gepubliceerd op 31 december 2015
Koninklijk besluit tot wijziging van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen wat het herstel en de afwikkeling van groepen betreft
26 DECEMBER 2015. - Koninklijk besluit tot wijziging van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen wat het herstel en de afwikkeling van groepen betreft
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat wij de eer hebben ter ondertekening aan Uwe Majesteit voor te leggen, voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad ("BRR-richtlijn").
De BRR-richtlijn verschaft aan de overheidsinstanties nieuwe bevoegdheden en instrumenten om eventuele bankcrises in de Europese Unie beter te kunnen voorkomen en beheersen.
De BRR-richtlijn voorziet in de toepassing van afwikkelingsmaatregelen wanneer een individuele kredietinstelling in gebreke blijft of waarschijnlijk in gebreke zal blijven, er geen alternatieve oplossing vanuit de particuliere sector mogelijk is, en zulks noodzakelijk is in het algemeen belang. De BRR-richtlijn voorziet daarnaast in parallelle bepalingen inzake het herstel en de afwikkeling van (grensoverschrijdende) groepen, dit wil zeggen het geheel van door een moederonderneming geleide onderling verbonden financiële ondernemingen, in voorkomend geval met inbegrip van financiële holdings en gemengde financiële holdings.
De BRR-richtlijn werd gedeeltelijk in Belgisch recht omgezet via de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen. De bepalingen van de BRR-richtlijn die betrekking hebben op het herstel en de afwikkeling van (grensoverschrijdende) groepen en inzake de betrekkingen met derde landen werden echter nog niet omgezet.
Het voorliggende besluit strekt dus tot omzetting van de bepalingen van de BRR-richtlijn die betrekking hebben op het herstel en de afwikkeling van groepen, met inbegrip van de betrekkingen met derde landen.
Het voorliggende besluit wordt genomen in uitvoering van de artikelen 311 en 387 van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen (de "bankwet"), die Uwe Majesteit machtigen om bij een in Ministerraad overlegd besluit, op advies van het Afwikkelingscollege van de Nationale Bank van België, alle dienstige maatregelen te treffen inzake, respectievelijk (i) de toepassing van de bepalingen inzake afwikkeling op de kredietinstellingen die deel uitmaken van grensoverschrijdende groepen, (ii) de uitvoering in België van preventie-, herstel- en afwikkelingsmaatregelen genomen door de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten of derde landen, (iii) de uitwisselingen met de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten en derde landen en (iv) de uitbreiding van de bepalingen inzake herstelplannen, afwikkelingsplannen en de afwikkeling tot financiële holdings en gemengde financiële holdings.
Het voorliggende besluit beperkt zich tot de loutere omzetting van de geviseerde bepalingen van de BRR-richtlijn en gaat niet verder dan wat in die richtlijn is voorgeschreven. Er wordt dus geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid geboden door artikel 1, lid 2 van de BRR-richtlijn om regels vast te stellen die strikter zijn dan of aanvullend op de BRR-richtlijn.
Er werd rekening gehouden met de opmerkingen van de Raad van State, in zijn advies 58.496/2 van 9 december 2015. Het oorspronkelijke ontwerp bevatte een artikel 5 houdende wijziging van artikel 293 van de wet van 25 april 2014. De Raad merkte terecht op dat dit artikel geen grondslag vond in artikel 311 of 387 van de wet van 25 april 2014.
Artikel 5 werd daarom geschrapt.
De bijlage bij dit verslag bevat een concordantietabel, die moet toelaten na te gaan van welk artikel van de BRR-richtlijn de nieuw in te voegen artikelen van de bankwet de omzetting vormen.
Te dien einde wordt Uwe Majesteit gemachtigd de vigerende wettelijke bepalingen te wijzigen, aan te vullen, te vervangen of op te heffen.
Artikelsgewijze bespreking Artikel 1 Dit artikel bepaalt dat het huidige besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van de BRR-richtlijn.
Artikel 2 Dit artikel, dat artikel 3 van de bankwet wijzigt, voegt een aantal algemene definities toe die verband houden met het herstel en de afwikkeling van groepen, zoals de definitie van "groepsherstelplan" en van "groepsafwikkelingsplan". Wanneer de bankwet melding maakt van de "afwikkelingsautoriteit" zal overeenkomstig artikel 3, 52° bedoeld worden de Nationale Bank van België dan wel de gemeenschappelijke afwikkelingsraad, volgens de bevoegdheidsverdeling vastgelegd door of krachtens Verordening (EU) nr. 806/2014. Bij de afwikkeling van grensoverschrijdende groepen zal de Belgische afwikkelingsautoriteit echter in nauwe samenwerking met de afwikkelingsautoriteiten van de andere betrokken lidstaten, en in voorkomend geval zelfs met de afwikkelingsautoriteiten van derde landen, beslissingen moeten nemen.
Om de taakverdeling tussen de Belgische afwikkelingsautoriteit enerzijds en de andere afwikkelingsautoriteiten anderzijds te verduidelijken, wordt een definitie ingevoegd van "buitenlandse afwikkelingsautoriteit" (dit is een afwikkelingsautoriteit van een andere lidstaat of, in voorkomend geval, de gemeenschappelijke afwikkelingsraad volgens de bevoegdheidsverdeling vastgelegd door of krachtens Verordening (EU) nr. 806/2014), en van "afwikkelingsautoriteit van een derde land".
Artikel 3 Dit artikel wijzigt artikel 108 van de bankwet, om te verduidelijken in welk geval een kredietinstelling een individueel herstelplan dient op te stellen dan wel dient opgenomen te worden in een door de moederonderneming opgesteld groepsherstelplan. De vuistregel luidt dat een kredietinstelling enkel een individueel herstelplan dient op te maken wanneer die instelling niet is opgenomen in een groepsherstelplan. De toezichthouder kan niettemin beslissen dat kredietinstellingen die deel uitmaken van een groep toch een individueel herstelplan dienen op te stellen (zie het nieuw in te voegen artikel 433 van de bankwet).
Article 4 Dit artikel wijzigt artikel 226 van de bankwet, om te verduidelijken in welk geval de afwikkelingsautoriteit een afwikkelingsplan dient op te stellen voor een individuele kredietinstelling. De vuistregel luidt dat de afwikkelingsautoriteit een individueel afwikkelingsplan opmaakt wanneer de betrokken kredietinstelling niet is opgenomen in een groepsherstelplan.
Article 5 Dit artikel introduceert een nieuw boek XI in de bankwet met als opschrift "Herstel en afwikkeling van groepen". Dit boek bevat alle relevante materiële en procedurele vereisten voor het herstel en de afwikkeling van groepen. Met het oog op de leesbaarheid wordt er voor geopteerd om deze bepalingen onder te brengen in een apart deel van de bankwet, veeleer dan deze te incorporeren in de bestaande bepalingen van de bankwet inzake herstel en afwikkeling van individuele kredietinstellingen naar Belgisch recht. De onderdelen van het nieuw in te voegen boek XI worden hierna beknopt toegelicht.
Art. 423 (definities) Het nieuw in te voegen artikel 423 bevat definities die uitsluitend van toepassing zijn op boek XI en nog niet voorkomen in de algemene definities vervat in artikel 3 van de bankwet.
De begrippen EER-moederkredietinstelling, Belgische EER-moederkredietinstelling, financiële moederholding in een lidstaat, financiële EER-moederholding, Belgische financiële EER-moederholding, gemengde financiële moederholding in een lidstaat, gemengde financiële EER-moederholding en Belgische gemengde financiële EER-moederholding ontlenen hun betekenis aan de definities die reeds vervat zijn in artikel 164, § 2 van de bankwet voor wat het toezicht op geconsolideerde basis betreft.
Er wordt een definitie opgenomen van "EER-moederonderneming" (naar analogie van artikel 2, lid 1, onder 85 van de BRR-richtlijn) en bij uitbreiding ook van "Belgische EER-moederonderneming" en "moederonderneming in een lidstaat".
Naar analogie van artikel 2, lid 1, onder 26 wordt een "groep" ruim gedefinieerd als een moederonderneming en haar dochterondernemingen, en verstaat men onder "Belgische groep" een groep waarvan de moederonderneming een Belgische EER-moederonderneming is en waarvoor het toezicht op geconsolideerd niveau dus wordt uitgeoefend door de Belgische toezichthouder. De rechtstreekse link tussen de groepsafwikkeling enerzijds en het geconsolideerd toezicht anderzijds, wordt ook bevestigd in de definitie van "afwikkelingsautoriteit op groepsniveau": het betreft de afwikkelingsautoriteit in de lidstaat waar de consoliderende toezichthouder is gevestigd.
De andere definities behoeven geen nadere toelichting.
Art. 424 (toepassingsgebied) Het nieuw in te voegen artikel 424 bepaalt op welke entiteiten de regels inzake herstel en afwikkeling kunnen toegepast worden. Dit artikel strekt tot omzetting van artikel 1, lid 1 van de BRR-richtlijn.
Art. 425 tot 438 (groepsherstelplannen) De nieuw in te voegen artikelen 425 tot 429 strekken tot omzetting van de artikelen7 en 9 van de BRR-richtlijn. Zij bepalen dat iedere Belgische EER-moederonderneming een groepsherstelplan dient op te stellen voor de gehele groep die zij leidt, en specifiëren de inhoud en de doelstellingen van de groepsherstelplannen.
Het nieuw in te voegen artikel 429 bepaalt dat de toezichthouder afwijkingen kan toestaan van de verplichtingen inzake de opmaak van groepsherstelplannen. Deze afwijkingen mogen echter niet betrekking hebben op de verplichtingen bedoeld in artikel 110, § 2, tweede en derde lid. Die verplichtingen blijven in elk geval gelden voor kredietinstellingen die deel uitmaken van een groep.
De nieuw in te voegen artikelen 430 tot en met 438 strekken voornamelijk tot omzetting van artikel 8 van de BRR-richtlijn. Deze artikelen beschrijven de procedures voor de beoordeling, door de toezichthouder, van een groepsherstelplan. De toezichthouder kan wijzigingen in het groepsherstelplan voorstellen of aanbrengen wanneer hij van oordeel is dat het plan wezenlijke tekortkomingen vertoont of dat er significante belemmeringen zijn voor de tenuitvoerlegging ervan. De bepalingen beschrijven de rol van de Belgische toezichthouder al naargelang het groepsherstelplan is opgesteld door een Belgische EER-moederonderneming, dan wel door een EER-moederonderneming in een andere lidstaat.
Art. 439 tot 452 (groepsafwikkelingsplannen) De nieuw in te voegen artikelen 439 tot en met 452 strekken tot omzetting van de artikelen 12, 13, 16, 17 en 18 van de BRR-richtlijn.
De Belgische afwikkelingsautoriteit dient een groepsafwikkelingsplan op te stellen voor de afwikkeling van iedere Belgische groep, en verleent haar medewerking aan de opstelling van de groepsafwikkelingsplannen van buitenlandse groepen die één of meer Belgische entiteiten omvatten. De nieuw in te voegen artikelen bepalen de inhoud, doelstellingen en procedures waarbij er naar gestreefd wordt om in een afwikkelingscollege, samen met de andere bevoegde autoriteiten, tot een gezamenlijk besluit te komen over het groepsafwikkelingsplan. De bepalingen beschrijven de rol van de Belgische afwikkelingsautoriteit al naargelang het afwikkelingsplan betrekking heeft op een Belgische dan wel een buitenlandse groep.
Het nieuw in te voegen artikel 443 bepaalt dat de afwikkelingsautoriteit kan afwijken van de verplichtingen inzake de opmaak van groepsherstelplannen. Kredietinstellingen die deel uitmaken van een groep maar die zijn aangesloten bij een centrale instelling zoals bedoeld in artikel 239 van de bankwet, kunnen onder bepaalde voorwaarden worden vrijgesteld van de verplichtingen inzake de opmaak van afwikkelingsplannen. Het betreft de toepassing, bij analogie, van wat bepaald is in het gewijzigde artikel 229 van de bankwet.
Tegelijk met de opstelling van het groepsafwikkelingsplan dienen de afwikkelingsautoriteiten de afwikkelbaarheid van iedere groep te beoordelen en, in voorkomend geval, een besluit te nemen over de maatregelen die dienen genomen te worden om de vastgestelde belemmeringen voor de afwikkelbaarheid te verminderen of op te heffen.
Ook hier verschilt de rol van de Belgische afwikkelingsautoriteit al naargelang de beoordeling betrekking heeft op een Belgische dan wel een buitenlandse groep.
Art. 453 tot 485 (afwikkeling van groepen) De titel V heeft betrekking op de eigenlijke afwikkelingvan groepen, met inbegrip van de betrekkingen met derde landen.
De nieuw in te voegen artikelen 453 tot en met 456 beschrijven de doelstellingen, voorwaarden en algemene beginselen inzake afwikkeling van groepen. Afwikkelingsmaatregelen worden in principe genomen ten aanzien van de kredietinstellingen die deel uitmaken van een groep.
Artikel 454 bepaalt echter in welke omstandigheden een afwikkelingsmaatregel ook kan genomen worden ten aanzien van financiële instellingen, financiële holdings en gemengde financiële holdings die deel uitmaken van een groep. Dit artikel strekt tot omzetting van artikel 33 van de BRR-richtlijn.
De nieuw in te voegen artikelen 457 en 458 bepalen de bevoegdheid voor de afwikkelingsautoriteit om de door de entiteiten van een groep uitgegeven kapitaalinstrumenten af te schrijven of om te zetten. Deze artikelen strekken voornamelijk tot omzetting van de artikelen 59 en 62 van de BRR-richtlijn.
De nieuw in te voegen artikelen 459 tot en met 463 strekken tot omzetting, voor wat de toepassing op geconsolideerd niveau betreft, van de bepalingen van artikel 45 van de BRR-richtlijn inzake het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva.
Deze bepalingen houden nauw verband met de toepassing van het instrument van interne versterking (bail-in), waarvan de omzetting via een afzonderlijke koninklijk besluit zal gerealiseerd worden op grond van artikel 255, § 2 van de bankwet.
De nieuw in te voegen artikelen 464 tot en met 477 beschrijven op gedetailleerde wijze de beginselen en procedures die moeten toegepast worden voor het nemen van beslissingen inzake de afwikkeling van groepen en voor het opstellen van afwikkelingsregelingen. Artikel 464 werd niet aangepast in het licht van de opmerking van de Raad van State dat het om een een onvolledige omzetting van artikel 81, lid 3 van de BRR-richtlijn zou gaan. De omzetting van dat artikel werd immers reeds verzekerd door artikel 292 van de bankwet. Het ontworpen artikel 464 verduidelijkt dat indien de afwikkelingsautoriteit zelf een kennisgeving ontvangt zoals bedoeld in artikel 81 van de BRR-richtlijn, zij de toezichthouder, het Garantiefonds of de Minister van Financiën daarvan kan op de hoogte brengen. Dit om te verzekeren dat deze autoriteiten in elk geval op de hoogte zijn wanneer de voorwaarden voor afwikkeling vervuld zijn in hoofde van een instelling. De afwikkelingsmaatregelen dienen in principe het voorwerp uit te maken van een gezamenlijk besluit van de afwikkelingsautoriteiten die in het bevoegde afwikkelingscollege vertegenwoordigd zijn. Een afwikkelingscollege wordt opgericht voor elke groep die aan de afwikkelingsbepalingen onderworpen is. Europese afwikkelingscolleges zijn te onderscheiden van de "gewone" afwikkelingscolleges: zij dienen opgericht te worden wanneer een kredietinstelling van een derde land of een moederonderneming van een derde land dochterkredietinstellingen heeft in België en in één of meer andere lidstaten.
De artikelen 472 en volgende strekken tot omzetting van de artikelen 91 en 92 van de BRR-richtlijn. Zij bepalen de rol van de Belgische afwikkelingsautoriteit al naargelang de zes hypotheses die zich kunnen voordoen bij de afwikkeling van een grensoverschrijdende groep: 1° de afwikkeling waarbij een Belgische dochteronderneming van een Belgische EER-moederonderneming betrokken is;2° de afwikkeling waarbij een Belgische dochteronderneming van een EER-moederonderneming in een andere lidstaat betrokken is;3° de afwikkeling waarbij een buitenlandse dochteronderneming van een Belgische EER-moederonderneming betrokken is;4° de afwikkeling waarbij een buitenlandse dochteronderneming van een EER-moederonderneming van een andere lidstaat betrokken is;5° de afwikkeling waarbij een Belgische EER-moederonderneming betrokken is;6° de afwikkeling waarbij een EER-moederonderneming in een andere lidstaat betrokken is. De nieuw in te voegen artikelen 478 tot en met 485, tot slot, strekken voornamelijk tot omzetting van de artikelen 94 tot en met 97 van de BRR-richtlijn. Zij regelen de betrekkingen met derde landen, met name de erkenning en handhaving van afwikkelingsprocedures van derde landen en de samenwerking met deze landen.
Artikel 6 Dit artikel bepaalt dat het ontwerpbesluit in werking treedt op 1 januari 2016.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT
ADVIES 58.496/2 VAN 9 DECEMBER 2015 OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT "TOT WIJZIGING VAN DE WET VAN 25 APRIL 2014 OP HET STATUUT VAN EN HET TOEZICHT OP KREDIETINSTELLINGEN WAT HET HERSTEL EN DE AFWIKKELING VAN GROEPEN BETREFT" Op 16 november 2015 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Financiën verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen wat het herstel en de afwikkeling van groepen betreft" .
Het ontwerp is door de tweede kamer onderzocht op 9 december 2015 .
De kamer was samengesteld uit Pierre Vandernoot, kamervoorzitter, Luc Detroux en Wanda Vogel, staatsraden, Yves De Cordt en Marianne Dony, assessoren, en Anne-Catherine Van Geersdaele, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Jean-Luc Paquet, eerste auditeur .
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Wanda Vogel.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 9 december 2015.
Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
Voorafgaande vormvereisten In de aanhef dient melding te worden gemaakt van de geïntegreerde impactanalyse, een vormvereiste dat luidens het dossier dat bij de adviesaanvraag is gevoegd naar behoren is vervuld.
Algemene opmerking Ook al sluit de Franse tekst van het voorliggende ontwerp - vaak letterlijk - aan bij de Franse tekst van de omgezette richtlijn (1), zou het ontwerp beter moeten worden geredigeerd om de wil van de steller ervan duidelijk weer te geven en om te beantwoorden aan zijn doelstellingen.
Ziehier enkele voorbeelden : - de Franse tekst van het ontworpen artikel 455, 8°, van de wet van 25 april 2014 "op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen" (dat artikel 87, i), van de richtlijn omzet) naar luid waarvan de afwikkelingsautoriteit bij het nemen van besluiten of maatregelen die gevolgen kunnen hebben voor een of meerdere lidstaten rekening houdt met "la nécessité pour toute obligation, en vertu du présent titre, de consulter une autorité avant toute prise de décision ou de mesure d'impliquer au moins l'obligation de consulter ladite autorité sur les éléments de la décision ou de la mesure envisagée qui affectent ou sont susceptibles [...]" dient te worden herschreven; - het ontworpen artikel 477, 4°, moet worden herschreven als volgt: "si l'autorité de résolution n'a pas marqué son accord sur le dispositif de résolution de groupe proposé par l'autorité de résolution étrangère au niveau du groupe ou si elle estime, pour des raisons de stabilité financière, devoir prendre (voorts zoals in het ontwerp)"; - de Franse tekst van het ontworpen artikel 480, 2°, (dat artikel 94, lid 4, a), ii), van de richtlijn omzet) waarin wordt bepaald dat de afwikkelingsautoriteit bevoegd is om de in de artikelen 276 tot 281 bedoelde bevoegdheden uit te oefenen ten aanzien van "les droits ou des engagements d'un établissement de crédit d'un pays tiers qui sont inscrits dans ses comptes par une succursale dans l'EEE en Belgique, ou régis par le droit belge ou auxquels des créances sont exécutées en Belgique" dient als overbodig te worden afgestemd op de Nederlandse tekst ervan; - het woord "van" dient als overbodig te worden geschrapt in de Nederlandse tekst van het ontworpen artikel 480, 2°.
Bijzondere opmerkingen Aanhef Het tweede en het derde lid moeten onderling van plaats worden verwisseld zodat de erin opgenomen voorafgaande vormvereisten naar tijdsorde worden vermeld (2).
Dispositief Artikel 5 Het is voor de Raad van State niet duidelijk in welk opzicht artikel 311 of artikel 387 van de wet van 25 april 2014 "op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen" rechtsgrond opleveren voor de voorliggende bepaling.
Artikel 6 1. In het ontworpen artikel 434, § 1, dat artikel 6, lid 5, van de richtlijn omzet, schrijve men in fine: "[...] voornoemde termijn met maximum één maand verlengen". De oorspronkelijke termijn bedraagt immers twee maanden in plaats van één maand, zoals wordt aangegeven in de ontworpen tekst. 2. Volgens de omzettingstabellen die een van de gemachtigde ambtenaren heeft overgezonden, zou het ontworpen artikel 464 de omzetting zijn van artikel 81, lid 3, van richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 "betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggings-ondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr.1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad".
Afgezien van het feit dat het zich laat aanzien dat, zoals in de Nederlandse tekst, aan het begin van de Franse tekst de afwikkelingsautoriteit moet worden vermeld in plaats van de toezichthouder, is het de afdeling Wetgeving niet duidelijk in welke mate dit artikel 464 zou strekken tot een goede omzetting van de bepaling van de richtlijn waarmee zij aldus in verband wordt gebracht. 3. Volgens diezelfde omzettingstabellen vormt het ontworpen artikel 476, § 4, de omzetting van artikel 92, lid 3, van de richtlijn. Aangezien dit lid betrekking heeft op de hypothese waarbij de maatregelen die de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau voorstelt "een groepsafwikkelingsregeling omvatten", dient de Franse tekst van dat lid te worden afgestemd op de Nederlandse tekst; de woorden "ne comprennent pas de dispositif de résolution de groupe" moeten in die zin worden verbeterd. 4. Op het einde van het ontworpen artikel 485, § 1, eerste lid, moeten de woorden "artikel 97, lid 1" worden vervangen door "artikel 97, lid 2". De griffier, A.-C. Van Geersdaele.
De voorzitter, P. Vandernoot. _______ Nota (1) Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 "betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr.1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad". (2) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab "Wetgevingstechniek", aanbeveling 34, b).
26 DECEMBER 2015. - Koninklijk besluit tot wijziging van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen wat het herstel en de afwikkeling van groepen betreft FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen, de artikelen 311 en 387;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 4 november 2015;
Gelet op het advies het Afwikkelingscollege van de Nationale Bank van België, gegeven op 9 november 2015;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 10 november 2015;
Gelet op de impactanalyse van de regelgeving, uitgevoerd overeenkomstig artikels 6 en 7 van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;
Gelet op advies 58.496/2 van de Raad van State, gegeven op 9 december 2015, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Financiën, en op het advies van de in Raad vergaderde ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling
Artikel 1.Het voorliggend koninklijk besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad. HOOFDSTUK II - Wijzigingen in de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen
Art. 2.In artikel 3 van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een bepaling onder 49/1° ingevoegd, luidende : "49/1° Richtlijn 2014/59/EU : de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr.1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad;"; 2° er wordt een bepaling onder 50/1° ingevoegd, luidende : "50/1° groepsherstelplan : een plan dat is opgesteld overeenkomstig artikel 425 of een plan bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2014/59/EU dat is opgesteld door een EER-moederonderneming;"; 3° er wordt een bepaling onder 51/1° ingevoegd, luidende : "51/1° groepsafwikkelingsplan : een plan dat overeenkomstig artikel 439 wordt opgesteld of een plan in de zin van artikel 12 van Richtlijn 2014/59/EU dat wordt opgesteld door een buitenlandse afwikkelingsautoriteit;"; 4° er wordt een bepaling onder 52/1° ingevoegd, luidende : "52/1° buitenlandse afwikkelingsautoriteit : een overheidsinstantie of een instelling die met toepassing van artikel 3 van Richtlijn 2014/59/EU officieel erkend is door het nationaal recht van een andere lidstaat en gemachtigd om afwikkelingsinstrumenten toe te passen en de afwikkelingsbevoegdheden uit te oefenen, evenals, in voorkomend geval, de gemeenschappelijke afwikkelingsraad, volgens de bevoegdheidsverdeling vastgelegd door of krachtens Verordening nr. 806/2014;"; 5° er wordt een bepaling onder 52/2° ingevoegd, luidende : "52/2° afwikkelingsautoriteit van een derde land : een autoriteit die in een derde land verantwoordelijk is voor de toepassing van instrumenten of de uitoefening van bevoegdheden die vergelijkbaar zijn met de afwikkelingsinstrumenten en afwikkelingsbevoegdheden bedoeld in deze wet;"; 6° de bepaling onder 53° wordt vervangen als volgt : "53° afwikkelbaarheid : de mogelijkheid voor een afwikkelingsautoriteit om een kredietinstelling, een groep als bedoeld in artikel 423, 12° of een entiteit als bedoeld in artikel 424 af te wikkelen;".
Art. 3.Artikel 108 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "
Art. 108.§ 1. De kredietinstelling waarvoor geen groepsherstelplan wordt opgesteld, stelt een herstelplan op met maatregelen die door de instelling kunnen worden uitgevoerd voor het herstel van haar financiële positie na een aanzienlijke verslechtering ervan, en actualiseert dit plan.
De kredietinstelling deelt het herstelplan mee aan de toezichthouder. § 2. Kredietinstellingen waarvoor een groepsherstelplan wordt opgesteld, dienen een herstelplan op individuele basis op te stellen indien de bevoegde autoriteiten daartoe besloten hebben overeenkomstig artikel 435, § 1 of § 3, artikel 436, § 3 of in de zin van artikel 8, lid 2 of lid 4 van Richtlijn 2014/59/EU.".
Art. 4.In artikel 226 van dezelfde wet wordt paragraaf 1 vervangen als volgt : " § 1. Na overleg met de toezichthouder stelt de afwikkelingsautoriteit een afwikkelingsplan op voor elke kredietinstelling die geen deel uitmaakt van een groep waarvoor een groepsherstelplan wordt opgesteld.".
Art. 5.In dezelfde wet wordt een Boek XI ingevoegd, luidende : "BOEK XI. - HERSTEL EN AFWIKKELING VAN GROEPEN TITEL I. - Definities
Art. 423.Onverminderd de in artikel 3 bedoelde definities wordt voor de toepassing van dit Boek en de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen verstaan onder : 1° EER-moederkredietinstelling : een EER-moederkredietinstelling in de zin van artikel 164, § 2, 3° ;2° Belgische EER-moederkredietinstelling : een Belgische EER-moederkredietinstelling in de zin van artikel 164, § 2, 4° ;3° financiële moederholding in een lidstaat : een financiële moederholding in een lidstaat in de zin van artikel 164, § 2, 5° ;4° financiële EER-moederholding : een financiële EER-moederholding in de zin van artikel 164, § 2, 6° ;5° Belgische financiële EER-moederholding : een Belgische EER-moederholding in de zin van artikel 164, § 2, 7° ;6° gemengde financiële moederholding in een lidstaat : een gemengde financiële holding in een lidstaat in de zin van artikel 164, § 2, 8° ;7° gemengde financiële EER-moederholding : een gemengde financiële EER-moederholding in de zin van artikel 164, § 2, 9° ;8° Belgische gemengde financiële EER-moederholding : een Belgische gemengde financiële moederholding in de zin van artikel 164, § 2, 10° ;9° Belgische EER-moederonderneming : een Belgische EER-moederkredietinstelling, een Belgische financiële EER-moederholding of een Belgische gemengde financiële EER-moederholding;10° EER-moederonderneming : een EER-moederkredietinstelling, een financiële EER-moederholding of een gemengde financiële EER-moederholding;11° moederonderneming in een lidstaat : een moederkredietinstelling in een lidstaat, een financiële moederholding in een lidstaat of een gemengde financiële moederholding in een lidstaat;12° groep : een moederonderneming en haar dochterondernemingen;13° Belgische groep : een groep waarvan de moederonderneming een Belgische EER-moederonderneming is;14° afwikkelingsautoriteit op groepsniveau : de afwikkelingsautoriteit in de lidstaat waar de consoliderende toezichthouder is gevestigd;15° groepsafwikkelingsregeling : een plan dat met het oog op een groepsafwikkeling wordt opgesteld als bedoeld in artikel 465, § 1;16° afwikkelingscollege : een afwikkelingscollege als bedoeld in artikel 468 of 469;17° Europees afwikkelingscollege : een afwikkelingscollege als bedoeld in artikel 470;18° bevoegde autoriteit : de nationale autoriteit van een lidstaat die krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen gemachtigd is om toezicht uit te oefenen op de holdings en instellingen als bedoeld in artikel 424, 1°, 2°, 3° en 4° ;19° geëigende autoriteit : de autoriteit van een lidstaat die volgens het nationaal recht van die lidstaat verantwoordelijk is voor het bepalen van de elementen bedoeld in artikel 250, § 2 en in artikel 457, § 1 ;20° bevoegd ministerie : het ministerie bevoegd voor financiën of een ander ministerie van een lidstaat dat als bevoegd ministerie is aangeduid krachtens het nationaal recht van die lidstaat dat omzetting geeft aan Richtlijn 2014/59/EU;21° EER-bijkantoor : een bijkantoor van een kredietinstelling van een derde land, dat in een lidstaat is gevestigd. TITEL II. - Toepassingsgebied
Art. 424.In de mate en op de wijze bepaald in dit Boek, zijn de bepalingen van Boek II, Titel II, Hoofdstuk VII en van Titels IV en VIII van toepassing op : 1° in de EER gevestigde kredietinstellingen;2° in de EER gevestigde financiële holdings, gemengde financiële holdings en gemengde holdings;3° financiële moederholdings in een lidstaat, financiële EER-moederholdings, gemengde financiële moederholdings in een lidstaat, gemengde financiële EER-moederholdings;4° in de EER gevestigde financiële instellingen indien zij dochteronderneming zijn van een kredietinstelling dan wel van een in punt 3° of 4° bedoelde onderneming, en onder het toezicht op geconsolideerde basis op de moederonderneming vallen;5° buiten de EER gevestigde bijkantoren van kredietinstellingen. TITEL III. - Groepsherstelplannen HOOFDSTUK I. - Opmaak van groepsherstelplannen
Art. 425.§ 1. Elke Belgische EER-moederonderneming stelt een groepsherstelplan op voor de gehele Belgische groep die zij leidt, en deelt dit mee aan de toezichthouder, in zijn hoedanigheid van consoliderende toezichthouder.
Het groepsherstelplan is gericht op de stabilisatie van de groep als geheel of van elke kredietinstelling van de groep als deze in een moeilijke financiële situatie verkeert, en heeft als doel de oorzaken van de moeilijkheden aan te pakken of weg te nemen en de financiële positie van de groep of de kredietinstelling te herstellen, waarbij ook de financiële positie van andere groepsentiteiten in aanmerking wordt genomen. § 2. Het groepsherstelplan bevat : 1° de maatregelen die, in het licht van de doelstellingen bedoeld in paragraaf 1, moeten worden genomen op het niveau van de Belgische EER-moederonderneming, van de dochterondernemingen, van de groepsentiteiten bedoeld in artikel 424, 2° en 3° en, indien van toepassing, van de significante bijkantoren;2° regelingen met het oog op het waarborgen van de coördinatie en consistentie van die maatregelen;3° in voorkomend geval, regelingen voor het verlenen van financiële steun binnen de groep, die zijn aangenomen op grond van een overeenkomst in die zin. § 3. Groepsherstelplannen stellen voor elk van de scenario's vast of er belemmeringen zijn voor de tenuitvoerlegging van de herstelmaatregelen binnen de groep, ook op het niveau van iedere groepsentiteit die onder het plan valt, en of er wezenlijke praktische of juridische belemmeringen zijn voor de snelle overdracht van eigen vermogen of voor het terugbetalen van activa of passiva binnen de groep.
Art. 426.§ 1. Ieder groepsherstelplan bevat een raamwerk van kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren van een potentiële verslechtering van de financiële positie van de in het plan opgenomen kredietinstellingen, met aanduiding van de momenten waarop iedere kredietinstelling onderzoekt of in het plan opgenomen corrigerende maatregelen ten uitvoer moeten worden gelegd.
Te dien einde bepaalt het herstelplan passende procedures voor de periodieke monitoring van de in het eerste lid bedoelde indicatoren alsook voor het onderzoek van de in overweging te nemen corrigerende maatregelen, met inbegrip van de eventueel te volgen escalatieprocedure. § 2. Voor Belgische kredietinstellingen die opgenomen zijn in een groepsherstelplan, omvatten de in paragraaf 1 bedoelde indicatoren een progressieve schaal van drempelwaarden voor de proportie van bezwaarde activa van de kredietinstelling, die door de toezichthouder wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 108, § 2, tweede lid. Het groepsherstelplan vermeldt de corrigerende maatregelen die moeten worden overwogen bij overschrijding van elk van de drempels. § 3. De Belgische kredietinstelling die opgenomen wordt in een groepsherstelplan en de Belgische EER-moederonderneming kunnen, wanneer hun wettelijk bestuursorgaan zulks in het licht van de omstandigheden aangewezen acht : 1° maatregelen nemen in het kader van het groepsherstelplan ook als de betrokken indicator niet is gehaald;2° geen maatregelen nemen in het kader van het groepsherstelplan ook als de betrokken indicator wel is gehaald. De kredietinstelling of de Belgische EER-moederonderneming stellen de toezichthouder onverwijld in kennis van elke beslissing om een maatregel te nemen in het kader van de uitvoering van het groepsherstelplan, en van elke beslissing om dit niet te doen ondanks het feit dat de betrokken indicator is gehaald. § 4. Onverminderd de andere bevoegdheden die deze wet hem toekent, kan de toezichthouder de Belgische kredietinstelling die opgenomen wordt in een groepsherstelplan opdragen om een of meer in het groepsherstelplan opgenomen corrigerende maatregelen te nemen indien de instelling nalaat om uit eigen initiatief passende maatregelen te nemen.
Art. 427.De Belgische EER-moeder-onderneming actualiseert het groepsherstelplan bedoeld in artikel 425 ten minste eenmaal per jaar en in ieder geval na elke wijziging in de juridische of organisatiestructuur, de werkzaamheden of de financiële positie van de groep of de groepsentiteiten, die een significante invloed kan hebben op het plan of wijziging ervan vergt.
In zijn hoedanigheid van consoliderende toezichthouder kan de toezichthouder van de Belgische EER-moederonderneming eisen dat zij haar groepsherstelplan vaker actualiseert.
