gepubliceerd op 04 december 2018
Koninklijk besluit tot vaststelling van de verdelingswijze van de administratiekosten onder de landsbonden
21 NOVEMBER 2018. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de verdelingswijze van de administratiekosten onder de landsbonden
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op artikel 195, § 1, 2°, achtste lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 17 maart 1997Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 17/03/1997 pub. 07/06/1997 numac 1997022291 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu en ministerie van economische zaken Koninklijk besluit inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten sluiten en gewijzigd bij de wet van 22 februari 1998;
Gelet op het advies van de Algemene raad van de verzekering voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, gegeven op 4 juni 2018;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van de uitkeringsverzekering voor zelfstandigen van de Dienst voor uitkeringen van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, gegeven op 11 juni 2018;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van de uitkeringsverzekering voor werknemers van de Dienst voor uitkeringen van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, gegeven op 20 juni 2018;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 30 juli 2018;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister voor Begroting, d.d. 22 oktober 2018;
Gelet op de adviesaanvraag binnen 30 dagen, die op 25 oktober 2018 bij de Raad van State is ingediend, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende dat het advies niet is meegedeeld binnen die termijn;
Gelet op artikel 84, § 4, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de "gecoördineerde wet": de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;2° de "verzekerde gerechtigden": de 'primaire uitkeringsgerechtigden', het 'overheidspersoneel en gelijkgestelden', de 'studenten van het hoger onderwijs', de 'invaliden', de 'gepensioneerden', de 'mindervaliden', de 'personen ingeschreven in het Rijksregister', de 'leden van kloostergemeenschappen', de 'wezen' en de 'weduwenaars en weduwen';3° de "maximumfactuur": de maximumfactuur vastgesteld op grond van de sociale categorie van de rechthebbenden en de maximumfactuur vastgesteld op grond van het gezinsinkomen van de rechthebbenden bedoeld in hoofdstuk IIIbis van titel III van de gecoördineerde wet;4° een "opgestart re-integratietraject": per kalenderjaar de eerste aanvraag tot een sociaalprofessioneel re-integratietraject, ingevuld en ondertekend door de adviserend arts en de arbeidsongeschikt erkende gerechtigde, a) hetzij ingediend door deze gerechtigde bij de begeleider van de dienst of instelling van de Gewesten en de Gemeenschappen die deelneemt aan de sociaalprofessionele re-integratie en die aanleiding gegeven heeft tot een daadwerkelijke opstart van een traject door de voormelde dienst of instelling;b) hetzij ingediend door de adviserend arts bij de Dienst voor uitkeringen van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering.5° een "met de toelating van de adviserend arts aangevatte werkhervatting": de eerste toelating die een verzekerde van de adviserend arts ontvangt om een bezoldigde activiteit tijdens de arbeidsongeschiktheid te hervatten met een duur van minimum één maand die niet wordt geannuleerd;6° een "verricht klinisch onderzoek": een medisch of medisch-sociaal onderzoek door of onder het toezicht van de adviserend arts dat is gevalideerd door de revisoren.
Art. 2.§ 1. Onverminderd de toepassing van artikel 3, wordt het bedrag van de administratiekosten van de vijf landsbonden bedoeld in artikel 195, § 1, 2°, achtste lid, van de gecoördineerde wet, verdeeld over deze landsbonden naar rato van hun theoretisch ledental overeenkomstig § 2. § 2. Het theoretisch ledental wordt berekend door vooreerst de som van het aantal verzekerde gerechtigden, het aantal rechthebbenden op de maximumfactuur, en het aantal gepensioneerden vermenigvuldigd met de correctiefactor 0,35, te verminderen met het aantal invaliden. Bij dit verkregen verschil wordt vervolgens een breuk opgeteld met als teller het product van de vermenigvuldiging van het aantal invaliden met het aantal invaliden en als noemer de som van het aantal 'primaire uitkeringsgerechtigden', 'overheidspersoneel en gelijkgestelden' en 'studenten van het hoger onderwijs'.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt het aantal verzekerde gerechtigden, het aantal gepensioneerden en het aantal invaliden telkens verkregen door het gemiddelde ledental op 30 juni van de twee jaren die het betrokken dienstjaar voorafgaan, in aanmerking te nemen.
Het aantal rechthebbenden op de maximumfactuur wordt verkregen door het gemiddelde aantal verzekerde gerechtigden in aanmerking te nemen die in het derde en vierde jaar die het betrokken dienstjaar voorafgaan, effectief de maximumfactuur genoten.
Voor het vaststellen van het theoretisch ledental wordt het overeenkomstig de vorige leden berekend aantal gerechtigden vermenigvuldigd met : 1° 0,0790 voor de eerste 750 000 gerechtigden;2° 0,0730 voor de tweede schijf van 750 000 gerechtigden;3° 0,0660 voor de derde schijf van 1 000 000 gerechtigden;4° 0,0590 voor de vierde schijf van 1 000 000 gerechtigden;5° 0,0490 voor de vijfde schijf van 1 000 000 gerechtigden;6° 0,0380 voor het aantal gerechtigden boven 4 500 000.
Art. 3.§ 1. Van het bedrag van de administratiekosten van de vijf landsbonden bedoeld in artikel 195, § 1, 2°, achtste lid, van de gecoördineerde wet, wordt echter een bedrag van 25 000 000 euro over deze vijf landsbonden verdeeld naar rato van een aantal bijzondere opdrachten te verrichten bij de gerechtigden op prestaties van de uitkeringsverzekering bepaald overeenkomstig § 2. § 2. Het bedrag bedoeld in § 1 wordt verdeeld als volgt : 1° 25 % ervan wordt verdeeld naar rato van het aantal opgestarte re-integratietrajecten;2° 50 % ervan wordt verdeeld naar rato van het aantal met de toelating van de adviserend arts aangevatte werkhervattingen;3° 25 % ervan wordt verdeeld naar rato van het aantal verrichte klinische onderzoeken. Voor elk van de in het vorige lid vermelde bijzondere opdrachten, verricht bij de gerechtigden op prestaties van de uitkeringsverzekering, wordt het gemiddelde aantal voor het tweede en derde jaar die het betrokken dienstjaar voorafgaan, in aanmerking genomen. In afwijking van het voorgaande, worden voor het dienstjaar 2018 wat de opgestarte re-integratietrajecten betreft, echter enkel de in 2016 opgestarte re-integratietrajecten in aanmerking genomen.
Het overeenkomstig het vorige lid voor elke bijzondere opdracht in aanmerking genomen aantal wordt vermenigvuldigd met : 1° 0,0900 voor, al naargelang van het geval, de eerste schijf van 800 opgestarte re-integratietrajecten, de eerste schijf van 8000 met de toelating van de adviserend arts aangevatte werkhervattingen en de eerste schijf van 50 000 verrichte klinische onderzoeken;2° 0,0890 voor, al naargelang van het geval, de tweede schijf van 800 opgestarte re-integratietrajecten, de tweede schijf van 8000 met de toelating van de adviserend arts aangevatte werkhervattingen en de tweede schijf van 50 000 verrichte klinische onderzoeken;3° 0,0880 voor, al naargelang van het geval, de derde schijf van 800 opgestarte re-integratietrajecten, de derde schijf van 8000 met de toelating van de adviserend arts aangevatte werkhervattingen en de derde schijf van 50 000 verrichte klinische onderzoeken;4° 0,0870 voor, al naargelang van het geval, de vierde schijf van 800 opgestarte re-integratietrajecten, de vierde schijf van 8000 met de toelating van de adviserend arts aangevatte werkhervattingen en de vierde schijf van 50 000 verrichte klinische onderzoeken;5° 0,0860 voor, al naargelang van het geval, de vijfde schijf van 800 opgestarte re-integratietrajecten, de vijfde schijf van 8000 met de toelating van de adviserend arts aangevatte werkhervattingen en de vijfde schijf van 50 000 verrichte klinische onderzoeken;6° 0,0850 voor, al naargelang van het geval, het aantal opgestarte re-integratietrajecten boven 4000, het aantal met de toelating van de adviserend arts aangevatte werkhervattingen boven 40 000 en het aantal verrichte klinische onderzoeken boven 250 000.
Art. 4.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2018 en is voor de eerste maal van toepassing op de administratiekosten van het dienstjaar 2018. Voor het dienstjaar 2018 wordt, voor de periode vanaf januari tot en met juni, de ene helft van het bedrag bedoeld in artikel 195, § 1, 2°, achtste lid, van de gecoördineerde wet verdeeld overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 4 februari 2002Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 04/02/2002 pub. 22/02/2002 numac 2002022128 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Koninklijk besluit tot vaststelling van de verdelingswijze van de administratiekosten onder de landsbonden sluiten tot vaststelling van de verdelingswijze van de administratiekosten onder de landsbonden en wordt, voor de periode vanaf juli tot en met december, de andere helft van het voormelde bedrag verdeeld overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.
Het koninklijk besluit van 4 februari 2002Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 04/02/2002 pub. 22/02/2002 numac 2002022128 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Koninklijk besluit tot vaststelling van de verdelingswijze van de administratiekosten onder de landsbonden sluiten tot vaststelling van de verdelingswijze van de administratiekosten onder de landsbonden wordt opgeheven op 1 juli 2018.
Art. 5.Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 21 november 2018.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, M. DE BLOCK