gepubliceerd op 27 juni 2003
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 5 maart 1990 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden
22 MEI 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 5 maart 1990 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, inzonderheid op de artikelen 3, 4, §§ 3 en 5, 6, § 1, en 7, § 1, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1989, 30 december 1992 en de programmawet (I) van 24 december 2002, en artikel 12, § 1, gewijzigd bij de wet van 22 december 1989;
Gelet op het koninklijk besluit van 5 maart 1990 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden, laatst gewijzigd bij koninklijk besluit van 27 december 2002;
Gelet op het advies van de Nationale Hoge Raad voor personen met een handicap, gegeven op 1 oktober 2002;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 26 november 2002;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 12 december 2002;
Gelet op het besluit van de Ministerraad van 29 november 2002, over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;
Gelet op het advies nr. 34.576/3 van de Raad van State, gegeven op 15 april 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers op 29 november 2002 en 9 mei 2003, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 5 maart 1990 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden, laatst gewijzigd door het koninklijk besluit van 7 december 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder : 1° wet : de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap;2° Minister : de Minister die de tegemoetkomingen aan personen met een handicap onder zijn bevoegdheid heeft of zijn afgevaardigde;3° tegemoetkoming : de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden;4° burgemeester : de burgemeester of de door de burgemeester gemachtigde ambtenaar van het gemeentebestuur;5° hoofdverblijfplaats : de hoofdverblijfplaats in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;6° kind ten laste : de persoon jonger dan 25 jaar die zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de persoon met een handicap die een tegemoetkoming aanvraagt en voor wie deze persoon met een handicap of een ander lid van het huishouden dat geen bloed- of aanverwant is in de eerste, tweede of derde graad, kinderbijslag of een onderhoudsgeld ontvangt dat bij vonnis is vastgesteld of dat bepaald is in een overeenkomst in het kader van een procedure tot echtscheiding met onderlinge toestemming, of de persoon van minder dan 25 jaar die zijn hoofdverblijfplaats niet heeft bij de persoon met een handicap die een tegemoetkoming aanvraagt maar voor wie deze persoon met een handicap kinderbijslag ontvangt of een onderhoudsgeld betaalt dat bij vonnis is vastgesteld of dat bepaald is in een overeenkomst in het kader van een procedure tot echtscheiding met onderlinge toestemming.».
Art. 2.Artikel 2 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd door het koninklijk besluit van 8 januari 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 2.Wordt geacht zijn werkelijke verblijfplaats, bedoeld in artikel 4 van de wet, in België te hebben, de gerechtigde die er zijn hoofdverblijfplaats heeft en die er bestendig en daadwerkelijk verblijft.
Met bestendig en daadwerkelijk verblijf in België wordt gelijkgesteld : 1° het verblijf in het buitenland gedurende maximaal 90 al dan niet opeenvolgende dagen per kalenderjaar;2° het verblijf in het buitenland ten gevolge van de opname ter verpleging in een ziekenhuis of een andere instelling voor zorgverstrekking;3° het verblijf in het buitenland om beroepsredenen;4° het verblijf bij een bloed- of aanverwant die verplicht is, of waarvan de echtgenoot of de persoon met wie de bloed- of aanverwant wettelijk samenwoont, verplicht is, tijdelijk in het buitenland te vertoeven om er een zending uit te voeren of functies uit te oefenen in dienst van de Belgische Staat;5° het verblijf in het buitenland gedurende meer dan 90 al dan niet opeenvolgende dagen per kalenderjaar, voor zover uitzonderlijke omstandigheden dit verblijf wettigen en op voorwaarde dat de Minister hiertoe zijn toelating heeft verleend. De persoon met een handicap die het Koninkrijk verlaat, is verplicht de Minister daarvan ten minste één maand voor zijn vertrek in te lichten, met vermelding van de vermoedelijke duur van het verblijf in het buitenland en, in de gevallen bedoeld in 2° tot en met 5°, de redenen daarvan. ».
Art. 3.Artikel 3 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd door het koninklijk besluit van 25 januari 2001, wordt opgeheven.
Art. 4.Artikel 4 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd door het koninklijk besluit van 17 maart 1999, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 4.§ 1. Naargelang de persoon met een handicap behoort tot de categorie A, B of C worden, in toepassing van artikel 7, § 1, derde lid van de wet, volgende delen van het inkomen niet in aanmerking genomen : respectievelijk 8.893,80 EUR, 8.893,80 EUR en 11.113,56 EUR per jaar. Deze bedragen worden aangepast aan het indexcijfer der consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen vervat in § 3.
Behoren tot : 1° de categorie A : de personen met een handicap die niet behoren tot de categorie B, noch tot de categorie C;2° categorie B : de personen met een handicap; - die geen huishouden vormen met een andere persoon; - die zelf niet behoren tot categorie C en die een huishouden vormen met een andere persoon die geen bloed- of aanverwant is in de eerste, tweede of derde graad en die evenmin behoort tot categorie C; 3° categorie C : de personen met een handicap; - die één of meerdere kinderen ten laste hebben; - die een huishouden vormen met één of meerdere personen die geen inkomen hebben.
Er kan per huishouden slechts één persoon zijn die de vrijstelling geniet die overeenstemt met de categorie C. Indien twee of meer personen met een handicap in een huishouden tot categorie C behoren, zal elk van hen een vrijstelling genieten gelijk aan de helft van de vrijstelling die overeenstemt met categorie C. ». § 2. Voor het onderzoek naar het recht op de tegemoetkoming, worden de in § 1, eerste lid, beoogde bedragen aangepast aan de spilindex die van toepassing is op : 1° de uitwerkingsdatum van de aanvraag om tegemoetkoming, in de gevallen waarin de beslissing op aanvraag genomen wordt;2° de uitwerkingsdatum van de nieuwe beslissing in de gevallen bedoeld in artikel 23, § 1, 1° tot en met 4°, van het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende de procedure voor de behandeling van de dossiers inzake tegemoetkomingen aan personen met een handicap;3° de maand volgend op het feit dat aanleiding geeft tot de ambtshalve herziening, in de gevallen bedoeld in artikel 23, § 1, 5°, van het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende de procedure voor de behandeling van de dossiers inzake tegemoetkomingen aan personen met een handicap. § 3. Voor de toepassing van dit artikel zijn deze bedragen gekoppeld aan spilindexcijfer 103,14 (basis 1996 = 100) van de consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der werknemers, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer der consumptieprijzen worden gekoppeld. ».
Art. 5.Artikel 5 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd door het koninklijk besluit van 4 februari 1999, wordt opgeheven.
Art. 6.Artikel 6 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd door het koninklijk besluit van 14 juni 2001, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 6.§ 1. De tegemoetkoming wordt toegekend in functie van het resultaat van een onderzoek naar het inkomen.
Onverminderd de toepassing van § 2, worden alle inkomsten, ongeacht hun aard of oorsprong, waarover de persoon met een handicap en eventueel de personen met wie hij een huishouden vormt, beschikken, in aanmerking genomen.
Er wordt evenwel geen rekening gehouden met het inkomen van de leden van het huishouden van de persoon met een handicap die zijn bloed- of aanverwant zijn in de eerste, tweede of derde graad. § 2. Voor de berekening van het inkomen, wordt er geen rekening gehouden met : 1° de gezinsbijslagen;2° de uitkeringen die verband houden met openbare of private bijstand;3° de onderhoudsgelden tussen ascendenten en descendenten;4° de frontstrepen- en gevangenschapsrenten alsmede de renten verbonden aan een nationale orde op grond van een oorlogsfeit;5° de tegemoetkomingen aan personen met een handicap toegekend aan de personen met wie de persoon met een handicap een huishouden vormt;6° het vakantiegeld en het aanvullend vakantiegeld dat betaald wordt ten laste van de pensioenregeling voor de werknemers, de bijzondere bijslag die betaald wordt ten laste van de pensioenregeling der zelfstandigen evenals het vakantiegeld ten laste van de pensioenregeling van de openbare sector;7° de vergoedingen die in het kader van de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen toegekend worden aan de personen met wie de persoon met een handicap een huishouden vormt;8° het deel van het pensioen dat overeenstemt met het bedrag van het aan de echtgenoot of ex-echtgenoot betaalde onderhoudsgeld door de van tafel en bed gescheiden, de feitelijk of uit de echt gescheiden persoon met een handicap die een pensioen geniet, indien de verplichting tot het betalen van het onderhoudsgeld bij gerechtelijke beslissing werd vastgesteld;9° de vergoedingen die door de Duitse overheid bij wijze van schadeloosstelling worden betaald voor de gevangenhouding tijdens de tweede wereldoorlog. § 3. Voor de toepassing van dit artikel zijn de in aanmerking te nemen uitkeringen degene waarop de persoon met een handicap recht heeft op de datum van uitwerking van de aanvraag tot tegemoetkoming of op de eerste dag van de maand die volgt op de ambtshalve herziening.
Met het oog op het aftrekken van deze uitkeringen van het bedrag van de tegemoetkoming, worden de bedragen van de uitkeringen bedoeld in dit artikel berekend op jaarbasis. ».
Art. 7.In artikel 7 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de eerste paragraaf wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1.Wanneer de persoon met een handicap of de personen met wie hij een huishouden vormt een beroepsactiviteit als werknemer uitoefenen, wordt bij de berekening van het inkomen rekening gehouden met het belastbaar loon van het tweede jaar voorafgaand aan : 1° de uitwerkingsdatum van de aanvraag om tegemoetkoming, in de gevallen waarin de beslissing op aanvraag genomen wordt;2° de uitwerkingsdatum van de nieuwe beslissing in de gevallen bedoeld in artikel 23, § 1, 1° tot en met 4°, van het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende de procedure voor de behandeling van de dossiers inzake tegemoetkomingen aan personen met een handicap;3° de maand volgend op het feit dat aanleiding geeft tot de ambtshalve herziening, in de gevallen bedoeld in artikel 23, § 1, 5°, van het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende de procedure voor de behandeling van de dossiers inzake tegemoetkomingen aan personen met een handicap.2° in de derde paragraaf worden de woorden « zijn echtgenoot of de persoon met wie hij een huishouden vormt » vervangen door de woorden « de personen met wie hij een huishouden vormt »;3° in de vierde paragraaf worden de woorden « de persoon met wie hij een huishouden vormt » vervangen door de woorden « de personen met wie hij een huishouden vormt »;4° de vijfde paragraaf wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 5.Wanneer het beroepsinkomen van het tweede jaar voorafgaand aan dat waarin de beslissing uitwerking heeft, voortkomt uit een activiteit uitgeoefend voordat de persoon met een handicap of de personen met wie hij een huishouden vormt gepensioneerd waren, daar waar op de ingangsdatum deze persoon een pensioen geniet en tevens een toegelaten beroepsactiviteit uitoefent, is het bedrag van het beroepsinkomen waarmee rekening moet gehouden worden dit laatste bedrag, omgerekend op jaarbasis. ».
Art. 8.In artikel 8 worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1.Voor de berekening van het inkomen, wordt een bedrag gelijk aan 90 pct van de pensioenen toegekend aan de persoon met een handicap of aan de personen met wie hij een huishouden vormt, in aanmerking genomen. ». 2° in paragraaf 3 worden de woorden « - wegens het genot van een rente in het kader van de wetgeving betreffende het pensioen der zelfstandigen.» geschrapt.
Art. 9.Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 9.Voor de berekening van het inkomen wordt van het globaal kadastraal inkomen van de bebouwde onroerende goederen, die de persoon met een handicap of de personen met wie hij een huishouden vormt, in volle eigendom of in vruchtgebruik bezitten, een bedrag van 1 500,00 EUR afgetrokken.
Dit bedrag wordt verhoogd met 250,00 EUR voor elk kind ten laste. ».
Art. 10.Artikel 10 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 10.Indien de persoon met een handicap of de personen met wie hij een huishouden vormt, slechts de volle eigendom of het vruchtgebruik bezitten van onbebouwde onroerende goederen, wordt voor de berekening van het inkomen, rekening gehouden met het bedrag van de kadastrale inkomens van deze goederen, verminderd met 60,00 EUR. ».
Art. 11.Artikel 14 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 14.Wanneer de persoon met een handicap of de personen met wie hij een huishouden vormt, de hoedanigheid van eigenaar of van vruchtgebruiker in onverdeeldheid hebben, wordt vooraleer de artikelen 9 tot 13 worden toegepast, het kadastraal inkomen vermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van de rechten, in volle eigendom of in vruchtgebruik, van de persoon met een handicap of van de personen met wie hij een huishouden vormt. ».
Art. 12.Artikel 15 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 15.Wanneer het onroerend goed met een hypotheek bezwaard is, mag het bedrag, in aanmerking genomen voor de vaststelling van de inkomsten, verminderd worden met het jaarlijks bedrag der hypothecaire intresten, op voorwaarde : 1° dat de schuld door de persoon met een handicap of de personen met wie hij een huishouden vormt voor eigen behoeften werd aangegaan en de aan het ontleende kapitaal gegeven bestemming wordt bewezen;2° dat het bewijs wordt geleverd dat de hypothecaire intresten eisbaar waren en werkelijk werden betaald voor het jaar dat datgene van de ingangsdatum van de beslissing voorafgaat. Het bedrag van de vermindering mag evenwel niet hoger zijn dan de helft van het in aanmerking te nemen bedrag.
Wanneer het onroerend goed werd verworven tegen betaling van een lijfrente, wordt het bedrag, in aanmerking genomen voor de vaststelling van de inkomsten, verminderd met het bedrag van de lijfrente die door de persoon met een handicap of door de personen met wie hij een huishouden vormt, werkelijk wordt betaald. Het tweede lid is van toepassing op deze vermindering. ».
Art. 13.Artikel 17 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 17.Er wordt een inkomen in rekening gebracht dat forfaitair vastgesteld wordt door op de verkoopwaarde van de goederen op het tijdstip van de afstand de bij artikel 16 beoogde berekeningsmodaliteiten toe te passen, wanneer de persoon met een handicap of de personen met wie hij een huishouden vormt, roerende of onroerende goederen om niet of onder bezwarende titel hebben afgestaan in de loop van de tien jaren vóór : 1° de uitwerkingsdatum van de aanvraag om tegemoetkoming, in de gevallen waarin de beslissing op aanvraag genomen wordt;2° de uitwerkingsdatum van de nieuwe beslissing in de gevallen bedoeld in artikel 23, § 1, 1° tot en met 4°, van het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende de procedure voor de behandeling van de dossiers inzake tegemoetkomingen aan personen met een handicap;3° de maand volgend op het feit dat aanleiding geeft tot de ambtshalve herziening, in de gevallen bedoeld in artikel 23, § 1, 5°, van het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende de procedure voor de behandeling van de dossiers inzake tegemoetkomingen aan personen met een handicap.».
Art. 14.In de artikelen 18, 19 en 20 van hetzelfde besluit worden de woorden « zijn echtgenoot of de persoon met wie hij een huishouden vormt » vervangen door de woorden « de personen met wie hij een huishouden vormt ».
Art. 15.In hetzelfde besluit wordt een artikel 22bis ingevoegd, luidend als volgt : « Art. 22bis . Wanneer een uitkering, bedoeld in artikel 7, § 2, van de wet, wordt uitbetaald onder de vorm van een kapitalen of afkoopwaarden, wordt hun tegenwaarde in periodieke uitkering in aanmerking genomen ten belope van de lijfrente die verkregen wordt uit de omzetting tegen het procent dat in de onderstaande tabel is vermeld tegenover de volle leeftijd van de verkrijger op de datum van het feit dat heeft aanleiding gegeven tot de uitbetaling : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De verrekening gebeurt vanaf de ingangsdatum van het recht op de tegemoetkoming.
In de gevallen waarin het vonnis of de minnelijke schikking het gedeelte van het kapitaal dat voor de vergoeding van de vermindering van de zelfredzaamheid is bestemd niet nader bepaalt, geschiedt de omzetting in lijfrente op 30 pct. van het kapitaal dat als vergoeding aan de aanvrager wordt toegekend voor de vermindering van de zelfredzaamheid. ».
Art. 16.Artikel 23 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd door het koninklijk besluit van 30 maart 1993 wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 23.Indien in een huishouden meerdere personen recht hebben op een tegemoetkoming, met uitzondering van de personen bedoeld in artikel 6, § 1, derde lid, wordt voor elk van de gerechtigden rekening gehouden met de totaliteit van het inkomen van het huishouden, berekend overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk, gedeeld door het aantal personen van wie het inkomen in aanmerking genomen werd voor de berekening van de tegemoetkoming. ».
Art. 17.De artikelen 24 en 47 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd door het koninklijk besluit van 30 maart 1993, worden opgeheven.
Art. 18.In de Nederlandse tekst van artikel 52 van hetzelfde besluit wordt het woord « geneesheren » vervangen door het woord « artsen ».
Art. 19.De personen met een handicap die, op 1 juli 2003, een in artikel 1 van de wet bedoelde tegemoetkoming ontvangen, blijven ze verder ontvangen totdat een nieuwe beslissing daarover wordt genomen naar aanleiding van een herziening op hun verzoek of op initiatief van de dienst.
Art. 20.De in artikel 4, § 1, 2° van dit besluit bedoelde categorie wordt ambtshalve toegepast voor de personen die, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, een tegemoetkoming genieten berekend op basis van de categorie « samenwonende gerechtigde » bedoeld in artikel 4 zoals het bestond voordat het werd gewijzigd bij dit besluit, omdat ze sedert ten minste drie maanden dag en nacht verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis of in een psychiatrische dienst, en voor de personen wier recht op deze tegemoetkoming nog niet werd vastgelegd door middel van een administratieve of gerechtelijke beslissing, voor zover ze de vereiste voorwaarden vervullen.
Art. 21.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2003.
Art. 22.Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 22 mei 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE