gepubliceerd op 18 april 2002
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 2, § 5bis, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum en van artikel 57quater, § 3, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
22 MAART 2002. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 2, § 5bis, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum en van artikel 57quater, § 3, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum, inzonderheid op artikel 2, § 5bis , vierde lid, 3°;
Gelet op de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, inzonderheid op artikel 57quater , § 3, vierde lid, 3°;
Gelet op de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, inzonderheid op Hoofdstuk II van Titel IV;
Gelet op het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 2, § 5bis , van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum en van artikel 57quater , § 3, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
Gelet op het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden, inzonderheid op de artikelen 17, 28 en 29;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 15 maart 2002;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 18 maart 2002;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat met ingang van 1 januari 2002 het voordeelbanenplan wordt opgeheven en vervangen wordt door het Activaplan; dat dit Activaplan voorziet in een bijzondere regeling inzake tijdelijke vrijstelling of vermindering van werkgeversbijdragen voor de werkgevers die een werkzoekende volledig vergoede werkloze aanwerven in het kader van een doorstromingsprogramma, geënt op het vroegere voordeelbanenplan; dat deze bijzondere regeling ook van toepassing moet gemaakt worden op de werkzoekende bestaansminimum- of steungerechtigde die wordt aangeworven in het kader van een doorstromingsprogramma omdat het niet wenselijk is dat er een onderscheid wordt gemaakt inzake werkgeversbijdragenvoordelen tussen beide doelgroepwerknemers; dat onderhavig besluit voorziet in deze bijzondere regeling, volledig gelijklopend aan wat vanaf 1 januari 2002 voorzien is voor de werklozen die aangeworven worden in het kader van een doorstromingsprogramma; dat het bijgevolg dringend moet genomen worden opdat iedere vorm van onderscheid tussen beide doelgroepen van werknemers zou geweerd worden;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister van Maatschappelijke Integratie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 2, § 5bis , van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum en van artikel 57quater , § 3, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn wordt een artikel 3bis ingevoegd, luidende : « Art. 3bis . § 1. Aan de werkgever die een werknemer tewerkstelt binnen het kader van een doorstromingsprogramma in toepassing van de artikelen 3 tot en met 7 van het koninklijk besluit van 9 februari 1999 tot uitvoering van artikel 2, § 5, eerste lid, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum evenals in toepassing van de artikelen 3 tot en met 7 van het koninklijk besluit van 9 februari 1999 tot uitvoering van artikel 57quater van de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, wordt een soortgelijke vrijstelling van werkgeversbijdragen toegekend onder dezelfde voorwaarden en modaliteiten als deze voorzien in artikel 17 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden. § 2. Wanneer een werkgever een werknemer, bedoeld in § 1, in dienst neemt, brengt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening hiervan op de hoogte met vermelding van de volgende gegevens : - de naam en voornaam van de werknemer; - het rijksregisternummer van de werknemer; - het volledig adres van de werknemer; - het geslacht van de werknemer; - de taal van de werknemer; - het type voordeel van vrijstelling of vermindering van werkgeversbijdragen; - de datum van indiensttreding. »
Art. 2.In artikel 2 van hetzelfde besluit wordt het tweede lid opgeheven.
Art. 3.Onze Minister van Werkgelegenheid, Onze Minister van Sociale Zaken, Onze Minister van Maatschappelijke Integratie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 4.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 5.In afwijking van artikel 4 treedt dit besluit in werking met ingang van 1 januari 2002 voor de werkzoekenden, jonger dan 25 jaar, die sedert minstens negen maanden ononderbroken het bestaansminimum of een financiële maatschappelijke hulp genieten en die niet beschikken over een diploma, getuigschrift of brevet van het hoger middelbaar onderwijs.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 22 maart 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE De Minister van Maatschappelijke Integratie, J. VANDE LANOTTE