gepubliceerd op 08 oktober 2010
Koninklijk besluit betreffende het secretariaat van de bestuurlijke commissie belast met het toezicht op de specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
26 SEPTEMBER 2010. - Koninklijk besluit betreffende het secretariaat van de bestuurlijke commissie belast met het toezicht op de specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
VERSLAG AAN DE KONING Sire, De wet van 4 februari 2010 betreffende de methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten heeft een bestuurlijke commissie opgericht die belast is met het toezicht op het gebruik van de specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens door deze diensten (namelijk de Veiligheid van de Staat en de Algemene Dienst Inlichtingen en Veiligheid van de Krijgsmacht of de ADIV). Hiertoe werd aan de wet van 30 november 1998 houdende de regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten een artikel 43/1 toegevoegd.
Deze commissie, die uit 3 magistraten samengesteld zal zijn, moet ondersteund worden door een secretariaat dat bestaat uit personeelsleden die gedetacheerd worden door de twee hierboven vermelde inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
De wet van 4 februari 2010, verschenen in het Belgisch Staatsblad op 10 maart 2010, is in werking getreden op 1 september 2010.
Het is dus dringend dat de commissie voor toezicht effectief opgericht wordt. Hiertoe dienen : - de leden van de commissie effectief aangesteld te zijn (de oproep tot kandidaatstelling is verschenen in het Belgisch Staatsblad van 23 april 2010); - zij houder te zijn van een veiligheidsmachtiging « zeer geheim »; - zij te beschikken over een secretariaat dat operationeel is.
Bij ontstentenis zal de wet van 4 februari 2010 niet ten volle in uitvoering kunnen worden gebracht.
Bepaalde methoden, zoals observaties en schaduwingen die, naast het verzamelen van louter administratieve gegevens, op heden deel uitmaken van de essentiële middelen voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingendiensten, kunnen niet meer uitgevoerd worden in hangende zaken zonder de voorafgaandelijke notificatie aan de commissie. Dit zal leiden tot een aanzienlijk verlies van operationele onderzoekscapaciteit van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, namelijk in het kader van terrorismebestrijding, met inbegrip van radicalisme.
De wetgever heeft de koning bevoegd verklaard tot het vastleggen van de modaliteiten van de detachering van deze personeelsleden en tot het bepalen van hun statuut. Dat is de draagwijdte van dit ontwerp van koninklijk besluit.
Uiteenzetting ontwerp van koninklijk besluit De draagwijdte van de ontworpen bepalingen wordt hierna verduidelijkt.
Artikel 1 Om de lectuur van dit ontwerp gemakkelijker te maken, wordt in dit artikel de term « commissie » gedefinieerd. Met deze term wordt in het dispositief de bestuurlijke commissie bedoeld die belast is met het toezicht op de specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Artikel 2 Dit artikel voorziet dat het secretariaat van de commissie zal bestaan uit twee definitief benoemde personeelsleden van de twee inlichtingen- en veiligheidsdiensten, ten behoeve van één personeelslid per dienst.
De personeelsleden dienen tot een verschillende taalrol te behoren.
Om het hoofd te bieden aan extra werk of aan afwezigheden van de leden van haar secretariaat, wordt voorzien dat de commissie bij de bevoegde ministers voor deze inlichtingen- en veiligheidsdiensten (de Minister van Justitie voor de Veiligheid van de Staat en de Minister van Landsverdediging voor de Algemene Dienst Inlichtingen en Veiligheid van de Krijgsmacht of ADIV) een gemotiveerd voorstel kan indienen om het aantal bij haar secretariaat gedetacheerde personeelsleden te verhogen. Deze mogelijkheid om het aantal personeelsleden van haar secretariaat te verhogen zou niettemin beperkt worden tot één lid per inlichtingendienst. De taalpariteit zou ook verzekerd dienen te worden.
Artikel 3 Dit artikel beschrijft de procedure voor de aanstelling van de personeelsleden van de Veiligheid van de Staat en van de ADIV die opgeroepen worden om deel uit te maken van het secretariaat van de commissie.
Een oproep tot kandidaatstelling zou binnen iedere dienst gelanceerd worden op basis van een functiebeschrijving en een competentieprofiel.
Na het advies van de voorzitter van de commissie ingewonnen te hebben, zou de leidinggevende van iedere inlichtingendienst voorstellen tot aanstelling aan de bevoegd minister dienen voor te leggen.
Net als iedere administratieve daad, worden deze voorstellen gemotiveerd.
Artikel 4 Dit artikel bepaalt de administratieve toestand van de aangestelde personeelsleden tijdens hun detachering bij het secretariaat van de commissie, namelijk de dienstactiviteit.
In artikel 43/1 van de reeds aangehaalde wet van 30 november 1998 wordt over het statuut van de personeelsleden van het secretariaat gepreciseerd dat dit hun oorspronkelijk administratief en geldelijk statuut niet mag schaden.
Artikel 4 is bedoeld om deze waarborg te preciseren die de wetgever geeft.
Het artikel bepaalt dat de belanghebbenden hun rechten op bevordering, hun wedde en de bevordering in hun weddeschaal behouden.
Het artikel voorziet ook dat zij de vermelding behouden die hen toegekend werd na een gelijkaardige evaluatie of stelsel en dat, als zij tijdens hun detachering kandidaat zijn voor een bevordering, hun dienst van oorsprong bij de voorzitter van de commissie alle informatie moet verzamelen die noodzakelijk is voor de toekenning van een nieuwe vermelding.
Vanuit dezelfde bekommernis garandeert artikel 4, § 3, van het ontwerp aan de bij het secretariaat gedetacheerde personeelsleden te kunnen deelnemen aan de gecertificeerde opleidingen en aan elke gelijkwaardige meting, die inherent zijn aan hun functies binnen de dienst van oorsprong en dit teneinde hun loopbaan verder te zetten; deze opleidingen of gelijkwaardige metingen zouden welteverstaan ten laste van de dienst van oorsprong vallen.
De opleidingen die de voorzitter van de commissie daarentegen nuttig acht dat ze door een personeelslid van zijn secretariaat gevolgd worden, zouden ten laste van de commissie vallen.
Artikel 5 Dit artikel definieert de bezoldiging van de personeelsleden van het secretariaat die hen krachtens artikel 43/1, § 5, van de wet van 30 november 1998 gewaarborgd moet worden, aangezien geen enkele bepaling hun oorspronkelijk geldelijk statuut mag schaden.
De bezoldiging dekt niet enkel de wedde, maar ook de toelagen, premies en vergoedingen waarop ze aanspraak kunnen maken overeenkomstig hun statuut, voor zover hun toekenningsvoorwaarden vervuld blijven.
De aldus gedefinieerde bezoldiging zou ten laste van de dienst van oorsprong vallen.
Artikel 6 Artikel 43/1, § 1, tweede lid, van de wet van 30 november 1998 bepaalt dat de Senaat ieder jaar het budget van de commissie, dat ingeschreven wordt in het dotatiebudget, vastlegt en dit opdat de commissie de menselijke en materiële middelen zou kunnen bepalen die noodzakelijk zijn voor haar werking.
Artikel 6 van het ontwerp voorziet bijgevolg dat de bezoldiging, zoals ze gedefinieerd wordt in artikel 5 en die ten laste blijft van de dienst van oorsprong omwille van redenen van makkelijker beheer, door de commissie aan de dienst van oorsprong terugbetaald zal worden op basis van een trimestrieel overzicht.
Artikel 7 Dit artikel voorziet dat de administratieve, geldelijke en medische dossiers van de bij het secretariaat van de commissie gedetacheerde personeelsleden onder het beheer blijven van de dienst van oorsprong.
De commissie ziet erop toe dat alle hiertoe nuttige documenten overgemaakt worden.
Artikel 8 Dit artikel van het ontwerp plaatst de gedetacheerde personeelsleden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten onder het functioneel gezag van de voorzitter van de commissie en preciseert dat zij hun functie binnen het secretariaat uitvoeren in alle onafhankelijkheid ten opzichte van hun dienst van oorsprong.
Artikel 9 Dit artikel voorziet een evaluatiestelsel dat van toepassing zal zijn op de personeelsleden van het secretariaat tijdens hun detachering.
In artikel 4 wordt immers voorzien dat als de belanghebbenden kandidaat zijn voor een bevordering in hun dienst van oorsprong, deze dienst bij de voorzitter van de commissie alle informatie kan inwinnen die nodig is voor de toekenning van een evaluatie of van een andere gelijkwaardige meting.
Het lijkt trouwens opportuun dat hun werking binnen het secretariaat beoordeeld kan worden om de voorzitter van de commissie de mogelijkheid te bieden om een einde te stellen aan de detachering in geval van noodzaak.
Een eerste evaluatie zou toegekend worden één jaar na de aanstelling.
Vervolgens zouden de evaluatieperiodes twee jaar duren.
Het betreft een beschrijvende evaluatie die gebaseerd is op de planningsgesprekken om prestatiedoelstellingen en functioneringsgesprekken vast te leggen. Deze functioneringsgesprekken bieden de gelegenheid om het functioneren te bespreken van het personeelslid van het secretariaat en de knelpunten met betrekking tot de werking en de organisatie van de commissie die de verwezenlijking door een personeelslid van het secretariaat van zijn prestatiedoelstellingen zouden kunnen belemmeren.
Na afloop van de evaluatieperiode zou een evaluatiegesprek plaatsvinden waarbij een balans opgemaakt wordt van het functioneren van het bij het secretariaat gedetacheerd personeelslid en van de mate waarin de doelstellingen bereikt werden.
Het evaluatieverslag wordt afgesloten met de vermelding « goed » of de vermelding « onvoldoende ».
Het bij het secretariaat gedetacheerd personeelslid kan zijn opmerkingen doen gelden op het ogenblik dat het evaluatieverslag opgesteld wordt en zou recht hebben op een tweede evaluatiegesprek als het eerste gesprek tot de vermelding « onvoldoende » zou leiden.
Als deze vermelding « onvoldoende » toegekend wordt, wordt er een einde gesteld aan de detachering van de belanghebbende (artikel 10, § 2, van het ontwerp).
Artikel 9 van het ontwerp voorziet in § 8 een bijzondere bepaling voor de militair die gedetacheerd zou worden bij het secretariaat van de commissie om de overeenstemming met het eigen statuut van de militairen te verzekeren.
Artikel 10 Artikel 10 van het project voorziet in § 1 dat in geval van tekortkoming aan de rechten en plichten die van toepassing zijn op de personeelsleden van het secretariaat krachtens hun statuut van oorsprong, alsook iedere tekortkoming aan de aan het secretariaat toevertrouwde opdrachten en iedere daad of gedrag dat de waardigheid van de functie in gevaar kan brengen, door de voorzitter van de commissie een einde kan worden gesteld aan de detachering.
Het personeelslid van het secretariaat zou niettemin vooraf gehoord moeten worden en hierbij bijgestaan worden door een persoon van zijn keuze.
De tweede paragraaf van artikel 10 voorziet andere situaties die kunnen leiden tot de beëindiging van de detachering : de vraag van het personeelslid van het secretariaat, de intrekking van de veiligheidsmachtiging, een gemotiveerd voorstel van de voorzitter van de commissie, de toekenning van de vermelding « onvoldoende ».
De derde paragraaf bepaalt dat bij het einde van de detachering het gedetacheerd personeelslid terug ter beschikking van zijn dienst van oorsprong gesteld wordt.
Artikel 11 Dit artikel waarborgt aan de dienst van oorsprong van de personeelsleden van het secretariaat om, zodra de detachering één jaar bedraagt, de betrekking vacant te kunnen verklaren en de betrekking via aanwerving in te vullen.
Artikel 12 Dit artikel behoudt voor de militairen die bij het secretariaat van de commissie gedetacheerd zouden worden, de toepassing van de wettelijke en reglementaire bepalingen die van toepassing zijn op de militairen van het actief kader.
Artikel 13 In zijn advies 48.511/2/V van 3 augustus 2010 merkt de Raad van State met name op dat het koninklijk besluit geen bijzondere bepaling inhoudt met betrekking tot de inwerkingtreding en bijgevolg pas bindend zal zijn de tiende dag volgend op de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, overeenkomstig de gemeenrechtelijke regel van artikel 6, eerste lid, van de wet van 31 mei 1961 betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen.
De Raad van State voegt hieraan toe dat het passend zou zijn te vermijden dat deze tiende dag voorafgaat aan 1 september 2010 gezien de Koning geen gebruik zal maken van de mogelijkheid om de wet van 4 februari 2010 vervroegd in werking te laten treden zodat artikel 43/1, § 5, van de wet van 30 november 1998 in werking zal treden op 1 september 2010.
Het is van belang dat de bestuurlijke Commissie belast met het toezicht op de specifieke en uitzonderlijke methoden voor het inwinnen van inlichtingen door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zo snel mogelijk geïnstalleerd is om uitwerking te geven aan de wet. Het is dus eveneens belangrijk dat het secretariaat dat de Commissie moet bijstaan in haar taak, zo snel mogelijk wordt geïnstalleerd. Dit is de reden waarom het nieuw artikel 13 voorziet dat dit besluit in werking zal treden vanaf de dag van zijn bekendmaking in het Belgisch staatsblad.
Bijlage Deze bijlage bepaalt de functiebeschrijving en het competentieprofiel die zullen dienen voor de oproep tot kandidaatstelling met het oog op de samenstelling van het secretariaat van de commissie.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Justitie, S. DECLERCK De Minister van Landsverdediging P. DE CREM
ADVIES 48.511/2/V VAN 3 AUGUSTUS 2010 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling Wetgeving, tweede vakantiekamer, op 8 juli 2010 door de Minister van Justitie verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « betreffende het secretariaat van de bestuurlijke commissie belast met de controle op de specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten », heeft het volgende advies gegeven : Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als zij te oordelen heeft of het vaststellen of wijzigen van een verordening noodzakelijk is.
Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het vervangen is bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voormelde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
Rechtsgrond Volgens het eerste lid van de aanhef van het ontwerp, strekt dit ontwerp ertoe uitvoering te geven aan artikel 43/1 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst, welk artikel daarin ingevoegd is bij artikel 17 van de wet van 4 februari 2010 betreffende de methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
De exacte rechtsgrond van het ontwerp - en deze precisering dient toegevoegd te worden in het eerste lid van de aanhef ervan - is paragraaf 5 van artikel 43/1, volgens welke de bestuurlijke commissie die belast is met het toezicht op de specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, « wordt ondersteund door een secretariaat, dat is samengesteld uit personeelsleden die door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden gedetacheerd volgens de door de Koning te bepalen nadere regels. De Koning bepaalt tevens het statuut van deze leden, zonder afbreuk te doen aan hun oorspronkelijke administratieve en geldelijke statuut ».
Zoals er ook op gewezen wordt in het Verslag aan de Koning dat gevoegd is bij het ontwerp, regelt artikel 40 van de voornoemde wet van 4 februari 2010 op de volgende wijze zijn inwerkingtreding : « Met uitzondering van artikel 1 en van dit artikel, die in werking treden de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt, treedt deze wet in werking op een door de Koning bepaalde datum en ten laatste op de eerste dag van de zesde maand na die waarin ze is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van artikel 2, 3°, dat in werking treedt de eerste dag van de zestigste maand na de maand van deze bekendmaking. » In datzelfde verslag aan de Koning wordt eveneens bepaald dat de uiterste datum van inwerkingtreding vastgelegd in deze wetsbepaling 1 september 2010 is en wordt tevens te verstaan gegeven dat de Koning geen gebruik zal maken van de mogelijkheid die Hem in die wetsbepaling wordt geboden om de inwerkingtreding van de wet van 4 februari 2010 te vervroegen, zodat artikel 43/1, § 5, van de wet van 30 november 1998 in werking treedt op 1 september 2010.
Het ontworpen koninklijk besluit mag niet vroeger in werking treden dan de door de wet verleende machtiging, waarop dat besluit steunt (1). Aangezien het geen bijzondere bepaling bevat wat zijn inwerkingtreding betreft, zal het derhalve verbindend zijn de tiende dag na die van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, overeenkomstig de gemeenrechtelijke regel in artikel 6, eerste lid, van de wet van 31 mei 1961 betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen.
Er behoort bijgevolg vermeden te worden dat die tiende dag voorafgaat aan 1 september 2010.
De kamer was samengesteld uit : De heren : M. HANOTIAU, kamervoorzitter;
Ph. QUERTAINMONT, staatsraden; de Dames : S. GÜFFENS A.-C. VAN GEERSDAELE, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de heer J.-L. PAQUET, eerste auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. JAUMOTTE, staatsraad.
De griffier, A.-C. VAN GEERSDAELE. De voorzitter, M. HANOTIAU. _______ Nota (1) Zie de arresten van de Raad van State 42.727 en 42.728 van 3 mei 1993, VZW Vereniging van de Nederlandstalige Keurders.
26 SEPTEMBER 2010. - Koninklijk besluit betreffende het secretariaat van de bestuurlijke commissie belast met de controle op de specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, artikel 43/1, § 5, ingevoegd bij de wet van 4 februari 2010;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën geaccrediteerd bij de Minister van Justitie, gegeven op 17 mei 2010;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën geaccrediteerd bij de Minister van Landsverdediging, gegeven op 25 mei 2010;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken;
Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting, gegeven op 4 juni 2010;
Gelet op het protocol van onderhandelingen nr. 652 van het comité van de federale, gemeenschappelijke en gewestelijke overheidsdiensten, gesloten op 23 juni 2010;
Gelet op het protocol van onderhandelingen nr. 11 van het onderhandelingscomité van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat, gesloten op 5 juni 2010;
Gelet op het protocol van onderhandelingen nr. N-311 van het onderhandelingscomité van het militair personeel van de Krijgsmacht, gesloten op 29 juni 2010;
Gelet op het advies nr. 48.511/2/V van de Raad van State, gegeven op 3 augustus 2010 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voordracht van de Minister van Justitie en de Minister van Landsverdediging en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder « commissie », de bestuurlijke commissie belast met de controle op de specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, ingesteld bij artikel 43/1 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Art. 2.Het secretariaat van de commissie is samengesteld uit : 1° een vastbenoemd personeelslid gedetacheerd door de Veiligheid van de Staat, aangeduid door de Minister van Justitie;2° een vastbenoemd personeelslid gedetacheerd door de Algemene Dienst Inlichtingen en Veiligheid van de Krijgsmacht, aangeduid door de Minister van Landsverdediging. De in het eerste lid bedoelde personeelsleden behoren tot een verschillende taalrol.
Op gemotiveerd voorstel van de commissie, kan het aantal vastbenoemde personeelsleden gedetacheerd door de Minister van Justitie voor wat betreft de Veiligheid van de Staat, en door de Minister van Landsverdediging, voor wat betreft de Algemene Dienst Inlichtingen en Veiligheid van de Krijgsmacht, tijdelijk of definitief verhoogd worden ten belope van maximum een personeelslid van verschillende taalrol per inlichtingen- en veiligheidsdienst.
Art. 3.Binnen iedere inlichtingen- en veiligheidsdienst wordt een oproep tot kandidaatstelling gedaan die, bovenop de functieomschrijving en het competentieprofiel bijgevoegd bij dit besluit, de voorwaarden waaraan de kandidaten moeten beantwoorden, de termijn en de nadere regels voor het indienen van de kandidaturen, bepaalt.
Nadat het advies van de Voorzitter van de commissie over de dossiers van de kandidaturen is ingewonnen, legt het betrokken diensthoofd binnen de twee maanden volgend op de oproep tot kandidaatstelling de voorstellen tot detachering voor aan de bevoegde minister.
Art. 4.§ 1. De periode van detachering wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
De personeelsleden die gedetacheerd zijn bij het secretariaat van de commissie blijven onderworpen aan het administratief en geldelijk statuut dat op hen van toepassing was voor hun detachering en behouden er hun rechten op bevordering, wedde en bevordering in hun weddenschaal. § 2. Het bij het secretariaat van de commissie gedetacheerd personeelslid dat, op de datum van detachering, valt onder een regime van beoordeling, evaluatie of een gelijkwaardig systeem, behoudt desgevallend de laatste vermelding die werd gegeven binnen de dienst van oorsprong.
Indien het personeelslid tijdens de periode van de detachering, kandidaat is voor een bevordering, wordt desgevallend, een nieuwe vermelding toegekend; in dat geval vraagt de dienst van oorsprong alle hiertoe noodzakelijke informatie aan de voorzitter van de commissie. § 3. Het personeelslid dat naar het secretariaat van de commissie gedetacheerd is, neemt deel aan de gecertificeerde opleidingen, de waardemetingen of elke andere gelijkwaardige meting voorzien in zijn statuut en die inherent zijn aan zijn functies binnen zijn dienst van oorsprong.
De dienst van oorsprong informeert het personeelslid en de voorzitter van de commissie over de organisatie van de vormingen of metingen bedoeld in het eerste lid; deze blijven ten laste van de dienst van oorsprong.
Iedere opleiding waarvan de voorzitter van de commissie het nuttig acht dat het gedetacheerd personeelslid die volgt voor de uitoefening van zijn taken binnen het secretariaat, valt ten laste van de commissie.
Art. 5.De bij het secretariaat van de commissie gedetacheerde personeelsleden behouden, ten laste van hun dienst van oorsprong, hun bruto loon, haard- of standplaatstoelage, vakantiegeld en, naargelang het geval, de Copernicuspremie of de herstructureringspremie, eindejaarspremie, kinderbijslag evenals de toelagen, vergoedingen en premies, voor zover nog steeds aan de toekenningvoorwaarden voldaan is. Desgevallend blijven ze genieten, ten laste van hun dienst van oorsprong, van een financiële tussenkomst van de werkgever in de abonnementskosten voor het gebruik van het openbaar vervoer voor het woon-werkverkeer.
Tijdens de periode van de detachering zijn de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid ten laste van de dienst van oorsprong.
Art. 6.De bezoldiging zoals bepaald in artikel 5 wordt door de commissie terugbetaald aan de dienst van oorsprong van het gedetacheerd personeelslid op basis van een trimesterieel overzicht opgesteld door de dienst van oorsprong. De aanvraag voor terugbetaling gebeurt bij het begin van elk trimester voor het vorige trimester.
Art. 7.Het beheer van het persoonlijk dossier van de gedetacheerde personeelsleden (administratief dossier, geldelijk dossier, medisch dossier) wordt verzekerd door de dienst van oorsprong. De commissie zorgt ervoor dat alle hiertoe nuttige documenten worden overgemaakt.
Art. 8.Het gedetacheerd personeelslid valt onder het functionele gezag van de voorzitter van de commissie en oefent zijn opdracht uit in alle onafhankelijkheid ten opzichte van zijn dienst van oorsprong.
Art. 9.§ 1. De evaluatie is verplicht voor de personeelsleden die gedetacheerd zijn bij het secretariaat van de commissie en wordt voor de eerste maal toegekend één jaar na de aanstelling. Na de eerste evaluatie betreft elke evaluatieperiode twee jaar.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder : 1° evaluatie : het beschrijvend beoordelen van het functioneren, van de competenties en de beroepsgeschiktheid van het gedetacheerd personeelslid;2° functiebeschrijving : de beschrijving van onder meer het doel van de functie, de functievereisten en de functiecontext waarin het gedetacheerd personeelslid functioneert;3° organisatiedoelstellingen : de doelstellingen die op het niveau van de voorzitter van de commissie geformuleerd zijn. § 2. In de maand volgend op de aanstelling vindt een planningsgesprek plaats met de voorzitter van de commissie. Tijdens dit gesprek kunnen de prestatiedoelstellingen vastgelegd worden. Er kunnen ook persoonlijke ontwikkelingsdoelstellingen vastgelegd worden voor het gedetacheerd personeelslid. § 3. Telkens het nodig is tijdens de evaluatieperiode, vindt een functioneringsgesprek plaats tussen de voorzitter van de commissie of zijn gemachtigde en het gedetacheerd personeelslid; dit gesprek gebeurt op vraag van het gedetacheerd personeelslid of op vraag van de voorzitter of van een ander lid van de commissie.
Tijdens het functioneringsgesprek kunnen onder meer aan bod komen : 1° de knelpunten met betrekking tot het functioneren van het gedetacheerd personeelslid en de daarvoor aan te brengen oplossingen;2° de knelpunten die het bereiken van de doelstellingen bemoeilijken en die betrekking hebben op de organisatie en de werking van de commissie;3° de perspectieven en de loopbaanaspiraties van het gedetacheerd personeelslid en de ontwikkeling van de competenties die daarvoor gewenst zijn. Ter gelegenheid van een functioneringsgesprek, kunnen bijsturingen worden aangebracht aan de afgesproken prestatiedoelstellingen. § 4. Het evaluatiegesprek verloopt op basis van de volgende elementen : 1° de functiebeschrijving;2° het functioneren van het gedetacheerd personeelslid;3° de beroepsbekwaamheden;4° de prestaties;5° in voorkomend geval, de realisatie van de prestatiedoelstellingen en/of de ontwikkelingsdoelstellingen van zijn competenties. Als voorbereiding op het evaluatiegesprek maakt het gedetacheerd personeelslid een activiteitenverslag op. § 5. Na afloop van elke evaluatieperiode vindt een evaluatiegesprek plaats tussen het gedetacheerd personeelslid en de voorzitter van de commissie of zijn gemachtigde waarbij een balans wordt opgemaakt van het functioneren van het gedetacheerd personeelslid en van de mate waarin de doelstellingen bereikt werden. Deze balans neemt de vorm aan van een beschrijvend evaluatieverslag dat binnen vijftien dagen volgend op het evaluatiegesprek aan het gedetacheerd personeelslid overhandigd wordt; deze kan, binnen vijftien dagen na de ontvangst van het verslag, eventueel zijn opmerkingen toevoegen en stuurt het verslag, behoorlijk geviseerd, terug. § 6. Het beschrijvende evaluatieverslag wordt afgesloten met de vermelding « goed » of de vermelding « onvoldoende ».
De vermelding « goed » wordt toegekend wanneer uit het evaluatiegesprek blijkt dat de vooropgestelde doelstellingen op een correcte manier bereikt werden, dat het gedetacheerd personeelslid over de bekwaamheden beschikt die voor de uitoefening van zijn functies vereist zijn en de nodige inspanningen heeft geleverd om zijn competenties te ontwikkelen.
De vermelding "onvoldoende" wordt toegekend wanneer uit het evaluatiegesprek blijkt dat de vooropgestelde doelstellingen niet bereikt werden, het functioneren van het gedetacheerd personeelslid onder het verwachte niveau ligt, of de wijze waarop de doelstellingen bereikt werden niet optimaal was of dat het personeelslid niet voldoende inspanningen geleverd heeft om zijn competenties te ontwikkelen. Als het evaluatierapport tot de conclusie komt dat een vermelding « onvoldoende » zich opdringt, vindt, alvorens officieel de vermelding « onvoldoende » wordt toegekend, toch nog een nieuw evaluatiegesprek plaats tussen het gedetacheerd personeelslid en de voorzitter van de commissie of zijn gemachtigde. § 7. Het evaluatiedossier van het gedetacheerd personeelslid bevat : 1° de identificatiefiche met individuele gegevens en het aanwijzingsbesluit;2° de functiebeschrijving;3° de prestatiedoelstellingen;4° de eventuele verslagen van de functioneringsgesprekken en de aanpassingen die aan de prestatiedoelstellingen werden aangebracht;5° de activiteitenverslagen;6° de beschrijvende evaluatieverslagen. Het gedetacheerd personeelslid kan documenten laten toevoegen aan zijn evaluatiedossier dat te allen tijde ter beschikking is voor hem, of voor de voorzitter van de commissie of zijn gemachtigde. § 8. De gedetacheerde militair wordt beschouwd als ter beschikking gesteld van een ander departement in de zin van artikel 9, § 2, van het koninklijk besluit van 28 juli 1995 betreffende de beoordelingsprocedure voor de militairen van het actief kader en van het reservekader.
Art. 10.§ 1. Iedere tekortkoming aan de rechten en plichten die van toepassing zijn op de gedetacheerde personeelsleden ingevolge hun statuut in hun dienst van oorsprong, iedere tekortkoming aan de opdrachten die door de wet zijn toevertrouwd aan het secretariaat van de commissie, of iedere daad of gedrag, zelfs buiten de uitoefening van de functie, die geldt als een tekortkoming aan de professionele verplichtingen of die de waardigheid van de functie in gevaar kan brengen, en die behoorlijk vastgesteld is door de commissie, verantwoordt een beëindiging van de detachering.
Het gedetacheerd personeelslid wordt vooraf gehoord; het kan zich laten bijstaan door de persoon van zijn keuze die houder is van een veiligheidsmachtiging. Wanneer de persoon die het gedetacheerd personeelslid bijstaat, de hoedanigheid heeft van advocaat, wordt hij in kennisgesteld van de artikelen 36 en 37 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten die betrekking hebben op het beroepsgeheim.
Deze paragraaf is eveneens van toepassing op het personeelslid dat het voorwerp uitmaakt van een opsporingsonderzoek, een strafrechtelijke vervolging of een tuchtprocedure in zijn dienst van oorsprong. § 2. De detachering wordt eveneens beëindigd : 1° op vraag van het gedetacheerd personeelslid, mits een opzeggingstermijn van drie maanden;deze termijn kan verkort worden in gemeenschappelijk akkoord met de voorzitter van de commissie en in overleg met de dienst van oorsprong; 2° op gemotiveerd voorstel van de voorzitter van de commissie, mits een opzeggingstermijn van drie maanden;3° bij de intrekking van de veiligheidsmachtiging;4° de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de vermelding « onvoldoende » inzake evaluatie aan het gedetacheerd personeelslid betekend werd. § 3. Bij het einde van de detachering wordt het personeelslid terug ter beschikking gesteld van zijn dienst van oorsprong.
Indien het personeelslid, zonder geldig motief, weigert of nalaat zich aan te melden bij zijn dienst van oorsprong, verliest betrokkene na tien dagen afwezigheid ambtshalve en zonder opzeggingstermijn, de hoedanigheid van vastbenoemd personeelslid binnen zijn dienst van oorsprong.
Art. 11.De betrekking van het gedetacheerd personeelslid in zijn dienst van oorsprong kan opengesteld worden van zodra de belanghebbende gedurende een jaar afwezig is. Het personeelslid wordt, desgevallend, vervangen door een vastbenoemd personeelslid; indien hij naar zijn dienst terugkeert, krijgt hij zijn betrekking terug, desgevallend in overtal.
Art. 12.Gedurende de duur van de detachering blijft/blijven de aangewezen militair(en) onderworpen aan de wettelijke en reglementaire bepalingen die toepasselijk zijn op de militairen van het actief kader, volgens de personeelscategorie waartoe hij/zij behoort/behoren.
Art. 13.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 14.De Minister bevoegd voor Justitie en de Minister bevoegd voor Landsverdediging zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Landsverdediging, P. DE CREM
Bijlage bij Ons besluit van 26 september 2010 betreffende het secretariaat van de bestuurlijke commissie belast met de controle op de specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Functiebeschrijving en competentieprofiel voor de betrekkingen bij het secretariaat A. Functiebeschrijving 1. uitvoeren van administratieve taken, meer bepaald : - opstellen en typen van briefwisseling, nota's, verslagen - typebrieven en gepersonaliseerde brieven opstellen voor de commissie - de briefwisseling behandelen - de agenda beheren - termijnplanningen bijhouden - vergaderingen organiseren, voorbereiden en hun opvolging verzekeren - dossiers kunnen voorbereiden - de commissie kunnen bijstaan 2.waken over de juiste opvolging van de dossiers en van het klassement, meer bepaald : - de gegevens inbrengen - het klassement en de archieven beheren (papieren en elektronische drager) 3. de betrokken personen informeren en, meer bepaald : - per telefoon, per post persoonlijk antwoorden op vragen voor inlichtingen B.Competentieprofiel - autonoom kunnen werken - zin voor orde en initiatief hebben - zin voor organisatie hebben - beschikken over een goede kennis van de gebruikelijke informaticatoepassingen.
Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 26 september 2010.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Landsverdediging, P. DE CREM