gepubliceerd op 13 oktober 2005
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 mei 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de terugwinning van lompen, betreffende de toekenning van een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen
24 AUGUSTUS 2005. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 mei 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de terugwinning van lompen, betreffende de toekenning van een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975;
Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de terugwinning van lompen;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 7 mei 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de terugwinning van lompen, betreffende de toekenning van een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, met uitzondering van de bepalingen in strijd met artikel 4, § 2, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974 tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen.
Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 24 augustus 2005.
ALBERT Van Koningswege : Voor de Minister van Werk, afwezig : De Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Koninklijk besluit van 16 januari 1975, Belgisch Staatsblad van 31 januari 1975.
Bijlage Paritair Subcomité voor de terugwinning van lompen Collectieve arbeidsovereenkomst van 7 mei 1999 Toekenning van een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen (Overeenkomst geregistreerd op 29 januari 2001 onder het nummer 56297/CO/142.02) Gelet op de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 mei 1999 gesloten in het Paritair Subcomité voor de terugwinning van lompen voor de jaren 1999 en 2000;
Gelet op de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid (Belgisch Staatsblad van 7 februari 1958);
Gelet op de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 gesloten in de Nationale Arbeidsraad op 19 december 1974;
Gelet op het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen, Wordt tussen : de Christelijke Centrale der Textiel- en Kledingbewerkers van België, de Textielarbeiderscentrale van België enerzijds, en de Confederatie van de Belgische recuperatie anderzijds, het volgende overeengekomen.
I. Toepassingsgebied van de overeenkomst
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers, werklieden en werksters, hierna "werklieden" genoemd, van de ondernemingen welke ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de terugwinning van lompen.
II. Draagwijdte van de overeenkomst
Art. 2.De huidige collectieve arbeidsovereenkomst regelt de aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werklieden indien zij worden ontslagen.
Art. 3.Overeenkomstig de bepalingen van artikel 3, § 2, van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen, wordt de minimumleeftijd om te kunnen genieten van deze regeling van aanvullende vergoeding vastgesteld voor de jaren 1999 en 2000 op 58 jaar.
Art. 4.In uitvoering van de bepalingen van artikel 14bis van de statuten, vastgesteld bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 maart 1976, gesloten in het Paritair Subcomité voor de terugwinning van lompen, tot oprichting van een Fonds voor bestaanszekerheid van de lompenbedrijven en ermede gelijkgestelde ondernemingen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 15 september 1976, wordt aan de werklieden bedoeld bij artikel 5 van deze collectieve arbeidsovereenkomst, een aanvullende vergoeding toegekend, ten laste van het "Sociaal Fonds voor de lompenbedrijven".
Bovendien worden de bijzondere werkgeversbijdragen opgelegd door de artikelen 268 tot 271 van de programmawet van 22 december 1989 (Belgisch Staatsblad van 30 december 1989) en door artikel 141 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen en door de uitvoeringsbesluiten ten laste genomen door het fonds.
III. Rechthebbenden op de aanvullende vergoedingen
Art. 5.De in artikel 2 bedoelde aanvullende vergoeding behelst het toekennen van gelijkaardige voordelen als voorzien door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 gesloten in de Nationale Arbeidsraad op 19 december 1974 (Belgisch Staatsblad van 16 januari 1975), aan alle werklieden die ongewild werkloos worden gesteld en die gedurende de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000 recht verkrijgen op wettelijke werkloosheidsvergoeding en de laatste dag van de opzegtermijn de leeftijd hebben bereikt zoals aangeduid in artikel 3 hierboven.
Zonder afbreuk te doen aan de vereiste dat de minimumleeftijd waarvan sprake in artikel 3 moet bereikt zijn tijdens de geldigheidsduur van deze collectieve arbeidsovereenkomst, kan de eerste dag die recht geeft op wettelijke werkloosheidsvergoeding zich situeren na 31 december 2000 indien dit te wijten is aan de verlenging van de opzegtermijn ingevolge toepassing van de artikelen 38, § 2 en 38bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (Belgisch Staatsblad van 22 augustus 1978).
Art. 6.Gelet op de anciënniteitsvoorwaarden vastgesteld door voormeld koninklijk besluit van 7 december 1992, dienen de werklieden, om te kunnen genieten van het conventioneel brugpensioen bovendien te voldoen aan een anciënniteitsvoorwaarde van 25 jaar loondienst en voorzover zij een anciënniteit van 3 jaar hebben voorafgaand aan het brugpensioen, in de sector van de terugwinning van lompen.
Voor de toepassing van deze anciënniteitsvoorwaarde wordt voor wat betreft de gelijkstelling met arbeidsdagen verwezen naar artikel 2, § 3, van voormeld koninklijk besluit.
Art. 7.De in artikel 5 bedoelde werklieden hebben, voorzover zij de wettelijke werkloosheidsuitkeringen ontvangen, recht op de aanvullende vergoeding tot op de datum dat zij de leeftijd bereiken waarop zij wettelijk pensioengerechtigd zijn en binnen de voorwaarden zoals door deze pensioenreglementering vastgesteld.
De regeling geldt eveneens voor de werklieden die tijdelijk uit het stelsel zouden getreden zijn en die nadien opnieuw van de regeling wensen te genieten, voorzover zij opnieuw de wettelijke werkloosheidsvergoeding ontvangen.
IV. Bedrag van de aanvullende vergoeding
Art. 8.Het bedrag van de aanvullende vergoeding is gelijk aan de helft van het verschil tussen het netto referteloon en de werkloosheidsuitkering.
Art. 9.Het netto referteloon is gelijk aan het bruto-maandloon begrensd tot 37 925 BEF (940,14 EUR) en verminderd met de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage en de fiscale inhouding.
De grens van 37 925 BEF (940,14 EUR) is gekoppeld aan het indexcijfer 134,52 (1971 = 100) en bedraagt dus op 1 januari 1999 103 250 BEF (2.559,50 EUR).
Zij is gebonden aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel van koppeling aan het indexcijfer der consumptieprijzen (Belgisch Staatsblad van 20 augustus 1971).
Deze grens wordt daarenboven op 1 januari van elk jaar herzien in functie der regelingslonen overeenkomstig de beslissing van de Nationale Arbeidsraad.
Het netto referteloon wordt tot het hogere honderdtal afgerond.
Art. 10.§ 1. Het brutoloon omvat de contractuele premies die rechtstreeks gebonden zijn aan de door de werklieden verrichte prestaties waarop inhoudingen voor sociale zekerheid worden gedaan en waarvan de periodiciteit van betaling geen maand overschrijdt.
Het omvat ook de voordelen in natura die aan inhoudingen voor sociale zekerheid onderworpen zijn.
Daarentegen worden de premies of vergoedingen, die als tegenwaarde van werkelijke kosten worden verleend, niet in aanmerking genomen. § 2. Voor de per maand betaalde werkman wordt als brutoloon beschouwd het loon dat hij gedurende de in navolgend punt 6 bepaalde refertemaand heeft verdiend. § 3. Voor de werkman die niet per maand wordt betaald, wordt het brutoloon berekend op grond van het normale uurloon.
Het normale uurloon wordt bekomen door het loon voor de normale prestaties van de refertemaand te delen door het aantal tijdens die periode gewerkte normale uren.
Het aldus bekomen resultaat wordt vermenigvuldigd met het aantal arbeidsuren, bepaald bij de wekelijkse arbeidstijdregeling van de werkman. Dat product, vermenigvuldigd met 52 en gedeeld door 12, stemt overeen met het maandloon. § 4. Het brutoloon van een werkman die gedurende de ganse refertemaand niet heeft gewerkt, wordt berekend alsof hij aanwezig was geweest op alle arbeidsdagen die in de beschouwde maand vallen.
Indien een werkman krachtens de bepalingen van zijn arbeidsovereenkomst slechts gedurende een gedeelte van de refertemaand moet werken en hij al die tijd niet heeft gewerkt, wordt zijn brutoloon berekend op grond van het aantal arbeidsdagen dat in de arbeidsovereenkomst is vastgesteld. § 5. Het door de werkman verdiende brutoloon, ongeacht of het per maand of anders wordt betaald, wordt vermeerderd met een twaalfde van het totaal der contractuele premies en van de veranderlijke bezoldiging waarvan de periodiciteit van betaling geen maand overschrijdt en door die arbeider(ster) in de loop van de twaalf maanden die aan het ontslag voorafgaan afzonderlijk werden ontvangen. § 6. Naar aanleiding van het bij artikel 14 voorzien overleg, zal in gemeen akkoord worden beslist met welke refertemaand rekening moet worden gehouden.
Indien geen refertemaand is vastgesteld, wordt de kalendermaand die de datum van het ontslag voorafgaat, in aanmerking genomen.
V. Aanpassing van het bedrag van de aanvullende vergoeding
Art. 11.Het bedrag van de uitgekeerde aanvullende vergoedingen wordt gebonden aan de schommeling van het indexcijfer der consumptieprijzen, volgens de modaliteiten die van toepassing zijn inzake werkloosheidsvergoedingen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971.
Het bedrag van deze vergoedingen wordt daarenboven elk jaar op 1 januari herzien in functie van de ontwikkeling van de regelingslonen overeenkomstig hetgeen dienaangaande wordt beslist in de Nationale Arbeidsraad.
Voor de werklieden die in de loop van het jaar tot de regeling toetreden wordt de aanpassing op grond van het verloop van de regelingslonen verricht, rekening houdend met het ogenblik van het jaar waarop zij in het stelsel treden; elk kwartaal wordt in aanmerking genomen voor de berekening van de aanpassing.
VI. Tijdstip van betaling van de aanvullende vergoeding
Art. 12.De betaling van de aanvullende vergoeding moet om de kalendermaand gebeuren.
VII. Cumulatie van de aanvullende vergoeding en andere voordelen
Art. 13.De aanvullende vergoeding mag niet worden gecumuleerd met andere wegens afdanking verleende speciale vergoedingen of toeslagen.
De werkman, die onder de in artikel 5 voorziene voorwaarden ontslagen wordt zal dus eerst de uit die bepalingen voortvloeiende rechten moeten uitputten, alvorens aanspraak te kunnen maken op de in artikel 2 voorziene aanvullende vergoeding.
Het in voorgaande alinea geformuleerde verbod van cumulatie is niet van toepassing op de sluitingsvergoedingen voorzien bij de wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werklieden die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen (Belgisch Staatsblad van 2 juli 1966).
VIII. Overlegprocedure
Art. 14.Vooraleer één of meerdere werklieden bedoeld bij artikel 5 te ontslaan, pleegt de werkgever overleg met de vertegenwoordigers van het personeel in de ondernemingsraad of, bij ontstentenis daarvan, met de syndicale afvaardiging.
Onverminderd de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 9 gesloten in de Nationale Arbeidsraad op 9 maart 1972, inzonderheid van artikel 12, heeft deze beraadslaging tot doel in gemeen overleg te beslissen of, afgezien van de in de onderneming van kracht zijnde afdankingscriteria, werklieden die aan het in artikel 3 bepaalde leeftijdscriterium voldoen bij voorrang kunnen worden ontslagen en derhalve het voordeel van de aanvullende regeling kunnen genieten.
Bij ontstentenis van ondernemingsraad of van syndicale afvaardiging heeft dit overleg plaats met de vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisaties of, bij ontstentenis, met de werklieden van de onderneming.
Vooraleer een beslissing tot ontslag te nemen, nodigt de werkgever daarenboven de betrokken werkman bij aangetekende brief uit tot een onderhoud tijdens de werkuren op de zetel van de onderneming.
Dit onderhoud heeft tot doel aan de werkman de gelegenheid te geven zijn bezwaren tegen het door de werkgever voorgenomen ontslag kenbaar te maken.
Overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 juni 1974 betreffende het statuut van de syndicale afvaardigingen, gesloten in het Paritair Comité voor de ondernemingen waar teruggewonnen grondstoffen terug op waarde worden gebracht, inzonderheid op artikel 11, kan de werkman zich bij dit onderhoud laten bijstaan door de syndicale afgevaardigde.
De opzegging kan ten vroegste geschieden de tweede werkdag na de dag waarop dit onderhoud plaats had of waarop dit onderhoud voorzien was.
De ontslagen werklieden hebben de mogelijkheid de aanvullende regeling te aanvaarden of deze te weigeren en derhalve deel uit te maken van de arbeidsreserve.
IX. Betaling aan aanvullende vergoeding
Art. 15.De betaling van de aanvullende vergoeding moet om de kalendermaand gebeuren. Ze valt ten laste van het "Sociaal Fonds voor de lompenbedrijven" overeenkomstig artikel 14bis van voornoemde statuten.
X. Eindbepalingen
Art. 16.De administratieve formaliteiten nodig voor de uitvoering van deze collectieve arbeidsovereenkomst worden door de raad van beheer van het "Sociaal Fonds voor de lompenbedrijven" vastgesteld.
Art. 17.De algemene interpretatiemoeilijkheden van deze collectieve arbeidsovereenkomst worden door de raad van beheer van het sociaal fonds beslecht in de geest van en verwijzend naar voornoemde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974.
Art. 18.Deze overeenkomst is van toepassing vanaf 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 24 augustus 2005.
Voor de Minister van Werk, afwezig : De Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE