Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 17 januari 2023

Uittreksel uit arrest nr. 68/2022 van 19 mei 2022 Rolnummer 7595 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 30bis, § 8, van de wet van 27 juni 1969 « tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, de rechters T.(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2022206521
pub.
17/01/2023
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 68/2022 van 19 mei 2022 Rolnummer 7595 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 30bis, § 8, van de wet van 27 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/06/1969 pub. 24/01/2011 numac 2010000730 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten « tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders », gesteld door de Arbeidsrechtbank te Gent, afdeling Brugge.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, de rechters T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, S. de Bethune en E. Bribosia, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, emeritus rechter R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 2 juni 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 8 juni 2021, heeft de Arbeidsrechtbank te Gent, afdeling Brugge, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 30bis § 8 van de wet van 27 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/06/1969 pub. 24/01/2011 numac 2010000730 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders artikel 16 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dat een redelijk verband van evenredigheid vereist tussen de aangewende middelen en het nagestreefde doel, en in voorkomend geval met artikel 6 van dat Verdrag, in zoverre het niet de mogelijkheid geeft aan de rechter om de daarin voorziene sanctie of bijslag te verminderen wanneer deze niet evenredig is met de ten laste gelegde feiten ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Het verwijzende rechtscollege wenst met zijn prejudiciële vraag te vernemen of artikel 30bis, § 8, van de wet van 27 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/06/1969 pub. 24/01/2011 numac 2010000730 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten « tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders » (hierna : de RSZ-Wet) bestaanbaar is met artikel 16 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, alsook met artikel 6 van dat Verdrag, in zoverre het niet de mogelijkheid geeft aan de rechter om de daarin voorgeschreven sanctie te verminderen wanneer die niet evenredig is met de ten laste gelegde feiten.

B.2.1. De aannemer op wie de opdrachtgever een beroep doet om werken uit te voeren of te laten uitvoeren, moet de werken melden alvorens ze aan te vatten, en alle inlichtingen betreffende de bouwplaats, de opdrachtgever en de eventuele onderaannemers verstrekken aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (hierna : de RSZ). Die werfmeldingsplicht voor aannemers is neergelegd in artikel 30bis, § 7, eerste en tweede lid, van de RSZ-Wet, dat bepaalt : « Alvorens de werken aan te vatten, moet de aannemer, op wie de opdrachtgever beroep heeft gedaan, volgens de door de Koning bepaalde modaliteiten, aan voormelde Rijksdienst alle juiste inlichtingen verstrekken die nodig zijn om de aard en de belangrijkheid van de werken te ramen en er de opdrachtgever en, in voorkomend geval, in welk stadium ook, de onderaannemers van te identificeren. Indien tijdens de uitvoering van de werken andere onderaannemers tussenkomen, moet deze aannemer voorafgaandelijk de voormelde Rijksdienst hiervan verwittigen.

Daartoe moet iedere onderaannemer die op zijn beurt een beroep doet op een andere onderaannemer, voorafgaandelijk de aannemer daarvan schriftelijk in kennis stellen en hem alle juiste inlichtingen verstrekken, zoals bepaald door de Koning, die nodig zijn om de voormelde Rijksdienst in te lichten ».

B.2.2. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 30bis, § 8, van de RSZ-Wet, dat de som bepaalt die de aannemer verschuldigd is bij het niet naleven van de werfmeldingsplicht aan de RSZ, en dat luidt : « De aannemer of diegene die met hem wordt gelijkgesteld, die zich niet schikt naar de verplichtingen van § 7, eerste lid, is aan voormelde Rijksdienst een som verschuldigd gelijk aan 5 pct. van het totaal bedrag van de werken, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde, die niet aan de Rijksdienst werden gemeld. De som die bij de aannemer gevorderd wordt, wordt verminderd met het bedrag dat daadwerkelijk werd betaald aan de Rijksdienst door de onderaannemer met toepassing van de bepaling van het hierna volgende lid.

De onderaannemer die zich niet schikt naar de bepalingen van § 7, tweede lid, is aan de Rijksdienst een som verschuldigd gelijk aan 5 pct. van het totaal bedrag van de werken, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde, die hij heeft toevertrouwd aan zijn onderaannemer of aan zijn onderaannemers ».

B.2.3. Bij de niet-naleving van de werfmeldingsplicht is de aannemer aldus een som verschuldigd van 5 % van het totaalbedrag van de werken die niet aan de RSZ werden gemeld, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde.

B.2.4. Volgens artikel 30bis, § 9, laatste lid, van de RSZ-Wet kan de Koning bepalen onder welke voorwaarden de verschuldigde som kan worden verminderd of vrijstelling van betaling kan worden verleend.

Artikel 29 van het koninklijk besluit van 27 december 2007Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 27/12/2007 pub. 31/12/2007 numac 2007003609 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid federale overheidsdienst financien federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 400, 401, 403, 404 en 406 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders sluiten « tot uitvoering van het artikel 53 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen en van de artikelen 12, 30bis en 30ter van de wet van 27 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/06/1969 pub. 24/01/2011 numac 2010000730 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en van artikel 6ter van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk » (hierna : het koninklijk besluit van 27 december 2007Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 27/12/2007 pub. 31/12/2007 numac 2007003609 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid federale overheidsdienst financien federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 400, 401, 403, 404 en 406 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders sluiten) bepaalt : « De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid kan de aannemer of diegene die met hem wordt gelijkgesteld en de onderaannemers vrijstellen van betaling van de sommen die krachtens de artikelen 30bis, § 8, en 30ter, § 8, van de in artikel 1 vermelde wet van 27 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/06/1969 pub. 24/01/2011 numac 2010000730 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, worden toegepast, wanneer zij aantonen dat zij in de onmogelijkheid verkeerden hun verplichtingen binnen een redelijke termijn na te komen ingevolge een geval van verantwoorde overmacht.

De vrijstelling kan ook worden toegekend wanneer het gaat om een eerste overtreding op die bepalingen ten name van de overtreders en voor zover geen enkele inbreuk op de wetgeving inzake sociale zekerheid of inzake werkloosheid of op de sociale wetgeving werd vastgesteld die verband houdt met de werken die niet overeenkomstig de artikelen 30bis, § 7, en 30ter, § 7, van de genoemde wet werden gemeld.

De krachtens de artikelen 30bis, § 8, en 30ter, § 8, van die wet toegepaste som kan tot 50 pct. worden verminderd wanneer de niet-naleving van de verplichting van de aannemer of diegene die met hem wordt gelijkgesteld en de onderaannemer die een beroep heeft gedaan op een andere onderaannemer als uitzonderlijk kan worden beschouwd en voor zover ze de verplichtingen naleven die zijn voorgeschreven door de wet van 27 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/06/1969 pub. 24/01/2011 numac 2010000730 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten en de desbetreffende uitvoeringsbesluiten, alsook de verplichtingen voorgeschreven door het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels ».

B.2.5. Met de prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of de in de prejudiciële vraag vermelde referentienormen niet vereisen dat de rechter steeds de mogelijkheid moet hebben om de in artikel 30bis, § 8, van de RSZ-Wet voorgeschreven sanctie te verminderen wanneer die niet evenredig is met de ten laste gelegde feiten.

B.3.1. Artikel 16 van de Grondwet bepaalt : « Niemand kan van zijn eigendom worden ontzet dan ten algemenen nutte, in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald en tegen billijke en voorafgaande schadeloosstelling ».

B.3.2. Artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « Alle natuurlijke of rechtspersonen hebben recht op het ongestoord genot van hun eigendom. Niemand zal van zijn eigendom worden beroofd behalve in het algemeen belang en met inachtneming van de voorwaarden neergelegd in de wet en in de algemene beginselen van het internationaal recht.

De voorgaande bepalingen zullen echter op geen enkele wijze het recht aantasten dat een Staat heeft om die wetten toe te passen welke hij noodzakelijk oordeelt om toezicht uit te oefenen op het gebruik van eigendom in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen en boeten te verzekeren ».

B.4.1. Artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol biedt niet alleen bescherming tegen een onteigening of een eigendomsberoving (eerste alinea, tweede zin), maar ook tegen elke verstoring van het genot van eigendom (eerste alinea, eerste zin). Een belasting of een andere heffing of boete houdt in beginsel een inmenging in het recht op ongestoord genot van de eigendom in.

B.4.2. Artikel 1, tweede alinea, van het Eerste Aanvullend Protocol vermeldt dat de bescherming van het eigendomsrecht « echter op geen enkele wijze het recht aantast dat een Staat heeft om die wetten toe te passen welke hij noodzakelijk oordeelt om toezicht uit te oefenen op het gebruik van eigendom in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen en boeten te verzekeren ».

Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dient artikel 1, tweede alinea, van het Eerste Aanvullend Protocol te worden geïnterpreteerd in het licht van de eerste zin van de eerste alinea.

De inmenging in het recht op het ongestoord genot van de eigendom is enkel verenigbaar met dat recht indien ze een redelijk verband van evenredigheid heeft tot het nagestreefde doel, dit wil zeggen indien ze het billijke evenwicht tussen de vereisten van het algemeen belang en die van de bescherming van dat recht niet verbreekt (EHRM, 23 februari 1995, Gasus Dosier- und Fördertechnik t. Nederland, § 62; 16 april 2002, S.A. Dangeville t. Frankrijk).

B.5.1. Het Hof dient de in het geding zijnde bepaling te toetsen aan artikel 16 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en « in voorkomend geval met artikel 6 van dat Verdrag ».

Teneinde rekening te houden met de waarborgen die zijn vervat in die verdragsbepaling dient te worden onderzocht of de in het geding zijnde maatregel een burgerrechtelijk dan wel een strafrechtelijk karakter heeft.

B.5.2. Een maatregel is een strafsanctie in de zin van artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, indien hij volgens de internrechtelijke kwalificatie een strafrechtelijk karakter heeft of indien uit de aard van het strafbaar feit, namelijk de algemene draagwijdte en het preventieve en repressieve doel van de bestraffing, blijkt dat het om een strafsanctie gaat, of nog, indien uit de aard en de ernst van de sanctie die de betrokkene ondergaat, blijkt dat die maatregel een bestraffend en daardoor ontradend karakter heeft (EHRM, grote kamer, 15 november 2016, A en B t.

Noorwegen, § § 105-107; grote kamer, 10 februari 2009, Zolotoukhine t.

Rusland, § 53; grote kamer, 23 november 2006, Jussila t. Finland, § § 30-31).

B.5.3. De som van 5 % van het totaalbedrag van de niet-gemelde werken bij het veronachtzamen van de plicht tot aangifte van werken, krachtens artikel 30bis, § 8, van de RSZ-Wet, kan tot aanzienlijke bedragen oplopen. Die som heeft inzonderheid tot doel de niet-naleving van de werfmeldingsplicht opgenomen in artikel 30bis, § 7, van de RSZ-Wet te voorkomen en bestraffen. Uit de aard en de ernst van de sanctie die de aannemer ondergaat bij de niet-naleving van de werfmeldingsplicht, blijkt dat de in het geding zijnde sanctie een bestraffend en daardoor ontradend karakter heeft.

B.5.4. Het beginsel van de evenredigheid van de administratieve sancties impliceert evenwel dat de door de rechter of door de administratieve overheid uitgesproken sanctie in een redelijke verhouding moet staan tot het gedrag dat ermee wordt bestraft, rekening houdend met de elementen van de zaak. Dat beginsel zou door de wetgever kunnen worden geschonden indien hij aan de beoordelingsbevoegdheid van de rechter of van de administratieve overheid al te enge grenzen zou stellen die het hun niet mogelijk maken rekening te houden met de relevante elementen van de zaak, of indien hij een enkele sanctie zou opleggen die kennelijk onevenredig is ten opzichte van de ernst van het gedrag dat hij wilde bestraffen.

B.6.1. De in het geding zijnde bepaling, die de betrokken aannemers tot betaling van een geldsom verplicht bij niet-naleving van de werfmeldingsplicht, heeft een inmenging tot gevolg in hun recht op het genot van eigendom waarin bij wet is voorzien.

B.6.2. Met de verplichting tot aangifte van werken, neergelegd in artikel 30bis, § 7, van de RSZ-Wet, beoogt de wetgever de RSZ toe te laten de niet-betaalde sociale bijdragen ten laste van de aannemer te innen en te vermijden dat aannemers, door hun sociale verplichtingen niet na te komen, op oneerlijke wijze concurreren met aannemers die hun sociale verplichtingen wel nakomen. Aldus streeft de in het geding zijnde bepaling een doel van algemeen belang na.

B.6.3. De wetgever vermocht te oordelen dat die werfmeldingsplicht voor aannemers en de sanctie bij niet-naleving ervan nodig waren om de correcte toepassing van de fiscale en sociale wetgeving te waarborgen en om de strijd tegen de sociale fraude op een efficiënte wijze te voeren.

B.7.1. Bij de niet-naleving van de werfmeldingsplicht is de verschuldigde som bepaald op 5 % van het totaalbedrag van de werken die niet aan de RSZ werden gemeld, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde.

B.7.2. De aan de RSZ verschuldigde som dient niet in alle gevallen en automatisch te worden betaald. Zoals is vermeld in B.2.4, beschikt de aannemer die de werfmeldingsplicht niet naleeft over de mogelijkheid om de RSZ te verzoeken om een vrijstelling van de betaling van de verschuldigde som bij overmacht of bij een eerste inbreuk en kan hij een vermindering tot 50 % van de verschuldigde som verkrijgen bij een uitzonderlijke niet-naleving van de werfmeldingsplicht (artikel 29 van het koninklijk besluit van 27 december 2007Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 27/12/2007 pub. 31/12/2007 numac 2007003609 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid federale overheidsdienst financien federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 400, 401, 403, 404 en 406 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders sluiten).

Aldus heeft de van toepassing zijnde regelgeving uitdrukking kunnen geven aan het evenredigheidsbeginsel op een wijze die geen te strenge grenzen stelt aan de beoordelingsvrijheid van de administratie om de opgelegde som desgevallend te verminderen of vrijstelling van betaling ervan te verlenen en die bijgevolg de RSZ of de arbeidsrechtbank de instrumenten kan bieden die toereikend zijn om, overeenkomstig het beginsel van de evenredigheid van de sancties, het bedrag van de in het geding zijnde som vast te stellen.

B.8. De toetsing met volle rechtsmacht in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, die te dezen aan de rechtscolleges toekomt, houdt in dat de rechter kan nagaan of de beslissing van de RSZ in rechte en in feite verantwoord is en of de wettelijke bepalingen en algemene beginselen die hij in acht moet nemen, waaronder het evenredigheidsbeginsel, zijn geëerbiedigd. Dat houdt minstens in dat hetgeen tot de beoordelingsbevoegdheid van de RSZ behoort, ook onder de controle van de rechter valt.

B.9. Uit hetgeen voorafgaat, volgt dat, rekening houdend met wat is vermeld in B.7.2, artikel 30bis, § 8, van de RSZ-Wet bestaanbaar is met artikel 16 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 6 van dat Verdrag.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Rekening houdend met wat is vermeld in B.7.2, schendt artikel 30bis, § 8, van de wet van 27 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/06/1969 pub. 24/01/2011 numac 2010000730 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten « tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders » niet artikel 16 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 6 van dat Verdrag.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 19 mei 2022.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, L. Lavrysen

^