gepubliceerd op 29 december 2010
Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 5, § 3, van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen
22 DECEMBER 2010. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 5, § 3, van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen, artikel 5, § 3, ingevoegd bij wet van 26 april 2010 houdende diverse bepalingen inzake de organisatie van de aanvullende ziekteverzekering (I);
Gelet op het advies van de Raad van de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, gegeven op 12 en 28 juli 2010;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 7 december 2010;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd : - enerzijds door het feit dat het een uitvoeringsmaatregel uitmaakt die opgesteld werd ingevolge de inwerkingtreding van de wet van 26 april 2010 houdende diverse bepalingen inzake de organisatie van de aanvullende ziekteverzekering (I), aangenomen om tegemoet te komen aan de bezwaren van de Europese Commissie in haar gemotiveerd advies van 6 mei 2008 waarin deze van oordeel was dat de diensten aangeboden door de Belgische mutualistische entiteiten in het kader van hun aanvullende verzekering in feite verzekeringen niet-leven zijn die bijgevolg moeten voldoen aan de bepalingen van de eerste en derde Europese richtlijn verzekeringen niet-leven. Hieromtrent gevat door de Europese Commissie, heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in zijn arrest van 28 oktober 2010 vastgesteld dat de Belgische Staat niet is tegemoetgekomen aan de verplichtingen die zij krachtens de artikelen 6, 8, 15 16 en 17 van de Richtlijn 73/239, zoals gewijzigd door de Richtlijn 2002/13, alsook de artikelen 20 tot 22 van de Richtlijn 92/49 moet naleven. Overeenkomstig artikel 260, § 1, van het verdrag over de werking van de Europese Unie, is de Belgische Staat bijgevolg verplicht om de in het arrest van het Hof vermelde maatregelen te treffen; - anderzijds door het feit dat dit koninklijk besluit zo vlug mogelijk in werking moet treden en in het Belgisch Staatsblad moet worden bekendgemaakt aangezien de tussenpersonen in verzekeringen aangeboden door de mutualistische entiteiten, de als verantwoordelijke voor de distributie van deze verzekeringen aangewezen personen in deze entiteiten, alsmede de personen die er in contact zijn met het publiek, in toepassing van artikel 74 van de voornoemde wet van 26 april 2010, om te kunnen genieten van de overgangsmaatregelen voorzien door deze wettelijke bepaling, dienaangaande een aanvraag bij de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen moeten indienen vóór 1 januari 2011;
Gelet op het advies 49.033/1 van de Raad van State, gegeven op 14 december 2010 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de gezamenlijke voordracht van de Minister van Financiën, bevoegd voor Verzekeringen en de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid belast met de Maatschappelijke Integratie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Begripsbepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt begrepen onder : 1° " de wet van 27 maart 1995 " : de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen;2° " het koninklijk besluit van 25 maart 1996 " : het koninklijk besluit van 25 maart 1996 tot uitvoering van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen;3° " de wet van 26 april 2010 " : de wet van 26 april 2010 houdende diverse bepalingen inzake de organisatie van de aanvullende ziekteverzekering (I);4° " de wet van 6 augustus 1990 " : de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen;5° " CDZ " : de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen bedoeld in artikel 49 van de wet van 6 augustus 1990;6° " maatschappij van onderlinge bijstand " : een maatschappij van onderlinge bijstand bedoeld in artikel 43bis, § 5, of in artikel 70, §§ 6 of 7, van de wet van 6 augustus 1990;7° "collectieve aanvraag tot inschrijving " : de aanvraag tot inschrijving door een centrale instelling voor meerdere kandidaten, bedoeld in artikel 9, § 1 vierde lid, van de wet van 27 maart 1995;8° "centrale instelling " : een verzekeringstussenpersoon, bedoeld in artikel 5, § 3, van de wet van 27 maart 1995, of een maatschappij van onderlinge bijstand. HOOFDSTUK II. - Aanvraag tot inschrijving als verzekeringstussenpersoon bij de CDZ
Art. 2.§ 1. Elke aanvraag tot inschrijving in het register van tussenpersonen, bedoeld in artikel 5, § 3, van de wet van 27 maart 1995 wordt aan de CDZ gericht via invulling van een typeformulier dat verschilt naar gelang het een individuele aanvraag betreft uitgaande van een kandidaat met de hoedanigheid van natuurlijke persoon, een individuele aanvraag uitgaande van een kandidaat met de hoedanigheid van rechtspersoon, of een collectieve aanvraag tot inschrijving waarbij per kandidaat een onderscheid wordt gemaakt naargelang deze de hoedanigheid van natuurlijke persoon of van rechtspersoon heeft. § 2. De verschillende typeformulieren die betrekking hebben op de diverse hypotheses vermeld onder § 1, worden door de CDZ op zijn website ter beschikking gesteld. § 3. De aanvraag wordt samen met een dossier ingediend bij de CDZ, overeenkomstig het bepaalde bij de artikelen 3, 4 en 5, van het koninklijk besluit van 25 maart 1996.
In geval van een collectieve aanvraag tot inschrijving, bedoeld in artikel 9, § 1, vierde lid, van de wet van 27 maart 1995, wordt het dossier bedoeld in het eerste lid, door de centrale instelling ter beschikking gesteld van de CDZ en wordt de naleving van de verplichtingen van de kandidaten bedoeld in artikel 10 van de wet van 27 maart 1995, door deze instelling geverifieerd, overeenkomstig artikel 5 van het koninklijk besluit van 25 maart 1996. Artikel 5, derde lid, van hetzelfde koninklijk besluit is niet van toepassing.
Art. 3.Het ingevuld typeformulier en het dossier bedoeld in artikel 2, § 3, worden aan de CDZ per aangetekend schrijven overgemaakt. De CDZ kan op zijn website in de mogelijkheid voorzien de aanvraag tot inschrijving en het dossier geheel of gedeeltelijk langs elektronische weg in te dienen.
Art. 4.In zijn aanvraag specifieert de kandidaat in welke categorie van het register bedoeld in artikel 5, § 1, vierde lid, van de wet van 27 maart 1995, hij in het register wil ingeschreven worden. De aanvraag wordt ondertekend door de persoon die om inschrijving in het register vraagt, door het bevoegde bestuursorgaan in geval van een rechtspersoon, of door een of meerdere personen die hiertoe een bijzondere lastgeving hebben gekregen en bij de aanvraag tot inschrijving hiervan het bewijs voorleggen.
Art. 5.§ 1. Op elk van de typeformulieren herinnert de CDZ uitdrukkelijk aan het wettelijk verbod in hoofde van verzekeringstussenpersonen bedoeld in artikel 68, eerste lid, van de wet van 26 april 2010 om activiteiten van verzekeringsbemiddeling uit te oefenen betreffende andere verzekeringen dan deze georganiseerd door een maatschappij van onderlinge bijstand die hiertoe de toelating van de CDZ heeft gekregen. Dit wettelijk verbod is voorzien : 1° wat de ziekenfondsen bedoeld in artikel 68, eerste lid, 1°, van de wet van 26 april 2010 betreft, in artikel 43ter van de wet van 6 augustus 1990;2° wat de andere verzekeringstussenpersonen van maatschappijen van onderlinge bijstand betreft, in artikel 68, tweede lid, van de wet van 26 april 2010. § 2. De CDZ herinnert er bovendien op elk van de typeformulieren uitdrukkelijk aan dat om in het register van de verzekeringstussenpersonen te worden ingeschreven en om deze inschrijving te behouden, overeenkomstig artikel 10, eerste lid, 7°, van de wet van 27 maart 1995 het jaarlijks inschrijvingsrecht, bedoeld in ditzelfde artikel, betaald dient te worden. HOOFDSTUK III. - Overgangsbepalingen voor de verzekeringstussenpersonen bedoeld in artikel 74 van de wet van 26 april 2010
Art. 6.Voor de verzekeringstussenpersonen bedoeld in artikel 74, van de wet van 26 april 2010 bevat het in artikel 2 bedoelde dossier, in toepassing van artikel 74, tweede tot en met vijfde lid, van dezelfde wet : 1° indien de kandidaat een natuurlijke persoon is : a) de documenten bedoeld in artikel 3, 1°, 5°, 6°, 9° en 10°, van het koninklijk besluit van 25 maart 1996;b) het bewijs dat hij op 1 januari 2010 reeds ten minste twee jaar de werkzaamheden met betrekking tot de bemiddeling in mutualistische verzekeringen uitoefende;c) die werknemers in dienst heeft, de naamlijst van de personen die aangesteld zijn als verantwoordelijke voor de distributie evenals : - het document bedoeld in artikel 3, 1°, van het koninklijk besluit van 25 maart 1996, wat deze personen betreft; - het bewijs dat zij op 1 januari 2010 reeds ten minste één jaar hun werkzaamheden van verantwoordelijke voor de distributie uitoefenden. 2° indien de kandidaat een ziekenfonds is : a) de documenten bedoeld in artikel 4, 3°, 5°, 6°, 9°, en 10°, van het koninklijk besluit van 25 maart 1996;b) het bewijs dat het ziekenfonds op 1 januari 2010 reeds ten minste twee jaar de werkzaamheden met betrekking tot de bemiddeling in mutualistische verzekeringen uitoefende;c) de naamlijst van de personen die aangesteld zijn als verantwoordelijke voor de distributie evenals : - het document bedoeld in artikel 3, 1°, van het koninklijk besluit van 25 maart 1996, wat deze personen betreft; - het bewijs dat zij op 1 januari 2010 reeds ten minste één jaar hun werkzaamheden van verantwoordelijke voor de distributie uitoefenden; 3° indien de kandidaat een andere rechtspersoon is : a) de documenten bedoeld in artikel 4, 1°, 2°, 3°, 5°, 6°, 9° en 10°, van het koninklijk besluit van 25 maart 1996;b) het bewijs dat de rechtspersoon op 1 januari 2010 reeds ten minste twee jaar de werkzaamheden met betrekking tot de bemiddeling in mutualistische verzekeringen uitoefende;c) de naamlijst van de personen die aangesteld zijn als verantwoordelijke voor de distributie evenals : - het document bedoeld in artikel 3, 1°, van het koninklijk besluit van 25 maart 1996, wat deze personen betreft; - het bewijs dat zij op 1 januari 2010 reeds ten minste één jaar hun werkzaamheden van verantwoordelijke voor de distributie uitoefenden.
Art. 7.§ 1. Voor de verzekeringstussenpersonen bedoeld in artikel 6 kan een centrale instelling een collectieve aanvraag tot inschrijving indienen voor meerdere kandidaten, overeenkomstig het bepaalde in artikel 9, § 1, vierde lid, van de wet van 27 maart 1995.
In afwijking van artikel 5, eerste lid, 1° en 2°, van het koninklijk besluit van 25 maart 1996, stelt de centrale instelling bij de aanvraag voor elke kandidaat de documenten zoals opgesomd in artikel 6 ter beschikking van de CDZ, met uitzondering van het document bedoeld in artikel 3, 5°, of in artikel 4, 5°, van het koninklijk besluit van 25 maart 1996. § 2. Daarnaast stelt de centrale instelling eveneens een document ter beschikking van de CDZ waaruit blijkt dat : 1° hetzij zij de verplichtingen inzake beroepsaansprakelijkheid van de kandidaat, zoals bedoeld in artikel 21 van het koninklijk besluit van 25 maart 1996 op zich neemt;2° hetzij zij voor de kandidaat een aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten in de zin van de artikel 18 van het koninklijk besluit van 25 maart 1996;3° hetzij de kandidaat zelf een aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten in de zin van artikel 18 van het koninklijk besluit van 25 maart 1996. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 8.De bepalingen van het koninklijk besluit van 25 maart 1996 zijn van toepassing op de verzekeringstussenpersonen bedoeld in artikel 68 van de wet van 26 april 2010, voor zover er niet van wordt afgeweken door de bepalingen van dit besluit.
Voor de toepassing van de bepalingen van de wet van 27 maart 1995 en van de bepalingen van het koninklijk besluit van 25 maart 1996 waarnaar in dit besluit wordt verwezen, wordt het woord " CBFA " gelezen als " CDZ ".
Art. 9.Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
Art. 10.De Minister bevoegd voor Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 22 december 2010.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, Mevr. L. ONKELINX