gepubliceerd op 31 januari 2007
Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 36bis, 78bis, 131ter, 133 en 137 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering in het kader van de seniorvakantie-uitkering
24 JANUARI 2007. - Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 36bis, 78bis, 131ter, 133 en 137 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering in het kader van de seniorvakantie-uitkering (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 7, § 1, derde lid, i, vervangen bij de wet van 14 februari 1961, § 1, derde lid, x, ingevoegd bij de wet van 23 december 2005 en § 1quater, derde lid, ingevoegd bij de wet van 23 december 2005;
Gelet op de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, inzonderheid op artikel 71;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, inzonderheid op de artikelen 36bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 13 juni 2001, 78bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 december 1995 en vervangen bij het koninklijk besluit van 13 juni 2001, 131ter, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 december 1995 en vervangen bij het koninklijk besluit van 13 juni 2001, 133, § 1, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 juni 2004, en 137, § 2, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 juni 2004;
Gelet op het advies nr 1551 van de Nationale Arbeidsraad, gegeven op 9 maart 2006;
Gelet op het advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, gegeven op 6 april 2006;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financïen, gegeven op 15 september 2006;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 25 oktober 2006;
Gelet op advies 41.709/1 van de Raad van State, gegeven op 14 december 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk;
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering wordt het opschrift van Hoofdstuk II, Afdeling 1, Onderafdeling 2 als volgt gewijzigd :
« Onderafdeling 2 - Studies, leertijd, opleiding en jeugd- en seniorvakantie ».
Art. 2.In artikel 36bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 13 juni 2001, waarvan de tegenwoordige tekst § 1 zal vormen, wordt een § 2 ingevoegd luidend als volgt : « § 2. De werknemer die op 31 december van het vakantiedienstjaar ten minste de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt, kan toegelaten worden tot het recht op de seniorvakantie-uitkering bedoeld in artikel 78bis, § 2, indien hij ingevolge een periode van volledige werkloosheid of invaliditeit in het vakantiedienstjaar, gedurende het vakantiejaar geen recht heeft op vier weken betaalde vakantie.
In afwijking van de bepalingen van deze afdeling, wordt de werknemer bedoeld in het eerste lid tot het recht op de seniorvakantie-uitkering toegelaten met vrijstelling van wachttijd. ».
Art. 3.In artikel 78 bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 december 1995 en vervangen bij het koninklijk besluit van 13 juni 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : A) de tegenwoordige tekst, die § 1 zal vormen, wordt aangevuld met een § 2 luidend als volgt : « § 2. De werknemer die vrijgesteld is van het doorlopen van de wachttijd overeenkomstig artikel 36bis, § 2, is gerechtigd op de seniorvakantie-uitkering bedoeld in artikel 131ter, indien gelijktijdig voldaan wordt aan volgende voorwaarden : 1° de werknemer heeft vóór de dag waarvoor de uitkering wordt aangevraagd, de gewone betaalde vakantiedagen waarop hij in voorkomend geval overeenkomstig de regeling inzake jaarlijkse vakantie gerechtigd is, reeds uitgeput tijdens of aansluitend aan een tewerkstelling als loontrekkende of tijdens een periode van vergoede volledige werkloosheid;2° de seniorvakantie-uitkering wordt gevraagd voor dagen gelegen in een periode tijdens dewelke de werknemer verbonden is door een arbeidsovereenkomst en de werknemer geniet op dit tijdstip niet van de bijzondere vakantieregeling toepasselijk op openbare diensten of van een regeling van uitgestelde bezoldiging als werknemer tewerkgesteld in het onderwijs;3° de werknemer is gedurende de vakantie-uren werkloze zonder loon in de zin van artikel 46 en zonder vervangingsinkomen. De seniorvakantie-uitkering wordt slechts toegekend voor seniorvakantiedagen ten belope van vier weken, verminderd met de gewone betaalde vakantiedagen waarop de werknemer in voorkomend geval gerechtigd is overeenkomstig de regeling inzake jaarlijkse vakantie van de werknemers en overeenkomstig het stelsel van de openbare sector, uitgedrukt in het zesdaagse stelsel, en zonodig afgerond overeenkomstig de regel voorzien in artikel 131ter, laatste lid.
De werknemer kan geen werkloosheidsuitkeringen als tijdelijk werkloze ingevolge de sluiting van de onderneming wegens jaarlijkse vakantie genieten zolang hij gerechtigd is op seniorvakantie.
De seniorvakantie-uitkering wordt, in afwijking van artikel 27, 4°, niet als een uitkering beschouwd voor de toepassing van de artikelen 42, 79, § 4, 92 en 93.
De seniorvakantie-uitkering wordt niet als een werkloosheidsuitkering beschouwd voor de berekening van de werkloosheidsduur vereist in hoofde van de kandidaat voor een activeringsprogramma in de zin van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, en voor een tewerkstellingsmaatregel, behalve indien de seniorvakantiedag gelegen is in een tewerkstelling die gelijkgesteld wordt met vergoede werkloosheid.
Voor de toepassing van de bepalingen in dit besluit waarbij rekening wordt gehouden met het inkomen of met de bezoldiging van een werknemer, wordt de seniorvakantie-uitkering gelijkgesteld met vakantiegeld. Bij de berekening van de inkomensgarantie-uitkering bedoeld in artikel 131bis wordt voor de vaststelling van het nettoloon evenwel geen rekening gehouden met het bedrag van de seniorvakantie-uitkering. ».
B) de laatste zin in § 1, tweede lid, wordt opgeheven.
Art. 4.In artikel 131ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 december 1995 en vervangen bij het koninklijk besluit van 13 juni 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : A) tussen het eerste en het tweede lid wordt het volgende lid ingevoegd : « Het dagbedrag van de seniorvakantie-uitkering waarop de werknemer bedoeld in artikel 78bis, § 2, gerechtigd is, bedraagt 65 % van het gemiddeld dagloon waarop de werknemer normaal recht zou hebben op het tijdstip waarop hij in het vakantiejaar voor het eerst seniorvakantiedagen neemt. ».
B) in het derde lid, dat het vierde lid wordt, worden tussen de woorden « jeugdvakantie » en « , en » de woorden « of seniorvakantie » ingevoegd.
Art. 5.In artikel 133, § 1, van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 juni 2004, wordt tussen het 9°en het 10° een 9°bis ingevoegd : « 9°bis de werknemer die de seniorvakantie-uitkering bedoeld in artikel 78bis, § 2, aanvraagt, uiterlijk op het einde van de tweede maand volgend op het vakantiejaar;».
Art. 6.Artikel 137, § 2, van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 juni 2004, wordt aangevuld met een 5° : « 5° een "bewijs van seniorvakantie" aan de werknemer bedoeld in artikel 78bis, § 2, die aanspraak maakt op de seniorvakantie-uitkering; het bewijs wordt in dubbel afgeleverd de maand waarin de werknemer in het vakantiejaar voor het eerst seniorvakantiedagen neemt. ».
Art. 7.In de artikelen 36bis, 131ter, eerste lid, 133, § 1, 9° en 137, § 2, 4° van hetzelfde besluit wordt de verwijzing naar artikel 78bis telkens vervangen door een verwijzing naar artikel 78bis, § 1.
Art. 8.Titel IV, Hoofdstuk IX Seniorvakantie, bevattende de artikelen 54 en 55, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact treedt in werking op 1 januari 2007.
Art. 9.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2007.
Art. 10.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 24 janvier 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Besluitwet van 28 december 1944, Belgisch Staatsblad van 30 december 1944; Wet van 14 februari 1961, Belgisch Staatsblad van 15 februari 1961;
Wet van 23 december 2005, Belgisch Staatsblad van 30 december 2005;