Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 22 augustus 1998
gepubliceerd op 27 augustus 1998

Koninklijk besluit tot vaststelling van de nadere regels inzake bevordering door verhoging in weddeschaal en van de weddeschalen verbonden aan de graden van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat

bron
ministerie van justitie
numac
1998009632
pub.
27/08/1998
prom.
22/08/1998
ELI
eli/besluit/1998/08/22/1998009632/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

22 AUGUSTUS 1998. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de nadere regels inzake bevordering door verhoging in weddeschaal en van de weddeschalen verbonden aan de graden van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 107, tweede lid, van de Grondwet;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 augustus 1975 tot vaststelling van de weddeschalen verbonden aan de bijzondere graden bij het Ministerie van Justitie, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 november 1978, 19 december 1986, 4 mei 1993, 6 april 1995, 26 september 1995 en 28 februari 1997;

Overwegende dat de loopbaan en de geldelijke bepalingen van de personeelsleden van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat afgestemd zijn op die van de agenten en officieren van de gerechtelijke politie bij de parketten;

Gelet op het advies van de directieraad, gegeven op 16 juni 1997;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 26 augustus 1996;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting van 21 januari 1997;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Ambtenarenzaken van 21 januari 1997;

Gelet op het besluit van de Ministerraad van 27 juni 1997 over de adviesaanvraag binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 7 januari 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en van Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat.

Art. 2.De weddeschalen verbonden aan de graden van de personeelsleden van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat worden overeenkomstig bijlage 1 vastgesteld.

Art. 3.In afwijking van de artikelen 7 en 14 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries, komen voor de toekenning van de tussentijdse verhogingen alleen de werkelijke diensten in aanmerking die de bekleders van de graden vermeld in artikel 4, eerste lid, 1° tot 3° van het koninklijk besluit van 22 augustus 1998 houdende het statuut van het personeel van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat, vanaf de leeftijd van 25 jaar hebben verricht.

Art. 4.In afwijking van de artikelen 7 en 14 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries, komen voor de toekenning van de tussentijdse verhogingen alleen de werkelijke diensten in aanmerking die de bekleders van de graden vermeld in artikel 4, eerste lid, 4° en 5° van het koninklijk besluit van 22 augustus 1998 houdende het statuut van het personeel van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat, vanaf de leeftijd van 21 jaar hebben verricht. HOOFDSTUK II. - Weddeschalen

Art. 5.Weddeschaal 2A wordt verbonden aan de graad van inspecteur.

Art. 6.Weddeschaal 2C wordt verbonden aan de graad van afdelingsinspecteur.

Art. 7.Weddeschaal 1A wordt verbonden aan de graad van commissaris.

Art. 8.Weddeschaal 1C wordt verbonden aan de graad van afdelingscommissaris.

Art. 9.Aan de graad van directeur van de operaties wordt weddeschaal 1C of 1D verbonden naargelang het personeelslid dat die graad bekleedt al dan niet tot deze laatste weddeschaal is bevorderd. HOOFDSTUK III. - Bevorderingen door verhoging in weddeschaal Afdeling I. - Algemene bepaling

Art. 10.De bevordering door verhoging in weddeschaal wordt door de minister van Justitie verleend.

Alleen de personeelsleden die in de loop van elk van de drie jaren die aan de bevordering voorafgaan ten minste de beoordeling "goed" gekregen hebben, kunnen door verhoging in weddeschaal bevorderd worden. Afdeling II. - Bevorderingsvoorwaarden

Art. 11.De inspecteurs die een graadanciënniteit hebben van ten minste acht jaar, kunnen bevorderd worden tot weddeschaal 2B.

Art. 12.Voor zover er vacante betrekkingen zijn, kunnen worden bevorderd tot weddeschaal 2D, de afdelingsinspecteurs, die : 1° een totale graadanciënniteit hebben van ten minste veertien jaar in de graden van inspecteur en afdelingsinspecteur;2° geslaagd zijn voor het bekwaamheidsexamen voor verhoging in weddeschaal.

Art. 13.De commissarissen, die een graadanciënniteit hebben van ten minste acht jaar, kunnen bevorderd worden tot weddeschaal 1B.

Art. 14.Voor zover er vacante betrekkingen zijn, kunnen bevorderd worden tot weddeschaal 1D, de afdelingscommissarissen, die : 1° een totale graadanciënniteit hebben van ten minste veertien jaar in de graden van commissaris en afdelingscommissaris;2° geslaagd zijn voor het bekwaamheidsexamen voor verhoging in weddeschaal;3° houder zijn van een diploma vereist voor de werving in de graad van commissaris.

Art. 15.De bekwaamheidsexamens voor bevordering tot weddeschalen 1D en 2D bestaan uit een schriftelijk en een mondeling gedeelte.

Het programma, de organisatie en de samenstelling van de examencommissie voor de bekwaamheidsexamens voor verhoging in weddeschaal, bedoeld in de artikelen 12 en 14, worden vastgesteld door de minister van Justitie.

Art. 16.Het personeelslid dat de graad van directeur van de operaties bekleedt kan, voor zover er vacante betrekkingen zijn, bevorderd worden tot weddeschaal 1D overeenkomstig de voorwaarden en nadere regels die gelden voor de afdelingscommissarissen.

Art. 17.De vacatures voor de bevorderingen bedoeld in de artikelen 12, 14 en 16, worden ter kennis gebracht van de gegadigden overeenkomstig de nadere regels voorzien in artikel 72, §§1 tot 3 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel. Afdeling III. - Gemotiveerd advies

Art. 18.Elke bevordering door verhoging in weddeschaal, bedoeld in de artikelen 11 tot 14 en 16, maakt het voorwerp uit van het gemotiveerd advies van de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat, in toepassing van de procedure bedoeld in de artikelen 41, tweede en derde lid, 42, eerste lid en 43 tot 45 van het koninklijk besluit van 22 augustus 1998 houdende het statuut van het personeel van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat.

Indien het door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat uitgebrachte advies ongunstig is voor een bevordering door verhoging in weddeschaal bedoeld in de artikelen 12, 14 en 16 dan geldt het als een gemotiveerd voorstel tot weigering van bevordering.

Indien het door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat uitgebrachte advies ongunstig is voor een bevordering door verhoging in weddeschaal bedoeld in de artikelen 11 en 13 dan geldt het als een gemotiveerd voorstel tot uitstel van bevordering. Afdeling IV. - Toekennen van bevorderingen

Art. 19.§ 1. Voor de bevordering tot weddeschaal 2D rangschikt de minister van Justitie de gegadigden die aan de bevorderingsvoorwaarden voldoen in deze volgorde : 1° de geslaagden voor het bekwaamheidsexamen voor verhoging in weddeschaal waarvan het proces-verbaal het eerst is afgesloten;2° wat de geslaagden voor hetzelfde bekwaamheidsexamen betreft : a) de gegadigde met de meeste graadanciënniteit;b) bij gelijke graadanciënniteit, de gegadigde met de meeste dienstanciënniteit;c) bij gelijke dienstanciënniteit, de oudste gegadigde. De minister van Justitie benoemt de best gerangschikte gegadigde die hij niet geweigerd heeft te bevorderen.

Wanneer de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat of, in geval van beroep, de raad van advies van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat een ongunstig advies uitbrengt voor de bevordering en de minister van Justitie zich daarbij aansluit, wordt de bevordering geweigerd.

Komt de gegadigde in aanmerking voor benoeming en beslist de minister van Justitie te benoemen of de benoeming te weigeren, dan moet hij, wanneer de beslissing niet overeenstemt met het uitgebrachte advies, in de motivering van zijn beslissing uitdrukkelijk de redenen daarvoor vermelden. § 2. Voor de bevordering tot weddeschaal 1 D rangschikt de minister van Justitie de gegadigden die aan de bevorderingsvoorwaarden voldoen in deze volgorde : 1° de geslaagden voor het bekwaamheidsexamen voor verhoging in weddeschaal waarvan het proces-verbaal het eerst is afgesloten;2° wat de geslaagden voor hetzelfde bekwaamheidsexamen betreft, de geslaagde die het best gerangschikt is voor het bekwaamheidsexamen. De cijfers die behaald zijn voor het mondeling gedeelte van het bekwaamheidsexamen voor verhoging in weddeschaal bepalen de rangschikking van de geslaagden.

De minister van Justitie benoemt de best gerangschikte gegadigde die hij niet geweigerd heeft te bevorderen.

Wanneer de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat of, in geval van beroep, de raad van advies van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat een ongunstig advies uitbrengt voor de bevordering en de minister van Justitie zich daarbij aansluit, wordt de bevordering geweigerd.

Komt de gegadigde in aanmerking voor benoeming en beslist de Minister van Justitie te benoemen of de benoeming te weigeren, dan moet hij, wanneer de beslissing niet overeenstemt met het uitgebrachte advies, in de motivering van zijn beslissing uitdrukkelijk de redenen daarvoor vermelden.

Art. 20.§ 1. Wanneer de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat of, in geval van beroep, de raad van advies van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat een ongunstig advies uitbrengt voor een bevordering door verhoging in weddeschaal bedoeld in de artikelen 11 en 13 en de minister van Justitie zich daarbij aansluit, wordt de bevordering uitgesteld.

Wanneer de minister van Justitie, met betrekking tot een bevordering door verhoging in weddeschaal bedoeld in de artikelen 11 en 13, beslist te benoemen of de benoeming uit te stellen, en de beslissing niet overeenstemt met het uitgebrachte advies, dan moet hij in de motivering van zijn beslissing uitdrukkelijk de redenen daarvoor vermelden.

De minister van Justitie bepaalt, ofwel ambtshalve, ofwel op voorstel van de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat of van de raad van advies, naar gelang van het geval, hoe lang de benoeming wordt uitgesteld.

De beslissing om de benoeming voor bepaalde of onbepaalde tijd uit te stellen, geldt vanaf de dag waarop de anciënniteitsvoorwaarde, genoemd in de artikelen 11 en 13, vervuld is. § 2. Het lid van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat wiens bevordering uitgesteld is voor een onbepaalde tijd of voor een duur van meer dan twee jaar kan, na verloop van twee jaar, aan de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat een nieuw onderzoek vragen van zijn aanspraken. In dit geval wordt gehandeld zoals bij het vervullen van de anciënniteits- en beoordelingsvoorwaarde.

Art. 21.Wanneer in het aantal betrekkingen dat uitsluitend bestemd is voor bevordering door verhoging in weddeschaal tot schaal 2D, niet volledig kan worden voorzien met toepassing van artikel 12, kunnen ten belope van het aantal niet toegewezen betrekkingen, bevorderingen geschieden tot de graad van afdelingsinspecteur.

Art. 22.Wanneer in het aantal betrekkingen dat uitsluitend bestemd is voor bevordering door verhoging in weddeschaal tot schaal 1D, niet volledig kan worden voorzien met toepassing van artikel 14, kunnen ten belope van het aantal niet toegewezen betrekkingen, bevorderingen geschieden tot de graad van afdelingscommissaris.

Art. 23.De artikelen 36, 38, 39 en 41 tot 46 van het koninklijk besluit van 22 augustus 1998 houdende het statuut van het personeel van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat zijn van toepassing op de bevorderingen bedoeld in de artikelen 21 en 22. HOOFDSTUK IV. - Aanvullende wedde

Art. 24.De afdelingscommissaris die is aangewezen als directeur van de operaties van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat heeft recht op een jaarlijkse aanvullende wedde van 200.000 frank.

Voor de aanvullende wedde geldt de mobiliteitsregeling die van toepassing is op de wedden van het personeel van de ministeries.

De aanvullende wedde wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.

Ze wordt tegelijk met en onder dezelfde voorwaarden als de wedde uitbetaald.

Op de aanvullende wedde geschieden dezelfde inhoudingen van sociale zekerheid als op de hoofdwedde. HOOFDSTUK V. - Opheffingsbepaling

Art. 25.De artikelen 1, rubriek III, B, 4 en 5 van het koninklijk besluit van 4 augustus 1975 tot vaststelling van de weddeschalen verbonden aan de bijzondere graden bij het Ministerie van Justitie, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 november 1978, 19 december 1986, 4 mei 1993, 6 april 1995, 26 september 1995 en 28 februari 1997, worden opgeheven. HOOFDSTUK VI. - Overgangsbepalingen

Art. 26.De wedde van de commissarissen en de inspecteurs die bekleed zijn met een graad die krachtens artikel 50, eerste lid van het koninklijk besluit van 22 augustus 1998 houdende het statuut van het personeel van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat geschrapt wordt, wordt vastgesteld in de weddeschaal die overeenkomstig de kolommen 1 en 2 van bijlage 2 met diezelfde graad overeenstemt.

De wedde van de commissarissen en de inspecteurs die krachtens artikel 50, eerste lid van het koninklijk besluit van 22 augustus 1998 houdende het statuut van het personeel van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat ambtshalve benoemd worden in een nieuwe graad, wordt vastgesteld in de weddeschaal die overeenkomstig bijlage 2 overeenstemt met de ingevoerde graad.

Art. 27.Artikel 14, 3° is niet van toepassing op de leden van de buitendiensten die krachtens artikel 50, eerste lid van het koninklijk besluit van 22 augustus 1998 houdende het statuut van het personeel van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat benoemd zijn tot commissaris of afdelingscommissaris.

Art. 28.De afdelingsinspecteurs, benoemd krachtens artikel 50, eerste lid van het koninklijk besluit van 22 augustus 1998 houdende het statuut van het personeel van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat, worden vrijgesteld van het schriftelijk gedeelte van het bekwaamheidsexamen voor bevordering tot weddeschaal 2D.

Art. 29.De afdelingscommissarissen, benoemd krachtens artikel 50, eerste lid van het koninklijk besluit van 22 augustus 1998 houdende het statuut van het personeel van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat worden vrijgesteld van het schriftelijk gedeelte van het bekwaamheidsexamen voor bevordering tot weddeschaal 1D.

Art. 30.De afdelingsinspecteurs bevorderd met toepassing van artikel 56 van het koninklijk besluit van 22 augustus 1998 houdende het statuut van het personeel van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat kunnen slechts deelnemen aan het bekwaamheidsexamen voor bevordering tot weddeschaal 2D nadat ze geslaagd zijn voor het tweede deel van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek.

Art. 31.De artikelen 41 tot 45 van het koninklijk besluit van 22 augustus 1998 houdende het statuut van het personeel van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat zijn toepasselijk op de bevorderingen waarbij artikel 27, 28 of 29 wordt toegepast. HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen

Art. 32.Het koninklijk besluit van 22 april 1974 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen voor de leden, secretarissen en helpers van de examencommissies van de examens georganiseerd of voorgezeten door de vaste wervingssecretaris, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 12 augustus 1985, 17 maart 1995 en 10 april 1995, is toepasselijk op de leden van de examencommissies bedoeld in artikel 15 van huidig besluit.

Art. 33.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 1998, met uitzondering van de artikelen 2 en 26, eerste lid die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 1995.

Artikel 26, eerste lid houdt op uitwerking te hebben op de dag waarop dit besluit in werking treedt.

Art. 34.Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 22 augustus 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS De Minister van Begroting, H. VAN ROMPUY De Minister van Ambtenaren, A. FLAHAUT

Bijlagen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 augustus 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS De Minister van Begroting, H. VAN ROMPUY De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT

^