gepubliceerd op 01 oktober 2004
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 april 1959 betreffende de stand en de bevordering van de beroepsofficieren, het koninklijk besluit van 25 oktober 1963 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht, het koninklijk besluit van 28 juli 1995 betreffende de beoordelingsprocedure voor de militairen van het actief kader en van het reservekader en het koninklijk besluit van 12 augustus 2003 betreffende de voortgezette vorming van de officieren van het actief kader van de krijgsmacht en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor
23 SEPTEMBER 2004. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 april 1959 betreffende de stand en de bevordering van de beroepsofficieren, het koninklijk besluit van 25 oktober 1963 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht, het koninklijk besluit van 28 juli 1995 betreffende de beoordelingsprocedure voor de militairen van het actief kader en van het reservekader en het koninklijk besluit van 12 augustus 2003 betreffende de voortgezette vorming van de officieren van het actief kader van de krijgsmacht en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut van de beroepsofficieren van de krijgsmacht, inzonderheid op de artikelen 10, gewijzigd bij de wetten van 26 juli 1962, 6 juli 1967, 27 december 1973, 13 juli 1976 en 28 december 1990, 12bis, ingevoegd bij de wet van 20 mei 1994 en gewijzigd bij de wet van 27 maart 2003, 21, §§ 2 en 4, vervangen bij de wet van 16 maart 2000, 26bis, § 2, ingevoegd bij de wet van 11 juni 1998, 38bis, ingevoegd bij de wet van 28 december 1990, en 41, eerste lid, vervangen bij de wet van 28 december 1990;
Gelet op de wet van 27 december 1961 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht, inzonderheid op de artikelen 15bis, ingevoegd bij de wet van 20 mei 1994, 23, vervangen bij de wet van 16 maart 2000, 39bis, ingevoegd bij de wet van 20 mei 1994 en gewijzigd bij de wet van 22 maart 2001, en 46, gewijzigd bij de wet van 20 mei 1994;
Gelet op de wet van 12 juli 1973 betreffende het statuut van de vrijwilligers van het actief kader van de krijgsmacht, inzonderheid op artikel 9bis, ingevoegd bij de wet van 20 mei 1994;
Gelet op het koninklijk besluit van 7 april 1959 betreffende de stand en de bevordering van de beroepsofficieren, inzonderheid op de artikelen 3, tweede lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 november 2002, 4, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 november 2002, 7, § 2, vervangen bij het koninklijk besluit van 5 november 2002, 15, vervangen bij de koninklijke besluiten van 30 april 1980 en 25 juni 1991, 21, eerste lid, en 30ter, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 10 januari 2001 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 november 2002;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 oktober 1963 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht, inzonderheid op de artikelen 3, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 januari 2003 en 27 maart 2003, 23bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 10 januari 2001 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 maart 2003, en 88bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 mei 1975;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 juli 1995 betreffende de beoordelingsprocedure voor de militairen van het actief kader en van het reservekader, inzonderheid op de artikelen 9, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 januari 1998, 20 juli 1998, 21 december 2001 en 26 september 2002, 11, 12, 13, vierde en vijfde lid, 20, 21, en 22;
Gelet op het koninklijk besluit van 12 augustus 2003 betreffende de voortgezette vorming van de officieren van het actief kader van de krijgsmacht en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor, inzonderheid op artikel 26, § 2;
Gelet op het protocol van het Onderhandelingscomité van het militair personeel van de krijgsmacht, afgesloten op 30 juli 2004;
Gelet op het advies Nr 37.608/2/V van de Raad van State, gegeven op 30 augustus 2004;
Op de voordracht van Onze Minister van Landsverdediging, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In de Franse tekst van artikel 3, tweede lid, van het koninklijk besluit van 7 april 1959 betreffende de stand en de bevordering van de beroepsofficieren, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 november 2002, worden de woorden « en activité de service « vervangen door de woorden « en service actif ».
Art. 2.Artikel 4 van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 november 2002, wordt vervangen als volgt : « Artikel. 4. De Minister van Landsverdediging is voorzitter van die comités, maar heeft geen medebeslissende stem.
Bij afwezigheid van de Minister is de chef defensie, bij zijn afwezigheid, de vice-chef defensie of, bij hun afwezigheid, de opperofficier met de meeste anciënniteit in de hoogste graad voorzitter van het comité.
De Minister van Landsverdediging wijst een aan de algemene directie human resources verbonden officier aan als secretaris van de comités; die officier heeft adviserende stem.
De hoogste militaire overheid van de cel Defensie mag, voorzover zij benoemd is tot een hogere graad dan die van de officieren van wie de kandidatuur wordt onderzocht, de zittingen van de comités bijwonen.
Zij heeft er een adviserende stem. »
Art. 3.Artikel 7, § 2, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 5 november 2002, wordt vervangen als volgt : « § 2. Voor alle bevorderingscomités brengt de chef defensie of, bij zijn afwezigheid, de overheid bedoeld in artikel 4, tweede lid, een gemotiveerd advies uit over de kandidaten. Op de door de Minister van Landsverdediging vastgestelde wijze, draagt hij de kandidaturen voor bij het bevorderingscomité. Hij mag zich laten bijstaan door de directeur generaal human resources of de door deze laatste aangewezen overheid. Voor alle bevorderingscomités voor hoofdofficieren mag deze overheid behorende tot de algemene directie human resources zich laten bijstaan door één of meerdere van zijn medewerkers. »
Art. 4.In artikel 15 van hetzelfde besluit, vervangen bij de koninklijke besluiten van 30 april 1980 en 25 juni 1991, wordt het woord « zeemacht » vervangen door het woord « marine ».
Art. 5.In artikel 21, eerste lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden « land- en de zeemacht en van de troepen van de medische dienst » vervangen door de woorden « landmacht, van de marine en van het medisch ondersteunend korps ».
Art. 6.In artikel 30ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 10 januari 2001 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 november 2002, worden de woorden « der beroepsofficieren van de land-, de lucht-, de zeemacht en de medische dienst en der reserveofficieren van alle krijgsmachtdelen en van de medische dienst » vervangen door de woorden « van de beroepsofficieren van de krijgsmacht ».
Art. 7.In artikel 3 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1963 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 januari 2003 en 27 maart 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.Voor de onderofficieren van elk krijgsmachtdeel wordt een bevorderingscomité ingericht voor elk korps, in voorkomend geval elke specialiteit. »; 2° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.De directeur-generaal human resources of de door hem aangewezen overheid, is voorzitter van de comités.
Deze overheid moet tot de algemene directie human resources behoren en van het niveau opperofficier zijn. Indien deze overheid deel uitmaakt van de divisie evaluatie en coördinatie mag zij evenwel van het niveau kolonel zijn.
Naast de voorzitter, zijn deze comités samengesteld uit beroeps- of aanvullingsofficieren en hoofdonderofficieren van dezelfde graad, en in voorkomend geval van de hogere graad dan die waarvoor de kandidaat ingeschreven is. Deze leden moeten in werkelijke dienst zijn. »
Art. 8.In artikel 23bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 10 januari 2001 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 maart 2003, worden de woorden « der land-, lucht-, en zeemacht en van de medische dienst » vervangen door de woorden « van de krijgsmacht ».
Art. 9.In artikel 88bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 mei 1975, worden de woorden « de lucht- en de zeemacht » vervangen door de woorden « de luchtmacht en de marine ».
Art. 10.Overal in de Franse tekst van het koninklijk besluit van 28 juli 1995 betreffende de beoordelingsprocedure voor de militairen van het actief kader en van het reservekader, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 januari 1998, 20 juli 1998, 21 december 2001, 26 september 2002 en 3 mei 2003, moeten de woorden « Défense nationale » worden vervangen door het woord « Défense ».
Art. 11.In artikel 9 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 januari 1998, 20 juli 1998, 21 december 2001 en 26 september 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1bis wordt aangevuld met de volgende leden : « Evenwel, wanneer de rechtstreekse functionele overste van de beoordeelde militair een burger is die naargelang het geval, de functie van inspecteur-generaal bemiddelaar, de functie van directeur-generaal of die van onderstafchef uitoefent, is de eerste beoordelaar een hoofd- of opperofficier die aan de voorwaarden bedoeld in artikel 4, § 1, beantwoordt, aangewezen door de chef defensie.In dat geval wordt er geen verdere beoordeling meer uitgebracht.
In geval van bezwaar tegen de inhoud van deze evaluatie, wordt desondanks een eindbeoordeling uitgebracht door een opperofficier aangewezen door de chef defensie.
Deze opperofficier moet bekleed zijn met een hogere graad dan de eerste beoordelaar of meer anciënniteit hebben in dezelfde graad. Hij mag geen echtgenoot of een bloed- of aanverwant tot de vierde graad van de beoordeelde militair zijn en er mogen geen feiten of omstandigheden bestaan die hem tot een subjectieve beoordeling zou kunnen brengen. »; 2° paragraaf 2, derde lid, wordt vervangen als volgt : « In het in het eerste lid bedoelde geval is de eerste beoordelaar een officier die aan de voorwaarden bedoeld in artikel 4, § 1, beantwoordt, aangewezen door de directeur-generaal human resources. Deze officier vult de evaluatienota bedoeld in dit besluit in, waaraan het in het eerste lid bedoelde document wordt gehecht. In dat geval wordt er geen verdere beoordeling meer uitgebracht.
In geval van bezwaar tegen de inhoud van deze evaluatie, wordt niettemin een eindbeoordeling uitgebracht door een hoofd- of opperofficier aangewezen door de directeur-generaal human resources overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 1bis, zesde lid. »; 3° paragraaf 2, vierde lid, voortaan het vijfde lid, wordt vervangen als volgt : « In het in het tweede lid bedoelde geval, is de tweede beoordelaar de rechtstreekse functionele overste van de eerste beoordelaar voorzover deze tweede beoordelaar een Belgische militair is.Indien dit niet het geval is, wordt de tweede beoordelaar een hoofd- of opperofficier aangewezen door de directeur-generaal human resources overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 1bis, zesde lid. »; 4° in § 3, tweede lid, worden de woorden « een syndicale organisatie » vervangen door de woorden « een vakorganisatie »;5° paragraaf 4 wordt vervangen als volgt : « § 4.Wanneer het hoofd van het Militaire Huis van de Koning, de chef defensie, de hoogste militaire overheid van de cel Defensie, de vice-chef defensie, de inspecteur-generaal bemiddelaar, een directeur-generaal of een onderstafchef zichzelf moet wraken als eerste, tweede of derde beoordelaar, dan wordt de evaluatie uitgebracht door een opperofficier aangewezen door : 1° de Minister van Landsverdediging, wanneer de evaluatie opgesteld is door het hoofd van het Militaire Huis van de Koning, de chef defensie, de hoogste militaire overheid van de cel Defensie of de vice-chef defensie;2° de chef defensie, in de andere gevallen.»; 6° paragraaf 5 wordt vervangen als volgt : « § 5.Wanneer een evaluatie opgesteld is door het hoofd van het Militaire Huis van de Koning, de chef defensie, de hoogste militaire overheid van de cel Defensie, de vice-chef defensie, de inspecteur-generaal bemiddelaar, een directeur-generaal of een onderstafchef, wordt er geen verdere beoordeling meer uitgebracht.
In geval van bezwaar tegen de inhoud van een evaluatie uitgebracht door een van deze overheden in hoedanigheid van eerste of tweede beoordelaar, wordt niettemin een eindbeoordeling uitgebracht door een opperofficier aangewezen door : 1° de Minister van Landsverdediging, wanneer de evaluatie opgesteld is door het hoofd van het Militaire Huis van de Koning, de chef defensie, de hoogste militaire overheid van de cel Defensie of de vice-chef defensie;2° de chef defensie, in de andere gevallen.»
Art. 12.In artikel 11, § 1, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Indien de eerste beoordelaar van mening is dat hij zijn evaluatie niet hoeft te wijzigen noch beschouwingen hoeft toe te voegen aan het verweerschrift, dagtekent en ondertekent hij het verweerschrift en zendt de evaluatienota en het verweerschrift naar de tweede beoordelaar.»; 2° het derde lid wordt vervangen als volgt : « Iedere beschouwing die de eerste beoordelaar in verband met dit verweerschrift nodig mocht achten toe te voegen evenals de punten waarop hij het eens is met de beoordeelde militair worden ter kennis van deze laatste gebracht.Deze dagtekent en ondertekent deze documenten na de vermelding « gezien en voor kennisname » te hebben neergeschreven zonder dat hij nog nieuwe argumenten kan aanvoeren.
Vervolgens worden de evaluatienota en deze documenten gezonden naar de tweede beoordelaar. »
Art. 13.In artikel 12, § 1, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Indien de tweede beoordelaar van mening is dat hij zijn evaluatie niet hoeft te wijzigen noch beschouwingen hoeft toe te voegen aan het verweerschrift, dagtekent en ondertekent hij het verweerschrift en zendt de evaluatienota en het verweerschrift naar de derde beoordelaar.»; 2° het derde lid wordt vervangen als volgt : « Iedere beschouwing die de tweede beoordelaar in verband met dit verweerschrift nodig mocht achten toe te voegen evenals de punten waarop hij het eens is met de beoordeelde militair worden ter kennis van deze laatste gebracht.Deze dagtekent en ondertekent deze documenten na de vermelding « gezien en voor kennisname » te hebben neergeschreven zonder dat hij nog nieuwe argumenten kan aanvoeren.
Vervolgens worden de evaluatienota en deze documenten gezonden naar de derde beoordelaar. »
Art. 14.In artikel 13, vierde en vijfde lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « van de generale staf » vervangen door het woord « defensie ».
Art. 15.In hetzelfde besluit, worden de artikelen 20, 21 en 22 opgeheven.
Art. 16.Het artikel 26, § 2, van de het koninklijk besluit van 12 augustus 2003 betreffende de voortgezette vorming van de officieren van het actief kader van de krijgsmacht en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor, wordt aangevuld als volgt : « De voorwaarde bedoeld onder het eerste lid, 1°, is evenwel niet van toepassing op de aanvullingsofficier die tijdens de cursus voor kandidaat-hoofdofficier in de categorie van de beroepsofficieren zal worden opgenomen. »
Art. 17.Dit besluit treedt in werking op 1 oktober 2004, met uitzondering van : 1° het artikel 16, dat uitwerking heeft met ingang van 1 juli 2004;2° de artikelen 10 tot 15, die in werking treden op 1 januari 2005.
Art. 18.Onze Minister van Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 23 september 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging A. FLAHAUT