gepubliceerd op 04 januari 2002
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 mei 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de terugwinning van lompen, betreffende toekenning van een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werklieden met nachtprestaties indien zij worden ontslagen
21 NOVEMBER 2001. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 mei 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de terugwinning van lompen, betreffende toekenning van een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werklieden met nachtprestaties indien zij worden ontslagen (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de terugwinning van lompen;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 7 mei 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de terugwinning van lompen, betreffende toekenning van een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werklieden met nachtprestaties indien zij worden ontslagen.
Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 21 november 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor de terugwinning van lompen Collectieve arbeidsovereenkomst van 7 mei 1999 Toekenning van een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werklieden met nachtprestaties indien zij worden ontslagen (Overeenkomst geregistreerd op 29 januari 2001 onder het nummer 56299/CO/142.02) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied van de overeenkomst
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op alle ondernemingen welke ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de terugwinning van lompen en op de werklieden die zij tewerkstellen. HOOFDSTUK II. - Draagwijdte van de overeenkomst
Art. 2.Huidige collectieve arbeidsovereenkomst regelt de toekenning van een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werklieden indien zij worden ontslagen en die kunnen aantonen volgens de regels bepaald door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid, dat zij op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, minimaal 20 jaar gewerkt hebben in een arbeidsregime zoals bedoeld in artikel 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46 gesloten op 23 maart 1990 en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 10 mei 1990.
Bovendien moeten deze werklieden op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst 33 jaar beroepsverleden als loontrekkende kunnen rechtvaardigen in de zin van artikel 114, § 4, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende werkloosheidsreglementeringen van voormelde wet betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid en uitvoeringsbesluiten.
Art. 3.Overeenkomstig voormelde wet en uitvoeringsbesluiten is deze regeling van aanvullende vergoeding van toepassing op de werklieden ontslagen in de periode van 1 januari 1999 tot 31 december 2000 die 56 jaar of ouder zijn.
Art. 4.In uitvoering van de bepalingen van artikel 15 van de statuten, vastgesteld bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 december 1991, gesloten in het Paritair Subcomité voor de terugwinning van lompen tot oprichting van een Fonds voor bestaanszekerheid van de lompenbedrijven, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit, wordt aan de werklieden bedoeld in artikel 5 van deze collectieve arbeidsovereenkomst een aanvullende vergoeding toegekend ten laste van het "Sociaal Fonds voor de lompenbedrijven", waarvan het bedrag, de wijze van toekenning en van uitkering hierna zijn vastgesteld.
Bovendien worden de bijzondere werkgeversbijdragen opgelegd door de artikelen 268 tot 271 van de programmawet van 22 december 1989, door artikel 141 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen, door wet betreffende het Belgisch actieplan voor werkgelegenheid en door de uitvoeringsbesluiten, ten laste genomen door het "Fonds voor bestaanszekerheid voor lompenbedrijven". HOOFDSTUK III. - Rechthebbenden op de aanvullende vergoeding
Art. 5.De in artikel 2 bedoelde aanvullende vergoeding behelst het toekennen van gelijkaardige voordelen als voorzien door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 gesloten in de Nationale Arbeidsraad op 19 december 1974, aan de werklieden bedoeld in de artikelen 2 en 3 die de leeftijd van 56 jaar hebben bereikt tijdens de geldigheidsduur van deze collectieve arbeidsovereenkomst en op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst dit wil zeggen, op het ogenblik dat de werklieden uit dienst treden na het verstrijken van de opzeggingsperiode of, wanneer er geen opzegging werd betekend of wanneer aan de betekende opzegging voortijdig een einde wordt gemaakt, het ogenblik dat de werklieden de onderneming verlaten.
Art. 6.De in artikel 5 bedoelde werklieden hebben, voorzover zij de wettelijke werkloosheidsuitkeringen ontvangen, recht op de aanvullende vergoeding tot op de datum dat zij de leeftijd bereiken waarop zij wettelijk pensioengerechtigd zijn en binnen de voorwaarden zoals door deze pensioenreglementering vastgesteld.
De regeling geldt eveneens voor de werklieden die tijdelijk uit het stelsel zouden getreden zijn en die nadien opnieuw van de regeling wensen te genieten, voorzover zij opnieuw de wettelijke werkloosheidsvergoeding ontvangen. HOOFDSTUK IV. - Bedrag van de aanvullende vergoeding
Art. 7.Het bedrag van de aanvullende vergoeding is gelijk aan de helft van het verschil tussen het netto-referteloon en de werkloosheidsuitkering.
Art. 8.Het netto-referteloon is gelijk aan het brutomaandloon begrensd tot 37 925 BEF en verminderd met de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage en de fiscale inhouding.
De grens van 37 925 BEF is gekoppeld aan het indexcijfer 134,52 (1971 = 100) en bedraagt dus op 1 januari 1999 103 250 BEF of 2.559,50 EUR. Zij is gebonden aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel van koppeling aan het indexcijfer der consumptieprijzen. Deze grens wordt daarboven op 1 januari van elk jaar herzien in functie der regelingslonen overeenkomstig de beslissing van de Nationale Arbeidsraad.
Het netto-referteloon wordt tot het hogere honderdtal franken afgerond.
Art. 9.1. Het brutoloon omvat de contractuele premies die rechtstreeks gebonden zijn aan de door de werklieden verrichte prestaties waarop inhoudingen voor sociale zekerheid worden gedaan en waarvan de periodiciteit van betaling geen maand overschrijdt.
Het omvat ook de voordelen in natura die aan inhoudingen voor sociale zekerheid onderworpen zijn.
Daarentegen worden de premies of vergoedingen, die als tegenwaarde van werkelijke kosten worden verleend, niet in aanmerking genomen. 2. Voor de per maand betaalde werklieden wordt als brutoloon beschouwd het loon dat zij gedurende de in navolgende punt 6 bepaalde refertemaand hebben verdiend.3. Voor de werklieden die niet per maand worden betaald, wordt het brutoloon berekend op grond van het normale uurloon. Het normale uurloon wordt bekomen door het loon voor de normale prestaties van de refertemaand te delen door het aantal tijdens die periode gewerkte normale uren. Het aldus bekomen resultaat wordt vermenigvuldigd met het aantal arbeidsuren, bepaald bij de wekelijkse arbeidstijdregeling van de werknemer; dat product, vermenigvuldigd met 52 en gedeeld door 12, stemt overeen met het maandloon. 4. Het brutoloon van de werklieden die gedurende de ganse refertemaand niet hebben gewerkt, wordt berekend alsof zij aanwezig waren geweest op alle arbeidsdagen die in de beschouwde maand vallen. Indien de werklieden, krachtens de bepalingen van hun arbeidsovereenkomst, slechts gedurende een gedeelte van de refertemaand moeten werken en zij al die tijd niet hebben gewerkt, wordt hun brutoloon berekend op grond van het aantal arbeidsdagen, dat in de arbeidsovereenkomst is vastgesteld. 5. Het door de werklieden verdiende brutoloon, ongeacht of het per maand of anders wordt betaald, wordt vermeerderd met een twaalfde van het totaal der contractuele premies en van de veranderlijke bezoldiging waarvan de periodiciteit van betaling geen maand overschrijdt en door die werklieden in de loop van de twaalf maanden die aan het ontslag voorafgaan afzonderlijk werden ontvangen.6. Naar aanleiding van het bij artikel 13 voorzien overleg, zal in gemeen akkoord worden beslist met welke refertemaand rekening moet worden gehouden. Indien geen refertemaand is vastgesteld, wordt de kalendermaand, die de datum van het ontslag voorafgaat, in aanmerking genomen. HOOFDSTUK V. - Aanpassing van het bedrag van de aanvullende vergoeding
Art. 10.Het bedrag van de uitgekeerde aanvullende vergoedingen wordt gebonden aan de schommeling van het indexcijfer der consumptieprijzen, volgens de modaliteiten die van toepassing zijn inzake werkloosheidsuitkeringen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971.
Het bedrag van deze vergoedingen wordt daarenboven elk jaar op 1 januari herzien in functie van de ontwikkeling van de regelingslonen overeenkomstig hetgeen dienaangaande wordt beslist in de Nationale Arbeidsraad.
Voor de werklieden die in de loop van het jaar tot de regeling toetreden, wordt de aanpassing op grond van het verloop van de regelingslonen verricht, rekening houdend met het ogenblik van het jaar waarop zij in het stelsel treden; elk kwartaal wordt in aanmerking genomen voor de berekening van de aanpassing. HOOFDSTUK VI. - Tijdstip van betaling van de aanvullende vergoeding
Art. 11.De betaling van de aanvullende vergoeding moet om de kalendermaand gebeuren. HOOFDSTUK VII. - Cumulatie van de aanvullende vergoeding met andere voordelen
Art. 12.De aanvullende vergoeding mag niet worden gecumuleerd met andere wegens afdanking verleende speciale vergoedingen of toeslagen, die worden toegekend krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen.
De werklieden, die onder de in artikel 5 voorziene voorwaarde ontslagen worden zullen dus eerst de uit die bepalingen voortvloeiende rechten moeten uitputten, alvorens aanspraak te kunnen maken op de in artikel 2 voorziene aanvullende vergoeding. HOOFDSTUK VIII. - Overlegprocedure
Art. 13.Vooraleer een of meerdere werklieden bedoeld bij artikel 5 te ontslaan, pleegt de werkgever overleg met de vertegenwoordigers van het personeel in de ondernemingsraad of, bij ontstentenis daarvan, met de syndicale afvaardiging.
Onverminderd de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 9 van 9 maart 1972, inzonderheid van artikel 12, heeft deze beraadslaging tot doel in gemeen overleg te beslissen of, afgezien van de in de onderneming van kracht zijnde afdankingscriteria, werklieden die aan het in artikel 3 bepaalde leeftijdscriterium voldoen, bij voorrang kunnen worden ontslagen en derhalve het voordeel van de aanvullende regeling kunnen genieten.
Bij ontstentenis van ondernemingsraad of van syndicale afvaardiging, heeft dit overleg plaats met de vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisaties of, bij ontstentenis, met de werklieden van de onderneming.
Vooraleer een beslissing tot ontslag te nemen, nodigt de werkgever daarenboven de betrokken werklieden bij aangetekende brief uit tot een onderhoud tijdens de werkuren op de zetel van de onderneming. Dit onderhoud heeft tot doel aan de werklieden de gelegenheid te geven hun bezwaren tegen het door de werkgever voorgenomen ontslag kenbaar te maken.
Overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst van 3 mei 1972 inzonderheid artikel 7, kunnen de werklieden zich bij dit onderhoud laten bijstaan door de syndicale afgevaardigde. De opzegging kan ten vroegste geschieden de tweede werkdag na de dag waarop dit onderhoud plaats had of waarop dit onderhoud voorzien was.
De ontslagen werklieden hebben de mogelijkheid de aanvullende regeling te aanvaarden of deze te weigeren en derhalve deel uit te maken van de arbeidsreserve. HOOFDSTUK IX. - Betaling aanvullende vergoeding
Art. 14.De betaling van de aanvullende vergoeding valt ten laste van het Fonds voor Bestaanszekerheid voor de lompennijverheid.
Te dien einde zijn de werkgevers en werklieden verplicht gebruik te maken van het gepast formulier dat kan bekomen worden op de zetel van voormeld fonds. De administratieve richtlijnen van de raad van beheer van het fonds moeten nageleefd worden. HOOFDSTUK X. - Eindbepalingen
Art. 15.De administratieve formaliteiten nodig voor de uitvoering van huidige overeenkomst worden door de beheerraad van het in artikel 4 bedoelde fonds vastgesteld.
Art. 16.De algemene interpretatiemoeilijkheden van huidige collectieve arbeidsovereenkomst worden door de beheerraad van het Fonds voor Bestaanszekerheid voor de lompennijverheid beslecht in de geest van en refererend naar de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van de Nationale Arbeidsraad.
Art. 17.Huidige overeenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999 en treedt buiten werking op 31 december 2000. Zij is gesloten onder de opschortende voorwaarde dat de wetten en besluiten dergelijk brugpensioenstelsel toelaten.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 21 november 2001.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX