Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 17 maart 1997
gepubliceerd op 07 juni 1997

Koninklijk besluit inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu en ministerie van economische zaken
numac
1997022291
pub.
07/06/1997
prom.
17/03/1997
ELI
eli/besluit/1997/03/17/1997022291/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

17 MAART 1997. - Koninklijk besluit inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het voorwerp van dit besluit bestaat in de uitvoering van artikel 1 en 3 van de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging, artikel 3, § 2, van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, en de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument.

Inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten worden, op basis van deze wetten, in het besluit normen gesteld vanuit de noodzaak om het milieu en de volksgezondheid te beschermen tegen de gevaren van zware metalen.

Een regeling in deze zin dringt zich ook op in het licht van een aantal internationale verplichtingen van ons land. In eerste instantie is er de Richtlijn 91/157/EEG van 18 maart 1991 van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten. De uitvoeringstermijn van deze Richtlijn is reeds op 18 september 1992 verstreken. Deze Richtlijn werd aangepast aan de technische vooruitgang door Richtlijn 93/86/EEG van 4 oktober 1993 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Het Koninkrijk België werd door een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1996 veroordeeld wegens niet omzetting van voormelde Richtlijn 93/86/EEG in het interne recht. Bovendien bracht de Europese Commissie op 27 december 1996 aan België een met redenen omkleed advies uit wegens niet-omzetting van Richtlijn 91/157/EEG. Buiten de Europese verplichtingen, kunnen we ook wijzen op de beslissing 90/2 van de Commissie van Parijs van 14 juni 1990 inzake programma's en maatregelen voor kwik- en cadmiumbevattende batterijen.

Op 31 mei 1995 werd door de toenmalige Minister van Maatschappelijke Integratie, Volksgezondheid en Leefmilieu het ontwerp van het onderhavig besluit voor advies voorgelegd aan de afdeling wetgeving van de Raad van State. In zijn advies van 28 november 1995 oordeelde deze dat de adviesvraag niet ontvankelijk was omdat niet voldaan was aan de verplichting, opgelegd door artikel 6, § 4, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, om de Gewestregeringen te betrekken bij het ontwerpen van de federale regelingen inzake produktnormen. Het overleg met de gewestelijke overheden dat op ambtelijk niveau had plaatsgevonden werd door de Raad van State ontoereikend geacht om te voldoen aan deze verplichting, die "een daadwerkelijke gedachtenwisseling op regeringsvlak" veronderstelt.

Ondanks de onontvankelijkheid van de adviesvraag achtte de Raad het nuttig reeds enkele opmerkingen van algemene aard te maken over de rechtsgrond van het ontworpen besluit.

De Raad van State is van oordeel dat de wet van 28 december 1964 betreffende de bescherming van de luchtverontreiniging, en de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, geen voldoende rechtsgrond bieden voor het vaststellen van de in dit K.B. voorziene produktnormen. Wij menen evenwel, om de hierna uiteengezette redenen, dat deze beide wetten wel degelijk een voldoende wettelijke basis vormen voor het onderhavig besluit.

Niet de fase van het « normaal gebruik » van de door dit besluit geviseerde batterijen en accu's, waarnaar het advies van de Raad van State verwijst, is de oorzaak van belangrijke problemen van lucht- en waterverontreiniging, maar wel de daaropvolgende fase. Zo is duidelijk dat ondanks een daling van de hoeveelheid kwikhoudende batterijen in het huisvuil, de verbranding van huishoudelijke afvalstoffen in België nog steeds veruit de belangrijkste bron van luchtverontreiniging door kwik is. De aanwezigheid van cadmiumhoudende batterijen in het huisvuil blijft eveneens een belangrijke oorzaak van cadmiumemissies door verbrandingsinstallaties voor huishoudelijk afval. Het is ook wetenschappelijk aangetoond dat emissies van kwik en cadmium in de atmosfeer onrechtstreeks leiden tot waterverontreiniging en o.m. tot een belasting van het mariene milieu door zware metalen.

Zware metalen zijn in het algemeen een belangrijke bron van diffuse verontreiniging. Een dergelijke verontreiniging kan best worden aangepakt door het voeren van een beleid dat gericht is op het verminderen van de aanwezigheid van deze zware metalen in produkten, zoals in casu batterijen en accu's.

In de preambule bij de relevante Europese richtlijnen is de preventieve aard van de voorgestelde regelen ook benadrukt. Zo wordt in Richtlijn 91/157/EEG gerefereerd naar de beginselen vastgelegd in de milieuactieprogramma's. Gesteld wordt inzake deze beginselen dat zij "onder meer gericht (zijn) op het voorkomen, verminderen en zelfs beëindigen van verontreiniging, alsmede op het verantwoord beheer van de grondstoffenreserves, daarbij mede uitgaand van het beginsel" "de vervuiler betaalt". » In de memorie van toelichting bij het voorstel van de Commissie van 1 december 1988 dat uiteindelijk leidde tot Richtlijn 91/157/EEG, heeft de Commissie om de noodzaak aan te tonen voor een specifieke regeling voor accu's en batterijen "de volgende elementen vooropgesteld : * kwik en cadmium komen voor op zwarte lijsten en lood op grijze lijsten van verschillende richtlijnen en internationale overeenkomsten inzake de strijd tegen de waterverontreiniging; * de gescheiden inzameling en de recyclage van batterijen vormen hoofdelementen in de strategie voor de controle van cadmium, die de Raad op 3 december 1987 goedkeurde; (...) * de hoeveelheid in de natuur geloosde zware metalen, in functie van de markt van batterijen en accu's is betekenisvol".

Verder kan aangegeven worden dat het op termijn inderdaad wenselijk is dat K.B.'s zoals deze genomen worden op basis van een federale wet betreffende produktnormen. Een dergelijke wet wordt trouwens voorbereid. In afwachting hiervan kan en moet er echter inzake het door het K.B. geregelde onderwerp voorzien worden in produktnormen.

Momenteel zijn er specifieke bepalingen in de wet van 28 december 1964 en 26 maart 1971 terug te vinden die nu reeds toelaten om produktnormen uit te vaardigen. Artikel 1 van de wet van 1964 machtigt de Koning op algemene wijze om "maatregelen te treffen ter voorkoming of bestrijding van de luchtverontreiniging, meer in het bijzonder : 1° om zekere welbepaalde vormen van verontreiniging te verbieden; 2° om het gebruik te regelen of te verbieden van toestellen of inrichtingen die verontreiniging kunnen veroorzaken; 3 ° om het gebruik op te leggen of te regelen van toestellen of inrichtingen die bestemd zijn om verontreiniging te voorkomen of te bestrijden". Algemeen aangenomen wordt dat er op basis van deze bepaling produktnormen kunnen worden getroffen. Zo is op basis van deze wet bv. het K.B. van 27 november 1989 genomen houdende verbod van het gebruik van bepaalde chloorfluorkoolstofverbindingen in spuitbussen. Vanuit een gelijkaardige aanpak is dit Besluit te verdedigen.

Ook de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging voorziet in de mogelijkheid om produktnormen vast te stellen. Artikel 3, § 2, van deze wet voorziet : "De Koning kan, op advies van de in raad vergaderde ministers, de vervaardiging, de invoer, de verkoop en het gebruik reglementeren van produkten die, indien zij na aanwending terechtkomen in de rioolwaters of in de oppervlaktewaters, hetzij de oppervlaktewaters kunnen verontreinigen of hun zelfreiniging belemmeren, hetzij de werking kunnen schaden van de installaties voor zuivering van afvalwater geëxploiteerd door de waterzuiveringsmaatschappijen ingesteld bij de wet". Deze bepaling werd voor het Vlaamse Gewest opgeheven door artikel 65 van het Afvalstoffendecreet. De opheffingsbepaling zelf werd evenwel vernietigd door een arrest van het Arbitragehof van 26 mei 1988.

Artikel 3, § 2, laat de federale overheid dus toe om uitvoeringsbesluiten met produktnormen uit te vaardigen. Als men zich hiervoor baseert op deze wet dient de Koning daartoe wel te handelen "op advies van de in raad vergaderde ministers".

De artikelen 5 tot 10 van het besluit vinden een rechtsgrond in artikel 14, § 1, a), van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, dat de etikettering van produkten regelt. Overeenkomstig artikel 124, eerste lid, van deze wet dient de Koning de bevoegdheden inzake de bepalingen van hoofdstukken II tot IV van de WHP uit te oefenen op de gezamelijke voordracht van de Ministers die de Economische Zaken en de Middenstand onder hun bevoegdheid hebben.

Ingevolge de opmerkingen van de Raad van State wat betreft de betrokkenheid van de Gewestregeringen, werd het ontwerp van dit besluit voorgelegd aan de Interministeriële Conferentie Leefmilieu, die er op 19 maart 1996 haar goedkeuring aan hechtte, mits enkele aanpassingen, die in de tekst werden aangebracht. Hiermee is voldaan aan het voorschrift van artikel 6, § 4, 1° van de bijzondere wet van 8 augustus 1980.

Daarenboven werden de adviezen ingewonnen van de Raad voor het Verbruik, de Hoge Raad voor de Middenstand en de Hoge Gezondheidsraad.

Om de hiervoor uiteengezette redenen i.v.m. de bescherming van de volksgezondheid en het leefmilieu, evenals om te voldoen aan onze Europese verplichtingen, is het noodzakelijk dat de federale overheid onverwijld de nodige maatregelen neemt ter omzetting van Richtlijn 91/157/EEG, zoals gewijzigd door Richtlijn 93/86/EEG. Zoals we hierboven menen te hebben aangetoond kan dit door het uitvaardigen van dit besluit op basis van de wetten van 28 december 1964, 26 maart 1971 en 14 juli 1991. Gelet op dringende noodzakelijkheid, zoals gemotiveerd in de aanhef van het besluit, achten wij het niet opportuun een nieuw advies te vragen aan de afdeling wetgeving van de Raad van State.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Telecommunicatie, E. DI RUPO De Minister van Wetenschapsbeleid, Y. YLIEFF De Minister van Volksgezondheld en Pensioenen, M. COLLA De Minister van Landbouw en Kleine en Middelgrote Ondernemingen, K. PINXTEN De Staatssecretaris voor Leefmilieu, J. PEETERS ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, achtste kamer, op 31 mei 1995 door de Minister van Maatschappelijke Integratie, Volksgezondheid en Leefmilieu verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit : "inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten", heeft op 28 november 1995 het volgend advies gegeven : Strekking van het ontwerp Het voor advies voorgelegde ontwerp strekt tot omzetting in het interne recht van bepalingen van de richtlijn 91/157/EEG van de Raad van 18 maart 1991 inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten en van de richtlijn 93/86/EEG van de Commissie van 4 oktober 1993 tot aanpassing aan de technische vooruitgang van richtlijn 91/157/EEG van de Raad inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten.

Het ontwerp voert daartoe een regeling in die in essentie neerkomt op wat volgt : - er wordt verbod opgelegd bepaalde alkali-mangaanbatterijen in de handel te brengen (artikel 2); - de federale Minister tot wiens bevoegdheid het Leefmilieu behoort dient, in samenwerking met de federale Minister van Economische Zaken, programma's op te stellen ter verwezenlijking van bepaalde doelstellingen, onder meer de vermindering van de hoeveelheid zware metalen in batterijen en accu's en het bevorderen van het in de handel brengen van batterijen en accu's die een geringere hoeveelheid gevaarlijke stoffen of minder verontreinigende stoffen bevatten; daartoe wordt de bedoelde Minister gemachtigd om akkoorden te sluiten met sectoren of ondernemingen (artikel 3); - de in het ontwerp bedoelde batterijen en accu's mogen in apparaten die in de handel worden gebracht slechts worden ingebouwd indien zij, na gebruik, daaruit gemakkelijk door de consument kunnen worden weggenomen; die bepaling geldt niet voor de categorieën apparaten vermeld in bijlage II bij het ontwerp (artikel 4); - de in het ontwerp bedoelde batterijen en accu's en eventueel ock de apparaten waarin ze worden gebruikt, moeten worden gemerkt met een symbool bestaande uit een afbeelding van een minicontainer (artikelen 5 en 6); bij aanwezigheid van bepaalde zware metalen moet tevens het chemisch symbool van het betrokken metaal worden aangebracht (artikel 7); deze symbolen moeten zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar zijn (artikel 8); er wordt verbod opgelegd aanduidingen aan te brengen die met deze symbolen kunnen worden verward (artikel 9); - overtredingen van de bepalingen van het ontworpen besluit worden opgespoord, vastgesteld, vervolgd en bestraft overeenkomstig de bepalingen van de wet van 14 iuli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (artikel 10).

Bevoegdheid van de federale overheid Uit de aanhef van de voornoemde richtlijn 91/157/EEG blijkt : - dat deze uitvoering beoogt te geven aan "de doelstellingen en beginselen van het milieubeleid in de Gemeenschap"; - dat in deze richtlijn "bijzondere of aanvullende specifieke bepalingen voor het beheer van bepaalde categorieën afvalstoffen" worden vastgesteld, overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen; - dat het in de handel brengen van bepaalde batterijen en accu's dient te worden verboden op grond van het gehalte van de daarin aanwezige gevaarlijke stoffen; - dat, om de nuttige toepassing en gecontroleerde verwijdering van gebruikte batterijen en accu's te waarborgen, de Lid-Staten maatregelen moeten nemen met het oog op onder meer het aanbrengen van merktekens; - dat, aangezien apparaten met vast ingebouwde batterijen of accu's bij hun verwijdering gevaar voor het milieu kunnen opleveren, de Lid-Staten passende maatregelen dienen te nemen.

Luidens artikel 6, § 1, II, eerste lid, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, is "de bescherming van het leefmilieu" in beginsel zaak van de Gewesten. Op die principiële bevoegdheid van de Gewesten wordt luidens het tweede lid, 1°, van dat artikel 6, § 1; II, ten behoeve van de federale overheid een uitzondering gemaakt wat "het vaststellen van de produktnormen" betreft.

Opdat de federale overheid bevoegd zou zijn om de voor advies voorgelegde regeling vast te stellen ter omzetting van de richtlijnen 91/157/EEG en 93/86/EEG, moeten bijgevolg de ontworpen bepalingen kunnen worden aangemerkt als "produktnormen" in de zin van die bijzondere wetsbepaling.

Produktnormen zijn regels die op dwingende wijze bepalen aan welke eisen een produkt moet voldoen, bij het op de markt brengen, onder meer ter bescherming van het milieu. Ze bepalen met name welk niveau van verontreiniging of hinder niet mag worden overschreden in de samenstelling of bij de emissies van een produkt, en kunnen specificaties bevatten over de eigenschappen, de beproevingsmethodes, het verpakken, het merken en het etiketteren van produkten (1).

De bepalingen van het ontwerp bevatten voorwaarden wat de samenstelling en etikettering betreft waaronder het op de markt brengen van bepaalde batterijen en accu's is toegestaan. Die bepalingen kunnen bijgevolg geacht worden produktnormen op te leggen.

Het vaststellen ervan behoort dan ook tot de bevoegdheid van de federale overheid.

Ontvankelijkheid van de adviesaanvraag Krachtens artikel 6, § 4, 1°, van de voormelde bijzondere wet van 8 augustus 1980 dienen de gewestregeringen betrokken te worden bij het ontwerpen van de federale regelingen inzake produktnormen. Deze betrokkenheid veronderstelt een daadwerkelijke gedachtenwisseling op regeringsvlak, bijvoorbeeld in het kader van het overlegcomité of van een interministeriële conferentie (1).

In het negende lid van de aanhef wordt weliswaar verwezen naar "het overleg met de betrokken Gewestregeringen", doch volgens de gemachtigde ambtenaar heeft er enkel een informeel overleg op ambtelijk niveau plaatsgevonden. Er blijkt derhalve niet overeenkomstig de voorgeschreven procedure voldaan te zijn aan de verplichting opgelegd door artikel 6, § 4, 1°, van de bijzondere wet.

De miskenning van het bedoelde voorschrift moet, overeenkomstig artikel 14bis van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, worden aangemerkt als de schending van een substantieel vormvoorschrift welke tot de vernietiging van het ontworpen besluit zou leiden indien daartegen een ontvankelijk annulatieberoep zou worden ingesteld.

Het niet-naleven van de voornoemde verplichting heeft tevens tot gevolg dat het ontwerp momenteel niet in zoverre gereed is dat het door de afdeling wetgeving kan worden onderzocht. Voorontwerpen van wet, decreet of ordonnantie en ontwerpen van reglementaire besluiten kunnen immers slechts met toepassing van artikel 3, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State aan de afdeling wetgeving worden voorgelegd, nadat ze alle achtereenvolgende stadia van de administratieve voorbereiding ervan hebben doorgemaakt - nadat met andere woorden omtrent de ontwerpteksten de voorgeschreven raadplegingen werden gehouden, de vereiste adviezen werden ingewonnen en de eventueel opgelegde akkoorden werden verkregen en nadat de stellers van de ontwerpen de gelegenheid hebben gehad, aan de hand van die consultaties, adviezen, enz., eventueel hun teksten aan te passen, en nadat de bevoegde overheid zich over de definitieve ontwerpteksten heeft uitgesproken.

Aanvullende opmerkingen van algemene aard De Raad van State acht het nuttig thans reeds de volgende opmerkingen te maken over de rechtsgrond van het ontwerp. 1. Luidens zijn aanhef zou het ontwerp een rechtsgrond vinden in de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging, in de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging en in de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. De Raad van State ziet echter niet in hoe het normaal gebruik van de in het ontwerp bedoelde batterijen en accu's kan leiden tot luchtverontreiniging of verontreiniging van oppervlaktewater. Reeds om die reden alleen blijken de voormelde wetten van 28 december 1964 en 26 maart 1971 geen voldoende rechtsgrond te bieden voor een regeling die - door het vaststellen van produktnormen - in hoofdzaak de bescherming beoogt van het leefmilieu in het algemeen, en die redelijkerwijze slechts uiterst marginaal de specifieke bescherming van lucht en oppervlaktewater betreft. In zoverre bijvoorbeeld de ontworpen regeling de verontreiniging van de bodem door batterijen en accu's zou moeten tegengaan - een meer plausibel oogmerk dan de bescherming van lucht of oppervlaktewater - bieden de laatstgenoemde twee wetten helemaal geen rechtsgrond.

Een regeling van produktnormen, zoals beoogd door het ontwerp, is rechtens slechts mogelijk als voor die regeling een deugdelijke rechtsgrond bestaat. Enkel een federale wet betreffende de produktnormen, bedoeld in artikel 6, § 1, II, tweede lid, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, zou die rechtsgrond kunnen verschaffen. Zulke wet is echter vooralsnog niet voorhanden. 2. Wat de artikelen 5 tot 10 van het ontwerp betreft, kan worden aanvaard dat zij een rechtsgrond vinden in artikel 14, § 1, a), van de wet van 14 juli 1991 : die artikelen van het ontwerp regelen immers een vorm van etikettering die luidens het genoemde wetsartikel door de Koning kan worden voorgeschreven voor de produkten die Hij aanwijst. Overeenkomstig artikel 124, eerste lid, van dezelfde wet, oefent de Koning echter de bevoegdheden, "Hem toegekend door de bepalingen van de hoofdstukken II tot VI" van die wet, uit "op de gezamenlijke voordracht van de Ministers die de Economische Zaken en de Middenstand onder hun bevoegdheid hebben".

Artikel 14 van de wet van 14 juli 1991 is een onderdeel van hoofdstuk II van die wet. Noch uit de voordrachtformule, noch uit de medeondertekening blijkt echter dat de Minister tot wiens bevoegdheid de Middenstand behoort, het ontwerp medevoordraagt. Ook om die reden is het ontwerp niet gereed om door de Raad van State te worden onderzocht.

De kamer was samengesteld uit : De heren : W. Deroover, kamervoorzitter;

D. Verbiest en P. Lemmens, staatsraden;

J. Gijssels en A. Alen, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. F. Lievens, griffier.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer D. Verbiest.

Het verslag werd uitgebracht door de heer B. Seutin, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld door de heer J. Clement, adjunct-referendaris.

De griffier, F. Lievens.

De voorzitter, W. Deroover. 17 MAART 1997. - Koninklijk besluit inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gewijzigd door de bijzondere wet van 8 augustus 1988, en de bijzondere wet van 16 juli 1993, inzonderheid op artikel 6, § 1, II, 2e lid, 1°;

Gelet op de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging, inzonderheid op artikelen 1 en 3;

Gelet op de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, inzonderheid op artikel 3, § 2;

Gelet op de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, inzonderheid op artikel 14;

Gelet op de Richtlijn 76/769/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten;

Overwegende dat Richtlijn 91/157/EEG van 18 maart 1991 van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten en Richtlijn 93/86/EEG van 4 oktober 1993 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen tot aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 91/157/EEG van de Raad inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten de Lidstaten bepaalde verplichtingen opleggen en dat de overeenkomstige bepalingen in het nationaal recht moeten worden opgenomen;

Gelet op de beslissing 90/2 van de kommissie van Parijs van 14 juni 1990 inzake programma's en maatregelen voor kwik- en cadmiumbevattende batterijen;

Gelet op de betrokkenheid van de Gewestregeringen;

Gelet op het advies van de Raad voor het Verbruik van 9 maart 1995;

Gelet op het advies van de Hoge Raad voor de Middenstand van 24 november 1994;

Gelet op het advies van de Hoge Gezondheidsraad van 11 oktober 1994;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën van 26 november 1996;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, §1, gewijzigd bij de wet van 4 juli 1989;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat het noodzakelijk is het milieu en de volksgezondheid te beschermen tegen de gevaren van zware metalen;

Overwegende dat, ondanks een daling van de hoeveelheid kwikhoudende batterijen in het huisvuil, de verbranding van huishoudelijke afvalstoffen in België nog steeds veruit de belangrijkste bron van luchtverontreiniging door kwik is;

Overwegende dat de aanwezigheid van cadmiumhoudende batterijen in het huisvuil eveneens een belangrijke oorzaak blijft van cadmiumemissies door verbrandingsinstallaties voor huishoudelijk afval;

Overwegende dat het wetenschappelijk aangetoond is dat emissies van kwik en cadmium in de atmosfeer onrechtstreeks leiden tot waterverontreiniging en o.m. tot een belasting van het mariene milieu door zware metalen;

Overwegende dat de termijn voor omzetting van voormelde Richtlijn 91/157/EEG op 18 september 1992 verstreken is;

Overwegende dat het Koninkrijk België door een arrest van 12 december 1996 van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen werd veroordeeld wegens niet-omzetting van voormelde Richtlijn 93/86/EEG in het interne recht;

Overwegende dat de Europese Commissie op 27 december 1996 tegen het Koninkrijk België een met redenen omkleed advies heeft uitgebracht wegens niet-omzetting van voormelde Richtlijn 91/157/EEG in het interne recht;

Overwegende dat het, om de hiervoor uiteengezette redenen, zowel ter bescherming van de volksgezondheid en het leefmilieu, als om gevolg te geven aan het arrest van het Hof van Justitie en het met redenen omkleed advies van de Europese Commissie, noodzakelijk is dat de federale overheid, binnen het kader van haar bevoegdheid inzake het vaststellen van produktnormen, onverwijld de nodige omzettingsmaatregelen neemt;

Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Telecommunicatie, Onze Minister van Wetenschapsbeleid, Onze Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, Onze Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen en Onze Staatssecretaris voor Leefmilieu, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : a) batterij of accu: een bron van door rechtstreekse omzetting van chemische energie verkregen elektrische energie, bestaande uit een of meer van de in bijlage I genoemde primaire (niet-oplaadbare) batterijen of secundaire (oplaadbare) cellen;b) gebruikte batterij of gebruikte accu: een batterij of accu die niet opnieuw kan worden gebruikt en die bestemd is om nuttig te worden toegepast of te worden verwijderd;c) op de markt brengen: het al dan niet tegen betaling aan derden ter beschikking stellen van batterijen of accu's die in de Gemeenschap zijn vervaardigd of in het vrije verkeer gebracht, behalve indien ze bestemd zijn voor uitvoer;d) Minister: de federale Minister die het leefmilieu onder zijn bevoegdheid heeft;e) producent: de fabrikant of diens in België gevestigde vertegenwoordiger of, indien deze ontbreekt, degene die verantwoordelijk is voor het op de nationale markt brengen van batterijen en accu's. HOOFDSTUK II. - In de handel brengen

Art. 2.Het is verboden op de markt te brengen: - De alkali-mangaanbatterijen bestemd voor langdurig gebruik onder extreme omstandigheden (bij voorbeeld onder 0° of boven 50° Celsius, blootstelling aan schokken), die meer dan 0,05 gewichtsprocent kwik bevatten, - elke andere alkali-mangaanbatterij die meer dan 0,025 gewichtsprocent kwik bevat.

Dit verbod geldt niet voor alkali-mangaanbatterijen van het type "knoopcel" en evenmin voor batterijen bestaande uit elementen van het type "knoopcel".

Art. 3.De Minister, in samenwerking met de Minister van Economische Zaken, stelt programma's op ter verwezenlijking van de volgende doelstellingen: - vermindering van de hoeveelheid zware metalen in batterijen en accu's; - het bevorderen van het op de markt brengen van batterijen en accu's die een geringere hoeveelheid gevaarlijke stoffen en/of minder verontreinigende stoffen bevatten; - het bevorderen van het onderzoek naar de vermindering van de hoeveelheid gevaarlijke stoffen in batterijen en accu's en naar de vervanging hiervan door andere, minder verontreinigende stoffen.

Hiertoe is hij gemachtigd om akkoorden af te sluiten met sectoren of ondernemingen. De gewestregeringen worden geraadpleegd bij de onderhandeling van dergelijke akkoorden.

Deze programma's worden regelmatig, ten minste om de vier jaar, herzien en bijgesteld in het licht van met name de vooruitgang van de techniek, de toestand van de economie en die van het milieu.

Art. 4.Batterijen en accu's mogen slechts in apparaten die op de markt worden gebracht worden ingebouwd indien zij, na gebruik, daaruit gemakkelijk door de consument kunnen worden weggenomen.

De bepalingen van het eerste lid gelden niet voor de in bijlage II opgenomen categorieën apparaten.

Apparaten waarvan de batterijen en accu's niet gemakkelijk door de gebruiker kunnen worden vervangen overeenkomstig Bijlage II, moeten voorzien zijn van een gebruiksaanwijzing waarin de gebruiker wordt ingelicht over de voor het milieu gevaarlijke inhoud van de batterijen of accu's en over de wijze waarop deze zonder gevaar kunnen worden verwijderd. HOOFDSTUK III. - Merktekens

Art. 5.De batterijen en accu's, en eventueel ook de apparaten waarin ze worden gebruikt, moeten passend gemerkt zijn aan de hand van de in artikel 6 en 7 van dit besluit beschreven symbolen.

Art. 6.1) Het symbool vermeld in artikel 5 bestaat uit een afbeelding van een minicontainer volgens onderstaande tekeningen: Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De producent kiest het symbool dat op batterijen en accu's wordt aangebracht. Beide symbolen worden als gelijkwaardig beschouwd. Ze mogen door elkaar worden gebruikt. 2) Dit symbool dient 3 % van de oppervlakte van de grootste zijde van de batterij of accu te bestrijken, met als maximale afmetingen 5 cm x 5 cm.Bij cilindrische batterijen dient het symbool 3 % van de helft van de manteloppervlakte van de cilinder te bestrijken, met als maximale afmetingen 5 cm x 5 cm.

Bij een zodanig formaat van de batterij of accu dat de afmetingen van het symbool minder dan 0,5 cm x 0,5 cm zouden bedragen, hoeft op de batterij of accu zelf geen merkteken te worden aangebracht, doch wordt een symbool van 1 cm x 1 cm op de verpakking gedrukt.

Art. 7.De producent vermeldt de aanwezigheid aan zware metalen door het chemisch symbool voor het betrokken metaal, d.w.z. Hg, Cd of Pb, naargelang van de categorie batterijen of accu's, als gedefinieerd in bijlage I. Deze symbolen worden onder het symbool bedoeld in art. 6 aangebracht.

De oppervlakte van deze symbolen bedraagt ten minste één kwart van de oppervlakte van het in artikel 6 bedoelde symbool.

Art. 8.De symbolen moeten zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar zijn.

Art. 9.Het is verboden op batterijen en accu's symbolen, merktekens, onderscheidingstekens of aanduidingen aan te brengen die met de in artikels 6 en 7 bedoelde symbolen qua betekenis of vormgeving kunnen worden verward. HOOFDSTUK IV. - Toezicht

Art. 10.Inbreuken op de bepalingen van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld, vervolgd en bestraft overeenkomstig de bepalingen van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 11.Dit besluit treedt in werking tien dagen na de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 12.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Telecommunicatie, Onze Minister van Wetenschapsbeleid, Onze Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, Onze Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen en Onze Staatssecretaris voor Leefmilieu zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 17 maart 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Telecommunicatie, E. DI RUPO De Minister van Wetenschapsbeleid, Y. YLIEFF De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA De Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, K. PINXTEN De Staatssecretaris voor Leefmilieu, J. PEETERS Bijlage 1 1) De batterijen en accu's die vanaf de in artikel 11 voorziene datum op de markt worden gebracht en die: - per batterij of accu meer dan 25 mg kwik bevatten, met uitzondering van alkali-mangaanbatterijen; - meer dan 0,025 gewichtsprocent cadmium bevatten; - meer dan 0,4 gewichtsprocent lood bevatten. 2) Alkali-mangaanbatterijen die meer dan 0,025 gewichtsprocent kwik bevatten en die vanaf de in artikel 11 vastgestelde datum in de handel worden gebracht. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 17 maart 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Telecommunicatie, E. DI RUPO De Minister van Wetenschapsbeleid, Y. YLIEFF De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA De Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, K. PINXTEN De Staatssecretaris voor Leefmilieu, J. PEETERS Bijlage II Lijst van de categorieën apparaten waarop artikel 4 niet van toepassing is 1. Apparaten waarvan de batterijen zijn vastgesoldeerd of met andere middelen zijn vastgemaakt aan contactpunten met het oog op een aanhoudende elektrische stroomtoevoer voor intensief industrieel gebruik en om het geheugen en de gegevens van de informatica- en kantoorautomatiseringsapparatuur te bewaren wanneer het gebruik van de in bijlage I genoemde batterijen en accu's technisch noodzakelijk is.2. Referentiecellen van wetenschappelijke en professionele apparaten alsmede batterijen en accu's die zijn aangebracht in medische apparaten ter instandhouding van de vitale functies en in pacemakers, wanneer hun continue werking noodzakelijk is en de batterijen en accu's slechts door geschoold personeel verwijderd kunnen worden.3. Draagbare apparaten, wanneer de vervanging van de batterijen door onbevoegd personeel voor de gebruiker een gevaar zou kunnen vormen of de werking van het apparaat zou kunnen schaden, en professionele apparatuur die bestemd is om gebruikt te worden in een zeer gevoelige omgeving, bij voorbeeld in een ruimte met vluchtige stoffen. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 17 maart 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Telecommunicatie, E. DI RUPO De Minister van Wetenschapsbeleid, Y. YLIEFF De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA De Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, K. PINXTEN De Staatssecretaris voor Leefmilieu, J. PEETERS Voor de raadpleging van de voetnoot, zie beeld

^