Art. 428.Bij reglement vastgesteld met toepassing van artikel 12bis, § 2 van de wet van 22 februari 1998 kan de Bank de nadere regels bepalen inzake : 1° de minimuminhoud van het groepsherstelplan;2° de informatie die door de kredietinstelling, de Belgische EER-moederonderneming of de groepsentiteiten aan de toezichthouder of aan een andere bevoegde autoriteit, in voorkomend geval in zijn hoedanigheid van consoliderende toezichthouder, moet worden meegedeeld, en de frequentie waarmee dit dient te gebeuren.
Art. 429.§ 1. De toezichthouder kan een Belgische EER-moederonderneming of een groepsentiteit toestaan af te wijken van de verplichtingen van dit Hoofdstuk inzake de inhoud van het groepsherstelplan, de frequentie van actualisering van het plan of de informatieverstrekking door de kredietinstelling of de kredietinstellingen van de groep alsmede van de termijn bepaald in artikel 114, § 2, of in artikel 416, voor zover een dergelijke afwijking verantwoord is in het licht van de impact die het in gebreke blijven en de vereffening van de betrokken kredietinstelling of de kredietinstellingen van de groep in het kader van een vereffeningsprocedure kunnen hebben op de financiële markten, op andere kredietinstellingen, op de financieringsvoorwaarden en op de economie in het algemeen.
Hierbij houdt de toezichthouder in het bijzonder rekening met de aard van de werkzaamheden van de betrokken kredietinstelling, haar aandeelhoudersstructuur, rechtsvorm, risicoprofiel, omvang en juridisch statuut, verwevenheid met andere kredietinstellingen of het financiële stelsel in het algemeen, de perimeter en complexiteit van haar werkzaamheden en de eventuele uitoefening van beleggingsdiensten- of activiteiten.
De toezichthouder kan een afwijking toegekend met toepassing van het eerste lid te allen tijde weer intrekken. Hij beoordeelt de noodzaak en de opportuniteit van het behoud van de toegekende afwijkingen ten minste eenmaal per jaar en na een wijziging in de juridische of organisatiestructuur, de werkzaamheden of de financiële positie van de betrokken kredietinstelling. § 2. De met toepassing van paragraaf 1 toegekende afwijkingen mogen in geen geval betrekking hebben op de verplichtingen inzake de progressieve schaal van drempelwaarden voor de proportie van bezwaarde activa, als bedoeld in artikel 110, § 2, tweede en derde lid. HOOFDSTUK II. - Beoordeling van groepsherstelplannen Afdeling I. - Beoordeling van groepsherstelplannen opgesteld
door een Belgische EER-moederonderneming
Art. 430.§ 1. Het wettelijk bestuursorgaan van de Belgische EER-moederonderneming die het groepsherstelplan opstelt overeenkomstig artikel 425, keurt het groepsherstelplan goed alvorens het aan de toezichthouder, in zijn hoedanigheid van consoliderende toezichthouder, voor te leggen. § 2. De Belgische EER-moederonderneming legt haar eerste groepsherstelplan aan de toezichthouder, in zijn hoedanigheid van consoliderende toezichthouder, voor binnen zes maanden vanaf het ogenblik waarop een Belgische groep tot stand is gekomen.
Onder voorbehoud van wat in het derde lid is bepaald, legt de Belgische EER-moederonderneming aan de toezichthouder een geactualiseerd plan voor binnen twee maanden volgend op het feit dat aanleiding heeft gegeven tot het ontstaan van de verplichting tot actualisering van het plan, met dien verstande dat de toezichthouder deze termijn kan verlengen tot maximum zes maanden.
Indien het feit dat aanleiding heeft gegeven tot de verplichting tot actualisering van het plan, een wijziging is in de financiële positie van de moederonderneming of van een groepsentiteit die het plan aanmerkelijk kan beïnvloeden, stelt de moederonderneming de toezichthouder hiervan onverwijld in kennis en legt zij een geactualiseerd plan voor binnen de termijn die haar door de toezichthouder wordt meegedeeld. § 3. In zijn hoedanigheid van consoliderende toezichthouder bezorgt de toezichthouder het groepsherstelplan en elk geactualiseerd groepsherstelplan aan : 1° de autoriteiten die deelnemen aan de in artikel 178 bedoelde colleges van bevoegde autoriteiten;2° de afwikkelingsautoriteit, in haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau;3° de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen;4° de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar significante bijkantoren zijn gevestigd, voor zover dit relevant is voor het betrokken bijkantoor. Deze autoriteiten kunnen binnen dertig dagen na ontvangst van het groepsherstelplan aanbevelingen richten aan de toezichthouder over de maatregelen bepaald in het plan die de afwikkelbaarheid van de groepsentiteiten negatief kunnen beïnvloeden.
Art. 431.Zo snel mogelijk na ontvangst van het groepsherstelplan onderzoekt de toezichthouder, in zijn hoedanigheid van consoliderende toezichthouder, samen met de bevoegde autoriteiten van de dochterondernemingen, in voorkomend geval na raadpleging van de bevoegde autoriteiten van significante bijkantoren, het groepsherstelplan. De beoordeling heeft minstens betrekking op de elementen bedoeld in artikel 432 tot artikel 434.
Art. 432.De toezichthouder, in zijn hoedanigheid van consoliderende toezichthouder, en de bevoegde autoriteiten van de dochterondernemingen, beoordelen of het groepsherstelplan voldoet aan de vereisten bepaald in Hoofdstuk I. Hierbij evalueren zij in het bijzonder of het groepsherstelplan toelaat redelijkerwijze te verwachten dat : 1° de uitvoering van de in het plan opgenomen maatregelen van aard is om de levensvatbaarheid en de financiële positie van de kredietinstellingen of de groep in stand te houden of te herstellen, rekening houdend met de voorbereidende maatregelen die de kredietinstellingen of de Belgische EER-moederonderneming hebben getroffen of voornemens zijn te treffen;2° het plan en de verschillende opties die daarin zijn opgenomen, snel en doeltreffend kunnen worden uitgevoerd in situaties van financiële stress, waarbij in de mate van het mogelijke significante negatieve gevolgen voor het financiële stelsel worden vermeden, mede in scenario's van gelijktijdige uitvoering van herstelplannen van andere kredietinstellingen. Bij deze evaluatie wordt bijzondere aandacht besteed aan de toereikendheid van de kapitaal- en financieringsstructuur van de kredietinstellingen, van de groep en van de groepsentiteiten in verhouding tot de graad van complexiteit van hun organisatiestructuur en tot hun risicoprofiel.
Art. 433.De toezichthouder, in zijn hoedanigheid van consoliderende toezichthouder, en de bevoegde autoriteiten van de dochterondernemingen, beoordelen of de kredietinstellingen die deel uitmaken van de groep een herstelplan op individuele basis moeten opstellen.
Art. 434.§ 1. Indien de toezichthouder, in zijn hoedanigheid van consoliderende toezichthouder, en de bevoegde autoriteiten van de dochterondernemingen oordelen dat het groepsherstelplan wezenlijke tekortkomingen vertoont of dat er significante belemmeringen zijn voor de tenuitvoerlegging ervan, stelt de toezichthouder, in zijn hoedanigheid van consoliderende toezichthouder, de Belgische EER-moederonderneming daarvan in kennis en, nadat zij haar de gelegenheid hebben gegeven om haar standpunt te formuleren, nodigt hij haar uit om binnen twee maanden een herzien plan in te dienen waarin de tekortkomingen of belemmeringen zijn verholpen. De toezichthouder, in zijn hoedanigheid van consoliderende toezichthouder, en de bevoegde autoriteiten kunnen voornoemde termijn met maximum één maand verlengen. § 2. Indien de toezichthouder, in zijn hoedanigheid van consoliderende toezichthouder, en de bevoegde autoriteiten van de dochterondernemingen oordelen dat de door hen geïdentificeerde tekortkomingen of belemmeringen niet naar behoren zijn verholpen in het overeenkomstig paragraaf 1 herziene plan, kan de toezichthouder, in zijn hoedanigheid van consoliderende toezichthouder, de Belgische EER-moederonderneming gelasten om binnen dertig dagen vanaf de kennisgeving van deze bevinding aan deze moederonderneming, specifieke wijzigingen in het groepsherstelplan aan te brengen. § 3. Indien de Belgische EER-moederonderneming binnen de gestelde termijn geen gevolg geeft aan de uitnodiging bedoeld in paragraaf 1, of indien de toezichthouder, in zijn hoedanigheid van consoliderende toezichthouder, en de bevoegde autoriteiten van de dochterondernemingen oordelen dat het herziene groepsherstelplan dat werd ingediend overeenkomstig paragraaf 1 de door hen geïdentificeerde tekortkomingen of belemmeringen niet verhelpt en het onmogelijk is om deze naar behoren te verhelpen middels een aanmaning overeenkomstig paragraaf 2, stelt de toezichthouder, in zijn hoedanigheid van consoliderende toezichthouder, de Belgische EER-moederonderneming daarvan in kennis en vereist hij dat zij binnen dertig dagen bepaalt welke wijzigingen in de werkzaamheden van de groep kunnen aangebracht worden om deze tekortkomingen of belemmeringen te verhelpen. § 4. Indien de toezichthouder, in zijn hoedanigheid van consoliderende toezichthouder, en de bevoegde autoriteiten van de dochterondernemingen oordelen dat de wijzigingen voorgesteld door de Belgische EER-moederonderneming met toepassing van paragraaf 1, de door hen geïdentificeerde tekortkomingen of belemmeringen niet verhelpen, kunnen de consoliderende toezichthouder en de bevoegde autoriteiten van de dochterondernemingen, onverminderd andere maatregelen bepaald door of krachtens deze wet, de groepsentiteiten waarvoor zij bevoegd zijn gelasten elke maatregel te treffen die zij noodzakelijk en evenredig achten om een einde te maken aan deze tekortkomingen of belemmeringen.
De toezichthouder kan de Belgische EER-moederonderneming of de Belgische kredietinstellingen die deel uitmaken van de groep, inzonderheid gelasten de maatregelen te treffen bedoeld in artikel 116, § 2, tweede lid.
Art. 435.§ 1. De toezichthouder, in zijn hoedanigheid van consoliderende toezichthouder, en de bevoegde autoriteiten van de dochterondernemingen streven ernaar om binnen vier maanden na de in artikel 430, § 1 bedoelde mededeling van het groepsherstelplan tot een gezamenlijk besluit te komen over het bepaalde in de artikelen 432 tot 434.
De toezichthouder kan de EBA overeenkomstig artikel 31 van Verordening nr. 1093/2010 verzoeken om bijstand bij het bereiken van een gezamenlijk besluit. § 2. Indien de bevoegde autoriteiten er niet in slagen binnen de termijn bedoeld in paragraaf 1 een gezamenlijk besluit te nemen over de evaluatie en beoordeling van het groepsherstelplan krachtens artikel 432 of over de toepassing van de maatregelen die de Belgische EER-moederonderneming krachtens artikel 434 dient te nemen, is het volgende van toepassing : 1° de toezichthouder, in zijn hoedanigheid van consoliderende toezichthouder, neemt zelf een beslissing met inachtneming van de standpunten en voorbehouden die door de andere bevoegde autoriteiten kenbaar zijn gemaakt, en stelt de Belgische EER-moederonderneming en de andere bevoegde autoriteiten schriftelijk in kennis van die beslissing;2° indien een van de bevoegde autoriteiten binnen de termijn bedoeld in paragraaf 1 een zaak als vermeld in artikel 437 overeenkomstig artikel 19 van Verordening nr.1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stelt de toezichthouder, in zijn hoedanigheid van consoliderende toezichthouder, zijn besluit uit en wacht hij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af. Hij neemt zijn besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na het einde van de termijn bedoeld in paragraaf 1 of nadat een gezamenlijk besluit is genomen. Indien de EBA er niet in slaagt binnen één maand een besluit te nemen, is het besluit van de toezichthouder, in zijn hoedanigheid van consoliderende toezichthouder, van toepassing. § 3. Indien de toezichthouder er niet in slaagt om samen met andere bevoegde autoriteiten binnen de termijn bedoeld in paragraaf 1 een gezamenlijk besluit te nemen over het bepaalde in artikel 433, of over de toepassing van de in artikel 434 bedoelde maatregelen op het niveau van de Belgische dochterondernemingen, is het volgende van toepassing : 1° de toezichthouder neemt zelf een besluit ten aanzien van de Belgische dochteronder-nemingen van de groep;2° indien een van de andere bevoegde autoriteiten binnen de termijn bedoeld in paragraaf 1 een zaak als vermeld in artikel 437 overeenkomstig artikel 19 van Verordening nr.1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stelt de toezichthouder zijn besluit uit en wacht hij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af. De toezichthouder neemt zijn besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na het einde van de termijn bedoeld in paragraaf 1 of nadat een gezamenlijk besluit is genomen. Indien de EBA er niet in slaagt binnen één maand een besluit te nemen, is het besluit van de toezichthouder van toepassing. Afdeling II. - Beoordeling van groepsherstelplannen opgesteld
door een EER-moederonderneming in een andere lidstaat
Art. 436.§ 1. In zijn hoedanigheid van bevoegde autoriteit voor het toezicht op een Belgische kredietinstelling die een dochteronderneming is van een EER-moederonderneming in een andere lidstaat, stelt de toezichthouder alles in het werk om tot een gezamenlijk besluit te komen zoals bedoeld in artikel 8, lid 2 van Richtlijn 2014/59/EU. De toezichthouder kan de EBA krachtens artikel 31, onder c) van Verordening nr. 1093/2010 verzoeken om bijstand bij het bereiken van een gezamenlijk besluit. § 2. Bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit als bedoeld in paragraaf 1 over de aangelegenheden bedoeld in artikel 8, lid 3 van Richtlijn 2014/59/EU, is het volgende van toepassing : 1° de toezichthouder maakt aan de consoliderende toezichthouder zijn standpunten en voorbehouden over betreffende het besluit dat de consoliderende toezichthouder overweegt te nemen over de aangelegenheden bedoeld in artikel 8, lid 3 van Richtlijn 2014/59/EU;2° de toezichthouder kan tot aan het einde van de termijn bedoeld in artikel 8, lid 2 van Richtlijn 2014/59/EU en zolang geen gezamenlijk besluit is genomen, een zaak als vermeld in artikel 437 overeenkomstig artikel 19 van Verordening nr.1093/2010 aan de EBA voorleggen. § 3. Bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit als bedoeld in paragraaf 1 over de aangelegenheden bedoeld in artikel 8, lid 4 van Richtlijn 2014/59/EU, is het volgende van toepassing : 1° de toezichthouder neemt zelf het besluit bedoeld in artikel 433 of over de toepassing van de in artikel 434 bedoelde maatregelen ten aanzien van de Belgische dochterondernemingen;2° indien een van de andere bevoegde autoriteiten binnen de termijn bedoeld in artikel 8, lid 2 van Richtlijn 2014/59/EU een zaak als vermeld in artikel 437 overeenkomstig artikel 19 van Verordening nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stelt de toezichthouder zijn besluit uit en wacht hij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af. De toezichthouder neemt zijn besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. Indien de EBA er niet in slaagt binnen één maand een besluit te nemen, is het besluit van de toezichthouder van toepassing; 3° de toezichthouder kan zelf, tot aan het einde van de termijn bedoeld in artikel 8, lid 2 van Richtlijn 2014/59/EU, en zolang geen gezamenlijk besluit is genomen, een zaak als vermeld in artikel 437 overeenkomstig artikel 19 van Verordening nr.1093/2010 aan de EBA voorleggen. Afdeling III. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 437.De EBA kan de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 19, lid 3 van Verordening nr. 1093/2010 helpen bij het bereiken van overeenstemming over de beoordeling van groepsherstelplannen en de uitvoering van de maatregelen bedoeld in artikel 116, § 2, tweede lid, onder 1°, 2° en 4° of in artikel 6, lid 6, onder a), b) en d) van Richtlijn 2014/59/EU.
Art. 438.De gezamenlijke besluiten en de besluiten genomen bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit, als bedoeld in de artikelen 435 en 436 worden door de toezichthouder als definitief erkend en in voorkomend geval toegepast in België.
TITEL IV. - Groepsafwikkelingsplannen HOOFDSTUK I. - Opmaak van groepsafwikkelingsplannen Afdeling I. - Afwikkelingsplannen van Belgische groepen
Art. 439 § 1. In haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau stelt de afwikkelingsautoriteit samen met de afwikkelingsautoriteiten van de dochteronder-nemingen een groepsafwikkelingsplan op voor de afwikkeling van iedere Belgische groep als geheel, hetzij door het afwikkelen van de Belgische EER-moederonderneming, hetzij door het opbreken en afwikkelen van de dochterondernemingen.
Het groepsafwikkelingsplan bevat maatregelen voor de afwikkeling van : 1° de Belgische EER-moederonderneming;2° de in de EER gevestigde dochterondernemingen die deel uitmaken van de groep;3° de in artikel 424, 2° en 3° bedoelde entiteiten die deel uitmaken van de groep;4° onverminderd Hoofdstuk VI, de dochterondernemingen die deel uitmaken van de groep en die ressorteren onder een derde land. § 2. In haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau kan de afwikkelingsautoriteit eisen dat de groepsentiteiten assistentie verlenen bij het opstellen en actualiseren van het groepsafwikkelingsplan, en dat zij haar alle daarvoor noodzakelijke informatie verstrekken.
De afwikkelingsautoriteit kan de groepsentiteiten in het bijzonder verplichten om gedetailleerde gegevens bij te houden aangaande financiële contracten waarbij zij partij zijn. Indien alle of een deel van deze informatie reeds beschikbaar is bij een andere bevoegde autoriteit, maakt deze autoriteit die informatie over aan de afwikkelingsautoriteit. § 3. De afwikkelingsautoriteit deelt een samenvatting van de sleutelelementen van het groepsafwikkelingsplan mee aan de Belgische EER-moederonderneming.
Art. 440.§ 1. Het groepsafwikkelingsplan bepaalt de afwikkelingsmaatregelen die kunnen worden genomen ten aanzien van de in het plan opgenomen groepsentiteiten, en bevat zowel de afwikkelingsmaatregelen met betrekking tot de Belgische EER-moederonderneming, de dochterkredietinstellingen en de in artikel 424, 2°, 3° en 4° bedoelde entiteiten, als de gecoördineerde afwikkelingsmaatregelen met betrekking tot de dochterkredietinstellingen, indien de voorwaarden bepaald in artikel 244 of 454 zijn vervuld.
Het groepsafwikkelingsplan is er in het bijzonder op gericht om de continuïteit van de kritieke functies van de betrokken entiteiten te waarborgen, te vermijden dat de stabiliteit van het Belgische en internationale financiële stelsel wordt aangetast en de gewaarborgde deposito's te beschermen. § 2. In het groepsafwikkelingsplan wordt rekening gehouden met verschillende scenario's, waaronder de mogelijkheid dat het in gebreke blijven idiosyncratisch is dan wel zich voordoet in een context van algemene financiële stabiliteit of systeembrede gebeurtenissen. § 3. Het groepsafwikkelingsplan houdt geen rekening met enige uitzonderlijke overheidssteun, en evenmin met enige noodfinanciering door centrale banken of enig beroep op andere faciliteiten voor liquiditeitsverstrekking door centrale banken onder voorwaarden inzake zekerheden, duur of interest die afwijken van standaardvoorwaarden.
Het plan bevat niettemin een analyse van hoe en wanneer een groepsentiteit een beroep zou kunnen doen op de faciliteiten van centrale banken, en geeft aan welke activa daarvoor als zekerheid in aanmerking kunnen komen.
Art. 441.§ 1. Het groepsafwikkelingsplan : 1° onderzoekt in welke mate de afwikkelingsinstrumenten en bevoegdheden op gecoördineerde wijze op in de EER gevestigde groepsentiteiten kunnen worden toegepast en uitgeoefend, en bevat maatregelen die de aankoop door een derde van de groep als geheel of van afzonderlijke bedrijfsonderdelen of -activiteiten van een aantal of van bepaalde groepsentiteiten faciliteren, en signaleert potentiële belemmeringen voor een gecoördineerde afwikkeling;2° stelt, ingeval de groep entiteiten omvat die in derde landen zijn gevestigd, passende regelingen vast voor de samenwerking en coördinatie met de betrokken autoriteiten van die derde landen en de gevolgen voor afwikkeling binnen de EER;3° geeft aan welke maatregelen, waaronder de juridische en economische afsplitsing van bepaalde functies of bedrijfsonderdelen, nodig zijn om de afwikkeling van de groep te vergemakkelijken wanneer aan de voorwaarden voor groepsafwikkeling wordt voldaan;4° stelt eventuele niet in deze wet beschreven aanvullende maatregelen vast die de afwikkelingsautoriteit, in haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, voornemens is te nemen ten aanzien van de afwikkeling van de groep;5° geeft aan hoe de groepsafwikkelingsmaatregelen kunnen worden gefinancierd en zet indien de financieringsregeling nodig is, de beginselen uiteen voor de verdeling van de verantwoordelijkheid voor deze financiering over de financieringsbronnen in de verschillende lidstaten. Deze beginselen worden vastgesteld op basis van billijke en evenwichtige criteria en houden met name rekening met het effect op de financiële stabiliteit in alle betrokken lidstaten. § 2. Bij een in Ministerraad overlegd besluit, genomen op advies van de afwikkelingsautoriteit, kan de Koning het volgende nader bepalen : 1° de minimuminhoud van het groepsafwikkelingsplan;en 2° de informatie die door de groepsentiteiten aan de afwikkelingsautoriteit, in haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, moet worden meegedeeld, en de frequentie waarmee dit dient te gebeuren.
Art. 442.De afwikkelingsautoriteit actualiseert het groepsafwikkelingsplan ten minste eenmaal per jaar en in ieder geval na elke wijziging in de juridische of organisatiestructuur, de werkzaamheden of de financiële positie van de groep, inclusief eventuele groepsentiteiten, die een significante invloed kan hebben op het plan of wijziging ervan vergt.
De afwikkelingsautoriteit zendt de wijzigingen van het afwikkelingsplan toe aan de betrokken bevoegde autoriteiten.
Art. 443.§ 1. De afwikkelingsautoriteit kan de kredietinstellingen bedoeld in artikel 239, § 1, vrijstellen van de verplichtingen van deze Titel. § 2. Wanneer de afwikkelingsautoriteit een vrijstelling verleent met toepassing van paragraaf 1, past zij de in deze Titel bepaalde vereisten toe op basis van de algemene situatie van de centrale instelling en de bij deze instelling aangesloten kredietinstellingen als bedoeld in artikel 239. § 3. De Belgische kredietinstellingen die krachtens artikel 6, leden 4 en 5, onder b), van de GTM-verordening onder het rechtstreeks toezicht van de Europese Centrale Bank staan of waarvan de werkzaamheden een belangrijk deel van het Belgische financiële stelsel uitmaken, kunnen niet worden vrijgesteld uit hoofde van paragraaf 1. Voor de toepassing van deze paragraaf worden de werkzaamheden van een instelling geacht een belangrijk deel van het Belgische financiële stelsel uit te maken indien voldaan is aan een van de volgende voorwaarden : 1° de totale waarde van haar activa is groter dan 30.000.000.000 EUR; of 2° de verhouding tussen haar totale activa en het bruto binnenlands product is groter dan 20%. § 4. De afwikkelingsautoriteit kan afwijken van de verplichtingen krachtens dit Hoofdstuk inzake de inhoud van het groepsafwikkelingsplan, de frequentie van actualisering van het plan of de informatieverstrekking door de Belgische EER-moederonderneming of de groepsentiteiten, voor zover een dergelijke afwijking verantwoord is in het licht van de impact die het in gebreke blijven en de vereffening van deze entiteiten in het kader van een vereffeningsprocedure kunnen hebben op de financiële markten, op andere kredietinstellingen, op de financierings-voorwaarden en op de economie in het algemeen.
Hierbij houdt de afwikkelingsautoriteit in het bijzonder rekening met de aard van de werkzaamheden van de betrokken entiteiten, hun aandeelhoudersstructuur, rechtsvorm, risicoprofiel, omvang en juridisch statuut, verwevenheid met andere kredietinstellingen of het financiële stelsel in het algemeen, de perimeter en complexiteit van haar werkzaamheden en de eventuele uitoefening van beleggingsdiensten- of activiteiten.
Art. 444.§ 1. In haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau geeft de afwikkelingsautoriteit de overeenkomstig artikel 439, § 2 meegedeelde relevante informatie door aan : 1° de EBA;2° de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten van dochterondernemingen;3° de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten in jurisdicties waar significante bijkantoren gevestigd zijn, indien relevant voor hen;4° de autoriteiten die deelnemen aan de in artikel 178 bedoelde colleges van bevoegde autoriteiten;en 5° de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten van de lidstaten waar de entiteiten bedoeld in artikel 424, § 1, 2° en 3° zijn gevestigd. § 2. De informatie die de afwikkelingsautoriteit, in haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, verstrekt aan de voor de dochterondernemingen bevoegde autoriteiten, aan de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten in de jurisdicties waar significante bijkantoren zijn gevestigd en aan de autoriteiten die deelnemen aan de in artikel 178 bedoelde colleges van bevoegde autoriteiten, omvat ten minste alle informatie die relevant is voor de dochteronderneming of het significante bijkantoor.
De informatie die aan de EBA wordt verstrekt, omvat alle informatie die relevant is voor de rol van de EBA met betrekking tot de groepsafwikkelingsplannen.
Indien het informatie betreft in verband met dochterondernemingen in derde landen, is de afwikkelingsautoriteit niet verplicht die informatie door te geven zonder toestemming van de toezichthoudende autoriteit of de afwikkelingsautoriteit van het betrokken derde land.
Art. 445.§ 1. In haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau stelt de afwikkelingsautoriteit het groepsafwikkelingsplan op in een afwikkelingscollege samen met de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten bedoeld in artikel 444, § 1 en na raadpleging van de betrokken bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de bevoegde autoriteiten in jurisdicties waar significante bijkantoren gevestigd zijn indien dit voor deze bijkantoren relevant is. § 2. In haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau stelt de afwikkelingsautoriteit alles in het werk om samen met de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten die het niet oneens zijn, een gezamenlijk besluit tot vaststelling van het groepsafwikkelingsplan te nemen binnen vier maanden vanaf de datum van de toezending van de in artikel 444, § 2 bedoelde informatie.
De afwikkelingsautoriteit kan de EBA krachtens artikel 31, onder c) van Verordening nr. 1093/2010 verzoeken om bijstand bij het bereiken van een gezamenlijk besluit. § 3. Als de afwikkelingsautoriteit en de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten niet binnen vier maanden tot een gezamenlijk besluit komen, neemt de afwikkelingsautoriteit, in haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, zelf een besluit over het groepsafwikkelingsplan.
Het besluit wordt volledig gemotiveerd en houdt rekening met de standpunten en voorbehouden van de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten die het oneens zijn.
Indien een buitenlandse afwikkelingsautoriteit binnen de in paragraaf 2 bedoelde termijn de zaak krachtens artikel 19 van Verordening nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stelt de afwikkelingsautoriteit haar besluit uit in afwachting van een eventueel door de EBA genomen besluit.
Zij neemt haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. Het besluit wordt door de afwikkelingsautoriteit aan de Belgische EER-moederonderneming verstrekt en ter kennis gebracht van de andere leden van het afwikkelingscollege.
Wat het afwikkelingsplan op individueel niveau betreft, formuleert de afwikkelingsautoriteit, in haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, haar standpunten en voorbehouden alvorens de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten die het oneens zijn zelf een besluit nemen en een afwikkelingsplan opstellen voor de entiteiten in hun rechtsgebied.
In haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau kan de afwikkelingsautoriteit tot aan het einde van de in paragraaf 2 bedoelde termijn en zolang er geen gezamenlijk besluit is genomen, de zaak krachtens artikel 19 van Verordening nr. 1093/2010 voorleggen aan de EBA. § 4. In haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau neemt de afwikkelingsautoriteit het initiatief tot een herbeoordeling van het groepsafwikkelingsplan waartoe gezamenlijk besloten is, met inbegrip van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, wanneer een buitenlandse afwikkelingsautoriteit die het oneens is, oordeelt dat het onderwerp waarover onenigheid bestaat, afbreuk doet aan de budgettaire verantwoordelijkheden van haar lidstaat. § 5. In haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau neemt de afwikkelingsautoriteit geen gezamenlijk besluit als bedoeld in paragraaf 2, zolang de maatregelen om de wezenlijke belemmeringen voor de afwikkelbaarheid van de groep weg te nemen niet zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 450. § 6. Indien de afwikkelingsautoriteit, in haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, oordeelt dat een onderwerp waarover onenigheid bestaat, waarover een individueel besluit wordt genomen krachtens § 3, lid 4 en dat aan de EBA is voorgelegd, op een of andere wijze afbreuk kan doen aan de budgettaire verantwoordelijkheden van België, kan zij die bezorgdheid ter kennis brengen van de EBA en de betrokken buitenlandse afwikkelingsautoriteiten. Afdeling II. - Afwikkelingsplannen van buitenlandse groepen
Art. 446.§ 1. In haar hoedanigheid van autoriteit die bevoegd is voor de afwikkeling van groepsentiteiten naar Belgisch recht die dochterondernemingen zijn van een EER-moederonderneming, stelt de afwikkelingsautoriteit alles in het werk om samen met de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau tot een gezamenlijk besluit te komen over de vaststelling van een groepsafwikkelingsplan voor de betrokken groepsentiteiten, en dit binnen vier maanden vanaf de datum waarop de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau de informatie bedoeld in artikel 13, lid 1 van Richtlijn 2014/59/EU heeft toegezonden.
Bij verschil van mening kan de afwikkelingsautoriteit de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau verzoeken om de EBA te raadplegen. § 2. Bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit als bedoeld in paragraaf 1, neemt de afwikkelingsautoriteit, in haar hoedanigheid als bedoeld in paragraaf 1, zelf een besluit en stelt zij een afwikkelingsplan op voor de in paragraaf 1 bedoelde groepsentiteiten naar Belgisch recht.
Het besluit wordt volledig gemotiveerd, bevat de redenen waarom de afwikkelingsautoriteit het niet eens is met het voorgestelde groepsafwikkelingsplan en houdt rekening met de standpunten en voorbehouden van de andere bevoegde autoriteiten en de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten.
Indien een andere afwikkelingsautoriteit binnen de in de paragraaf 1 bedoelde termijn de zaak krachtens artikel 19 van Verordening nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stelt de afwikkelingsautoriteit haar besluit uit in afwachting van een eventueel door de EBA genomen besluit.
Zij neemt haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De afwikkelingsautoriteit brengt haar besluit ter kennis van de andere leden van het afwikkelingscollege.
In haar hoedanigheid als bedoeld in paragraaf 1, maakt de afwikkelingsautoriteit aan de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau haar standpunten en voorbehouden over betreffende het besluit dat de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau overweegt te nemen over het groepsafwikkelingsplan.
De afwikkelingsautoriteit kan tot aan het einde van de in paragraaf 1 bedoelde termijn en zolang er geen gezamenlijk besluit is genomen, de zaak krachtens artikel 19 van Verordening nr. 1093/2010 voorleggen aan de EBA. In haar hoedanigheid als bedoeld in paragraaf 1, maakt de afwikkelingsautoriteit aan de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten die een individueel besluit over een afwikkelingsplan zullen nemen, haar standpunten en voorbehouden over betreffende dat besluit.
De afwikkelingsautoriteit kan tot aan het einde van de in paragraaf 1 bedoelde termijn en zolang er geen gezamenlijk besluit is genomen, de zaak krachtens artikel 19 van Verordening nr. 1093/2010 voorleggen aan de EBA. § 3. Wanneer de afwikkelingsautoriteit, in haar hoedanigheid als bedoeld in paragraaf 1, oordeelt dat een onderwerp waarover onenigheid bestaat en waarover een gezamenlijk besluit wordt genomen, afbreuk doet aan de budgettaire verantwoordelijkheden van België, kan zij die bezorgdheid ter kennis brengen van de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau en verzoeken om een herbeoordeling van het groepsafwikkelingsplan. § 4. Indien de afwikkelingsautoriteit oordeelt dat een onderwerp waarover onenigheid bestaat, waarover een individueel besluit wordt genomen en dat aan de EBA is voorgelegd, op een of andere wijze afbreuk kan doen aan de budgettaire verantwoordelijkheden van België, kan zij die bezorgdheid ter kennis brengen van de EBA en de betrokken buitenlandse andere afwikkelingsautoriteiten.
Art. 447.De gezamenlijke besluiten en de besluiten genomen bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit, als bedoeld in de artikelen 445 en 446 : 1° worden door de afwikkelingsautoriteit erkend als definitief en in voorkomend geval toegepast binnen België;2° worden jaarlijks geactualiseerd. HOOFDSTUK II. - Beoordeling van groepsafwikkelingsplannen Afdeling I. - Beoordeling van de afwikkelbaarheid van groepen
Art. 448.§ 1. Bij de opstelling en actualisering van het groepsafwikkelingsplan volgens de besluitvormingsprocedure als bedoeld in artikel 445, beoordeelt de afwikkelingsautoriteit, in haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, samen met de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten van dochterondernemingen, na raadpleging van de consoliderende toezichthouder, de bevoegde autoriteiten voor de dochterondernemingen en de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten van de jurisdicties waar significante bijkantoren gevestigd zijn, in welke mate Belgische groepen afwikkelbaar zijn. § 2. Bij de opstelling en actualisering van het groepsafwikkelingsplan volgens de besluitvormingsprocedure als bedoeld in artikel 446, beoordeelt de afwikkelingsautoriteit, in haar hoedanigheid van autoriteit die bevoegd is voor de afwikkeling van groepsentiteiten naar Belgisch recht die dochterondernemingen zijn van een EER-moederonderneming, samen met de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau en de andere bevoegde autoriteiten in welke mate deze groep afwikkelbaar is. § 3. De beoordeling bedoeld in de paragrafen 1 en 2 wordt uitgevoerd in een afwikkelingscollege. § 4. Voor de toepassing van de paragrafen 1 en 2, wordt een groep geacht afwikkelbaar te zijn indien de afwikkelingsautoriteiten op geloofwaardige wijze hetzij de groepsentiteiten in vereffening kunnen stellen, hetzij deze kunnen afwikkelen door toepassing van een of meer afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden, waarbij in de mate van het mogelijke significante nadelige gevolgen voor de financiële stelsels van België of andere lidstaten worden vermeden, mede in geval van algemene financiële instabiliteit of systeembrede gebeurtenissen, en met als doelstelling om de continuïteit van de kritieke functies van de groepsentiteiten te waarborgen. § 5. Bij een in Ministerraad overlegd besluit, genomen op advies van de afwikkelingsautoriteit, kan de Koning de elementen nader bepalen die de afwikkelingsautoriteiten dienen te onderzoeken om de afwikkelbaarheid van een groep overeenkomstig dit artikel te beoordelen. § 6. Bij de beoordeling van de afwikkelbaarheid van een groep gaan de afwikkelingsautoriteiten niet uit van enige uitzonderlijke overheidssteun, noch van enige noodfinanciering door centrale banken of enig beroep op andere faciliteiten voor liquiditeitsverstrekking door centrale banken onder voorwaarden inzake zekerheden, duur of interest die afwijken van standaardvoorwaarden. § 7. In haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau stelt de afwikkelingsautoriteit de EBA tijdig in kennis wanneer een groep niet afwikkelbaar wordt geacht. Afdeling II. - Vermindering of opheffing van belemmeringen
voor de afwikkelbaarheid van Belgische groepen
Art. 449.§ 1. Indien de afwikkelingsautoriteit, na beoordeling van de afwikkelbaarheid overeenkomstig artikel 448, § 1, vaststelt dat er belangrijke belemmeringen bestaan voor de afwikkelbaarheid van de kredietinstellingen van de groep, brengt zij deze vaststelling schriftelijk ter kennis van de betrokken kredietinstellingen, de bevoegde autoriteit en de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten in de jurisdicties waar significante bijkantoren gevestigd zijn.
Binnen vier maanden na de datum van ontvangst van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving, stelt de kredietinstelling aan de afwikkelingsautoriteit maatregelen voor om de vastgestelde belemmeringen te verminderen of op te heffen.
Art. 450.§ 1. In haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau stelt de afwikkelingsautoriteit samen met de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen alles in het werk om tot een gezamenlijk besluit te komen over maatregelen die met betrekking tot de kredietinstellingen die deel uitmaken van een Belgische groep kunnen worden genomen met het oog op het opheffen of verminderen van belemmeringen voor de afwikkelbaarheid van de groep.
De afwikkelingsautoriteit kan ten aanzien van de betrokken kredietinstellingen naar Belgisch recht in het bijzonder de maatregelen eisen zoals bedoeld in artikel 232, tweede lid.
Het gezamenlijk besluit wordt genomen in het afwikkelingscollege, na raadpleging van het college van bevoegde autoriteiten en van de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten in de jurisdicties waar bijkantoren gevestigd zijn, voor zover een en ander relevant is voor het significante bijkantoor, en met inachtneming van de krachtens artikel 448 gemaakte beoordeling. § 2. In haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau stelt de afwikkelingsautoriteit in samenwerking met de consoliderende toezichthouder en met de EBA, en na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, een verslag op met minstens de volgende inhoud : 1° een analyse van de belangrijke belemmeringen voor de doeltreffende toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden;2° de impact op het bedrijfsmodel van de groepsentiteiten;3° de maatregelen bedoeld in artikel 232, tweede lid die volgens de afwikkelingsautoriteit nodig of passend zijn om deze belemmeringen weg te nemen. De afwikkelingsautoriteit dient het verslag in bij de Belgische EER-moederonderneming, bij de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen en bij de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten in de jurisdicties waar significante bijkantoren gevestigd zijn. § 3. Binnen vier maanden na de datum van ontvangst van de in paragraaf 2 bedoelde kennisgeving, kan de Belgische EER-moederonderneming opmerkingen indienen en aan de afwikkelingsautoriteit alternatieve maatregelen voorstellen waarmee de in het verslag genoemde belemmeringen kunnen worden verminderd of opgeheven.
In haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau deelt de afwikkelingsautoriteit de aldus voorgestelde maatregelen mee aan de toezichthouder, de EBA, de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen en de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten in de jurisdicties waar significante bijkantoren gevestigd zijn, mits dit relevant is voor het significante bijkantoor. § 4. Binnen vier maanden na de indiening van de in paragraaf 3 bedoelde opmerkingen of voorstellen van de Belgische EER-moederonderneming, dan wel bij het verstrijken van de in paragraaf 3 bedoelde periode, nemen de afwikkelingsautoriteit en de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen en de significante bijkantoren, na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, binnen het afwikkelingscollege een gezamenlijk besluit met betrekking tot : 1° de vaststelling van de belangrijke belemmeringen;2° indien nodig, de beoordeling van de maatregelen die zijn voorgesteld door de Belgische EER-moederonderneming, en 3° de door de autoriteiten geëiste maatregelen om de belemmeringen te verminderen of op te heffen, rekening houdend met de mogelijke gevolgen van de maatregelen in alle lidstaten waar de groep actief is. De afwikkelingsautoriteit kan de EBA krachtens artikel 31, onder c) van Verordening nr. 1093/2010 verzoeken om bijstand bij het bereiken van een gezamenlijk besluit.
Het gezamenlijk besluit wordt gemotiveerd en door de afwikkelingsautoriteit, in haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, verstrekt aan de Belgische EER-moederonderneming. § 5. Indien de afwikkelingsautoriteit, in haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, en de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten niet tot een gezamenlijk besluit komen binnen de termijn bedoeld in paragraaf 4, neemt de afwikkelingsautoriteit, in haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, zelf een besluit over de maatregelen die op groepsniveau moeten worden genomen.
Het besluit wordt volledig gemotiveerd en houdt rekening met de standpunten en voorbehouden van de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten.
Indien een buitenlandse afwikkelingsautoriteit binnen de in paragraaf 4 bedoelde termijn een zaak als bedoeld in artikel 452 krachtens artikel 19 van Verordening nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stelt de afwikkelingsautoriteit haar besluit uit in afwachting van een eventueel door de EBA genomen besluit.
Zij neemt haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De afwikkelingsautoriteit deelt het besluit mee aan de Belgische EER-moederonderneming en brengt het ter kennis van de andere leden van het afwikkelingscollege. § 6. De afwikkelingsautoriteit, in haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, formuleert haar standpunten en voorbehouden alvorens de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen zelf een besluit nemen over de passende maatregelen die de dochterondernemingen op individueel niveau moeten nemen.
In haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau kan de afwikkelingsautoriteit tot aan het einde van de in paragraaf 4 bedoelde termijn en zolang er geen gezamenlijk besluit is genomen, een zaak als bedoeld in artikel 452 krachtens artikel 19 van Verordening nr. 1093/2010 voorleggen aan de EBA. § 7. De gezamenlijke besluiten en de besluiten genomen bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit, als bedoeld in dit artikel, worden door de afwikkelingsautoriteit als definitief erkend en in voorkomend geval toegepast in België. Afdeling III. - Vermindering of opheffing van belemmeringen
voor de afwikkelbaarheid van buitenlandse groepen
Art. 451.§ 1. in haar hoedanigheid van autoriteit die bevoegd is voor de afwikkeling van groepsentiteiten naar Belgisch recht die dochterondernemingen zijn van een EER-moederonderneming stelt de afwikkelingsautoriteit alles in het werk om samen met de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau tot een gezamenlijk besluit te komen over maatregelen die met betrekking tot de kredietinstellingen die deel uitmaken van de groep kunnen worden genomen met het oog op het opheffen of verminderen van de belemmeringen voor de afwikkelbaarheid van de groep, en dit binnen de termijn bedoeld in artikel 18, lid 5 van Richtlijn 2014/59/EU. Bij verschil van mening kan de afwikkelingsautoriteit de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau verzoeken om de EBA te raadplegen. § 2. Bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit als bedoeld in paragraaf 1, neemt de afwikkelingsautoriteit zelf een besluit over de passende maatregelen die de Belgische dochterondernemingen op individueel niveau moeten nemen.
Het besluit wordt volledig gemotiveerd en houdt rekening met de standpunten en voorbehouden van de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten.
Indien een buitenlandse afwikkelingsautoriteit binnen de in de eerste paragraaf bedoelde termijn een zaak als bedoeld in artikel 452 krachtens artikel 19 van Verordening nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stelt de afwikkelingsautoriteit haar besluit uit in afwachting van een eventueel door de EBA genomen besluit.
Zij neemt haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De afwikkelingsautoriteit brengt haar besluit ter kennis van de betrokken dochteronderneming en van de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau. § 3. Bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit als bedoeld in paragraaf 1, maakt de afwikkelingsautoriteit aan de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau haar standpunten en voorbehouden betreffende het besluit dat de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau zelf zal nemen over de maatregelen die op groepsniveau moeten worden genomen.
De afwikkelingsautoriteit kan tot aan het einde van de in paragraaf 1 bedoelde termijn en zolang er geen gezamenlijk besluit is genomen, een zaak als bedoeld in artikel 452 krachtens artikel 19 van Verordening nr. 1093/2010 voorleggen aan de EBA. § 4. De gezamenlijke besluiten en de besluiten genomen bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit, als bedoeld in dit artikel, worden door de afwikkelingsautoriteit als definitief erkend en in voorkomend geval toegepast in België. Afdeling IV. - Gemeenschappelijke bepaling
Art. 452.Bij het uitblijven van een gezamenlijk besluit over het nemen van maatregelen als bedoeld in artikel 232, tweede lid, 7° of 8° dan wel als bedoeld in artikel 17, lid 5, onder g), h) of k) van Richtlijn 2014/59/EU, kan de afwikkelingsautoriteit de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3 van Verordening nr. 1093/2010 om bijstand verzoeken bij het bereiken van overeenstemming.
TITEL V. - Afwikkeling van groepen HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Art. 453.Onder voorbehoud van de bepalingen van deze Titel zijn de artikelen 242 tot 310 van toepassing op de holdings naar Belgisch recht en de financiële instellingen naar Belgisch recht als bedoeld in artikel 424, 2°, 3° en 4°. HOOFDSTUK II. - Doelstellingen, voorwaarden en algemene beginselen van de afwikkeling Afdeling I. - Voorwaarden voor het initiëren
van een afwikkelingsprocedure
Art. 454.§ 1. De afwikkelingsautoriteit kan een afwikkelingsinstrument of -bevoegdheid toepassen op een in artikel 424, 4° bedoelde financiële instelling naar Belgisch recht indien aan de in artikel 244, § 1 bedoelde voorwaarden is voldaan, zowel in hoofde van de financiële instelling als in hoofde van de moederonderneming ervan waarop toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend. § 2. De afwikkelingsautoriteit kan een afwikkelingsinstrument of -bevoegdheid toepassen op een in artikel 424, 2° of 3° bedoelde entiteit naar Belgisch recht indien aan de in artikel 244, § 1 bedoelde voorwaarden is voldaan, zowel in hoofde van de in artikel 424, 2° of 3° bedoelde entiteit als in hoofde van de dochterondernemingen die kredietinstellingen zijn, of, als de dochteronderneming niet in de EER is gevestigd, indien de autoriteit van het derde land heeft vastgesteld dat zij krachtens de wetgeving van dat derde land aan de voorwaarden voor afwikkeling voldoet.
Indien de dochterkredietinstellingen van een gemengde holding evenwel direct of indirect in handen zijn van een financiële tussenholding naar Belgisch recht, past de afwikkelingsautoriteit de afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden toe op de financiële tussenholding. § 3. Zelfs indien een in artikel 424, 2° of 3° bedoelde entiteit naar Belgische recht niet voldoet aan de in artikel 244, § 1 bedoelde voorwaarden, kan de afwikkelingsautoriteit een afwikkelingsinstrument of -bevoegdheid toepassen op deze entiteit indien : 1° één of meer dochterondernemingen die kredietinstellingen zijn, voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 244, § 1;2° deze dochterondernemingen in een dusdanige vermogenssituatie verkeren dat het in gebreke blijven een bedreiging vormt voor een kredietinstelling of de groep als geheel;en 3° het noodzakelijk is om op de entiteiten bedoeld in artikel 424, 2° of 3° afwikkelingsinstrumenten toe te passen die noodzakelijk zijn voor de afwikkeling van de groep als geheel dan wel voor de afwikkeling van de dochterondernemingen die kredietinstellingen zijn. § 4. Voor de toepassing van de paragrafen 2 en 3 kan de afwikkelingsautoriteit beslissen om een eventuele overdracht van kapitaal of verliezen tussen de entiteiten binnen een Belgische groep die niet grensoverschrijdend is, met inbegrip van de uitoefening van afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden, te negeren wanneer zij beoordeelt of aan de in artikel 244, § 1 bedoelde voorwaarden is voldaan met betrekking tot één of meer dochterondernemingen die kredietinstellingen zijn.
De afwikkelingsautoriteit en de bevoegde afwikkelingsautoriteit van een kredietinstelling naar buitenlands recht kunnen, wanneer zij beoordelen of aan de in artikel 244, § 1 bedoelde voorwaarden is voldaan met betrekking tot één of meer dochterondernemingen die kredietinstellingen zijn, onderling overeenkomen om een eventuele overdracht van kapitaal of verliezen tussen de entiteiten binnen de groep, met inbegrip van de uitoefening van afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden, te negeren. Afdeling II. - Algemene beginselen inzake afwikkeling
Art. 455.Bij het nemen van besluiten of het toepassen van maatregelen op grond van deze Titel, die in een of meer lidstaten effect kunnen hebben, neemt de afwikkelingsautoriteit, in voorkomend geval in haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau en in voorkomend geval samen met de andere bevoegde autoriteiten, bijkomend de volgende algemene beginselen in acht : 1° de besluitvorming is doeltreffend en de afwikkelingskosten worden zo laag mogelijk gehouden bij het nemen van afwikkelingsmaatregelen;2° besluiten en maatregelen moeten tijdig en met gepaste spoed worden genomen en toegepast indien zulks is vereist;3° de afwikkelingsautoriteit en de bevoegde autoriteiten werken samen om ervoor te zorgen dat besluiten en maatregelen gecoördineerd en efficiënt worden genomen;4° de belangen van België worden zorgvuldig meegewogen en in het bijzonder het effect van een besluit of maatregel, of het uitblijven daarvan, op de financiële stabiliteit, de begrotingsmiddelen, het afwikkelingsfonds, het depositogarantiestelsel of het beleggerscompensatiestelsel van België;5° de belangen van elke individuele lidstaat waar een dochteronderneming is gevestigd, worden zorgvuldig meegewogen en in het bijzonder het effect van een besluit of maatregel, of het uitblijven daarvan, op de financiële stabiliteit, de begrotingsmiddelen, het afwikkelingsfonds, het depositogarantiestelsel of het beleggerscompensatiestelsel van die lidstaat;6° de belangen van elke lidstaat waar zich significante bijkantoren bevinden, worden zorgvuldig meegewogen en in het bijzonder het effect van een besluit of maatregel, of het uitblijven daarvan, op de financiële stabiliteit van die lidstaat;7° de doelstelling die erin bestaat de belangen van de verschillende betrokken lidstaten af te wegen en te voorkomen dat de belangen van een specifieke lidstaat worden geschaad of onbillijk worden beschermd, en dat de lasten oneerlijk worden verdeeld tussen de lidstaten, wordt naar behoren in acht genomen;8° wanneer uit hoofde van deze Titel een autoriteit moet worden geraadpleegd alvorens een besluit of maatregel te nemen, heeft de raadpleging ten minste betrekking op die elementen van het voorgestelde besluit of de voorgestelde maatregel die waarschijnlijk een effect hebben op : i) de EER-moederonderneming, de dochteronderneming of het bijkantoor; en ii) de stabiliteit van de lidstaat waar de EER-moederonderneming, de dochteronderneming of het bijkantoor gevestigd is; 9° de afwikkelingsautoriteit houdt bij het nemen van afwikkelingsmaatregelen rekening met, en geeft gevolg aan de in artikel 226 of artikel 439 bedoelde afwikkelingsplannen, tenzij de afwikkelingsautoriteit, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat de afwikkelingsdoelstellingen op doeltreffender wijze kunnen worden verwezenlijkt door maatregelen waarin de afwikkelingsplannen niet voorzien;10° het transparantievereiste, indien een voorgesteld besluit of een voorgestelde maatregel waarschijnlijk gevolgen heeft voor de financiële stabiliteit, de begrotingsmiddelen, het afwikkelingsfonds, het depositogarantiestelsel of het beleggerscompensatiestelsel van elke betrokken lidstaat;en 11° coördinatie en samenwerking tot een resultaat leiden waarbij de totale afwikkelingskosten lager uitvallen.
Art. 456.Bij de afwikkeling van een groepsentiteit levert de afwikkelingsautoriteit redelijke inspanningen om de afwikkelingsinstrumenten op zodanige wijze toe te passen en de afwikkelingsbevoegdheden op zodanige wijze uit te oefenen dat het effect ervan op andere groepsentiteiten en op de groep als geheel zo beperkt mogelijk blijft, en dat de nadelige gevolgen ervan voor de financiële stabiliteit van de Europese Economische Ruimte en haar lidstaten, en met name in de landen waar de groep actief is, eveneens zo beperkt mogelijk blijven. HOOFDSTUK III. - Afschrijving of omzetting van kapitaalinstrumenten
Art. 457.§ 1. De afwikkelingsautoriteit oefent onverwijld de in artikel 250, § 1 bedoelde bevoegdheid uit wanneer ten minste één van de volgende voorwaarden vervuld is : 1° in het geval van door een dochteronderneming naar Belgisch recht uitgegeven relevante kapitaalinstrumenten die voor het vervullen van de reglementaire eigenvermogensvereisten op individuele en geconsolideerde basis zijn erkend, doen de geëigende autoriteit van de lidstaat van de consoliderende toezichthouder en de afwikkelingsautoriteit een gezamenlijke vaststelling in de vorm van een gezamenlijk besluit overeenkomstig artikel 465, § 2, dat luidt dat de groep niet langer levensvatbaar zal zijn, tenzij de afwikkelingsautoriteit die bevoegdheid uitoefent;2° in het geval van door een moederonderneming naar Belgisch recht uitgegeven relevante kapitaalinstrumenten die voor het vervullen van de reglementaire eigenvermogensvereisten op individuele basis op het niveau van de moederonderneming naar Belgisch recht of op geconsolideerde basis zijn erkend, stelt de afwikkelingsautoriteit vast dat de groep niet langer levensvatbaar zal zijn, tenzij zij die bevoegdheid uitoefent. § 2. Door een dochteronderneming naar Belgisch recht uitgegeven relevante kapitaalinstrumenten worden niet in grotere mate afgeschreven of tegen minder gunstige voorwaarden omgezet krachtens § 1, 1°, dan kapitaalinstrumenten van dezelfde rang die op het niveau van de moederonderneming worden afgeschreven of omgezet. § 3. In het geval van door een dochteronderneming van een Belgische groep uitgegeven relevante kapitaalinstrumenten die voor het vervullen van de reglementaire eigenvermogensvereisten op individuele en geconsolideerde basis zijn erkend, kan de afwikkelingsautoriteit, in haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, met de geëigende autoriteit van de lidstaat van de dochteronderneming een gezamenlijke vaststelling doen in de vorm van een gezamenlijk besluit overeenkomstig artikel 465, § 2, dat luidt dat de groep niet langer levensvatbaar zal zijn, tenzij de bevoegdheid tot afschrijving of omzetting van kapitaalinstrumenten wordt uitgeoefend.
Art. 458.§ 1. Wanneer de afwikkelingsautoriteit overweegt een in artikel 250, § 2, 2° en 3° en artikel 457, § 1 en § 3 bedoelde vaststelling te doen ten aanzien van een dochteronderneming die relevante kapitaalinstrumenten uitgeeft die voor het vervullen van de reglementaire eigenvermogensvereisten op individuele en geconsolideerde basis zijn erkend, stelt zij de consoliderende toezichthouder onverwijld daarvan in kennis alsook, in voorkomend geval, de geëigende autoriteit van de lidstaat waar de consoliderende toezichthouder is gevestigd . § 2. Wanneer de afwikkelingsautoriteit overweegt een in artikel 457, § 1, 1° en § 3 bedoelde vaststelling te doen, stelt zij de bevoegde autoriteit van elke kredietinstelling of holding als bedoeld in artikel 424, 1°, 2°, 3° en 4° die relevante kapitaalinstrumenten heeft uitgegeven ten aanzien waarvan de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheid zou moeten worden uitgeoefend indien die vaststelling zou worden gedaan, onverwijld daarvan in kennis, alsook, in voorkomend geval, de geëigende autoriteit van de lidstaat waar die bevoegde autoriteit is gevestigd. § 3. De in § 1 en § 2 bedoelde kennisgeving gaat vergezeld van een toelichting van de redenen waarom de afwikkelingsautoriteit overweegt de vaststelling te doen. § 4. Wanneer zij een kennisgeving als bedoeld in § 1 of § 2 heeft verricht, gaat de afwikkelingsautoriteit, na raadpleging van de autoriteiten waaraan die kennisgeving is gericht, na of er voor de uitoefening van de in artikel 250, § 1 bedoelde bevoegdheid een alternatieve maatregel beschikbaar is.
Wanneer de afwikkelingsautoriteit oordeelt dat er een alternatieve maatregel beschikbaar is, zorgt zij ervoor dat deze maatregel wordt toegepast.
Wanneer de afwikkelingsautoriteit oordeelt dat er geen alternatieve maatregelen beschikbaar zijn, besluit zij of de in § 1 of § 2 bedoelde vaststelling die zij in overweging heeft genomen, passend is. § 5. Voor de toepassing van § 4 wordt onder « alternatieve maatregelen » de herstelmaatregelen of een middelen- of kapitaaloverdracht van de moederonderneming verstaan die binnen een adequaat tijdsbestek de omstandigheden kunnen aanpakken die anders een vaststelling als bedoeld in § 1 of § 2 zouden vereisen. § 6. Bij het doen van de in § 1 en § 2 bedoelde vaststelling houdt de afwikkelingsautoriteit rekening met de mogelijke gevolgen van de uitoefening van de in artikel 250, § 1 bedoelde bevoegdheid in alle lidstaten waar de kredietinstelling of de groep actief is. § 7. Wanneer de afwikkelingsautoriteit een in artikel 457, § 1, 1° bedoelde vaststelling doet, stelt zij de geëigende autoriteiten van de lidstaten waar de dochterondernemingen zijn gevestigd, onverwijld daarvan in kennis. HOOFDSTUK IV. - Afwikkelingsinstrumenten Afdeling I. - Minimumvereiste inzake eigen vermogen
en in aanmerking komende passiva
Art. 459.De afwikkelingsautoriteit kan, na raadpleging van de bevoegde autoriteit, besluiten het in artikel 267/3 en, in voorkomend geval, in artikel 267/4 bedoelde minimumvereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva toe te passen op de holdings naar Belgisch recht en de financiële instellingen naar Belgisch recht als bedoeld in artikel 424, 2°, 3° en 4°.
Art. 460.§ 1. Onverminderd artikel 267/3, § 4, voldoen de Belgische EER-moederondernemingen op geconsolideerde basis aan het in artikel 267/3 en, in voorkomend geval, in artikel 267/4 bedoelde minimumvereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva. § 2. In haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau streeft de afwikkelingsautoriteit ernaar om met de betrokken buitenlandse afwikkelingsautoriteiten tot een gezamenlijk besluit te komen over het niveau van : 1° het minimumvereiste dat op geconsolideerd niveau wordt toegepast;2° het minimumvereiste dat op elke dochteronderneming van de groep individueel wordt toegepast. Zij richt daartoe een afwikkelingscollege op met toepassing van artikel 468.
Aan het in 1° bedoelde minimumvereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva wordt voldaan op het niveau van de Belgische EER-moederonderneming. Het niveau van dit vereiste wordt vastgelegd door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, na raadpleging van de consoliderende toezichthouder, op basis van de criteria van artikel 267/3, § 4 en rekening houdend met het feit dat het groepsafwikkelingsplan al dan niet bepaalt dat de dochterondernemingen van de groep in derde landen afzonderlijk worden afgewikkeld.
Het niveau van het in 2° bedoelde minimumvereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva wordt vastgelegd op basis van de criteria van artikel 267/3, § 4, rekening houdend met het niveau van het in 1° bedoelde minimumvereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva. § 3. Om tot een gezamenlijk besluit te komen over het niveau van het in § 2, 1° bedoelde minimumvereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva kan de afwikkelingsautoriteit de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening 1093/2010 aan de EBA voorleggen.
De afwikkelingsautoriteit kan de zaak ook overeenkomstig artikel 19 van Verordening 1093/2010 aan de EBA voorleggen bij verschil van mening met de betrokken afwikkelingsautoriteiten die overwegen zelf besluiten te nemen over het in § 2, 2° bedoelde niveau van het minimumvereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva dat van toepassing is op de onder hun bevoegdheid vallende dochterondernemingen. § 4. Bij ontstentenis van een in § 2 bedoeld gezamenlijk besluit binnen vier maanden, neemt de afwikkelingsautoriteit zelf een besluit over : 1° het niveau van het in § 2, 1° bedoelde minimumvereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, na het resultaat te hebben bestudeerd van de door de betrokken buitenlandse afwikkelingsautoriteiten verrichte beoordeling van de dochterondernemingen;2° het niveau van het in § 2, 2° bedoelde minimumvereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva dat van toepassing is op de onder haar bevoegdheid vallende dochterondernemingen. Ingeval de afwikkelingsautoriteit of een betrokken buitenlandse afwikkelingsautoriteit de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stelt de afwikkelingsautoriteit het in 1° bedoelde besluit uit in afwachting van het besluit van de EBA. De afwikkelingsautoriteit neemt haar besluit in overeenstemming met het besluit van de ABE. Indien de EBA er niet in slaagt binnen één maand een besluit te nemen, is het in 1° bedoelde besluit van toepassing. § 5. De besluiten die de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten hebben genomen over de onder hun bevoegdheid vallende dochterondernemingen zijn van toepassing in België. § 6. De afwikkelingsautoriteit : 1° stelt de Belgische EER-moederonderneming in kennis van de in § 2 bedoelde gemeenschappelijke besluiten en van de in § 4 en § 5 bedoelde besluiten;2° stelt de onder haar bevoegdheid vallende dochterondernemingen in kennis van de in § 2, 2° en § 4, 2° bedoelde besluiten.
Art. 461.§ 1. Wanneer aan de afwikkelingsautoriteit, in haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit van een dochteronderneming, een zaak wordt voorgelegd door de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, om tot een gezamenlijk besluit te komen over het in artikel 460, § 2, 1° en 2° bedoelde niveau van het minimumvereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, verleent zij de vereiste samenwerking en neemt zij deel aan het daartoe opgerichte college van afwikkelingsautoriteiten.
De afwikkelingsautoriteit houdt rekening met de in artikel 267/3, § 4 bedoelde criteria en met het niveau van het minimumvereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva dat op geconsolideerd niveau wordt toegepast op de groep om het niveau te bepalen van het minimumvereiste dat op de onder haar bevoegdheid vallende dochterondernemingen wordt toegepast. § 2. Om tot een gemeenschappelijk besluit te komen over het niveau van het minimumvereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva dat op geconsolideerd niveau wordt toegepast, kan de afwikkelingsautoriteit de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening nr. 1093/2010 aan de EBA voorleggen.
De afwikkelingsautoriteit draagt er zorg voor dat de beoordeling van de onder haar bevoegdheid vallende dochterondernemingen in aanmerking wordt genomen door de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau indien deze laatste overweegt zelf een besluit te nemen dat op geconsolideerde basis van toepassing is. § 3. Bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit binnen vier maanden, neemt de afwikkelingsautoriteit zelf een besluit over het niveau van het minimumvereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva dat wordt toegepast op de onder haar bevoegdheid vallende dochterondernemingen.
Ingeval de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau overeenkomstig artikel 19 van Verordening nr. 1093/2010 een zaak heeft voorgelegd aan de EBA, stelt de afwikkelingsautoriteit haar besluit uit in afwachting van het besluit van de EBA. De afwikkelingsautoriteit neemt haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. Indien de EBA er niet in slaagt binnen één maand een besluit te nemen, is het in het eerste lid bedoelde besluit van toepassing. § 4. De gemeenschappelijke besluiten die overeenkomstig § 1 en § 2 worden genomen en de besluiten die door de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau worden genomen, zijn van toepassing in België. § 5. De afwikkelingsautoriteit stelt de onder haar bevoegdheid vallende dochterondernemingen in kennis van de in § 1 bedoelde besluiten die hen betreffen en van de in § 3 bedoelde besluiten.
Art. 462.§ 1. In haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau kan de afwikkelingsautoriteit ontheffing verlenen van de toepassing van het in artikel 460, § 2, 1° bedoelde minimumvereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva op een Belgische EER-moederinstelling indien : 1° de EER-moederkredietinstelling op geconsolideerde basis voldoet aan het minimumvereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva;en 2° de bevoegde autoriteit van de EER-moederkredietinstelling volledige ontheffing heeft verleend van de toepassing op die instelling van individuele kapitaalvereisten overeenkomstig artikel 7, lid 3, van Verordening nr.575/2013. § 2. In haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit van een kredietinstelling die dochteronderneming is van een groep, kan de afwikkelingsautoriteit ontheffing verlenen van de individuele toepassing op die laatste van het in artikel 267/3, § 4 bedoelde minimumvereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, indien : 1° zowel de dochteronderneming als haar moederonderneming onder de vergunningsvereisten en het toezicht van dezelfde lidstaat vallen;2° de dochteronderneming betrokken is in het toezicht op geconsolideerde basis van haar moederonderneming;3° de in België hoogst geplaatste instelling van de groep, indien dat niet de EER- moederkredietinstelling is, op gesubconsolideerde basis voldoet aan het in artikel 267/3, § 4 bedoelde minimumvereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva;4° er geen feitelijke of juridische belemmering van wezenlijk belang aanwezig of te voorzien is die een onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of terugbetaling van passiva aan de dochteronderneming door haar moederonderneming kan verhinderen;5° ofwel de moederonderneming de bevoegde autoriteit waarborgen ten aanzien van het zorgvuldige beheer van de dochteronderneming verstrekt en, met instemming van de bevoegde autoriteit, verklaart dat zij garant staat voor de door de dochteronderneming aangegane verplichtingen, ofwel de risico's ten aanzien van de dochteronderneming verwaarloosbaar zijn;6° de dochteronderneming in de risicobeoordelings-, metings- en controleprocedures van de moederonderneming wordt betrokken;7° de moederonderneming meer dan 50 pct.van de stemrechten bezit die verbonden zijn aan aandelen in het kapitaal van de dochteronderneming, of het recht heeft het grootste deel van de leden van het leidinggevend orgaan van de dochteronderneming aan te stellen of te ontslaan; en 8° de bevoegde autoriteit van de dochteronderneming volledige ontheffing heeft verleend van de toepassing op de dochteronderneming van individuele kapitaalvereisten overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Verordening nr.575/2013. Afdeling II. - Tenuitvoerlegging van het instrument
van interne versterking
Art. 463.Binnen een maand na de toepassing van het instrument van interne versterking op verschillende rechtspersonen die deel uitmaken van een Belgische groep om de doelstellingen vermeld in artikel 267/1, § 1, 1° te verwezenlijken, moet de Belgische EER-moederonderneming voor alle kredietinstellingen van die groep een bedrijfssaneringsplan als bedoeld in artikel 267/11 opstellen en ter goedkeuring voorleggen aan de afwikkelingsautoriteit, in haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, overeenkomstig de in artikel 267/12 bedoelde procedure.
In haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau deelt de afwikkelingsautoriteit het bedrijfssaneringsplan mee aan de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen van de Belgische EER-moederonderneming en aan de EBA. HOOFDSTUK V. - Procedurele vereisten
Art. 464.Indien de afwikkelingsautoriteit zelf een kennisgeving ontvangt als bedoeld in artikel 81, lid 2 of lid 3 van Richtlijn 2014/59/EU, kan zij de volgende autoriteiten hiervan in kennis stellen : 1° de toezichthouder;2° het Garantiefonds;3° de Minister van Financiën. HOOFDSTUK VI. - Afwikkeling van grensoverschrijdende groepen Afdeling I. - Algemene beginselen
Art. 465.§ 1. Wanneer met toepassing van dit Hoofdstuk een groepsafwikkelingsregeling wordt opgesteld : 1° wordt rekening gehouden met en gevolg gegeven aan de in artikel 439 bedoelde groepsafwikkelingsplannen, tenzij de afwikkelingsautoriteiten, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, van oordeel zijn dat de doelstellingen op doeltreffender wijze kunnen worden verwezenlijkt door maatregelen waarin de groepsafwikkelingsplannen niet voorzien;2° worden de afwikkelingsmaatregelen geschetst die door de betrokken afwikkelingsautoriteiten moeten worden genomen met betrekking tot de EER-moederonderneming of bepaalde groepsentiteiten, teneinde tegemoet te komen aan de in de artikelen 243, 245, 454, 455 en 456 bedoelde afwikkelingsdoelstellingen en -beginselen;3° wordt beschreven hoe deze afwikkelingsmaatregelen moeten worden gecoördineerd;4° wordt een financieringsplan vastgesteld waarin rekening wordt gehouden met het groepsafwikkelingsplan en de overeenkomstig artikel 441, § 1, 5°, vastgestelde beginselen voor de verdeling van de verantwoordelijkheid. § 2. Tenzij hierna anders bepaald, neemt de groepsafwikkelingsregeling de vorm aan van een gezamenlijk besluit van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau en de afwikkelingsautoriteiten die bevoegd zijn voor de onder de groepsafwikkelingsregeling vallende dochterondernemingen.
De EBA kan, op verzoek van een afwikkelingsautoriteit, overeenkomstig artikel 31, onder c), van Verordening nr. 1093/2010 de afwikkelingsautoriteiten bijstaan bij het bereiken van een gezamenlijk besluit.
Art. 466.§ 1. De afwikkelingsautoriteit voert alle in dit Hoofdstuk bedoelde handelingen onverwijld uit, met inachtneming van het spoedeisende karakter van de situatie. § 2. Indien een groepsafwikkelingsregeling niet is uitgevoerd en de afwikkelingsautoriteit afwikkelingsmaatregelen treft met betrekking tot een groepsentiteit, werkt zij hoe dan ook nauw samen met het afwikkelingscollege om een gecoördineerde afwikkelingsstrategie te verwezenlijken voor alle groepsentiteiten die in gebreke blijven of waarschijnlijk in gebreke zullen blijven. § 3. Wanneer de afwikkelingsautoriteit een afwikkelingsmaatregel met betrekking tot een groepsentiteit treft, houdt zij de leden van het afwikkelingscollege regelmatig en volledig op de hoogte van deze maatregelen en van de bij de uitvoering daarvan gemaakte vorderingen.
Art. 467.Wanneer met toepassing van de artikelen 472 tot 477 een gezamenlijk besluit dan wel een besluit bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit wordt genomen, erkent de afwikkelingsautoriteit deze besluiten als definitief en past zij deze in voorkomend geval toe in België. Afdeling II. - Afwikkelingscolleges
Art. 468.§ 1. In haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, richt de afwikkelingsautoriteit afwikkelingscolleges op om de taken bedoeld in de artikelen 439, 449, 450 en 460, en in Afdeling IV van dit Hoofdstuk uit te voeren en om, in voorkomend
geval, de samenwerking en coördinatie met afwikkelingsautoriteiten van derde landen te verzekeren.
In haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau is de afwikkelingsautoriteit niet verplicht een afwikkelingscollege op te richten indien andere groepen of colleges dezelfde functies vervullen en dezelfde taken uitvoeren als die welke in dit artikel zijn vermeld en alle in dit artikel en artikel 471 vastgelegde voorwaarden en procedures, met inbegrip van die inzake het lidmaatschap van en de deelname aan afwikkelingscolleges, in acht nemen. In een dergelijk geval worden alle in deze wet voorkomende verwijzingen naar afwikkelingscolleges tevens beschouwd als verwijzingen naar deze andere groepen of colleges. § 2. Binnen de afwikkelingscolleges verricht de afwikkelingsautoriteit, in haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, samen met de andere leden van het college de volgende taken : 1° uitwisselen van informatie die relevant is voor de opstelling van groepsafwikkelingsplannen, voor de uitoefening op groepen van voorbereidende en preventiebevoegdheden en voor groepsafwikkeling;2° opstellen van groepsafwikkelingsplannen;3° beoordelen van de afwikkelbaarheid van groepen;4° uitoefenen van bevoegdheden om belemmeringen voor de afwikkelbaarheid van groepen te verminderen of op te heffen;5° beslissingen nemen inzake de noodzaak van het opzetten van een groepsafwikkelingsregeling als bedoeld in Afdeling IV van dit Hoofdstuk;6° akkoorden sluiten over een overeenkomstig Afdeling IV van dit Hoofdstuk voorgestelde groepsafwikkelingsregeling;7° coördineren van de openbare communicatie van groepsafwikkelingsstrategieën en -plannen;8° coördineren van het gebruik van financieringsregelingen;9° vaststellen van de minimumvereisten voor groepen op geconsolideerd en subsidiair niveau overeenkomstig artikel 460. Afwikkelingscolleges kunnen aangewend worden als discussieforum voor vraagstukken betreffende grensoverschrijdende groepsafwikkeling. § 3. De afwikkelingsautoriteit, in haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, en de andere leden van het college werken nauw samen. § 4. De afwikkelingsautoriteit is, in haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, voorzitter van het afwikkelingscollege. In die hoedanigheid : 1° stelt zij schriftelijke regelingen en procedures op voor de werking van het afwikkelingscollege, na raadpleging van de andere leden van het afwikkelingscollege;2° coördineert zij alle werkzaamheden van het afwikkelingscollege;3° roept zij alle vergaderingen bijeen en zit deze voor, en informeert zij alle leden van het afwikkelingscollege vooraf volledig over de organisatie van vergaderingen van het afwikkelingscollege, de voornaamste agendapunten en de in overweging te nemen punten;4° houdt zij de leden van het afwikkelingscollege op de hoogte van geplande vergaderingen zodat zij om deelname kunnen verzoeken;5° beslist zij, op basis van de specifieke behoeften, welke leden en waarnemers voor bepaalde vergaderingen van het afwikkelingscollege moeten worden uitgenodigd, met inachtneming van het belang van het te bespreken punt voor die leden en waarnemers, in het bijzonder de gevolgen daarvan op de financiële stabiliteit in de betrokken lidstaten, en rekening houdend met het recht van de afwikkelingsautoriteiten om aan vergaderingen deel te nemen wanneer er punten op de agenda staan waarover een gezamenlijk besluit moet worden genomen of die een in hun lidstaat gelegen groepsentiteit betreffen;6° informeert zij alle leden van het college tijdig over de besluiten en resultaten van die vergaderingen. § 5. In haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, kan de afwikkelingsautoriteit de volgende autoriteiten uitnodigen tot deelname aan een door haar opgericht afwikkelingscollege : 1° de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten van elke lidstaat waarin een aan toezicht op geconsolideerde basis onderworpen dochteronderneming is gevestigd;2° de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten van de lidstaten waar een moederonderneming van een of meer instellingen van de groep, die een in artikel 424, 3° bedoelde entiteit is, gevestigd is;3° de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten van lidstaten waar significante bijkantoren zijn gevestigd;4° de consoliderende toezichthouder en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waarvan de afwikkelingsautoriteit een lid van het afwikkelingscollege is;5° de bevoegde ministeries, indien de afwikkelingsautoriteiten die lid zijn van het afwikkelingscollege, niet de bevoegde ministeries zijn;6° de voor de depositogarantiestelsels bevoegde overheidsinstantie van een lidstaat, indien de afwikkelingsautoriteit van die lidstaat lid is van een afwikkelingscollege;7° de EBA;8° op hun verzoek en uitsluitend als waarnemer, de afwikkelingsautoriteiten van derde landen, indien een moederonderneming of een in de EER gevestigde kredietinstelling een zich in die landen bevindende dochterkredietinstelling of een bijkantoor heeft dat als significant zou worden beschouwd indien het zich in de EER bevond, en mits zij onderworpen zijn aan vertrouwelijkheidsvereisten die naar het oordeel van de afwikkelingsautoriteit, in haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, gelijkwaardig zijn aan deze die van toepassing zijn op de afwikkelingsautoriteit.
Art. 469.In haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit die bevoegd is voor de afwikkeling van groepsentiteiten naar Belgisch recht die dochterondernemingen zijn van een EER-moederonderneming, neemt de afwikkelingsautoriteit deel aan de afwikkelingscolleges die opgericht zijn door de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau.
Art. 470.§ 1. Indien een kredietinstelling van een derde land of een moederonderneming van een derde land EER-dochterkredietinstellingen heeft in België en in één of meer andere lidstaten, of twee of meer EER-bijkantoren die door België en één of meer andere lidstaten significant worden beschouwd, richt de afwikkelingsautoriteit samen met de betrokken buitenlandse afwikkelingsautoriteiten een Europees afwikkelingscollege op. § 2. Het Europees afwikkelingscollege voert met betrekking tot de dochterkredietinstellingen en de bijkantoren, indien relevant voor hen, de taken uit als bedoeld in artikel 468, § 2. Tenzij hierna anders bepaald, functioneert het Europees afwikkelingscollege zoals beschreven in artikel 468. § 3. De leden van het Europees afwikkelingscollege komen onderling overeen over het voorzitterschap van het college.
Indien een overeenkomstig artikel 219, § 4, derde lid opgerichte financiële holding EER-dochterondernemingen of significante bijkantoren heeft, wordt het Europees afwikkelingscollege met het oog op het toezicht op geconsolideerde basis, voorgezeten door de afwikkelingsautoriteit van de lidstaat waar de consoliderende toezichthouder is gevestigd. § 4. Na onderlinge overeenstemming tussen alle betrokken partijen zijn de afwikkelingsautoriteiten niet verplicht een Europees afwikkelingscollege op te richten indien andere groepen of colleges, met inbegrip van afwikkelingscolleges als bedoeld in artikel 468, dezelfde functies vervullen en dezelfde taken uitvoeren als die welke in dit artikel zijn vermeld en alle in dit artikel en artikel 471 vastgelegde voorwaarden en procedures, met inbegrip van die inzake het lidmaatschap van en de deelname aan Europese afwikkelingscolleges, in acht nemen. In een dergelijk geval worden alle in deze wet voorkomende verwijzingen naar Europese afwikkelingscolleges tevens beschouwd als verwijzingen naar deze andere groepen of colleges. Afdeling III. - Informatie-uitwisseling
Art. 471.§ 1. De afwikkelingsautoriteit werkt voor de afwikkeling van grensoverschrijdende groepen nauw samen met de afwikkelingsautoriteiten die bevoegd zijn voor de afwikkeling van groepsentiteiten naar buitenlands recht. Daartoe verstrekken zij elkaar op verzoek alle relevante informatie en delen elkaar uit eigen beweging alle essentiële informatie mee.
In haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, coördineert de afwikkelingsautoriteit de stroom van alle relevante informatie tussen de betrokken afwikkelingsautoriteiten. Zij verstrekt de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten met name tijdig alle relevante informatie met het oog op het vergemakkelijken van de uitoefening van de taken van het afwikkelingscollege als bedoeld in artikel 468, § 2. § 2. De afwikkelingsautoriteit deelt met de minister van Financiën informatie over de afwikkeling van grensoverschrijdende groepen indien deze informatie verband houdt met een besluit of aangelegenheid zoals bedoeld in artikel 268, § 2 en artikel 292, 5° , of die mogelijk gevolgen heeft voor de overheidsmiddelen. Afdeling IV. - Procedurele vereisten
voor grensoverschrijdende groepsafwikkeling Onderafdeling I. - Groepsafwikkeling waarbij een Belgische dochteronderneming van een Belgische EER-moederonderneming is betrokken
Art. 472.§ 1. Wanneer de afwikkelingsautoriteit besluit dat een kredietinstelling naar Belgisch recht of een groepsentiteit naar Belgisch recht als bedoeld in artikel 424, 2°, 3° of 4° die dochteronderneming van een Belgische EER-moederonderneming is, voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 244 of 454, stelt zij de toezichthouder en de leden van het relevante afwikkelingscollege onverwijld in kennis van het volgende : 1° het besluit dat de kredietinstelling of de betrokken groepsentiteit aan de in artikel 244 of 454 gestelde voorwaarden voldoet;en 2° de afwikkelingsmaatregelen of de liquidatieprocedure die de afwikkelingsautoriteit voor die kredietinstelling of groepsentiteit passend acht. § 2. In haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau beoordeelt de afwikkelingsautoriteit na overleg met de andere leden van het afwikkelingscollege de waarschijnlijke invloed van de overeenkomstig paragraaf 1 ter kennis gebrachte maatregelen op de groep en op groepsentiteiten in andere lidstaten, en met name of de betrokken maatregelen de kans doen toenemen dat een groepsentiteit in een andere lidstaat aan de afwikkelingsvoorwaarden zal voldoen. § 3. Indien de afwikkelingsautoriteit, in haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, oordeelt dat de overeenkomstig paragraaf 1 ter kennis gebrachte maatregelen de kans niet doen toenemen dat een groepsentiteit in een andere lidstaat aan de in artikel 244 of 454 gestelde afwikkelingsvoorwaarden zal voldoen, kan zij de aldus ter kennis gebrachte of andere maatregelen toepassen. § 4. Indien de afwikkelingsautoriteit, in haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, oordeelt dat de overeenkomstig paragraaf 1 ter kennis gebrachte maatregelen de kans doen toenemen dat een groepsentiteit in een andere lidstaat aan de in artikel 244 of 454 gestelde afwikkelingsvoorwaarden zal voldoen, stelt zij uiterlijk 24 uur na ontvangst van de kennisgeving op grond van paragraaf 1, een groepsafwikkelingsregeling voor die beantwoordt aan de vereisten van artikel 465, § 1, en die zij aan het afwikkelingscollege voorlegt. Zij kan de termijn van 24 uur evenwel verlengen. § 5. In haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau neemt de afwikkelingsautoriteit samen met de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten die het niet oneens zijn een gezamenlijk besluit over een groepsafwikkelingsregeling die de relevante groepsentiteiten bestrijkt, overeenkomstig artikel 465, § 2.
Onderafdeling II. - Groepsafwikkeling waarbij een Belgische dochteronderneming van een EER-moederonderneming in een andere lidstaat is betrokken
Art. 473.§ 1. Wanneer de afwikkelingsautoriteit besluit dat een kredietinstelling naar Belgisch recht of een groepsentiteit naar Belgisch recht als bedoeld in artikel 424, 2°, 3° of 4° die dochteronderneming van een EER-moederonderneming in een andere lidstaat is, voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 244 of 454, stelt zij de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, de consoliderende toezichthouder en de leden van het relevante afwikkelingscollege onverwijld in kennis van : 1° het besluit dat de kredietinstelling of de betrokken groepsentiteit aan de in artikel 244 of 454 gestelde voorwaarden voldoet;en 2° de afwikkelings- of vereffeningsmaatregelen die de afwikkelingsautoriteit voor die kredietinstelling of groepsentiteit passend acht. § 2. De afwikkelingsautoriteit overlegt met de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau over de waarschijnlijke invloed van de overeenkomstig paragraaf 1 ter kennis gebrachte maatregelen op de groep en op groepsentiteiten in andere lidstaten, en met name of de betrokken maatregelen de kans doen toenemen dat een groepsentiteit in een andere lidstaat aan de afwikkelingsvoorwaarden zal voldoen. § 3. Indien de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau oordeelt dat de overeenkomstig paragraaf 1 ter kennis gebrachte maatregelen de kans niet doen toenemen dat een groepsentiteit in een andere lidstaat aan de in artikel 244 of 454 gestelde afwikkelingsvoorwaarden zal voldoen, kan de afwikkelingsautoriteit de aldus ter kennis gebrachte of andere maatregelen treffen. § 4. Indien de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau oordeelt dat de overeenkomstig paragraaf 1 ter kennis gebrachte maatregelen de kans doen toenemen dat een groepsentiteit in een andere lidstaat aan de in artikel 244 of 454 gestelde afwikkelingsvoorwaarden zal voldoen, is het volgende van toepassing : 1° de afwikkelingsautoriteit kan instemming verlenen voor het verlengen van de termijn waarbinnen de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau een groepsafwikkelingsregeling dient voor te leggen aan het afwikkelingscollege;2° indien de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau binnen een termijn van 24 uur, of een langere termijn indien dat is overeengekomen, na ontvangst van de kennisgeving bedoeld in paragraaf 1 geen beoordeling heeft verricht, kan de afwikkelingsautoriteit de overeenkomstig paragraaf 1 ter kennis gebrachte afwikkelingsmaatregelen of andere maatregelen treffen;3° indien de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau een groepsafwikkelingsregeling heeft voorgesteld en de afwikkelingsautoriteit het daarmee eens is, treft zij samen met de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau en de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten een gezamenlijk besluit over de afwikkelingsregeling;4° indien de afwikkelingsautoriteit het niet eens is met de groepsafwikkelingsregeling voorgesteld door de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, of om redenen van financiële stabiliteit meent onafhankelijke afwikkelingsmaatregelen ten aanzien van de betrokken Belgische kredietinstelling of groepsentiteit te moeten nemen die verschillen van die welke in het kader van de regeling zijn voorgesteld, motiveert zij in detail waarom zij het daar niet mee eens is, brengt zij deze motivering ter kennis van de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau en de betrokken buitenlandse afwikkelingsautoriteiten, en deelt zij mee welke maatregelen zij voornemens is te nemen.De afwikkelingsautoriteit houdt in haar motivering rekening met de groepsafwikkelingsplannen bedoeld in artikel 439, de mogelijke gevolgen voor de financiële stabiliteit in de betrokken lidstaten en de mogelijke gevolgen van de maatregelen op de andere groepsentiteiten.
Onderafdeling III. - Groepsafwikkeling waarbij een buitenlandse dochteronderneming van een Belgische EER-moederonderneming is betrokken
Art. 474.§ 1. Wanneer de afwikkelingsautoriteit, in haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, kennis krijgt van een besluit als bedoeld in artikel 91, lid 1 van Richtlijn 2014/59/EU over een kredietinstelling of een groepsentiteit naar buitenlands recht als bedoeld in artikel 424, 2°, 3° of 4° die dochteronderneming van een Belgische EER-moederonderneming is, beoordeelt zij, na overleg met de andere leden van het betrokken afwikkelingscollege, de waarschijnlijke invloed van de aldus ter kennis gebrachte afwikkelings- of insolventiemaatregelen op de groep en op groepsentiteiten in andere lidstaten, en met name of de betrokken maatregelen de kans doen toenemen dat een groepsentiteit in een andere lidstaat aan de afwikkelingsvoorwaarden zal voldoen. § 2. Indien de afwikkelingsautoriteit, in haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, na overleg met de andere leden van het afwikkelingscollege oordeelt dat de overeenkomstig paragraaf 1 ter kennis gebrachte maatregelen de kans niet doen toenemen dat een groepsentiteit in een andere lidstaat aan de in artikel 244 of 454 gestelde afwikkelingsvoorwaarden zal voldoen, brengt zij de buitenlandse afwikkelingsautoriteit die de kennisgeving heeft gedaan daar onverwijld van op de hoogte.
Indien de afwikkelingsautoriteit, in haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, na overleg met de andere leden van het afwikkelingscollege oordeelt dat de overeenkomstig paragraaf 1 ter kennis gebrachte maatregelen de kans doen toenemen dat een groepsentiteit in een andere lidstaat aan de in artikel 244 of 454 gestelde afwikkelingsvoorwaarden zal voldoen, stelt zij uiterlijk 24 uur na ontvangst van de kennisgeving op grond van paragraaf 1, een groepsafwikkelingsregeling voor die beantwoordt aan de vereisten van artikel 465, § 1, en die zij aan het afwikkelingscollege voorlegt. Zij kan de termijn van 24 uur verlengen met instemming van de buitenlandse afwikkelingsautoriteit die de kennisgeving bedoeld in paragraaf 1 heeft gedaan. § 3. In haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau neemt de afwikkelingsautoriteit samen met de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten die het niet oneens zijn een gezamenlijk besluit over een groepsafwikkelingsregeling die de relevante groepsentiteiten bestrijkt, overeenkomstig artikel 465, § 2.
Onderafdeling IV. - Groepsafwikkeling waarbij een buitenlandse dochteronderneming van een EER-moederonderneming in een andere lidstaat is betrokken
Art. 475.§ 1. Wanneer de afwikkelingsautoriteit, in haar hoedanigheid van lid van een afwikkelingscollege, kennis krijgt van een besluit als bedoeld in artikel 91, lid 1 van Richtlijn 2014/59/EU over een kredietinstelling of een groepsentiteit naar buitenlands recht als bedoeld in artikel 424, 2°, 3° of 4° die dochteronderneming is van een EER-moederonderneming in een andere lidstaat, overlegt zij met de andere leden van het afwikkelingscollege over de waarschijnlijke invloed van de aldus ter kennis gebrachte afwikkelings- of vereffeningsmaatregelen op de groep en op groepsentiteiten in andere lidstaten, en met name of de betrokken maatregelen de kans doen toenemen dat een groepsentiteit in een andere lidstaat aan de afwikkelingsvoorwaarden zal voldoen. § 2. Indien de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau oordeelt dat de overeenkomstig paragraaf 1 ter kennis gebrachte maatregelen de kans doen toenemen dat een groepsentiteit in een andere lidstaat aan de afwikkelings-voorwaarden zal voldoen en binnen de termijn van 24 uur na ontvangst van de kennisgeving bedoeld in § 1 een groepsafwikkelingsregeling heeft voorgesteld, is het volgende van toepassing : 1° indien de afwikkelingsautoriteit het eens is met de voorgestelde groepsafwikkelingsregeling, treft zij samen met de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau en de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten een gezamenlijk besluit over de afwikkelingsregeling;2° indien de afwikkelingsautoriteit het niet eens is met de groepsafwikkelingsregeling voorgesteld door de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, of om redenen van financiële stabiliteit meent onafhankelijke afwikkelingsmaatregelen ten aanzien van een Belgische kredietinstelling of groepsentiteit naar Belgisch recht te moeten nemen die verschillen van die welke in het kader van de regeling zijn voorgesteld, motiveert zij in detail waarom zij het daar niet mee eens is, brengt zij deze motivering ter kennis van de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau en de betrokken buitenlandse afwikkelingsautoriteiten, en deelt zij mee welke maatregelen zij voornemens is te nemen.De afwikkelingsautoriteit houdt in haar motivering rekening met de groepsafwikkelingsplannen bedoeld in artikel 439, de mogelijke gevolgen voor de financiële stabiliteit in de betrokken lidstaten en de mogelijke gevolgen van de maatregelen op de andere groepsentiteiten.
Onderafdeling V. - Groepsafwikkeling waarbij een Belgische EER-moederonderneming is betrokken
Art. 476.§ 1. Indien de afwikkelingsautoriteit, in haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, besluit dat een Belgische EER-moederonderneming voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 244 of 454, stelt zij de toezichthouder en de andere leden van het betrokken afwikkelingscollege onverwijld in kennis van het volgende : 1° het besluit dat de moederonderneming aan de in artikel 244 of 454 gestelde voorwaarden voldoet;en 2° de afwikkelings- of vereffeningsmaatregelen die de afwikkelingsautoriteit voor die moederonderneming passend acht. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde afwikkelings- of insolventiemaatregelen kunnen een groepsafwikkelingsregeling omvatten in één of meer van de volgende omstandigheden : 1° de overeenkomstig paragraaf 1 ter kennis gebrachte maatregelen op het niveau van de moederonderneming maken het aannemelijk dat een groepsentiteit in een andere lidstaat aan de afwikkelingsvoorwaarden zal voldoen;2° de maatregelen op het niveau van de moederonderneming volstaan niet om de situatie stabiel te maken of zullen wellicht geen optimaal resultaat opleveren;3° een of meer dochterondernemingen voldoen naar het oordeel van de voor deze dochterondernemingen bevoegde afwikkelingsautoriteiten aan de afwikkelingsvoorwaarden;of 4° de maatregelen op groepsniveau komen de dochterondernemingen van de groep op zodanige wijze ten goede dat een groepsafwikkelingsregeling passend wordt. § 3. Indien de maatregelen die de afwikkelingsautoriteit, in haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, krachtens paragraaf 1 heeft voorgesteld, geen groepsafwikkelingsplan omvatten, neemt zij haar besluit na raadpleging van de leden van het afwikkelingscollege.
Dit besluit houdt rekening met de financiële stabiliteit van de betrokken lidstaten en met en geeft gevolg aan de in artikel 439 bedoelde groepsafwikkelingsplannen, tenzij de afwikkelingsautoriteiten, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, van oordeel zijn dat de doelstellingen op doeltreffender wijze kunnen worden verwezenlijkt door maatregelen waarin de afwikkelingsplannen niet voorzien.; § 4. Indien de maatregelen die de afwikkelingsautoriteit, in haar hoedanigheid van afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, krachtens paragraaf 1 heeft voorgesteld, een groepsafwikkelingsregeling omvatten, neemt zij samen met de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten die het niet oneens zijn een gezamenlijk besluit, overeenkomstig artikel 465, § 2.
Onderafdeling VI. - Groepsafwikkeling waarbij een EER-moederonderneming in een andere lidstaat is betrokken
Art. 477.Wanneer een buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau de afwikkelingsautoriteit ervan in kennis stelt dat een EER-moederonderneming in een andere lidstaat aan de voorwaarden voor afwikkeling voldoet, is het volgende van toepassing : 1° de afwikkelingsautoriteit kan de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau en de andere leden van het afwikkelingscollege ervan in kennis stellen dat, naar haar oordeel, een of meer Belgische dochterondernemingen van dezelfde groep eveneens aan de in artikel 244 of 454 gestelde afwikkelingsvoorwaarden voldoen;2° indien de door de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau voorgestelde maatregel geen groepsafwikkelingsregeling omvat, neemt de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau haar besluit na overleg met de leden van het afwikkelingscollege;3° indien de door de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau voorgestelde maatregel een groepsafwikkelingsregeling omvat, treft de afwikkelingsautoriteit samen met de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau en de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten die het daarmee eens zijn een gezamenlijk besluit over de afwikkelingsregeling;4° indien de afwikkelingsautoriteit het niet eens is met de groepsafwikkelingsregeling voorgesteld door de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, of om redenen van financiële stabiliteit meent onafhankelijke afwikkelingsmaatregelen ten aanzien van de betrokken kredietinstelling naar Belgisch recht of groepsentiteit te moeten nemen die verschillen van die welke in het kader van de regeling zijn voorgesteld, motiveert zij in detail waarom zij het daar niet mee eens is, brengt zij deze motivering ter kennis van de buitenlandse afwikkelingsautoriteit op groepsniveau en de betrokken buitenlandse afwikkelingsautoriteiten, en deelt zij mee welke maatregelen zij voornemens is te nemen.De afwikkelingsautoriteit houdt in haar motivering rekening met de groepsafwikkelingsplannen bedoeld in artikel 439, de mogelijke gevolgen voor de financiële stabiliteit in de betrokken lidstaten en de mogelijke gevolgen van de maatregelen op de andere groepsentiteiten. HOOFDSTUK VII. - Betrekkingen met derde landen
Art. 478.Dit Hoofdstuk is van toepassing op de erkenning en handhaving van afwikkelingsprocedures van derde landen en de samenwerking met derde landen, tenzij en totdat een internationale overeenkomst als bedoeld in artikel 93, lid 1 van Richtlijn 2014/59/EU met het betrokken derde land in werking treedt.
Het blijft van toepassing na de inwerkingtreding van een dergelijke internationale overeenkomst met het betrokken derde land, en voor zover de erkenning en handhaving van afwikkelingsprocedures van derde landen en de samenwerking met derde landen niet door die overeenkomst worden geregeld.
Art. 479.§ 1. Indien er in overeenstemming met artikel 470 een Europees afwikkelingscollege is opgericht, neemt de afwikkelingsautoriteit samen met de andere leden van dat afwikkelingscollege een gezamenlijk besluit over de erkenning, behoudens het bepaalde in artikel 483, van afwikkelingsprocedures van derde landen met betrekking tot een kredietinstelling of een moederonderneming van een derde land die : 1° EER-dochterkredietinstellingen of als significant erkende bijkantoren heeft die gevestigd zijn in België en één of meer andere lidstaten;of 2° activa, rechten of passiva in of vallend onder het recht van België en één of meer andere lidstaten heeft. § 2. Indien er een gezamenlijk besluit over de erkenning van de afwikkelingsprocedures van een derde land wordt bereikt, zorgt de afwikkelingsautoriteit er voor dat de erkende afwikkelingsprocedures van derde landen in overeenstemming met deze wet wordt gehandhaafd in België. § 3. Bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit van de afwikkelingsautoriteiten die in het Europees afwikkelingscollege participeren, of indien er geen Europees afwikkelingscollege is, besluit de afwikkelingsautoriteit over de erkenning en handhaving, behoudens het bepaalde in artikel 483, van de afwikkelingsprocedures van een derde land met betrekking tot een kredietinstelling of moederonderneming van een derde land.
Dat besluit houdt terdege rekening met de belangen van elke afzonderlijke lidstaat waar een kredietinstelling of moederonderneming van een derde land actief is, en met name met de mogelijke effecten van de erkenning en handhaving van de afwikkelingsprocedures van een derde land op de andere onderdelen van de groep en de financiële stabiliteit in die lidstaten.
Art. 480.De afwikkelingsautoriteit is bevoegd om de in de artikelen 276 tot 281 bedoelde afwikkelingsbevoegdheden uit te oefenen ten aanzien van : 1° activa van een kredietinstelling of moederonderneming van een derde land die zich in België bevinden of aan het Belgische recht zijn onderworpen;2° rechten of passiva van een kredietinstelling van een derde land die door het EER-bijkantoor in België zijn geboekt, aan het Belgische recht zijn onderworpen, dan wel ingeval met dergelijke rechten en verplichtingen samenhangende vorderingen in België afdwingbaar zijn;3° aandelen of eigendomsinstrumenten van een in België gevestigde EER-dochterkredietinstelling;4° rechten van elke partij bij een contract met een in artikel 479, § 1 bedoelde entiteit, indien die bevoegdheden nodig zijn om de afwikkelingsprocedures van derde landen te handhaven;en 5° rechten om contracten te beëindigen, te liquideren of versneld uit te voeren van, of afbreuk te doen aan de contractuele rechten van entiteiten als bedoeld in artikel 479, § 1 en andere groepsentiteiten, indien die rechten voortvloeien uit afwikkelingshandelingen met betrekking tot de instellingen uit derde landen, de moederondernemingen van dergelijke entiteiten of andere groepsentiteiten, van hetzij de afwikkelingsautoriteit van het derde land in kwestie, hetzij krachtens de wettelijke of regelgevingsvereisten op het gebied van afwikkeling in dat land, mits bij voortduring aan de materiële verplichtingen uit hoofde van het contract, daaronder begrepen de betalings- en leveringsverplichtingen, wordt voldaan en het verschaffen van zekerheden wordt voortgezet.
Art. 481.De afwikkelingsautoriteit kan, indien nodig ter behartiging van het algemeen belang, afwikkelingsmaatregelen nemen ten aanzien van een Belgische moederonderneming als de betrokken autoriteit van een derde land van oordeel is dat een kredietinstelling die in dat derde land gevestigd is, aan de voorwaarden voor afwikkeling uit hoofde van de wetgeving van dat derde land voldoet.
Daartoe is de afwikkelingsautoriteit bevoegd om het even welke afwikkelingsbevoegdheid ten aanzien van de Belgische moederonderneming uit te oefenen, en is artikel 287 van toepassing.
Art. 482.De erkenning en handhaving van afwikkelingsprocedures van derde landen doen geen afbreuk aan de toepassing van de liquidatieprocedures.
Art. 483.De afwikkelingsautoriteit mag, na raadpleging van de buitenlandse afwikkelingsautoriteiten, indien een Europees afwikkelingscollege is opgericht, krachtens artikel 479 weigeren om afwikkelingsprocedures van derde landen te erkennen of te handhaven, indien zij van oordeel is : 1° dat de afwikkelingsprocedures van een derde land nadelige gevolgen zou hebben voor de financiële stabiliteit van België, of dat de procedures nadelige gevolgen zouden hebben voor de financiële stabiliteit in een andere lidstaat;2° dat een afwikkelingsmaatregel uit hoofde van artikel 484 met betrekking tot een Belgisch EER-bijkantoor noodzakelijk is om een of meer afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken;3° dat schuldeisers, onder wie met name deposanten die in een lidstaat zijn gevestigd of moeten worden betaald, in het kader van een afwikkelingsprocedure van het derde land niet op dezelfde wijze worden behandeld als schuldeisers en deposanten met vergelijkbare wettelijke rechten krachtens de binnenlandse afwikkelingsprocedures van het derde land;4° dat de erkenning of handhaving van de afwikkelingsprocedures van een derde land ingrijpende begrotingsgevolgen voor België zou hebben; of 5° dat de gevolgen van de erkenning of handhaving in strijd zouden zijn met de nationale wetgeving.
Art. 484.§ 1. De afwikkelingsautoriteit is bevoegd om een maatregel te nemen ten aanzien van een Belgisch EER-bijkantoor dat niet onder een afwikkelingsprocedure van een derde land valt of dat onder een procedure van een derde land valt en waarvoor één van de in artikel 483 bedoelde voorwaarden geldt. Artikel 287 is op de uitoefening van een dergelijke bevoegdheid van toepassing. § 2. De afwikkelingsautoriteit mag de bevoegdheid bedoeld in paragraaf 1 uitoefenen indien zij oordeelt dat een maatregel noodzakelijk is in het algemeen belang en aan een of meer van de volgende voorwaarden is voldaan : 1° het Belgisch EER-bijkantoor vervult niet langer, of vervult waarschijnlijk niet langer, de door artikel 333 opgelegde voorwaarden voor het verlenen van de vergunning en de uitoefening van de werkzaamheden in België, en het valt niet te verwachten dat een maatregel van de particuliere sector, een toezichthouder of een betrokken derde land ervoor zou zorgen dat het bijkantoor opnieuw aan de voorwaarden voldoet, dan wel het in gebreke blijven van het bijkantoor binnen een redelijk tijdsbestek zou voorkomen;2° de kredietinstelling van het derde land is, naar het oordeel van de afwikkelingsautoriteit, niet bereid of niet in staat of waarschijnlijk niet in staat te voldoen aan haar verplichtingen jegens schuldeisers uit de EER of aan via het bijkantoor ontstane of geboekte verplichtingen wanneer deze opeisbaar worden, en de afwikkelingsautoriteit is ervan overtuigd dat er ten aanzien van die instelling van het derde land binnen een redelijke termijn geen afwikkelingsprocedures of liquidatieprocedures van een derde land zijn geopend of zullen worden geopend;3° de betrokken afwikkelingsautoriteit van een derde land heeft afwikkelingsprocedures van een derde land ten aanzien van de kredietinstelling van het derde land geopend, of heeft de afwikkelingsautoriteit in kennis gesteld van haar voornemen om een dergelijke procedure te openen. § 3. Indien de afwikkelingsautoriteit een onafhankelijke maatregel met betrekking tot een Belgisch EER-bijkantoor treft, houdt zij rekening met de afwikkelingsdoelstellingen en treft zij de maatregel overeenkomstig de volgende beginselen en vereisten, voor zover deze relevant zijn : 1° de in artikel 245 vastgelegde beginselen;2° de vereisten van Boek II, Titel VIII, Hoofdstuk V met betrekking tot de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten. Art. 485 § 1. Wanneer zulks passend is, sluiten de bevoegde autoriteiten of de afwikkelingsautoriteit niet-bindende samenwerkingsovereenkomsten met derde landen die in de lijn liggen van de kaderovereenkomsten die de EBA heeft opgesteld met toepassing van artikel 97, lid 2 van Richtlijn 2014/59/EU. Dit artikel belet niet dat de bevoegde autoriteiten bilaterale of multilaterale overeenkomsten met derde landen sluiten overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. § 2. Overeenkomstig dit artikel gesloten samenwerkingsovereenkomsten met derde landen kunnen bepalingen bevatten met betrekking tot de volgende aangelegenheden : 1° de uitwisseling van de informatie die nodig is voor het opstellen en bijhouden van afwikkelingsplannen;2° overleg en samenwerking bij het opstellen van afwikkelingsplannen, met inbegrip van beginselen voor de uitoefening van bevoegdheden op grond van dit Hoofdstuk en soortgelijke in het recht van de betrokken derde landen neergelegde bevoegdheden;3° de uitwisseling van de informatie die nodig is voor de toepassing van afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden en soortgelijke in het recht van de betrokken derde landen neergelegde bevoegdheden;4° vroegtijdige waarschuwing van of overleg met partijen bij de samenwerkingsovereenkomst voordat een belangrijke maatregel uit hoofde van deze wet of het recht van het betrokken derde land wordt genomen die de instelling of de groep treft waarop de overeenkomst betrekking heeft;5° de coördinatie van openbare communicatie in geval van gezamenlijke afwikkelingsmaatregelen;6° procedures en regelingen om overeenkomstig de punten 1° tot en met 5° informatie uit te wisselen en samen te werken, onder meer, in voorkomend geval, door crisismanagementgroepen op te zetten en te beheren. § 3. De bevoegde autoriteiten en de afwikkelingsautoriteit stellen de EBA in kennis van elke samenwerkingsregeling die zij overeenkomstig dit artikel hebben gesloten.". HOOFDSTUK III. - Inwerkingtreding
Art. 6.Dit koninklijk besluit treedt in werking op 1 januari 2016.
Gegeven te Ciergnon, 26 december 2015.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT