzoekschriften tot schrapping waarover op de datum van inwerkingtreding van dit besluit nog geen definitieve beslissing is getroffen, verder behandeld volgens de regels die zijn opgenomen in het koninklijk besluit van 26 december 1998 tot uitvoering van de artikelen 400, 401, 403, 404 en 406 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
Art. 37.De inlichtingen verstrekt in uitvoering van het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 tot uitvoering van artikel 30ter, § 7, tweede lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en van het koninklijk besluit van 26 december 1998 tot uitvoering van de artikelen 400, 401, 403, 404 en 406 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, blijven onverminderd geldig voor de toepassing van de artikelen 30 en 31.
Art. 38.In afwijking van artikel 1, zijn, voor de periode van 1 januari 2008 tot 31 mei 2009, de werkzaamheden bedoeld in artikel 30bis, § 7 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, de werkzaamheden die onder de werkingssfeer van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf vallen.
Art. 39.De aannemer op wie de opdrachtgever een beroep heeft gedaan en die op basis van schriftelijk afgesloten overeenkomsten gedateerd voor 1 juni 2009 werken uitvoert die met toepassing van artikel 38 niet moesten worden meegedeeld, moet de in artikelen 30 en 31 bedoelde inlichtingen verstrekken voor 1 augustus 2009, voor zover deze werken niet zullen zijn beëindigd voor 1 oktober 2009. HOOFDSTUK VII. - Wijzigingsbepalingen
Art. 40.In het koninklijk besluit van 28 mei 2003 tot vaststelling van het bedrag van het inschrijvingsrecht voor de Kruispuntbank van Ondernemingen als handels- of ambachtsonderneming, en de vergoeding van de erkende ondernemingsloketten, gewijzigd bij de besluiten van 5 juni en 21 september 2004 en 22 december 2005, wordt een artikel 2bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 2bis.De door het ondernemingsloket geïnde vergoeding voor het indienen van de aanvraag bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 27 december 2007 tot uitvoering van de artikelen 400, 401, 403, 404 en 406 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, wordt bepaald op 30,00 euro, BTW inbegrepen. »
Art. 41.Artikel 7, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 19 juni 2003 houdende de nadere regels voor de toegang tot de Kruispuntbank van Ondernemingen, wordt aangevuld als volgt : « - de datum waarop de hoedanigheid van geregistreerde aannemer in de Kruispuntbank van ondernemingen is geschrapt. » HOOFDSTUK VIII. - Opheffingsbepaling
Art. 42.Het koninklijk besluit van 26 december 1998 tot uitvoering van de artikelen 400, 401, 403, 404 en 406 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, wordt opgeheven. HOOFDSTUK IX. - Inwerkingtreding
Art. 43.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2008 met uitsluiting van de artikelen 2, § 5, 3, laatste lid, en 9, § 1, laatste lid, die slechts van toepassing zijn op de aanvragen die worden ingediend vanaf de datum van oprichting van de centrale registratiecommissie als bedoeld in het genoemde artikel 9, § 1, laatste lid.
Art. 44.Onze Minister die bevoegd is voor Financiën, Onze Minister die bevoegd is voor de Kruispuntbank van Ondernemingen, Onze Minister die bevoegd is voor Sociale Zaken, Onze Minister die bevoegd is voor de Ondernemingsloketten en Onze Minister die bevoegd is voor Werk zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 27 december 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Werk, J. PIETTE De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX