Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 21 juli 2016
gepubliceerd op 28 juli 2016

Koninklijk besluit tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren van de buitenlandse carrière en de consulaire carrière

bron
federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
2016015093
pub.
28/07/2016
prom.
21/07/2016
ELI
eli/besluit/2016/07/21/2016015093/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

21 JULI 2016. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren van de buitenlandse carrière en de consulaire carrière


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Inleiding Het ontwerp van koninklijk besluit dat wij ter ondertekening aan Uwe Majesteit voorleggen, heeft tot doel om tegemoet te komen aan de gevolgen van de vernietiging van het koninklijk besluit van 4 juli 2014 tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren van de buitenlandse carrière en de consulaire carrière door het arrest nr. 234.747 van 17 mei 2016 van de Raad van State.

In het eerder vermelde arrest heeft de Raad van State alle bepalingen van het bedoelde koninklijk besluit vernietigd om reden dat dit besluit niet kon worden aangenomen tijdens een periode van lopende zaken.

Inderdaad, volgens de Raad van State behoort het statuut, vastgesteld door het vermelde besluit, tot de categorie van de regeringszaken, zijnde die zaken die keuzes tot gevolg hebben waarvan het belang op het politieke niveau dusdanig is dat deze alleen kunnen gemaakt worden door een regering die de steun heeft van het Parlement en die deze steun riskeert te verliezen door de beslissing die werd genomen.

Na de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 4 juli 2014, op 1 augustus 2014, werd op 28 oktober 2014, omwille van de behoeften van de administratie, de aankondiging van een wervingsexamen voor de stagiairs van de buitenlandse carrière gepubliceerd.

Ten gevolge van deze procedure vatten 44 stagiairs hun stage aan op 1 maart 2016.

De vernietiging met terugwerkende kracht van het koninklijk besluit van 4 juli 2014 doet afbreuk aan de wettelijkheid van de aanwerving van de vermelde stagiairs, net zoals zij de wettelijkheid van de tuchtprocedures en de maatregelen van inwendige orde, genomen in het belang van de dienst, gebaseerd op het door de Raad van State vernietigde koninklijk besluit, in het gedrang brengt.

In diezelfde context dient men eveneens aandacht te hebben voor de lopende procedure voor de bevordering van de ambtenaren van de consulaire carrière naar het niveau A van de buitenlandse carrière.

Omwille van de hierboven vermelde redenen en om de rechtszekerheid en de continuïteit van de openbare dienst te garanderen, bevat het ontwerp van koninklijk besluit dat wij ter ondertekening aan Uw handtekening voorleggen, dezelfde bepalingen als deze opgenomen in het àndertussen door de Raad van State vernietigdekoninklijk besluit van 4 juli 2014. Aan dit ontwerp werd dan ook terugwerkende kracht verleend tot 1 augustus 2014 (datum van de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 4 juli 2014).

Hoewel de niet-terugwerkende kracht van wetten vermeld wordt als de algemene regel in artikel 2 van het Burgerlijk Wetboek omwille van de noodzakelijke bewaring van de rechtszekerheid, in die zin dat de inhoud van het recht voorzienbaar en toegankelijk dient te zijn, een regel die zich uitstrekt tot administratieve handelingen, kent dit principe eveneens beperkingen en uitzonderingen, namelijk wanneer de terugwerkende kracht van een handeling noodzakelijk is voor het behoud van de goede werking en/of de continuïteit van de openbare dienst (zie arresten van de Raad van State; Syndicat Libre de la fonction publique - Groupe II, nr. 171.007 van 10 mei 2007; LECOQ, nr. 78.994 van 26 februari 1999; RIJNKENS et consorts, nr. 225.923 van 19 december 2013;

WALDORF; nr. 212.155 van 21 maart 2011).

In dit geval en omwille van de redenen hierboven vermeld, is het noodzakelijk ervoor te zorgen dat het koninklijk besluit voorgelegd aan Uwe Majesteit zijn gevolgen kan hebben vanaf 1 augustus 2014.

Voor het overige hernemen we hierna de tekst van het Verslag zoals dat aan Uwe Majesteit werd voorgelegd in het kader van de goedkeuring van het koninklijk besluit van 4 juli 2014, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van 2 oktober 2015 (wijziging die enkel het artikel 127/1 van het koninklijk besluit van 4 juli 2014 betreft) : « Het ontwerp van koninklijk besluit dat wij ter ondertekening aan Uwe Majesteit voorleggen, beoogt de vaststelling van een statuut voor de ambtenaren van de buitenlandse carrière en de consulaire carrière. Het huidige statuut voor de ambtenaren van de carrière Buitenlandse Dienst, de Kanselarijcarrière en de carrière van de Attachés voor Internationale Samenwerking wordt geregeld door het koninklijk besluit van 25 april 1956 tot vaststelling van het statuut der personeelsleden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel. De laatste belangrijke aanpassingen aan dit statuut dateren al van 1999.

In het koninklijk besluit van 9 juni 1999 werd de carrière van de attachés internationale samenwerking opgericht en werden de nodige overgangsbepalingen voorzien om de coöperanten die onder het coöperantenstatuut van 10 april 1967 vielen, de mogelijkheid te geven te integreren in het Openbaar Ambt via de deelname aan een eenmalige aanwervingsprocedure. Sinds 2004 en zeker sinds de Copernicushervorming in hetzelfde jaar werden verschillende scenario's uitgewerkt voor een nieuwe loopbaan, met onder meer het voorstel van een eenheidsstatuut voor alle ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (dus ook met de ambtenaren van de carrière Hoofdbestuur erbij) en het voorstel van een verderzetting maar met een modernisering van de drie bestaande buitenlandse carrières. Geen van deze scenario's kon succesvol afgerond worden.

In 2007 werd er dan een ontwerp van koninklijk besluit voorgelegd door de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken, Karel De Gucht, met daarin als krachtlijnen o.m. een aanpassing van het bestaande statuut aan de nieuwe concepten die door de Copernicushervorming werden ingevoerd (nieuwe klassen en daaraan gekoppelde weddeschalen, gecertificeerde opleidingen en premies voor competentieontwikkeling).

Verder werden de statutaire bepalingen, daar waar mogelijk, gelijkgeschakeld met de nieuwe loopbaan niveau A van het Openbaar Ambt en werd een hervorming van de stage van de drie carrières voorgesteld met een eerste stagejaar op het hoofdbestuur en een tweede gedeelte van de stage op post. Daarnaast werd de consulaire carrière opgewaardeerd door de werving op niveau A (en niet langer op niveau C). Een nieuwe titel werd uitgewerkt inzake de tuchtregeling en de ordemaatregelen. Om verschillende redenen werd ook dit ontwerp niet succesvol afgerond.

Huidige ontwerp Zoals blijkt uit het voorgaande, is het idee om het statuut van de buitenlandse carrières te hervormen al behoorlijk oud. De drijfveren achter deze hervorming kunnen tot de volgende doelstellingen worden teruggebracht : - noodzaak om deze carrières en het personeelsbeleid flexibeler te maken en op een moderne leest te schoeien en zoveel mogelijk af te stemmen op de carrière van het Openbaar Ambt; - grondige hervorming van de Kanselarijcarrière.

Doelstelling van het nieuwe statuut is dus, zoals gezegd, een moderne en juridisch stevig onderbouwde regeling voor de nieuw op te richten buitenlandse en consulaire carrière uit te werken, gebaseerd op de huidige realiteit en waarbij toch de nodige rechtszekerheid wordt geboden aan de ambtenaren van de drie actueel bestaande buitenlandse loopbanen. De nieuwe loopbaan moet bijdragen tot een modernere en performantere administratie.

Het nieuwe statuut voorziet in de oprichting van een buitenlandse carrière in niveau A en een uitdovende consulaire carrière in niveau C (met het behoud van de mogelijkheid van de overgang van de consulaire carrière naar de nieuwe buitenlandse carrière), de integratie van de drie actueel bestaande buitenlandse loopbanen in respectievelijk het niveau A en het niveau C en dus de integratie van de drie actueel bestaande buitenlandse loopbanen in de buitenlandse carrière en de consulaire carrière.

Recent werden er ook een reeks belangrijke aanpassingen aangebracht aan het Openbaar Ambt en deze aanpassingen werden waar mogelijk in het ontwerp ingelast. Deze aanpassingen betreffen : - het opnemen van relevante bepalingen van de nieuwe geldelijke loopbaan in de nieuwe buitenlandse loopbaan en de nieuwe consulaire loopbaan; - de integratie van de 3 bestaande buitenlandse carrières in de nieuwe geldelijke loopbaan; - het aanpassen van het statuut aan het nieuwe evaluatiesysteem; - het aanpassen van het statuut aan de nieuwe bepalingen inzake de overgang naar het niveau A voor de ambtenaren van de consulaire carrière.

Artikelsgewijze bespreking In titel 1 `Definities en algemene bepalingen', worden na een definitie van de begrippen ( Hoofdstuk 1) die noodzakelijk zijn voor een goed begrip van het koninklijk besluit, een reeks algemene bepalingen (Hoofdstuk 2) uiteengezet. Een aantal verplichtingen die reeds in het oude statuut werden opgesomd, blijven van toepassing. Zo zijn de ambtenaren van de buitenlandse carrière en de consulaire carrière ertoe gehouden de functies uit te oefenen die hen bij het hoofdbestuur of bij een post worden toevertrouwd (art. 4). De vrijheid van meningsuiting die erkend wordt in artikel 10 van het statuut van het Rijkspersoneel mag de internationale betrekkingen van België niet in het gedrang brengen (art. 5). In artikel 3 worden de bepalingen opgesomd uit het statuut van het Rijkspersoneel evenals van de bezoldigingsregeling die op hen van toepassing zijn.

Titel 2 gewijd aan 'de buitenlandse carrière' bevat acht hoofdstukken : - De werving - De stage - De benoeming en de indiensttreding als ambtenaar van de buitenlandse carrière - Hiërarchie, evaluatie en bevorderingen - Verlofregeling - Dienstactiviteit - Ordemaatregelen - Tuchtregeling In Hoofdstuk 1, afdelingen 1 en 2 worden voor de werving in de buitenlandse carrière respectievelijk de benoemingsvoorwaarden (art. 6) en de toelaatbaarheidsvereisten (art.7) opgelijst.

Op te merken valt dat één van de benoemingsvoorwaarden is dat de stagiair dient te slagen voor het taalexamen bedoeld in artikel 47, § 5 van de gecoördineerde wetten op het gebruik van talen in bestuurszaken. Hij dient uiterlijk voor de aanvang van het tweede deel van de stage te voldoen aan deze voorwaarde. Daarnaast is één van de toelaatbaarheidsvereisten dat de kandidaat dient te slagen voor het taalexamen bedoeld in artikel 14, tweede lid van het koninklijk besluit van 8 maart 2001. De andere benoemingsvoorwaarden en toelaatbaarheidsvereisten zijn de eisen die gesteld worden om toe te treden tot het niveau A van het Rijkspersoneel.

In afdeling 3, gewijd aan de selectie, worden in onderafdeling 1, de vergelijkende selectie voor de toelating tot het 1e deel van de stage, alle praktische modaliteiten voor de organisatie van de vergelijkende selectie en eventueel voor de organisatie van een voorexamen uiteengezet (art. 8), evenals het programma van de vergelijkende selectie zelf (art. 9 en 10). Op te merken is dat hier het slagen in een taalexamen met betrekking tot de kennis van de Engelse taal wordt gevraagd en dat hiervoor het niveau C1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen is gevraagd.

Onderafdeling 2 is gewijd aan het examen voor de toelating tot het tweede deel van de stage en de praktische modaliteiten, onder meer in geval van niet slagen voor dit examen.

Hoofdstuk 2 behandelt de stage. Bij de algemene bepalingen (Afdeling 1, art. 14 tot 20) worden de benoeming als stagiair, de eventuele opzegperiode bij eerdere werkgevers, het uitstel tot het aanvatten van de stage, de van toepassing zijnde weddeschaal en de op de stagiairs van toepassing zijnde regelgeving uiteengezet. De duur van de stage, de schorsing en de verlenging van de stage, de verwijzing naar een volgende stageperiode en de modaliteiten bij een eventueel ontslag komen ook aan bod. Artikel 20 voorziet dat de stagiair geen verlof wegens opdracht kan krijgen en dit omwille van het specifieke karakter van de stage.

In afdeling 2 wordt de organisatie van de stage besproken (art. 21 tot 27). Belangrijk element hierbij is dat de stage vierentwintig maanden duurt en opgesplitst wordt in twee delen, het eerste deel op het hoofdbestuur en het tweede deel van maximum twaalf maanden op post.

In afdeling 3, het eerste deel van de stage, (art. 23 tot 25) wordt er voorzien dat de hiërarchische meerdere, op regelmatige tijdstippen vastgesteld door de minister in functie van de duur van dit eerste deel, een beoordelingsverslag opstelt over de professionele bekwaamheden van de stagiair. Er is een beroepsprocedure voorzien indien deze beoordelingsverslagen niet in hun geheel gunstig zijn voor de stagiair.

In het tweede deel van de stage (Afdeling 4, art. 26 en 27) wordt er voorzien dat het posthoofd, op regelmatige tijdstippen die worden vastgelegd door de minister in functie van de duur van dit tweede deel, een beoordelingsverslag opstelt over de professionele bekwaamheden van de stagiair evenals een eindverslag uiterlijk vijfenveertig dagen voor het einde van de stage. Ook hier is een beroepsprocedure uitgewerkt wanneer het eindverslag niet in het geheel gunstig is voor de stagiair.

Hoofdstuk 3 regelt (art. 28 tot 30) de benoeming en indiensttreding als ambtenaar van de buitenlandse carrière. De benoeming in de buitenlandse carrière gebeurt in de klasse A2, daar waar dit voorheen de klasse A1 was. Voor de berekening van zijn anciënniteit in de weddeschaal en zijn rangschikking neemt de stagiair rang in op de datum waarop hij zijn stage heeft aangevat. Voorheen werd hij pas definitief benoemd na de proeftijd. De eed wordt afgelegd in de handen van de minister of van zijn afgevaardigde en is conform de bewoordingen van artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831.

Hoofdstuk 4 regelt de hiërarchie, de evaluatie en de bevorderingen in de buitenlandse carrière.

In de hiërarchie (Afdeling 1, art. 31) worden 4 klassen voorzien, genummerd van A2 tot A5 (hoogste klasse). Voor elke klasse wordt een andere titel voorzien : Ambassadesecretaris en Eerste Ambassadesecretaris voor A2, Ambassaderaad en Eerste Ambassaderaad voor A3, Gevolmachtigd Minister voor A4 en Buitengewoon en gevolmachtigd Ambassadeur voor A5. Telkens worden ook bijpassende weddeschalen voorzien. Ook worden er criteria opgesomd die zullen gebruikt worden bij de classificatie van functies uitgeoefend door de ambtenaren van de buitenlandse carrière. Afdeling 2 inzake evaluatie (art. 32 en 33) bepaalt dat een

aanstelling op post of bij het hoofdbestuur een verandering van functie is voor de toepassing van artikel 5, tweede lid, 3°, van het koninklijk besluit van 24 september 2013 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt en voorziet in een schriftelijke procedure voor de evaluatie van de posthoofden. Verder is de evaluatie gelijk aan die voorzien voor de ambtenaren van het Rijkspersoneel. Afdeling 3 (art. 34 tot 40) legt de regels vast voor de bevorderingen.

Ook in deze loopbaan zijn er twee soorten bevorderingen, namelijk in de administratieve loopbaan de benoeming tot de hogere klasse en in de geldelijke loopbaan de toekenning van een hogere weddeschaal. In afwijking van het statuut van het Rijkspersoneel zijn de vereisten om in aanmerking te komen voor een bevordering tot de hogere klasse de volgende : 4 jaar klasseanciënniteit voor de bevordering van de klasse A2 naar A3, 6 jaar klasseanciënniteit voor de bevordering van de klasse A3 naar A4, 5 jaar klasseanciënniteit voor de bevordering van A4 naar A5. Voor de bevorderingen tot de klasse A3 wordt naast een klasse-anciënniteit van 4 jaar, ook vereist dat de ambtenaar van de klasse A2 slaagt in een taalexamen met betrekking tot een andere taal dan de Engelse, Franse of Nederlandse taal, van het niveau B1 voor de spreekvaardigheid en schrijfvaardigheid. De minister of zijn afgevaardigde stelt de lijst op van deze andere talen. Deze andere talen kunnen bijvoorbeeld de talen zijn die beschouwd worden als courante internationale talen : Arabisch, Chinees, Duits, Italiaans, Japans, Portugees, Russisch en Spaans.

Bovendien, inzake de procedure zullen de kandidaten voortaan moeten solliciteren voor een vacante betrekking en hun kandidatuur motiveren.

Ook de door het Directiecomité te volgen procedure wordt uiteengezet.

Deze bepalingen behoeven geen verdere commentaar daar ze gelijklopend zijn met de normale bevorderingsprocedure voor het Rijkspersoneel (art. 41 tot 44).

De bevordering in weddeschaal wordt gekoppeld aan de schaalanciënniteit en de beoordeling bij de evaluatie (art. 45 tot 48).

Hoofdstuk 5 (art. 49 tot 56) voorziet een specifieke verlofregeling voor de ambtenaren van de buitenlandse carrière op post. Hierbij wordt rekening gehouden met de rang van hardship van elke post. Elke post wordt door het Directiecomité gerangschikt volgens een schaal van 1 tot 7 in opklimmende volgorde van hardship en dit op basis van een vergelijkende analyse van een reeks criteria (o.m. klimaatomstandigheden, veiligheid, sociale isolatie, ...). Ook worden de verloven op post opgesomd waarop de ambtenaar recht heeft op basis van het verlofbesluit. De ambtenaar van de buitenlandse carrière die bij het hoofdbestuur in dienst is, geniet van hetzelfde stelsel als dat van toepassing op de Rijksambtenaren. De vrijstelling voor het uitoefenen van een opdracht van algemeen belang wordt maximaal één maal hernieuwd.

De artikelen 57 tot 60 sommen de omstandigheden op waarin de ambtenaar zich in dienstactiviteit bevindt. Artikel 59 behandelt het pensioen.

De ambtenaar wordt van rechtswege gepensioneerd wanneer hij de volle leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Het in dienst houden boven de leeftijd van 65 jaar kan toegelaten worden door de minister op verzoek van de ambtenaar en na een gemotiveerd advies van het Directiecomité.

De periode waarin betrokkene in dienst wordt gehouden is vastgesteld voor een maximale duur van één jaar. Deze kan worden hernieuwd. Ook wordt hier voorzien dat een ambtenaar die minstens 15 jaar dienstactiviteit telt, na zijn oppensioenstelling de eretitel van zijn laatst uitgeoefende functie kan voeren.

De hoofdstukken 7 en 8 voorzien respectievelijk in een regeling voor het treffen van ordemaatregelen (art. 61 tot 73) en in een tuchtregeling (art. 74 tot 100). In vergelijking met het statuut van 1956 zijn deze hoofdstukken zeer uitgebreid en worden de procedures tot in detail omschreven. De ervaring heeft geleerd dat er nood is aan een degelijke juridische onderbouw voor deze regelingen. De tucht- en ordemaatregelen hebben hetzelfde doel. Beiden zijn gericht op de goede werking van de dienst en beogen een verstoring van de goede werking te verhelpen. De ordemaatregelen beogen enkel de goede materiële organisatie en werking van de dienst en, in tegenstelling tot de tuchtmaatregel, voorzien zij niet in de bestraffing van de verantwoordelijke ambtenaar.

Bij de ordemaatregelen (hoofdstuk 7, art. 61 tot en met 73) wordt er voorzien in de terugkeer naar het hoofdbestuur, die kan worden opgelegd aan de ambtenaren op post en in een preventieve schorsing die kan worden opgelegd aan zowel de ambtenaren op het hoofdbestuur als de ambtenaren op post. De bevoegde overheden, de procedure en de modaliteiten voor de terugroeping naar het hoofdbestuur zijn dezelfde als voor de preventieve schorsing. Wanneer de ambtenaar het voorwerp is van een strafrechtelijke procedure of van een tuchtprocedure, dan kan de wedde worden verminderd. De nodige garanties worden geboden i.v.m. de rechten van de verdediging en voor elke stap in de procedure dienen strikte termijnen in acht genomen te worden. De preventieve schorsing mag, behoudens strafrechtelijk onderzoek of strafrechtelijke vervolging, ten hoogste zes maanden bedragen. De preventieve schorsing is immers slechts een voorlopige bewarende ordemaatregel die binnen deze termijn moet worden gevolgd door een definitief standpunt van het bestuur.

Hoofdstuk 8 (art. 74 tot 100) voorziet in een tuchtregeling. Qua structuur wordt dit hoofdstuk onderverdeeld in 6 afdelingen, waarbij de afdeling `Tuchtprocedure en beroep' nog eens onderverdeeld wordt in 4 onderafdelingen.

In afdeling 1, `Tuchtfeiten' (art. 74), wordt het tuchtfeit omschreven als `elke handeling of gedraging die een tekortkoming aan de beroepsplichten uitmaakt in het bijzonder aan een van de plichten bedoeld in de artikelen 7, 8, 9, § 1, 10 en 12 van het statuut van het Rijkspersoneel of die de waardigheid van het ambt in het gedrang brengt'.

In afdeling 2, `Tuchtstraffen'(art. 75 tot 80), wordt een opsomming gemaakt van de tuchtstraffen. In het statuut van 1956 werden vijf tuchtstraffen voorzien, namelijk de terechtwijzing, de blaam, de tuchtschorsing, de terugzetting en de afzetting. Daar komen de inhouding van wedde, de verplaatsing bij tuchtmaatregel, de lagere inschaling en het ontslag van ambtswege bij. Door deze uitbreiding van het arsenaal tuchtstraffen zal een meer genuanceerd beleid in de toekomst mogelijk zijn. Verder worden in deze afdeling de modaliteiten voor elk van deze tuchtstraffen uitgewerkt.

In afdeling 3, `Tuchtoverheid'(art. 81 en 82), wordt er bepaald dat de drie zwaarste straffen, namelijk de terugzetting in klasse, het ontslag van ambtswege en de afzetting door de Koning worden opgelegd.

De andere tuchtstraffen worden door de Minister uitgesproken. Afdeling 4, `Tuchtprocedure en beroep'(art. 83 tot 99), wordt

opgesplitst in 4 onderafdelingen die achtereenvolgens het formuleren van het voorlopig strafvoorstel, het formuleren van het definitief strafvoorstel, het opleggen van de tuchtstraf en de samenloop van tuchtfeiten behandelen.

In onderafdeling 1 (art. 83 tot 88) wordt stap voor stap de procedure uiteengezet die aanvangt met de hiërarchische meerdere die het tuchtonderzoek voert tot het formuleren door deze laatste van een gemotiveerd voorlopig voorstel van tuchtstraf aan het Directiecomité en de betrokken ambtenaar.

In onderafdeling 2 (art. 89 tot 95) wordt op gedetailleerde wijze het verdere verloop van de procedure omschreven. Binnen een termijn van één maand vanaf de kennisgeving van het voorlopig voorstel van tuchtstraf formuleert het Directiecomité een definitief voorstel van tuchtstraf. Deze termijn kan op gemotiveerde wijze verlengd worden. De ambtenaar kan tegen het definitief voorstel een beroep indienen bij de bevoegde raad van beroep.

In onderafdeling 3 (art. 96 en 97) worden een aantal principes opgesomd waarmee de bevoegde overheid rekening moet houden na het advies van de raad van beroep.

Onderafdeling 4 (art. 98) stelt dat wanneer meer dan één feit ten laste van de ambtenaar wordt gelegd, dit slechts aanleiding kan geven tot één tuchtprocedure (en dus ook maar één tuchtstraf) en dat wanneer in de loop van de tuchtprocedure een nieuw feit ten laste wordt gelegd, een nieuwe procedure kan worden begonnen zonder dat de lopende procedure wordt onderbroken. Afdeling 5, `Verjaring van de tuchtvordering `(art. 99), behoeft geen

verdere commentaar. Basisprincipe blijft hier dat er geen tuchtrechtelijke vervolging meer kan ingesteld worden na verloop van een termijn van zes maanden na de vaststelling of de kennisname door de tuchtoverheid van de daarvoor in aanmerking komende feiten. Afdeling 6, `Uitwissing van de tuchtstraf' (art. 100), behoeft ook

geen verdere commentaar daar het de gebruikelijke ambtshalve uitwissing betreft van de straffen, uiteraard met uitzondering van het ontslag van ambtswege en de afzetting.

Titel 3, `Consulaire carrière'(art. 101 tot 111), heeft dezelfde structuur meegekregen als de buitenlandse carrière en behandelt na de algemene bepalingen achtereenvolgens de hiërarchie, de evaluatie en de bevorderingen.

In Hoofdstuk 1, `Algemene bepalingen' (art. 101 en 102), wordt er gezegd dat er geen selecties meer worden georganiseerd voor de consulaire carrière en dat de artikelen 49 tot en met 100 - verlofregeling, ordemaatregelen en tuchtprocedure - ook op de ambtenaren van de consulaire carrière van toepassing zijn.

In Hoofdstuk 2, `Hiërarchie, evaluatie en bevorderingen', wordt in afdeling 1 de hiërarchie overlopen, beginnende met de graad van Administratief assistent (C1) bij de indiensttreding, via Administratief assistent Consulaire Zaken (C2) tot Administratief Hoofd Consulaire zaken (C3 tot C5). Afdeling 3 in verband met de bevorderingen wordt opgesplitst in 4

onderafdelingen : de algemene bepalingen, mededeling van de beslissingen tot bevordering, voorwaarden voor de bevordering in weddeschaal en bevordering door overgang naar het niveau A van de buitenlandse carrière (art. 105 tot 111).

Ook in de consulaire carrière zijn er 2 soorten bevorderingen mogelijk, namelijk de bevordering door overgang naar het niveau A van de buitenlandse carrière en de bevordering in weddeschaal. De voorwaarden voor bevordering in weddeschaal behoeven geen commentaar; deze voorwaarden zijn gelijklopend met wat voorzien wordt in het nieuwe koninklijk besluit betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt. Om te kunnen worden bevorderd tot het niveau A van de buitenlandse carrière moet de ambtenaar van de consulaire carrière slagen in een reeks proeven. Om te kunnen deelnemen aan deze proeven moet de ambtenaar van de consulaire carrière eerst voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° zich in een administratieve stand bevinden waarin hij zijn aanspraken op bevordering kan laten gelden; 2° bij zijn laatste evaluatie de vermelding "uitzonderlijk" of "voldoet aan de verwachtingen" hebben gekregen en behouden; 3° geslaagd zijn voor het taalexamen bedoeld in het artikel 14, tweede lid van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966. Er zijn vier reeksen van proeven voorzien.De eerste reeks proeven beogen een evaluatie van het vermogen van de ambtenaar om in het niveau A te functioneren; de tweede reeks omvat 4 proeven die een evaluatie beogen van de verwerving van kennis. De kandidaten die houder zijn van een master of van een ander diploma dat toegang verleent tot het niveau A, worden beschouwd als geslaagden van de proeven van deze reeks. De derde reeks proeven tenslotte bestaat uit het opmaken van een schriftelijk verslag over een casus en een mondelinge proef over een aangelegenheid die verband houdt met een functie van de buitenlandse carrière. De vierde reeks bestaat uit een taalexamen met betrekking tot de kennis van de Engelse taal, waarvan het niveau overeenstemt met het niveau C1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen, zoals opgesteld door de Raad van Europa, voor de spreekvaardigheid en de schrijfvaardigheid.

In titel 4 ' Integratiebepalingen, overgangs-, opheffings- en slotbepalingen' behandelen 5 hoofdstukken achtereenvolgens de integratie in de buitenlandse carrière, de integratie in de consulaire carrière, de opheffingsbepalingen, de overgangsbepalingen en de slotbepalingen.

In Hoofdstuk 1, `Integratie in de buitenlandse carrière' (art. 112 tot 125), wordt bepaald dat de definitief benoemde ambtenaren van de carrière buitenlandse dienst, de definitief benoemde ambtenaren van de kanselarijcarrière van de eerste of van de tweede administratieve klasse evenals de definitief benoemde ambtenaren van de carrière van de attachés voor internationale samenwerking, geïntegreerd worden in de buitenlandse carrière. In de tabel opgenomen in artikel 112, § 2 wordt, op basis van hun administratieve klasse onder het statuut van 1956, de integratie verricht in de klasse in de nieuwe buitenlandse carrière. Verder wordt er gesteld dat de anciënniteit die verworven werd in de respectieve carrières geacht wordt verworven te zijn in de nieuwe carrière en wordt elke bestaande weddeschaal omgeschakeld naar de weddeschalen van het nieuwe koninklijk besluit betreffende de geldelijke loopbaan. Hierbij wordt er telkens over gewaakt dat de meest gunstige weddeschaal van toepassing is.

In Hoofdstuk 2 (art. 116 tot 119) worden dezelfde regelingen getroffen, maar voor de ambtenaren van de kanselarijcarrière. De ambtenaren die definitief benoemd werden op het moment van de inwerkingtreding van dit besluit en behoren tot de derde of vierde klasse van de kanselarijcarrière behoren tot de consulaire carrière.

De opheffingsbepalingen (Hoofdstuk 3, art. 120 tot 125) behoeven geen commentaar, aangezien de bindende kracht van de vermelde regelingen wordt opgeheven vanaf de inwerkingtreding van de opheffingsbepalingen.

In Hoofdstuk 4 (art. 126 tot 136) worden de overgangsbepalingen opgesomd. Deze bepalingen regelen de overgang van de oude naar de nieuwe regeling voor de stages, de beroepen inzake stages, de vergelijkende selecties, de reeds samengestelde reserves, de ambtenaren van de consulaire carrière die reeds houder zijn van brevetten, de procedures inzake bevorderingen, tucht- en ordemaatregelen en de pensionering. Verder wordt in de artikelen 130 tot en met 134 de inwerkingtreding van artikel 37 m.b.t. de voorwaarden verbonden aan de klasse-anciënniteit voor de bevordering tot de klasse A3, gefaseerd in de tijd om pas op 1 januari 2020 volledig in werking te treden.

De slotbepaling (art. 137 en 138) regelt de inwerkingtreding en de uitvoering van dit besluit. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op die van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van artikel 37, dat in werking treedt op 1 januari 2020. De minister bevoegd voor Buitenlandse Zaken en de minister bevoegd voor Ontwikkelingssamenwerking zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit. » Opmerkingen van de Raad van State In het licht van het advies van de Raad van State en gelet op de gemaakte opmerkingen, worden hierna enkele nadere verduidelijkingen geformuleerd.

Voorafgaande opmerking Er wordt verwezen naar de door de steller van het ontwerp aangebrachte verduidelijkingen als antwoord op de opmerkingen van de Raad van State, afdeling wetgeving, in het advies 56.257/4 van 21 mei 2014 bij een ontwerp dat resulteerde in het koninklijk besluit van 4 juli 2014.

Deze verduidelijkingen maken deel uit van het Verslag aan de Koning, zoals dit werd gepubliceerd samen met het koninklijk besluit van 4 juli 2014 tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren van de buitenlandse carrière en de consulaire carrière, in het Staatsblad van 22 juli 2016, p. 54.793 en volgende.

Voorafgaande vormvereisten Om tegemoet te komen aan de opmerking van de Raad van State, afdeling wetgeving, werd een nieuw onderhandelingsprotocol van het Sectorcomité VII - Buitenlandse zaken afgesloten op 8 juli 2016. Het betreft het protocol van onderhandelingen 24/1.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Buitenlandse Zaken, D. REYNDERS De Minister van Ontwikkelingssamenwerking, A. DE CROO

ADVIES 59.493/4 VAN 27 JUNI 2016 OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT `TOT VASTSTELLING VAN HET STATUUT VAN DE AMBTENAREN VAN DE BUITENLANDSE CARRIERE EN DE CONSULAIRE CARRIERE' Op 30 mei 2016 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door Vice-Eerste Minister en Minister van Buitenlandse en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren van de buitenlandse carrière en de consulaire carrière'.

Het ontwerp is door de vierde kamer onderzocht op 27 juni 2016. De kamer was samengesteld uit Pierre LIENARDY, kamervoorzitter, Martine BAGUET en Bernard BLERO, staatsraden, en Colette GIGOT, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Stéphane TELLIER, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Martine BAGUET. Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 27 juni 2016.

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat die drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Voorafgaande opmerking De voorliggende adviesaanvraag volgt op de vernietiging van het koninklijk besluit van 4 juli 2014 `tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren van de buitenlandse carrière en de consulaire carrière' bij arrest nr. 234.747 van de Raad van State van 17 mei 2016 (1).

Als gevolg van die vernietiging wil de adviesaanvrager een nieuw koninklijk besluit `tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren van de buitenlandse carrière en de consulaire carrière' uitvaardigen, dat het voorliggende ontwerp vormt. Zoals hij in het verslag aan de Koning vermeldt, zijn de bepalingen van het ontworpen koninklijk besluit identiek aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 4 juli 2014, uitgezonderd artikel 137 betreffende de inwerkingtreding van de tekst (2).

Wat de inhoud betreft, kan worden verwezen naar de opmerkingen in advies 56.257/4, op 21 mei 2014 gegeven over een ontwerp dat ontstaan heeft gegeven aan het koninklijk besluit van 4 juli 2014.

Voorafgaande vormvereisten In de bijlagen bij de adviesaanvraag bevindt zich "Protocol nr. 23/1 betreffende de onderhandelingen die op dinsdag 17 mei 2016 werden gevoerd in het sectorcomité VII - Buitenlandse Zaken" betreffende het ontwerp van koninklijk besluit, ondertekend door de overheid en de representatieve vakorganisaties.

Luidens de notulen van de vergadering van het sectorcomité heeft een vakorganisatie verklaard het niet eens te zijn met het ontwerp, waarbij ze stelt dat "[w]at de procedure betreft (...) artikel 27 tweede en derde lid van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel niet nageleefd [worden]". Ze preciseert dat ze "[z]elfs in geval van dringendheid (...) gezien de tussenliggende feestdag amper twee werkdagen de tijd gekregen [heeft] om deze onderhandeling op zo'n belangrijk KB voor te bereiden". Ze wil niettemin "procedureel meegaand zijn in het belang van de rechtszekerheid (...)".

Artikel 27 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 luidt als volgt : "

Art. 27.De oproepingen met de dagorde worden door de secretaris ten minste tien werkdagen vóór de datum van de vergadering toegezonden aan de leden van de afvaardiging van de overheid en aan de vakorganisaties. De postdatum geldt als bewijs van de verzending.

In dringende gevallen, waarover de voorzitter oordeelt, kan hij de termijn verminderen tot drie werkdagen, zonder dat zulks noodzakelijkerwijze de toepassing van artikel 25, derde lid, tot gevolg heeft.

Bij elke oproeping wordt de documentatie gevoegd die voor de onderhandeling nodig is".

De vergadering van sectorcomité VII heeft op dinsdag 17 mei 2016 plaatsgevonden. Maandag 16 mei 2016 was een feestdag.

Op de vraag wanneer de oproeping, bedoeld in artikel 27 is verzonden, heeft de gemachtigde van de minister de e-mail met de oproeping bezorgd die aan de vakorganisaties is toegestuurd. Die e-mail is op woensdag 11 mei 2016 om 15.57 uur verzonden.

Gelet op de hierboven vermelde feestdag, op het uur waarop die e-mail is verzonden en op de regels voor de berekening van de termijnen luidens welke de eerste dag van een termijn ingaat op de dag na de verzending, moet, tenzij ervan wordt uitgegaan dat zaterdag een werkdag is, worden vastgesteld dat de vakbondsafgevaardigden niet hebben beschikt over drie volledige werkdagen om het ontwerp van koninklijk besluit te onderzoeken.

Daaruit volgt dat het voorafgaand vormvereiste niet op regelmatige wijze vervuld is, aangezien het protocol van akkoord is ondertekend na afloop van een vergadering die, gelet op artikel 27, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 september 1984, niet regelmatig is gehouden.

De steller van het ontwerp moet erop toezien dat dat vormvereiste naar behoren wordt vervuld.

De Griffier, De Voorzitter, C. Gigot. P. Liénardy. _______ Nota's (1) RvS 17 mei 2016, nr.234.747, de Crombrugghe de Picquendaele. (2) Er moet worden opgemerkt dat het ontworpen koninklijk besluit ook een artikel 127/1 bevat dat identiek is aan het artikel 127/1 dat in het koninklijk besluit van 4 juli 2014 is ingevoegd bij een koninklijk besluit van 2 oktober 2015 `tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 juli 2014 tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren van de buitenlandse carrière en de consulaire carrière', waarover in advies 58.091/4 van 16 september 2015 geen enkele opmerking is gemaakt.

21 JULI 2016. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren van de buitenlandse carrière en de consulaire carrière FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Grondwet, de artikelen 37 en 107, tweede lid;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 juli 1920 betreffende de inrichting van het Diplomatiek Korps;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 juli 1920 houdende nieuwe inrichting van het consulair korps;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 augustus 1923 betreffende de inrichting van het korps der kanseliers, de dragomannen en tolken;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 april 1956 tot vaststelling van het statuut der personeelsleden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 februari 1999 tot vaststelling van de schalen verbonden aan de bijzondere graden van de carrière Buitenlandse Dienst en van de Kanselarijcarrière van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 augustus 1999 tot vaststelling van de schalen verbonden aan de bijzondere graden van de carrière van de Attachés voor Internationale Samenwerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking;

Gelet op het advies van het Directiecomité, gegeven op 25 maart 2016;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 18 april 2016;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 4 mei 2016;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister belast met Ambtenarenzaken, gegeven op 12 mei 2016;

Gelet op de protocollen van onderhandelingen 23/1 en 24/1 van het Sectorcomité VII Buitenlandse Zaken, gesloten op 17 mei 2016 en 8 juli 2016;

Gelet op artikel 8, § 1, 4° van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging, is dit besluit vrijgesteld van een regelgevingsimpactanalyse omdat het bepalingen van autoregulering betreft;

Gelet op het advies nr. 59.493/4 van de Raad van State, gegeven op 27 juni 2016, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende dat de Raad van State in het arrest nr. 234.747 van 17 mei 2016 is overgegaan tot de vernietiging van het koninklijk besluit van 4 juli 2014 tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren van de buitenlandse carrière en van de consulaire carrière;

Overwegende dat de vernietiging door het arrest van 17 mei 2016 van het koninklijk besluit van 4 juli 2014 tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren van de buitenlandse carrière en van de consulaire carrière elke wettelijke basis wegneemt voor de procedures die werden opgestart na de inwerkingtreding van het vermelde koninklijk besluit van 4 juli 2014;

Overwegende dat, meer in het bijzonder, op basis van het koninklijk besluit van 4 juli 2014 44 stagiairs van de buitenlandse carrière in functie zijn getreden op 1 maart 2016;

Overwegende dat tuchtstraffen werden uitgesproken en ordemaatregelen werden genomen in het belang van de dienst op basis van het koninklijk besluit van 4 juli 2014;

Dat nog steeds tuchtprocedures en ordemaatregelen hangende zijn op basis van het vermelde koninklijk besluit;

Overwegende dat op basis van de bepalingen van het koninklijk besluit van 4 juli 2014 een bevorderingsprocedure lopende is van ambtenaren van de consulaire carrière naar het niveau A van de buitenlandse carrière;

Overwegende dat de rechtszekerheid dient te worden gegarandeerd en de continuïteit van de openbare dienst moet worden verzekerd;

Overwegende, bijgevolg, dat het dan ook van belang is om de bepalingen van het koninklijk besluit van 4 juli 2014 te hernemen in het kader van het voorliggende koninklijk besluit en dit te laten terugwerken tot op 1 augustus 2014 om te verhinderen dat afbreuk wordt gedaan aan de rechtszekerheid, de goede werking en de continuïteit van de openbare dienst;

Overwegende dat het feit dat het voorliggende besluit de bepalingen van het koninklijk besluit van 4 juli 2014 herneemt, bijgevolg geen afbreuk doet aan de rechtszekerheid die vereist dat de inhoud van het recht voorzienbaar en gekend kan zijn in die zin dat iedereen redelijkerwijze de gevolgen van een handeling kan voorzien wanneer deze wordt gesteld;

Op de voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Ontwikkelingssamenwerking en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL 1. - Definities en algemene bepalingen HOOFDSTUK 1. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "de FOD" : de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;2° "een post" : een ambassade, een permanente vertegenwoordiging, een consulaat-generaal, een consulaat, een vice-consulaat of een consulair agentschap;3° "het statuut van het Rijkspersoneel" : het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel;4° "de minister" : de Minister van Buitenlandse Zaken;5° "de afgevaardigd bestuurder" : de Afgevaardigd Bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid;6° "de voorzitter" : de Voorzitter van het Directiecomité van de FOD;7° "de stafdirecteur" : de Stafdirecteur van de Stafdirectie Personeel en Organisatie van de FOD;8° "het verlofbesluit" : het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de Rijksbesturen;9° "de bezoldigingsregeling" : het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt;10° "de klasse" : een groepering van functies van vergelijkbare complexiteit, technische expertise en verantwoordelijkheden;11° "de functie" : het geheel van taken en verantwoordelijkheden die de ambtenaar op zich dient te nemen;12° "werkdagen" : alle dagen met uitzondering van de zaterdagen, zondagen en feestdagen. HOOFDSTUK 2. - Algemene bepalingen

Art. 2.§ 1. Dit besluit is van toepassing op de ambtenaren van : 1° de buitenlandse carrière;2° de consulaire carrière. § 2. Het gebruik van de mannelijke vorm in dit besluit is gemeenslachtig.

Art. 3.De ambtenaren van de buitenlandse carrière en de consulaire carrière zijn onderworpen : 1° aan de bepalingen van het statuut van het Rijkspersoneel, met uitzondering van de artikelen 3 tot en met 6 bis, 14, 14bis, 15 tot en met 19, 20 tot en met 26, 27 tot en met 39, 45 tot en met 48, 49 tot en met 52, 56 tot en met 62, 70 tot en met 76, 77 tot en met 81 bis, 94, 103, 107, 116 en 117;2° aan de bezoldigingsregeling, met uitzondering van de artikelen 5 tot en met 7, 8, lid 1, 13, § 3, 20 tot en met 28, 30 tot en met 62;3° aan de uitvoeringsbesluiten van het statuut van het Rijkspersoneel, opgesomd in bijlage 1;4° aan de besluiten opgesomd in bijlage 2. De bepalingen van de artikelen 8, 9, 10 en 13 van het statuut van het Rijkspersoneel en van het artikel 74 zijn van toepassing zelfs wanneer de ambtenaar van de buitenlandse carrière en de consulaire carrière voltijds met verlof, in disponibiliteit of in non-activiteit is.

Art. 4.De ambtenaren van de buitenlandse carrière en de consulaire carrière zijn er toe gehouden de functies uit te oefenen die hen bij het hoofdbestuur of bij een post worden toevertrouwd.

Art. 5.De vrijheid van meningsuiting die erkend wordt in artikel 10 van het statuut van het Rijkspersoneel mag de internationale betrekkingen van België niet in het gedrang brengen.

TITEL 2. - Buitenlandse carrière HOOFDSTUK 1. - De werving Afdeling 1. - Benoemingsvoorwaarden

Art. 6.Niemand kan tot ambtenaar van de buitenlandse carrière worden benoemd indien hij niet aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° de in artikel 7 gestelde toelaatbaarheidsvereisten vervullen;2° slagen voor de selectie, voorzien in de artikelen 8 tot en met 13;3° met goed gevolg de stage, voorzien in de artikelen 14 tot en met 27, volbrengen;4° slagen voor het taalexamen bedoeld in artikel 47, § 5 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966. Aan de voorwaarde bedoeld in het eerste lid, 4° moet voldaan zijn uiterlijk voor de aanvang van het tweede deel van de stage.

De stagiair die voor de aanvang van het tweede deel van de stage niet voldoet aan de voorwaarde bedoeld in het eerste lid, 4°, wordt ontslagen met naleving van een opzegtermijn van drie maanden, die ingaat op de eerste dag volgend op de laatste dag van het eerste deel van de stage. Afdeling 2. - De toelaatbaarheidsvereisten

Art. 7.§ 1. De toelaatbaarheidsvereisten zijn de volgende : 1° Belg zijn;2° een gedrag hebben dat overeenstemt met de eisen van de functie;3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;4° voldaan hebben aan de dienstplichtwetten;5° zich persoonlijk niet bevinden in een toestand van belangenconflict;6° houder zijn van één der diploma's of studiegetuigschriften die toegang geven tot het niveau A van de Rijksbesturen;7° geslaagd zijn voor het taalexamen bedoeld in het artikel 14, tweede lid van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken gecoördineerd op 18 juli 1966. § 2. Een afwijking van de in de paragraaf 1, 6°, bedoelde diplomavoorwaarde kan door de minister bevoegd voor Ambtenarenzaken worden toegestaan : 1° hetzij voor de kandidaten die houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift van een lager niveau, in geval van schaarste op de arbeidsmarkt, na advies van de afgevaardigd bestuurder;2° hetzij, op voorstel van de minister, voor de kandidaten die houder zijn van een attest dat getuigt van generieke competenties die buiten diploma zijn verworven en toegang geeft tot het niveau A.Dit getuigschrift wordt uitgereikt door het Selectiebureau van de Federale Overheid en zijn geldigheidsduur wordt bepaald op vijf jaar vanaf de datum van zijn aflevering. § 3. Wanneer die voorwaarde gewettigd is wegens de behoeften van de dienst, kan de minister, na advies van de afgevaardigd bestuurder, het bezit voorschrijven van bijzondere diploma's of studiegetuigschriften, die krachtens de reglementering in aanmerking komen voor de betrekkingen van niveau A in de Rijksbesturen. § 4. Bij het organiseren van een vergelijkende selectie stelt de afgevaardigd bestuurder de datum vast waarop de kandidaat moet voldoen aan de voorwaarden inzake diploma's of studiegetuigschriften.

De afgevaardigd bestuurder gaat de voorwaarden inzake diploma's of studiegetuigschriften na.

Zodra de afgevaardigd bestuurder, in de loop van een vergelijkende selectie, vaststelt dat een kandidaat niet voldoet of niet zal kunnen voldoen aan de voorwaarden inzake diploma's of studiegetuigschriften, sluit hij deze van de vergelijkende selectie uit en geeft hij hem kennis van zijn beslissing. Afdeling 3. - De selectie

Onderafdeling 1. - De vergelijkende selectie voor de toelating tot het eerste deel van de stage

Art. 8.§ 1. Voor de werving in de buitenlandse carrière organiseert de afgevaardigd bestuurder, op verzoek van de minister, een vergelijkende selectie die leidt tot een rangschikking van de geslaagden. § 2. De afgevaardigd bestuurder kondigt de organisatie van een vergelijkende selectie aan door ten minste een bericht in het Belgisch Staatsblad.

Het bericht vermeldt : 1° de uiterste datum voor kandidatuurstelling;2° de samenstelling van een reserve van geslaagden, de duur en de omvang ervan;3° de toelaatbaarheidsvereisten;4° het volledige programma van de vergelijkende selectie;5° de benoemingsvoorwaarden. De minister of zijn afgevaardigde bepaalt de omvang van de reserve van geslaagden.

De kandidaat beschikt over ten minste eenentwintig dagen, vanaf de datum van bekendmaking van het bericht in het Belgisch Staatsblad, om zich kandidaat te stellen. § 3. Na het afsluiten van de inschrijvingen, kan de minister, op voorstel van de afgevaardigd bestuurder, wanneer deze oordeelt dat het aantal ingeschreven kandidaten het rechtvaardigt, aan het programma van de vergelijkende selectie een voorexamen toevoegen.

Het bericht in het Belgisch Staatsblad bedoeld in paragraaf 2 vermeldt de mogelijke organisatie van het voorexamen.

Het programma van de vergelijkende selectie vermeldt de aard van het voorexamen en, in voorkomend geval, de materie waarop het betrekking zal hebben.

Tot de vergelijkende selectie wordt enkel de kandidaat toegelaten die bij het voorexamen vijftig procent van de punten heeft behaald.

Voor de rangschikking van de geslaagden bij de vergelijkende selectie wordt geen rekening gehouden met de behaalde resultaten op het voorexamen.

Art. 9.§ 1. Het programma van de vergelijkende selectie omvat : 1° een proef met betrekking tot de generieke bekwaamheden die vereist zijn voor het uitoefenen van de functie en die ten minste een schriftelijke proef omvat bestaande uit de samenvatting van en de kritische commentaar op een voordracht;2° een mondelinge proef die moet toelaten de belangstelling te beoordelen die de kandidaat heeft voor de verdediging van de Belgische belangen in het buitenland en de opdrachten van de FOD;3° een taalexamen met betrekking tot de kennis van de Engelse taal, waarvan het niveau overeenstemt met het niveau C1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen, zoals opgesteld door de Raad van Europa, voor de spreekvaardigheid en de schrijfvaardigheid. De generieke bekwaamheden bedoeld in het eerste lid, 1° zijn de volgende : 1° het beheren van informatie;2° het beheren van taken;3° het leidinggeven;4° de interpersoonlijke relaties. § 2. Het programma van de vergelijkende selectie wordt vastgesteld door de afgevaardigd bestuurder, na overleg met de minister of zijn afgevaardigde.

Art. 10.§ 1. De afgevaardigd bestuurder bepaalt de volgorde van de proeven.

De afgevaardigd bestuurder bepaalt het aantal punten dat aan de vergelijkende selectie in zijn geheel en aan elk van de proeven wordt toegekend.

Tot de volgende proef wordt enkel de kandidaat toegelaten die bij de vorige proef minimum vijftig procent van de punten behaalde.

Om voor de vergelijkende selectie te slagen, moet de kandidaat in totaal zestig procent van de punten halen voor het geheel van de proeven. § 2. Na het afsluiten van het proces-verbaal van de vergelijkende selectie ontvangt iedere kandidaat bericht van zijn resultaat. § 3. De geslaagde voor een vergelijkende selectie zoals voorzien in artikel 8, behoudt het voordeel van zijn slagen gedurende een jaar vanaf de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de vergelijkende selectie.

De afgevaardigd bestuurder kan de geldigheid van de wervingsreserves, op degelijk gemotiveerd verzoek van de minister of zijn afgevaardigde, één keer verlengen met een periode van maximaal een jaar.

Indien het gedurende deze periode nodig is aan te werven, dan worden de geslaagden die aan de gestelde voorwaarden voldoen, in de volgorde van hun rangschikking tot de stage toegelaten.

De rangschikking wordt bepaald op basis van de punten die behaald werden bij de proeven, bedoeld in artikel 9, § 1, eerste lid, 1° en 2°.

Onder de geslaagden van twee of meer vergelijkende selecties, wordt voorrang verleend aan de geslaagde van de vergelijkende selectie waarvan het proces-verbaal op de verst afgelegen datum is afgesloten. § 4. De leden van de jury worden door de afgevaardigd bestuurder of zijn afgevaardigde aangeduid, in overleg met de minister of zijn afgevaardigde.

Onderafdeling 2. - Examen voor de toelating tot het tweede deel van de stage

Art. 11.Het examen voor de toelating tot het tweede deel van de stage omvat een proef waarvan de inhoud door de minister of zijn afgevaardigde wordt bepaald.

Deze proef handelt over de tijdens de stage verworven kennis inzake de materies die vastgelegd worden in het stageplan.

Art. 12.§ 1. Om voor het examen voor de toelating tot het tweede deel van de stage te slagen, moet de stagiair zestig procent van de punten behalen. § 2. De leden van de jury worden door de minister of zijn afgevaardigde aangeduid.

Art. 13.De stagiair die niet geslaagd is voor het examen voor de toelating tot het tweede deel van de stage, kan een tweede maal deelnemen aan dit examen.

Een nieuw examen voor de toelating tot het tweede deel van de stage wordt georganiseerd in de loop van de derde maand die volgt op het einde van het eerste deel van de stage.

De stagiair blijft aangesteld bij het hoofdbestuur tot het slagen voor dit examen.

De stagiair, die definitief niet geslaagd is voor het examen voor de toelating tot het tweede deel van de stage, wordt ontslagen met naleving van een opzegtermijn van drie maanden, die ingaat op de dag van de betekening van de beslissing. HOOFDSTUK 2. - De stage Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 14.§ 1. De minister laat de geslaagden toe tot het eerste deel van de stage in de volgorde van rangschikking van de vergelijkende selectie en benoemt hen in de hoedanigheid van stagiair. Zij worden in die hoedanigheid in dienst geroepen met het genot van al hun administratieve en geldelijke rechten, uiterlijk de eerste dag van de derde maand volgend op die van de toelaatbaarheidsverklaring.

Wanneer een geslaagde een opzegperiode moet volbrengen in toepassing van de toepasselijke bepalingen in een Staat die deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte of in de Zwitserse Bondsstaat of bij een instelling van de Europese Gemeenschappen of een instelling die opgericht werd door of krachtens een van de verdragen welke ze regelen, wordt de in het eerste lid vastgestelde termijn verlengd tot de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop de opzegtermijn verstrijkt.

Het eerste lid doet geen afbreuk aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 1 juni 1964 tot vaststelling van de administratieve toestand van sommige ambtenaren van de rijksbesturen, die in vredestijd militaire prestaties verrichten of diensten volbrengen ter uitvoering van de wet van 3 juni 1964 houdende het statuut van de gewetensbezwaarden. § 2. De geslaagde die niet tot de stage wordt opgeroepen, wordt in de reserve gehouden in zijn oorspronkelijke rangschikking.

De geslaagde die een betrekking aanvaardt, is gehouden deze op te nemen.

Diegene die, na aanvaarding, weigert om de stage aan te vangen, wordt definitief geschrapt van de reserve van geslaagden.

De geslaagde, die voorlopig geen gevolg wenst te geven aan een verzoek tot het aanvatten van de stage, krijgt uitstel. Tijdens dit uitstel, waarvan de duur de geldigheidsdatum van de reserve niet mag overschrijden, verliest hij het voordeel van zijn plaats in de rangschikking. Met zijn kandidatuur wordt geen rekening meer gehouden tenzij op zijn verzoek.

Art. 15.De stagiair heeft niet de hoedanigheid van ambtenaar van de buitenlandse carrière in de zin van dit besluit.

De bepalingen van dit besluit en van de besluiten die het wijzigen of aanvullen, gelden voor hem slechts in zoverre zij uitdrukkelijk op hem toepasselijk zijn verklaard.

Art. 16.Gedurende de stageperiode verkrijgt de stagiair de weddeschaal NA11.

Art. 17.Zijn van toepassing op de stagiair : 1° de bepalingen van de artikelen 7 tot en met 13, 14ter, 33bis, 99, 100, tweede lid, 101, eerste lid, 112, 113, eerste lid, 1° en 2° van het statuut van het Rijkspersoneel;2° de bepalingen van de artikelen 4 tot en met 5, 49 tot en met 55, § 1, 56 en 61 tot en met 100.

Art. 18.§ 1. Voor de berekening van de duur van de stage worden alle perioden waarin de stagiair in dienstactiviteit is, in aanmerking genomen.

Zelfs als de stagiair in dienstactiviteit is, hebben perioden van afwezigheid gedurende de stage een schorsing van die laatste tot gevolg, van zodra ze, in één of verschillende malen, dertig werkdagen overschrijden.

Komen voor de berekening van deze afwezigheidsdagen niet in aanmerking : 1° het jaarlijks vakantieverlof;2° de verloven toegestaan met toepassing van de artikelen 81, § 1 en § 2 en 82 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;3° de verloven bedoeld in de artikelen 14, 15 en 20 van het verlofbesluit. § 2. In geval van schorsing van de stage behoudt de betrokkene zijn hoedanigheid van stagiair en zijn administratieve stand wordt vastgesteld overeenkomstig de reglementaire bepalingen die op hem van toepassing zijn. § 3. Na afloop van een afwezigheid die een schorsing van de stage tot gevolg heeft gehad tijdens het eerste deel van deze stage, beslist de voorzitter of zijn afgevaardigde, na overleg met de stafdirecteur, of het noodzakelijk is dat de stagiair tijdens de voor de stage vastgestelde periode zijn opleiding voltooit of om deze vorming te verdagen naar de volgende stageperiode.

In dit geval behoudt de stagiair, in de tussentijd, de hoedanigheid van stagiair. § 4. De stagiair die verwezen wordt naar de volgende stageperiode omwille van een onderbreking van zijn opleiding wegens ziekte of gebrekkigheid, wordt, van zodra zijn afwezigheid een einde neemt, in dienstactiviteit gehouden.

Art. 19.§ 1. De stagiair kan gedurende de stage ontslagen worden wegens beroepsongeschiktheid met naleving van een opzegtermijn van drie maanden. § 2. Elke zware fout begaan tijdens de stage kan aanleiding geven tot een ontslag zonder opzegtermijn voor de stagiair.

De betrokkene moet voorafgaand gehoord of ondervraagd worden door de voorzitter of zijn afgevaardigde. § 3. Het ontslag, bedoeld in paragrafen 1 en 2, wordt uitgesproken door de minister of zijn afgevaardigde op gemotiveerd voorstel van de interdepartementale beroepscommissie inzake evaluatie.

Art. 20.Gedurende de stage kan de stagiair geen verlof wegens opdracht krijgen overeenkomstig de artikelen 95 tot en met 112 van het verlofbesluit. Afdeling 2. - Organisatie van de stage

Art. 21.§ 1. De minister neemt de nodige schikkingen voor : 1° de organisatie van de stage;2° het opstellen van het stageplan;3° het vaststellen van de evaluatiecriteria voor de beoordeling tijdens de stage;4° het vaststellen van de evaluatiecriteria voor de vergelijkende selectie zoals voorzien in artikel 8 en het examen zoals voorzien in artikel 11. § 2. De stage wordt geplaatst onder de verantwoordelijkheid van de stafdirecteur of zijn afgevaardigde.

Art. 22.De stage duurt vierentwintig maanden.

In de gevallen voorzien in artikel 18 doch met uitzondering van de verwijzing naar de volgende stageperiode voorzien in paragraaf 3 van dat artikel, kan de stage verlengd worden. Afdeling 3. - Het eerste deel van de stage

Art. 23.In de periode voorafgaand aan het examen voorzien in artikel 11, verricht de stagiair zijn stage op het hoofdbestuur.

De directe hiërarchische meerdere stelt op regelmatige tijdstippen die worden vastgelegd door de minister in functie van de duur van deze periode, een beoordelingsverslag op over de professionele bekwaamheden van de stagiair.

Elk verslag wordt naar de stafdirecteur of zijn afgevaardigde gestuurd en medegedeeld aan de stagiair.

De stagiair kan hierop zijn opmerkingen maken.

De verslagen en de eventuele opmerkingen worden in zijn persoonlijk dossier opgenomen.

Art. 24.Wanneer de verslagen vermeld in artikel 23 in het geheel gunstig zijn voor de stagiair, geeft de voorzitter of zijn afgevaardigde de stagiair de toelating om zich aan te bieden voor het examen voor de toelating tot het tweede deel van de stage.

Art. 25.§ 1. Wanneer de verslagen vermeld in artikel 23 niet in het geheel gunstig zijn voor de stagiair, dan vat de stafdirecteur of zijn afgevaardigde de interdepartementale beroepscommissie inzake evaluatie. Te dien einde maakt hij een verslag op.

Dit verslag wordt aan de stagiair meegedeeld en deze kan hierop zijn opmerkingen maken.

Het verslag en de eventuele opmerkingen worden in zijn persoonlijk dossier opgenomen. § 2. Nadat de interdepartementale beroepscommissie inzake evaluatie alle nuttige informatie heeft ingewonnen, in het bijzonder bij de betrokken directe hiërarchische meerderen, nodigt zij de stagiair uit om te worden gehoord alvorens een beslissing te nemen.

De stagiair verschijnt in persoon; hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze. Deze persoon mag geen deel uitmaken van de interdepartementale beroepscommissie inzake evaluatie.

Wanneer de stagiair, hoewel regelmatig opgeroepen, zonder geldig excuus niet verschijnt, neemt de interdepartementale beroepscommissie inzake evaluatie een beslissing.

De interdepartementale beroepscommissie inzake evaluatie spreekt zich uit op grond van het in paragraaf 1 bedoelde verslag van de stafdirecteur of zijn afgevaardigde, zelfs indien de stagiair een geldig excuus kan inroepen, zodra de zaak het voorwerp van een tweede zitting uitmaakt. § 3. De interdepartementale beroepscommissie inzake evaluatie beslist om de stagiair toelating te geven om zich aan te bieden bij het examen voor de toelating tot het tweede deel van de stage of legt aan de minister of zijn afgevaardigde een gemotiveerd voorstel tot ontslag voor. Afdeling 4. - Het tweede deel van de stage

Art. 26.Na geslaagd te zijn voor het examen, voorzien in artikel 11, wordt de stagiair voor maximum twaalf maanden op post gestuurd om zich vertrouwd te maken met de verschillende onderwerpen die deel uitmaken van het stageprogramma en het functioneren op een post.

Art. 27.§ 1. Gedurende deze periode stelt het posthoofd op regelmatige tijdstippen die worden vastgelegd door de minister in functie van de duur van deze periode, een beoordelingsverslag over de professionele bekwaamheden van de stagiair op.

Elk verslag wordt naar de stafdirecteur of zijn afgevaardigde gestuurd en medegedeeld aan de stagiair.

De stagiair mag hierop zijn opmerkingen maken.

De verslagen en de eventuele opmerkingen worden in zijn persoonlijk dossier opgenomen. § 2. Ten laatste vijfenveertig dagen voor het einde van de stage, laat het posthoofd een eindverslag toekomen aan de stafdirecteur of zijn afgevaardigde, dat hij eveneens aan de stagiair meedeelt.

De stagiair kan hierop zijn opmerkingen maken binnen een termijn van vijftien dagen vanaf de dag van het ontvangen van het eindverslag.

Het verslag en de eventuele opmerkingen worden in zijn persoonlijk dossier opgenomen. § 3. In de loop van de laatste stagemaand vat de stafdirecteur of zijn afgevaardigde de voorzitter of zijn afgevaardigde met het eindverslag.

Wanneer dit eindverslag in het geheel gunstig is voor de stagiair, stelt de minister of zijn afgevaardigde de stagiair voor voor benoeming.

Wanneer dit eindverslag niet in het geheel gunstig is voor de stagiair, dan vat de voorzitter of zijn afgevaardigde de interdepartementale beroepscommissie inzake evaluatie. § 4. Nadat de interdepartementale beroepscommissie inzake evaluatie alle nuttige informatie heeft ingewonnen, nodigt zij de stagiair uit om te worden gehoord alvorens een beslissing te nemen.

De stagiair verschijnt in eigen persoon; hij kan zich laten bijstaan door de persoon van zijn keuze. Deze persoon mag geen deel uitmaken van de interdepartementale beroepscommissie inzake evaluatie.

Indien, alhoewel regelmatig opgeroepen, de stagiair zonder geldig excuus niet verschijnt, neemt de interdepartementale beroepscommissie inzake evaluatie een beslissing.

De interdepartementale beroepscommissie inzake evaluatie spreekt zich uit op grond van het eindverslag, zelfs indien de stagiair een geldig excuus kan inroepen, zodra de zaak het voorwerp van een tweede zitting uitmaakt. § 5. De interdepartementale beroepscommissie inzake evaluatie beslist ofwel dat de stagiair geschikt is voor benoeming ofwel legt zij aan de minister of zijn afgevaardigde een gemotiveerd voorstel van ontslag voor. HOOFDSTUK 3. - De benoeming en de indiensttreding als ambtenaar van de buitenlandse carrière Afdeling 1. - De benoeming als ambtenaar van de buitenlandse carrière

Art. 28.§ 1. De stagiair die aan de benoemingsvoorwaarden opgesomd in artikel 6 voldoet, wordt door Ons, op voorstel van de minister, benoemd als ambtenaar van de buitenlandse carrière in de klasse A2.

De stagiair die op het einde van zijn stage niet voldoet aan de benoemingsvoorwaarden voorzien in artikel 6, verliest ambtshalve en zonder vooropzeg zijn hoedanigheid van stagiair.

Op het ogenblik van hun benoeming worden de stagiairs alfabetisch gerangschikt. § 2. Voor de berekening van de geldelijke anciënniteit en voor zijn rangschikking neemt de stagiair zijn rang in op de datum waarop hij zijn stage heeft aangevat. Afdeling 2. - De indiensttreding

Art. 29.De stagiair legt de eed af bij zijn benoeming als ambtenaar van de buitenlandse carrière.

Hij wordt geacht in dienst te treden in die hoedanigheid vanaf het moment van zijn eedaflegging.

Indien hij weigert de eed af te leggen, wordt zijn benoeming als onbestaande beschouwd.

Art. 30.De eed wordt afgelegd in de handen van de minister of van zijn afgevaardigde. HOOFDSTUK 4. - Hiërarchie, evaluatie en bevorderingen Afdeling 1. - Hiërarchie

Art. 31.§ 1. De buitenlandse carrière maakt deel uit van het niveau A van het Rijkspersoneel, zoals bepaald in artikel 3 van het statuut van het Rijkspersoneel. § 2. De buitenlandse carrière bevat vier klassen, genummerd van A2 tot A5 die de hoogste is.

De ambtenaar treedt in dienst in de klasse A2 en wordt bekleed met de weddeschaal NA21. § 3. De ambtenaar benoemd in de klasse A2 en bekleed met de weddeschaal NA21 of NA22, draagt de titel van Ambassadesecretaris.

De ambtenaar benoemd in de klasse A2 en bekleed met de weddeschaal NA23, NA24 of NA25, draagt de titel van Eerste Ambassadesecretaris.

De ambtenaar benoemd in de klasse A3 en bekleed met de weddeschaal NA31 of NA32, draagt de titel van Ambassaderaad.

De ambtenaar benoemd in de klasse A3 en bekleed met de weddeschaal NA33, NA34 of NA35, draagt de titel van Eerste Ambassaderaad.

De ambtenaar benoemd in de klasse A4 draagt de titel van Gevolmachtigd Minister.

De ambtenaar benoemd in de klasse A5 draagt de titel van Buitengewoon en Gevolmachtigd Ambassadeur. § 4. De weddeschalen zijn diegene die vastgesteld zijn in artikel 8, tweede tot en met vijfde lid van de bezoldigingsregeling en in bijlage I van de bezoldigingsregeling. § 5. De functies uitgeoefend door de ambtenaren van de buitenlandse carrière worden geklasseerd door de minister met toepassing van de volgende criteria : 1° de complexiteit van de taken die uit de functie voortvloeien;2° de weerslag van de functie op de internationale relaties van België;3° het niveau van representatie die uit de functie voortvloeit;4° het belang van de budgettaire middelen van de Belgische Staat die in het kader van de functie geëngageerd of beheerd worden, in het bijzonder op het gebied van ontwikkelingssamenwerking;5° het aantal en het niveau van de personeelsleden waarvan de ambtenaar van de buitenlandse carrière het beheer verzekert. Afdeling 2. - Evaluatie

Art. 32.Voor de toepassing van artikel 5, tweede lid, 3°, van het koninklijk besluit van 24 september 2013 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt is de aanstelling op post of op het hoofdbestuur een verandering van functie.

Art. 33.Voor de ambtenaren van de buitenlandse carrière die hoofd van een post zijn, vinden de volgende gesprekken plaats door middel van een schriftelijk overleg : 1° het functiegesprek;2° het planningsgesprek;3° in voorkomend geval, het functioneringsgesprek;4° het evaluatiegesprek. Afdeling 3. - Bevorderingen

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 34.Er zijn twee soorten bevorderingen : 1° wat de administratieve loopbaan betreft, is de bevordering de benoeming van de ambtenaar tot de hogere klasse;2° wat de geldelijke loopbaan betreft, is de bevordering de toekenning aan de ambtenaar in zijn klasse van de weddeschaal hoger dan die welke hij genoot;ze wordt "bevordering in weddeschaal" genoemd.

Art. 35.De bevordering tot de hogere klasse is afhankelijk van de vacature van een betrekking en wordt verleend na met redenen omkleed advies van het Directiecomité.

De bevordering tot de hogere klasse wordt door Ons verleend.

De bevordering in weddeschaal wordt door de minister of zijn afgevaardigde verleend.

Art. 36.Om een bevordering of een bevordering in weddeschaal te bekomen, moet de ambtenaar zich bevinden in een administratieve stand waarin hij zijn aanspraken op bevordering kan doen gelden.

Bovendien mag hij geen vermelding "onvoldoende" hebben gekregen op het einde van zijn evaluatie.

Onderafdeling 2. - Voorwaarden voor bevordering tot de hogere klasse

Art. 37.Kan worden bevorderd tot de klasse A3, de ambtenaar van de klasse A2 : 1° die een klasse-anciënniteit van vier jaar heeft;2° die slaagt in een taalexamen met betrekking tot de kennis van een andere taal dan de Engelse, Franse of Nederlandse taal waarvan het niveau overeenstemt met het niveau B1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen, zoals opgesteld door de Raad van Europa, voor de spreekvaardigheid en de schrijfvaardigheid. De minister of zijn afgevaardigde stelt de lijst van andere talen bedoeld in lid 1, 2° vast.

Art. 38.Kan worden bevorderd tot de klasse A4, de ambtenaar van de klasse A3 die een klasse-anciënniteit van vijf jaar heeft.

Art. 39.Kan worden bevorderd tot de klasse A5, de ambtenaar van de klasse A4 die een klasse-anciënniteit van vijf jaar heeft.

Art. 40.De bevordering heeft plaats in de eerste weddeschaal van de hogere klasse.

In afwijking van het eerste lid krijgt de ambtenaar die bevorderd is naar de hogere weddeschaal en bezoldigd is in de weddeschaal bedoeld in de eerste kolom van onderstaande tabel de weddeschaal van zijn klasse vermeld in de tweede kolom :

Kolom 1/Colonne 1

Kolom 2/Colonne 2

NA23

NA32

NA24

NA33

NA25

NA34

NA34

NA42

NA35

NA43

NA43

NA52

NA44

NA53


Onderafdeling 3. - Bevorderingsprocedure tot de hogere klasse

Art. 41.§ 1. De vacature van een door bevordering tot de hogere klasse te begeven betrekking wordt ter kennis gebracht van de bevorderbare ambtenaren door middel van een bekendmaking van vacante betrekking.

De bekendmaking van vacante betrekking bevat de elementen betreffende de vacante functies toegankelijk voor de ambtenaren van de bedoelde klasse om de kandidaten toe te laten te solliciteren met kennis van zaken.

De bekendmaking van vacante betrekking wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

De ambtenaren, worden, ten informatieve titel, op de hoogte gebracht van deze publicatie per mail of, bij gebreke hiervan, per brief. § 2. Er wordt alleen rekening gehouden met de titels en verdiensten van de ambtenaren die hun kandidatuur, vergezeld van een motivering, hebben ingediend per aangetekend schrijven, via een gelijkgestelde elektronische procedure of via de diplomatieke tas voor de ambtenaren op post, waarbij het inschrijvingsborderel de verzenddatum aantoont, binnen een termijn van twintig werkdagen die ingaat op de eerste werkdag volgend op de dag van de publicatie in het Belgisch Staatsblad.

Wanneer de eerste of de laatste dag van de termijn een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, wordt de termijn verlengd tot de volgende werkdag.

Het is de ambtenaar toegelaten bij voorbaat naar elke betrekking te dingen die tijdens zijn afwezigheid vacant zou worden verklaard. De geldigheid van een dergelijke sollicitatie is beperkt tot twee maanden.

Art. 42.Het Directiecomité doet een voorlopig voorstel van rangschikking gebaseerd op de titels en verdiensten van de ambtenaren en hun geschiktheid om de vacante betrekking waar te nemen.

Art. 43.§ 1. Het voorlopig voorstel van rangschikking dat is opgemaakt voor elke vacante betrekking wordt schriftelijk ter kennis gebracht van alle kandidaten die hun kandidatuur geldig hebben ingediend.

Deze betekening bevat ten minste de volgende gegevens : 1° de rangschikking van de kandidaten;2° het meedelen aan de ambtenaar die zich benadeeld zou achten van de mogelijkheid om binnen twintig dagen na de kennisgeving een bezwaarschrift in te dienen bij de voorzitter en om te verzoeken eventueel door het Directiecomité gehoord te worden;3° het gedeelte van de notulen van de zitting van het Directiecomité betreffende het voorstel van rangschikking. Deze betekening gebeurt met naleving van het vertrouwelijk karakter van de feiten die op andere ambtenaren betrekking zouden hebben. § 2. Er wordt alleen rekening gehouden met de bezwaarschriften die de ambtenaren hebben ingediend per aangetekend schrijven, via een gelijkgestelde elektronische procedure of via de diplomatieke tas voor de ambtenaren op post, waarbij het inschrijvingsborderel de verzenddatum aantoont.

Indien de ambtenaar vraagt gehoord te worden, verschijnt hij in persoon, zonder financiële last voor de FOD. Hij mag zich niet laten bijstaan.

Indien de ambtenaar, hoewel regelmatig opgeroepen, zonder geldig excuus, niet verschijnt, wordt de procedure van zijn kant als afgesloten beschouwd.

Het Directiecomité spreekt zich uit, op grond van het schriftelijk bezwaarschrift, zelfs indien de ambtenaar een geldig excuus kan inroepen, zodra het bezwaarschrift het voorwerp van een tweede zitting uitmaakt. § 3. Indien, ingevolge het onderzoek van het bezwaarschrift, het Directiecomité de oorspronkelijke rangschikking niet verandert, wordt deze beslissing enkel aan de kandidaat die het bezwaarschrift heeft ingediend, ter kennis gebracht.

Indien het Directiecomité daarentegen een nieuwe rangschikking opmaakt, wordt deze, volgens de in paragraaf 1 bedoelde procedure, aan alle kandidaten die geldig hun kandidatuur hebben ingediend, ter kennis gebracht.

Indien een ambtenaar zich benadeeld acht, kan hij een bezwaarschrift indienen volgens de in paragraaf 2 bedoelde procedure. De ambtenaar die werd gehoord overeenkomstig paragraaf 2, mag niet vragen opnieuw gehoord te worden.

Ten gevolge van een nieuwe beraadslaging brengt het Directiecomité de definitieve rangschikking ter kennis van alle kandidaten die hun kandidatuur geldig ingediend hebben en bezorgt die aan de minister. § 4. Indien de minister niet kan instemmen met het definitieve voorstel van het Directiecomité en indien hij een andere kandidaat voordraagt, moet zijn voorstel met bijzondere redenen omkleed zijn.

Onderafdeling 4. - Mededeling van de beslissingen tot bevordering

Art. 44.De beslissingen tot bevordering worden meegedeeld door de Stafdirectie Personeel en Organisatie van de FOD aan alle ambtenaren die zich kandidaat gesteld hebben overeenkomstig artikel 41, § 2, eerste lid.

Onderafdeling 5. - Voorwaarden voor bevordering in weddeschaal

Art. 45.De ambtenaar wordt van de eerste naar de tweede weddeschaal van zijn klasse bevorderd op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin hij de twee volgende voorwaarden vervult : 1° ten minste drie jaar schaalanciënniteit tellen;2° drie keer in zijn weddeschaal de vermelding "uitzonderlijk" of de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" hebben gekregen.

Art. 46.In afwijking van artikel 45 wordt de ambtenaar van de eerste naar de tweede weddeschaal van zijn klasse bevorderd op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin hij de drie volgende voorwaarden vervult : 1° ten minste twee jaar schaalanciënniteit tellen;2° twee keer in zijn weddeschaal de vermelding "uitzonderlijk" hebben gekregen;3° de vermelding "te verbeteren" noch de vermelding "onvoldoende" in zijn weddeschaal hebben gekregen.

Art. 47.De ambtenaar wordt bevorderd naar de hogere weddeschaal die niet de tweede weddeschaal van zijn klasse is op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin hij de twee volgende voorwaarden vervult : 1° ten minste vijf jaar schaalanciënniteit tellen;2° vijf keer in zijn weddeschaal een van de volgende vermeldingen "uitzonderlijk" of "voldoet aan de verwachtingen" hebben gekregen.

Art. 48.In afwijking van artikel 47 wordt de ambtenaar bevorderd naar de hogere weddeschaal die niet de tweede weddeschaal van zijn klasse is op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin hij de drie volgende voorwaarden vervult : 1° ten minste vier jaar schaalanciënniteit tellen;2° vier keer in zijn weddeschaal de vermelding "uitzonderlijk" hebben gekregen;3° de vermelding "te verbeteren" noch de vermelding "onvoldoende" in zijn weddeschaal hebben gekregen. HOOFDSTUK 5. - Verlofregeling Afdeling 1. - Verlofregeling op post

Art. 49.De ambtenaar mag zijn jurisdictie niet verlaten zonder toestemming.

Art. 50.Het jaarlijks vakantieverlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. Het wordt genomen naar keuze van de ambtenaar met inachtneming van de behoeften van de dienst.

Indien het verlof gesplitst wordt en indien de ambtenaar dit vraagt, omvat het een doorlopende periode van ten minste twee weken.

Het jaarlijks vakantieverlof kan tot 31 december van het jaar daarop worden overgedragen, volgens de door de voorzitter bepaalde voorwaarden.

Art. 51.§ 1. Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijks vakantieverlof.

Het jaarlijks vakantieverlof wordt ook in evenredige mate verminderd wanneer de ambtenaar in de loop van het jaar in dienst treedt, zijn ambt definitief neerlegt of tijdens het jaar de afwezigheden heeft verkregen waarbij de ambtenaar in de administratieve stand disponibiliteit is geplaatst.

Indien het aldus berekende aantal vakantiedagen geen geheel getal vormt, wordt het afgerond naar de onmiddellijke hogere eenheid. § 2. Indien de ambtenaar door de behoeften van de dienst zijn volledig jaarlijks vakantieverlof of een deel ervan niet heeft kunnen nemen vooraleer hij zijn ambt definitief neerlegt, dan heeft hij recht op een compensatietoelage waarvan het bedrag gelijk is aan de laatste activiteitswedde van de ambtenaar die overeenstemt met het aantal niet genomen verlofdagen.

Indien de ambtenaar zonder vooropzeg de hoedanigheid van ambtenaar verliest en hij door zijn vertrek met onmiddellijke ingang zijn volledig jaarlijks vakantieverlof of een deel ervan niet heeft kunnen nemen, dan heeft hij eveneens recht op een compensatietoelage waarvan het bedrag gelijk is aan de laatste activiteitswedde van de ambtenaar die overeenstemt met het aantal niet genomen verlofdagen.

Voor de toepassing van deze paragraaf is de wedde die in aanmerking dient te worden genomen deze die verschuldigd is voor volledige prestaties, in voorkomend geval aangevuld met de weddensupplementen die voor de berekening van het rustpensioen in aanmerking worden genomen. § 3. Het jaarlijks vakantieverlof wordt opgeschort zodra de ambtenaar een verlof wegens ziekte bekomt of in disponibiliteit wegens ziekte wordt geplaatst.

Art. 52.§ 1. De jaarlijkse verlofregeling op post wordt bepaald door de rang van hardship die aan elke post wordt toegekend. De rang van hardship drukt de moeilijkheidsgraad uit van het leven op een post. § 2. De rang van hardship van de posten wordt jaarlijks bepaald door het Directiecomité van de FOD, tenzij uitzonderlijke omstandigheden zouden vereisen dat de rang van hardship wordt herzien voor de jaarlijkse vervaldatum. § 3. Elke post wordt gerangschikt volgens een schaal van 1 tot 7, in opklimmende volgorde van hardship, op basis van een vergelijkende analyse van de volgende criteria : de klimaatomstandigheden, het sociale isolement, de veiligheid, de sanitaire toestand en de leefmilieusituatie voor zover deze nadelige gevolgen kan hebben voor de gezondheid, de toegankelijkheid, de kwaliteit van de gezondheidszorgen en de kwaliteit van materiële voorzieningen zoals huisvesting en de aanvoer van primaire consumptiegoederen.

Art. 53.Overeenkomstig de rangschikking opgenomen in artikel 52, heeft de ambtenaar recht op de volgende jaarlijkse verlofregeling : 1° eenendertig werkdagen verlof voor de posten gerangschikt in de rangen van hardship 1 en 2;2° achtendertig werkdagen verlof voor de posten gerangschikt in de rangen van hardship 3 en 4;3° vijfenveertig werkdagen verlof voor de posten gerangschikt in de rangen hardship 5, 6 en 7. Het jaarlijks vakantieverlof op post kan tot 31 december van het jaar daarop worden overgedragen, volgens de door de voorzitter bepaalde voorwaarden.

Art. 54.De ambtenaar op post geniet de verloven bedoeld in de artikelen 11 tot en met 12, § 1, eerste lid, tweede lid, 6° en derde lid, §§ 2 en 3, 15, 20, 24 tot en met 34, 36 tot en met 42, 44 tot en met 48quater, 55 tot en met 60 van het verlofbesluit. Afdeling 2. - Verlofregeling op het hoofdbestuur

Art. 55.§ 1. De ambtenaar die bij het hoofdbestuur in dienst is, geniet, wat het verlof betreft, dezelfde regeling als die van toepassing op de rijksambtenaren. § 2. De vrijstelling voor het vervullen van een opdracht van algemeen belang, voorzien in artikel 100 van het verlofbesluit, kan maximaal één maal worden hernieuwd. Afdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 56.Het jaarlijks vakantieverlof, op post of bij het hoofdbestuur, wordt in evenredige mate verminderd wanneer de ambtenaar aangesteld wordt op post of opnieuw aangesteld wordt op het hoofdbestuur in de loop van het jaar. HOOFDSTUK 6. - Dienstactiviteit en pensioen

Art. 57.De ambtenaar is in dienstactiviteit : 1° wanneer hij een functie bij een post of op het hoofdbestuur uitoefent of wanneer de minister hem met een opdracht belast heeft;2° wanneer hij ter beschikking van de minister of het regeringslid bevoegd voor Buitenlandse Handel of Ontwikkelingssamenwerking wordt gesteld.

Art. 58.De ambtenaar die in dienstactiviteit is bij een post, voert de titel van de functies die hij uitoefent.

Art. 59.De ambtenaar wordt op een leeftijd van volle 65 jaar ambtshalve op rust gesteld.

Het in activiteit blijven boven de leeftijd van 65 jaar kan door de minister worden toegelaten op aanvraag van de ambtenaar en na een met redenen omkleed advies van het Directiecomité.

De periode van in activiteit blijven wordt bepaald voor een maximumduur van één jaar. Deze kan worden hernieuwd.

Art. 60.De ambtenaar die minstens vijftien jaar dienstactiviteit telt, kan door het besluit waarbij hij uit zijn functies wordt ontslagen, gemachtigd worden, naar zijn keuze, de eretitel te voeren van de laatste functie die hij heeft uitgeoefend, hetzij in het buitenland, hetzij op het hoofdbestuur.

Deze machtiging kan bij koninklijk besluit ingetrokken worden, op het met redenen omkleed voorstel van de minister. HOOFDSTUK 7. - Ordemaatregelen Afdeling 1. - Preventieve schorsing

Art. 61.§ 1. Als het belang van de dienst het vereist, kan de ambtenaar bij het hoofdbestuur of op post preventief worden geschorst bij wijze van ordemaatregel. § 2. Deze preventieve schorsing kan voor de ambtenaren op post worden gevolgd door een terugroeping naar het hoofdbestuur.

Art. 62.De preventieve schorsing wordt, op gemotiveerd voorstel van de voorzitter of zijn afgevaardigde, opgelegd door de overheid die de ambtenaar heeft aangesteld bij een post of bij het hoofdbestuur.

Art. 63.De overheid bevoegd voor het uitspreken van de preventieve schorsing kan de wedde verminderen en kan aan de ambtenaar het recht ontzeggen aanspraak te maken op bevordering en bevordering in weddeschaal in de volgende gevallen : 1° wanneer de ambtenaar het voorwerp is van een strafrechtelijke procedure;2° wanneer de ambtenaar het voorwerp is van een tuchtprocedure. De inhouding van wedde kan niet meer bedragen dan één vijfde van het verschuldigde nettoloon.

Art. 64.§ 1. De preventieve schorsing kan pas worden voorgesteld nadat de ambtenaar de mogelijkheid heeft gekregen om door de voorzitter of zijn afgevaardigde te worden gehoord in zijn middelen van verdediging over de hem ten laste gelegde feiten. § 2. In geval van hoogdringendheid kan de voorzitter de ambtenaar onmiddellijk preventief schorsen vooraleer de ambtenaar te horen.

De kennisgeving van de preventieve schorsing bevat ook de oproep voor het verhoor, waarvan de inhoud overeenstemt met het artikel 65.

Art. 65.De ambtenaar wordt opgeroepen voor het verhoor per aangetekende brief, via een gelijkgestelde elektronische procedure, door overhandiging tegen ontvangstbewijs van de oproepingsbrief of via de diplomatieke tas voor de ambtenaren op post, waarbij het inschrijvingsborderel de verzenddatum aantoont, binnen een termijn van minimum vijftien dagen na het ontvangen van de oproepingsbrief.

De oproep vermeldt : 1° de ten laste gelegde feiten;2° het voornemen om aan de bevoegde overheid voor te stellen een preventieve schorsing uit te spreken;3° plaats, dag en uur van het verhoor;4° het recht op bijstand door een raadsman naar keuze;5° het recht om een schriftelijk verweer in te dienen tot op de dag voor het verhoor;6° het recht om tot uiterlijk drie dagen voor het verhoor de stukken te deponeren die hij wenst toe te voegen aan het dossier. Het dossier dat alle stukken bevat die betrekking hebben op de feiten die de mogelijke preventieve schorsing verantwoorden, wordt als bijlage gevoegd bij deze oproep.

Art. 66.De ambtenaar verschijnt persoonlijk. Hij mag worden bijgestaan door een raadsman naar zijn keuze.

Indien, alhoewel regelmatig opgeroepen, de ambtenaar, zonder geldig excuus, niet persoonlijk verschijnt, doet de voorzitter of zijn afgevaardigde uitspraak op grond van de stukken van het dossier, waaronder het eventueel ingediende schriftelijk verweer.

Hetzelfde geldt zodra de zaak voor de tweede maal ter zitting komt, zelfs indien de ambtenaar een geldige reden kan aanvoeren om niet in persoon te verschijnen.

Art. 67.Binnen de zeven dagen na het verhoor worden de notulen opgemaakt.

Een afschrift van die notulen wordt onverwijld aan de ambtenaar overhandigd per aangetekende brief, via een gelijkgestelde elektronische procedure, via overhandiging tegen ontvangstbewijs of via de diplomatieke tas voor de ambtenaren op post, waarbij het inschrijvingsborderel de verzenddatum aantoont.

De ambtenaar wordt uitgenodigd om, binnen een termijn van vijftien dagen na het ontvangen van de notulen, zijn opmerkingen kenbaar te maken.

Het niet meedelen van de opmerkingen binnen deze termijn impliceert de aanvaarding van de notulen van het verhoor.

Art. 68.§ 1. Binnen een termijn van ten hoogste zes weken vanaf de oproep voor het verhoor, beslist de bevoegde overheid over de preventieve schorsing en de modaliteiten ervan. § 2. De beslissing tot preventieve schorsing wordt ter kennis gebracht van de ambtenaar per aangetekende brief, via een gelijkgestelde elektronische procedure, via overhandiging tegen ontvangstbewijs of via de diplomatieke tas voor de ambtenaren op post, waarbij het inschrijvingsborderel de verzenddatum aantoont.

Art. 69.De preventieve schorsing gaat in op de dag van de kennisgeving.

Art. 70.Binnen een termijn van tien dagen vanaf de dag na de kennisgeving kan de ambtenaar een beroep instellen tegen de preventieve schorsing bij de bevoegde raad van beroep overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 82 en volgende van het statuut van het Rijkspersoneel.

Is het advies van de raad van beroep ongunstig voor de ambtenaar, dan blijft de preventieve schorsing gehandhaafd. Is het advies van de raad van beroep gunstig, dan beslist de bevoegde overheid definitief.

Art. 71.Behoudens strafrechtelijk onderzoek of strafrechtelijke vervolging mag de preventieve schorsing ten hoogste zes maanden bedragen.

Bij strafrechtelijk onderzoek en/of strafrechtelijke vervolging mag de schorsing in het belang van de dienst maximum gelden voor de duur van het onderzoek en/of de vervolging.

Indien de overheid in kennis wordt gesteld van de in kracht van gewijsde gegane strafrechtelijke uitspraak, de minnelijke schikking of de seponering, beslist zij om de preventieve schorsing op te heffen of te behouden voor de duur van de tuchtprocedure.

Art. 72.Als de tuchtoverheid, in aansluiting op een preventieve schorsing met inhouding van wedde, geen tuchtstraf oplegt of een andere tuchtstraf oplegt dan de inhouding van wedde, de schorsing, het ambtshalve ontslag of de afzetting, wordt de preventieve schorsing ingetrokken en wordt de ingehouden wedde uitbetaald.

Als de tuchtoverheid, in aansluiting op een preventieve schorsing met inhouding van wedde, de tuchtstraf inhouding van salaris, schorsing, ontslag van ambtswege of afzetting oplegt, heeft de tuchtstraf uitwerking met ingang van de dag waarop de preventieve schorsing is ingegaan. In dit geval wordt het bedrag van de tijdens de preventieve schorsing ingehouden wedde, in mindering gebracht van het bedrag van het weddenverlies verbonden aan de tuchtstraf.

Indien het bedrag van de ingehouden wedde groter is dan het bedrag van het weddenverlies verbonden aan de tuchtstraf, betaalt de overheid het verschil uit. Afdeling 2. - Terugroeping naar het hoofdbestuur

Art. 73.Wanneer het belang van de dienst het vereist, kan de ambtenaar op post bij wijze van ordemaatregel naar het hoofdbestuur worden teruggeroepen.

Deze terugroeping naar het hoofdbestuur kan worden gevolgd door een preventieve schorsing.

De bevoegde overheden, de procedure en de modaliteiten voor de terugroeping naar het hoofdbestuur zijn dezelfde als voor de preventieve schorsing. HOOFDSTUK 8. - Tuchtregeling Afdeling 1. - Tuchtfeiten

Art. 74.Elke handeling of gedraging die een tekortkoming aan de beroepsplichten uitmaakt en in het bijzonder aan één van de plichten bedoeld in de artikelen 7, 8, 9, § 1, 10 en 12 van het statuut van het Rijkspersoneel of die de waardigheid van het ambt in het gedrang brengt, is een tuchtfeit en kan aanleiding geven tot één van de tuchtstraffen vermeld in artikel 75, onverminderd de toepassing van de strafwetten. Afdeling 2. - Tuchtstraffen

Art. 75.Uitsluitend de volgende tuchtstraffen kunnen worden uitgesproken : 1° de terechtwijzing;2° de blaam;3° de inhouding van wedde;4° de verplaatsing bij tuchtmaatregel;5° de tuchtschorsing;6° de lagere inschaling;7° de terugzetting in klasse;8° het ontslag van ambtswege;9° de afzetting.

Art. 76.De inhouding van wedde mag een periode van één maand niet overschrijden.

De inhouding van wedde mag niet hoger liggen dan één vijfde van het verschuldigde nettoloon.

Art. 77.De bij tuchtmaatregel verplaatste ambtenaar kan op zijn aanvraag geen nieuwe aanwijzing noch een overplaatsing bekomen gedurende de termijn die voor de uitwissing van zijn tuchtstraf is bepaald.

Art. 78.De tuchtschorsing wordt uitgesproken voor een periode van ten minste één maand en ten hoogste drie maanden.

De tuchtschorsing plaatst de ambtenaar ambtshalve in de administratieve stand non-activiteit.

Gedurende de periodes van de tuchtschorsing kan de ambtenaar zijn aanspraken op bevordering en op bevordering in zijn weddeschaal niet doen gelden.

Gedurende de periodes van de tuchtschorsing kan er hem geen hogere inhouding van wedde worden opgelegd dan één vijfde van het verschuldigde nettoloon.

Art. 79.De lagere inschaling wordt opgelegd door de toekenning van een lagere weddeschaal in dezelfde klasse.

Art. 80.De terugzetting in klasse wordt opgelegd door de toekenning van een lagere klasse.

De ambtenaar neemt in de nieuwe klasse rang in op de datum waarop deze toekenning uitwerking heeft. Afdeling 3. - Tuchtoverheid

Art. 81.De tuchtstraf wordt uitgesproken door de minister, met uitzondering van de terugzetting in klasse, het ontslag van ambtswege en de afzetting die door Ons worden opgelegd.

Art. 82.De tuchtstraf wordt uitgesproken na een voorlopig voorstel van de bevoegde hiërarchische meerdere.

De minister wijst de bevoegde hiërarchische meerdere aan. Afdeling 4. - Tuchtprocedure en beroep

Onderafdeling 1. - Het formuleren van het voorlopig strafvoorstel

Art. 83.De hiërarchische meerdere voert het tuchtonderzoek.

Als het tuchtonderzoek is afgerond, stelt de hiërarchische meerdere een tuchtverslag op dat de ten laste gelegde feiten vermeldt.

Hij stelt een tuchtdossier samen dat alle stukken bevat die betrekking hebben op de ten laste gelegde feiten.

Art. 84.Een voorlopig voorstel van tuchtstraf kan pas worden geformuleerd nadat de ambtenaar de mogelijkheid heeft gekregen om door de hiërarchische meerdere te worden gehoord in zijn middelen van verdediging tegen de feiten die hem ten laste worden gelegd.

De ambtenaar mag zich te allen tijde laten bijstaan door een raadsman van zijn keuze.

Art. 85.§ 1. Vóór het verhoor wordt de ambtenaar op de hoogte gebracht van het tuchtverslag en wordt hem en desgevallend zijn raadsman een kopie van het tuchtdossier bezorgd. § 2. De hiërarchische meerdere kan ambtshalve of op verzoek van de ambtenaar getuigen horen. In dat geval heeft het verhoor van de getuigen plaats in aanwezigheid van de betrokkene en desgevallend van zijn raadsman. § 3. De verhoren, alsook de zittingen waarop de getuigen worden gehoord zijn niet openbaar, tenzij de betrokken ambtenaar er zelf om verzoekt. De opgeroepen getuige kan zich ertegen verzetten dat hij in het openbaar wordt gehoord.

Art. 86.§ 1. De hiërarchische meerdere roept de ambtenaar ten minste eenentwintig dagen voor het verhoor op om door hem te worden gehoord per aangetekende brief, via een gelijkgestelde elektronische procedure, via overhandiging tegen ontvangstbewijs of via de diplomatieke tas voor de ambtenaren op post, waarbij het inschrijvingsborderel de verzenddatum aantoont.

De oproep vermeldt : 1° de ten laste gelegde feiten;2° het feit dat een tuchtstraf wordt overwogen;3° plaats, dag en uur van het verhoor;4° het recht op bijstand door een raadsman van zijn keuze;5° het recht van de ambtenaar om de openbaarheid van het verhoor te vragen;6° het recht om het horen van getuigen te vragen;7° het recht om een schriftelijk verweer in te dienen tot op de dag voor het verhoor. Het tuchtverslag en het tuchtdossier worden als bijlage gevoegd bij de oproepingsbrief. § 2. Aan de ambtenaar wordt gemeld dat indien er getuigen moeten worden gehoord, deze tien dagen voor het verhoor moeten worden meegedeeld aan de hiërarchische meerdere, met het oog op de oproep.

Tevens wordt gemeld dat in dat geval moet worden aangeduid welke getuigen moeten worden gehoord en waarover zij dienen te getuigen.

Bovendien wordt aan de ambtenaar ook gemeld dat hij verzocht wordt binnen dezelfde termijn van tien dagen voor het verhoor bij de hiërarchische meerdere de stukken te deponeren die hij wenst toe te voegen aan het dossier.

Indien de hiërarchische meerdere getuigen oproept, worden de namen en het onderwerp van de getuigenissen in de oproepingsbrief aan de ambtenaar meegedeeld. § 3. Op gemotiveerde vraag van de ambtenaar kan uitstel van het verhoor worden verleend.

Het organiseren van een uitgesteld verhoor of van een verhoor in voortzetting is, behalve de melding aan de ambtenaar, niet onderworpen aan de vormvereisten van de eerste oproep.

Art. 87.§ 1. Binnen de tien dagen na het verhoor worden hiervan de notulen opgemaakt.

De hiërarchische meerdere kan zich bij het verhoor laten bijstaan door een secretaris door hem aangeduid.

Een afschrift van die notulen wordt onverwijld aan de ambtenaar overhandigd per aangetekende brief, via een gelijkgestelde elektronische procedure, via overhandiging tegen ontvangstbewijs of via de diplomatieke tas voor de ambtenaren op post, waarbij het inschrijvingsborderel de verzenddatum aantoont.

De ambtenaar wordt uitgenodigd om, binnen een termijn van twintig dagen na het verhoor, zijn opmerkingen kenbaar te maken.

Het niet meedelen van opmerkingen binnen deze termijn impliceert de aanvaarding van de notulen van het verhoor. § 2. Binnen de tien dagen na het verhoor van de getuige worden de notulen van dit verhoor opgemaakt.

Een afschrift van die notulen wordt onverwijld aan de getuige overhandigd per aangetekende brief, via een gelijkgestelde elektronische procedure, via overhandiging tegen ontvangstbewijs of via de diplomatieke tas indien het om een ambtenaar op post gaat, waarbij het inschrijvingsborderel de verzenddatum aantoont.

De getuige wordt uitgenodigd om, binnen een termijn van twintig dagen na het verhoor, zijn opmerkingen kenbaar te maken.

Het niet meedelen van opmerkingen binnen deze termijn impliceert de aanvaarding van de notulen van het verhoor.

Art. 88.Binnen vijftien dagen na het verstrijken van de termijn voor het meedelen van de opmerkingen op de notulen van het verhoor formuleert de hiërarchische meerdere een gemotiveerd voorlopig voorstel van tuchtstraf en brengt hij dit voorlopig voorstel ter kennis van het Directiecomité en van de ambtenaar per aangetekende brief, via een gelijkgestelde elektronische procedure, via overhandiging tegen ontvangstbewijs of via de diplomatieke tas voor de ambtenaren op post, waarbij het inschrijvingsborderel de verzenddatum aantoont.

De kennisgeving van het dossier geldt als aanhangigmaking bij het Directiecomité.

Onderafdeling 2. - Het formuleren van het definitief strafvoorstel

Art. 89.Een definitief voorstel van tuchtstraf kan niet worden geformuleerd dan nadat de ambtenaar de mogelijkheid heeft gekregen om door het Directiecomité te worden gehoord over zijn middelen van verdediging tegen de feiten die hem ten laste worden gelegd.

De ambtenaar mag zich te allen tijde laten bijstaan door een raadsman van zijn keuze.

Art. 90.§ 1. Het Directiecomité roept de ambtenaar ten minste eenentwintig dagen voor het verhoor op om door hem te worden gehoord per aangetekende brief, via een gelijkgestelde elektronische procedure, via overhandiging tegen ontvangstbewijs of via de diplomatieke tas voor de ambtenaren op post, waarbij het inschrijvingsborderel de verzenddatum aantoont.

De oproep vermeldt : 1° de ten laste gelegde feiten;2° de door de hiërarchische meerdere voorlopig voorgestelde tuchtstraf;3° plaats, dag en uur van het verhoor;4° het recht op bijstand door een raadsman van zijn keuze;5° het recht van de ambtenaar om de openbaarheid van het verhoor te vragen;6° het recht om het horen van getuigen te vragen;7° het recht om een schriftelijk verweer in te dienen tot op de dag voor het verhoor. § 2. Aan de ambtenaar wordt gemeld dat indien er getuigen moeten worden gehoord, deze tien dagen voor het verhoor moeten worden meegedeeld aan het Directiecomité, met het oog op de oproep.

Tevens wordt gemeld dat in dat geval moet worden aangeduid welke getuigen moeten worden gehoord en waarover zij dienen te getuigen.

Bovendien wordt aan de ambtenaar ook gemeld dat hij verzocht wordt binnen dezelfde termijn van tien dagen voor het verhoor bij het Directiecomité de stukken neer te leggen die hij wenst toe te voegen aan het dossier.

Indien het Directiecomité getuigen oproept, worden de namen en het onderwerp van de getuigenissen aan de ambtenaar meegedeeld in de oproepingsbrief. § 3. Op gemotiveerde vraag van de ambtenaar kan uitstel van het verhoor verleend worden.

Het organiseren van een uitgesteld verhoor of van een verhoor in voortzetting is, behalve de melding aan de ambtenaar, niet onderworpen aan de vormvereisten van de eerste oproep.

Art. 91.§ 1. Het Directiecomité kan ambtshalve of op verzoek van de ambtenaar getuigen horen. In dat geval heeft het verhoor van de getuigen plaats in aanwezigheid van de betrokkene en desgevallend van zijn raadsman. § 2. De verhoren, alsook de zittingen waarop de getuigen worden gehoord, zijn niet openbaar, tenzij de betrokken ambtenaar er zelf om verzoekt.

De opgeroepen getuige kan zich ertegen verzetten dat hij in het openbaar wordt gehoord.

Art. 92.§ 1. Binnen de tien dagen na het verhoor worden hiervan de notulen opgemaakt.

De ambtenaar wordt uitgenodigd om, binnen een termijn van twintig dagen na het verhoor, zijn opmerkingen kenbaar te maken.

Een afschrift van die notulen wordt onverwijld aan de ambtenaar overhandigd per aangetekende brief, via een gelijkgestelde elektronische procedure, via overhandiging tegen ontvangstbewijs of via de diplomatieke tas voor de ambtenaren op post, waarbij het inschrijvingsborderel de verzenddatum aantoont.

Het niet meedelen van opmerkingen binnen deze termijn impliceert de aanvaarding van de notulen van het verhoor. § 2. Binnen de tien dagen na het verhoor van de getuige worden de notulen van dit verhoor opgemaakt.

Een afschrift van die notulen wordt onverwijld aan de getuige overhandigd per aangetekende brief, via een gelijkgestelde elektronische procedure, via overhandiging tegen ontvangstbewijs of via de diplomatieke tas indien het om een ambtenaar op post gaat, waarbij het inschrijvingsborderel de verzenddatum aantoont.

De getuige wordt uitgenodigd om, binnen een termijn van twintig dagen na het verhoor, zijn opmerkingen kenbaar te maken.

Het niet meedelen van opmerkingen binnen deze termijn impliceert de aanvaarding van de notulen van het verhoor.

Art. 93.Indien, alhoewel regelmatig opgeroepen, de ambtenaar, zonder geldig excuus, niet persoonlijk verschijnt, spreekt het Directiecomité zich uit op grond van de stukken van het dossier, waaronder het eventueel ingediende schriftelijk verweer.

Hetzelfde geldt zodra de zaak het voorwerp van een tweede zitting uitmaakt, zelfs indien de ambtenaar een geldige reden kan aanvoeren om niet in persoon te verschijnen.

Art. 94.Kan geen zitting hebben noch deelnemen aan de beraadslaging van het Directiecomité, de ambtenaar tegen wie de tuchtvordering is ingezet of elke ambtenaar die heeft deelgenomen aan het instellen van de tuchtvordering of die in welke hoedanigheid ook aan de tuchtprocedure heeft deelgenomen.

Art. 95.§ 1. Binnen een termijn van één maand vanaf de kennisgeving van het voorlopig voorstel van tuchtstraf, formuleert het Directiecomité een definitief voorstel van tuchtstraf.

Deze termijn van één maand kan op gemotiveerde wijze verlengd worden.

De leden van het Directiecomité die niet permanent aanwezig waren tijdens het geheel van de verhoren, mogen niet deelnemen aan de beraadslagingen en aan de stemming over het definitief voorstel van tuchtstraf. § 2. Het definitief voorstel van tuchtstraf wordt ter kennis gebracht van de ambtenaar per aangetekende brief, via een gelijkgestelde elektronische procedure, via overhandiging tegen ontvangstbewijs of via de diplomatieke tas voor de ambtenaren op post, waarbij het inschrijvingsborderel de verzenddatum aantoont. § 3. Binnen twintig dagen vanaf de dag na de kennisgeving van het definitieve voorstel van tuchtstraf, kan de ambtenaar tegen dit voorstel een beroep indienen bij de bevoegde raad van beroep conform de artikelen 82 en volgende van het statuut van het Rijkspersoneel.

Onderafdeling 3. - Beslissing van de bevoegde overheid

Art. 96.De bevoegde overheid kan geen zwaardere tuchtstraf uitspreken dan die welke definitief is voorgesteld.

Ze kan slechts de feiten in aanmerking nemen die de tuchtprocedure gerechtvaardigd hebben.

Een tuchtstraf kan geen uitwerking hebben voor een periode die de uitspraak voorafgaat, met uitzondering van het bepaalde in artikel 72.

Art. 97.De bevoegde overheid beslist binnen de vijftien dagen, te rekenen vanaf de betekening van het advies van de raad van beroep. Zij deelt zonder verwijl de beslissing mee aan de ambtenaar en de raad van beroep per aangetekende brief, via een gelijkgestelde elektronische procedure, via overhandiging tegen ontvangstbewijs of via de diplomatieke tas voor de ambtenaren op post, waarbij het inschrijvingsborderel de verzenddatum aantoont.

Als de bevoegde overheid afwijkt van het advies van de raad van beroep, kan zij geen andere feiten ter sprake brengen dan die welke het advies van de raad van beroep gemotiveerd hebben.

Onderafdeling 4. - Samenloop van tuchtfeiten

Art. 98.Wanneer meer dan één feit ten laste van de ambtenaar wordt gelegd, kan dit niettemin slechts aanleiding geven tot één tuchtprocedure en tot de uitspraak van één tuchtstraf.

Wanneer de ambtenaar in de loop van de tuchtprocedure een nieuw feit ten laste wordt gelegd, kan een nieuwe procedure worden begonnen zonder dat de lopende procedure noodzakelijkerwijs wordt onderbroken. Afdeling 5. - Verjaring van de tuchtvordering

Art. 99.§ 1. De tuchtoverheid kan geen tuchtrechtelijke vervolging meer instellen na verloop van een termijn van zes maanden na de vaststelling of de kennisname door de tuchtoverheid van de daarvoor in aanmerking komende feiten.

De tuchtvervolging wordt geacht te zijn ingesteld van zodra de ambtenaar opgeroepen is om te worden gehoord door de hiërarchische meerdere. § 2. Als in verband met dezelfde feiten een strafvordering werd ingesteld, wordt de termijn van paragraaf 1 gestuit tot op de dag dat de tuchtoverheid door de gerechtelijke overheid ervan op de hoogte wordt gebracht dat er een beslissing werd uitgesproken die in kracht van gewijsde is gegaan en die de strafvordering beëindigt. § 3. Het strafrechtelijk onderzoek doet geen afbreuk aan de mogelijkheid van de tuchtoverheid om een tuchtstraf uit te spreken.

Indien de betrokken ambtenaar van mening is dat de tuchtstraf die hem opgelegd wordt onverenigbaar is met een latere in kracht van gewijsde getreden strafrechtelijke uitspraak, dan kan hij binnen de zestig dagen na de kennisgeving van de strafrechtelijke uitspraak bij de tuchtoverheid een verzoek tot intrekking van de opgelegde tuchtsanctie indienen. Afdeling 6. - Uitwissing van de tuchtstraf

Art. 100.§ 1. Elke tuchtstraf, behalve de afzetting en het ontslag van ambtswege, wordt ambtshalve uitgewist in het persoonlijk dossier van de ambtenaar na verloop van een termijn van : 1° zes maanden voor de terechtwijzing;2° negen maanden voor de blaam;3° één jaar voor de inhouding van wedde;4° achttien maanden voor de verplaatsing bij tuchtmaatregel;5° twee jaar voor de tuchtschorsing;6° drie jaar voor de lagere inschaling en de terugzetting in graad. De termijn loopt vanaf de datum waarop de straf is uitgesproken. § 2. De uitwissing heeft enkel uitwerking voor de toekomst. De uitwissing heeft als gevolg dat met de uitgewiste tuchtstraf geen rekening meer kan worden gehouden bij de evaluatie en bij de beoordeling van de aanspraken op bevordering van de ambtenaar.

Met uitgewiste tuchtstraffen kan wel rekening worden gehouden bij het bepalen van de strafmaat indien nieuwe tuchtfeiten worden gepleegd.

TITEL 3. - Consulaire carrière HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Art. 101.Er wordt geen enkele selectie voor de toegang tot de consulaire carrière georganiseerd.

Art. 102.De artikelen 49 tot en met 100 zijn van toepassing op de ambtenaren van de consulaire carrière. HOOFDSTUK 2. - Hiërarchie, evaluatie en bevorderingen Afdeling 1. - Hiërarchie

Art. 103.§ 1. De ambtenaar treedt in dienst in de graad van administratief assistent en wordt bekleed met de weddeschaal C1. § 2. De ambtenaar bekleed met de weddeschaal C1 of C2 draagt de titel van Administratief Assistent Consulaire Zaken.

De ambtenaar bekleed met de weddeschaal C3, C4 of C5 draagt de titel van Administratief Hoofd Consulaire Zaken. § 3. De weddeschalen zijn diegenen die vastgesteld zijn in artikel 6, eerste lid van de bezoldigingsregeling en in bijlage I van de bezoldigingsregeling. Afdeling 2. - Evaluatie

Art. 104.Voor de toepassing van artikel 5, tweede lid, 3°, van het koninklijk besluit van 24 september 2013 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt is de aanstelling op post of op het hoofdbestuur een verandering van functie. Afdeling 3. - Bevorderingen

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 105.§ 1. Er zijn twee soorten bevorderingen : 1° wat de administratieve carrière betreft, is de bevordering de benoeming van de ambtenaar in het niveau A van de buitenlandse carrière;2° wat de geldelijke loopbaan betreft, is de bevordering de toekenning aan de ambtenaar van de weddeschaal hoger dan die welke hij genoot;ze wordt "bevordering in weddeschaal" genoemd. § 2. De bevordering door overgang naar het niveau A van de buitenlandse carrière wordt toegekend na het slagen voor de proeven bedoeld in artikel 111, § 2.

Art. 106.De bevordering door overgang naar het niveau A van de buitenlandse carrière wordt door Ons toegekend.

De bevordering in weddeschaal wordt toegekend door de minister of door de voorzitter of zijn afgevaardigde.

Art. 107.Om een bevordering of een bevordering in weddeschaal te bekomen, moet de ambtenaar zich in een administratieve stand bevinden waarin hij zijn aanspraken op bevordering kan doen gelden.

Bovendien mag hij geen vermelding "onvoldoende" hebben gekregen op het einde van zijn laatste evaluatie.

Onderafdeling 2. - Mededeling van de beslissingen tot bevordering

Art. 108.De beslissingen tot bevordering worden meegedeeld door de Stafdirectie Personeel en Organisatie van de FOD aan alle ambtenaren die aan de vereiste voorwaarden voldeden.

Onderafdeling 3. - Voorwaarden voor de bevordering in weddeschaal

Art. 109.De ambtenaar wordt van de eerste naar de tweede weddeschaal van zijn graad bevorderd op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin hij de twee volgende voorwaarden vervult : 1° ten minste drie jaar schaalanciënniteit tellen;2° drie keer in zijn weddeschaal de vermelding "uitzonderlijk" of de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" hebben gekregen. In afwijking van het eerste lid wordt de ambtenaar van de eerste naar de tweede weddeschaal van zijn graad bevorderd op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin hij de drie volgende voorwaarden vervult : 1° ten minste twee jaar schaalanciënniteit tellen;2° twee keer in zijn weddeschaal de vermelding "uitzonderlijk" hebben gekregen;3° de vermelding "te verbeteren" noch de vermelding "onvoldoende" in zijn weddeschaal hebben gekregen. De ambtenaar wordt bevorderd naar de hogere weddeschaal die niet de tweede weddeschaal van zijn graad is op de eerste dag van de maand die volgt op die waarin hij de twee volgende voorwaarden vervult : 1° ten minste zes jaar schaalanciënniteit tellen;2° zes keer in zijn weddeschaal een van de volgende vermeldingen hebben gekregen : "uitzonderlijk" of "voldoet aan de verwachtingen". In afwijking van het derde lid wordt de ambtenaar bevorderd naar de hogere weddeschaal die niet de tweede weddeschaal van zijn graad is op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin hij de drie volgende voorwaarden vervult : 1° ten minste vier jaar schaalanciënniteit tellen;2° vier keer in zijn weddeschaal de vermelding "uitzonderlijk" hebben gekregen;3° de vermelding " te verbeteren noch de vermelding "onvoldoende" in zijn weddeschaal hebben gekregen. Onderafdeling 4. - Bevordering door overgang naar het niveau A van de buitenlandse carrière

Art. 110.De ambtenaar van de consulaire carrière kan bevorderd worden naar het niveau A van de buitenlandse carrière.

De overgang vindt plaats in de klasse A2.

De overgang vindt plaats in de eerste weddeschaal van de klasse A2.

Art. 111.§ 1. Om aan de proeven voor de overgang naar de klasse A2 van de buitenlandse carrière deel te nemen, moet de ambtenaar van de consulaire carrière aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° zich in een administratieve stand bevinden waarin hij zijn aanspraken op bevordering kan laten gelden;2° bij zijn laatste evaluatie de vermelding "uitzonderlijk" of "voldoet aan de verwachtingen" hebben gekregen en behouden;3° geslaagd zijn voor het taalexamen bedoeld in het artikel 14, tweede lid van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966. § 2. De proeven voor de overgang naar de klasse A2 van de buitenlandse carrière zijn in vier reeksen ingedeeld. § 3. De eerste reeks wordt georganiseerd door de afgevaardigd bestuurder.

De proeven van die reeks beogen een evaluatie van het vermogen van de ambtenaar om in het niveau A te functioneren.

Ze worden afgesloten met een attest van slagen of een verslag van het niet-slagen. Het attest van slagen is onbeperkt in de tijd geldig.

De afgevaardigd bestuurder kan een vrijstelling toekennen voor proeven waarvoor men reeds geslaagd is.

De ambtenaar die niet geslaagd is voor een proef wordt gedurende een periode van zes maanden, te rekenen vanaf de datum van het afleggen van deze proef, uitgesloten van de mogelijkheid van het opnieuw afleggen ervan. § 4. De tweede reeks omvat vier proeven die een evaluatie van de verwerving van kennis beogen.

Elk van de vier proeven bestaat in het volgen van en het slagen voor cursussen van minstens vier ECTS-studiepunten van een masterprogramma van een universiteit of een hogeschool van de Europese Economische Ruimte.

De tweede reeks proeven is alleen toegankelijk voor de geslaagden van de eerste reeks proeven.

De vier proeven worden gekozen in de vakken vastgesteld door de minister.

De FOD kan ook zelf de in het vierde lid bedoelde proeven organiseren, mits gunstig advies van twee hoogleraren, één van elke taalrol, gespecialiseerd in het vakgebied van die proeven. Het advies zal gunstig zijn indien en alleen indien de proeven tot het niveau van een master behoren en indien elke proef met minstens vier ECTS studiepunten overeenkomt.

De kandidaten die houder zijn van een master of van een ander diploma dat toegang verleent tot het niveau A, die is uitgereikt door een universiteit of een hogeschool van de Europese Economische Ruimte worden beschouwd als geslaagden van de proeven van deze reeks.

Voor elke proef van deze reeks is het slagen onbeperkt in de tijd geldig.

De proeven van de tweede reeks worden ambtshalve beschouwd als proeven die voldoen aan de voorwaarden vastgesteld door de artikelen 69 en 70 van het verlofbesluit.

De inschrijvingskosten voor de proeven van de tweede reeks worden ten laste genomen door de FOD. § 5. De derde reeks bestaat uit het opmaken van een schriftelijk verslag over een casus en een mondelinge proef over een aangelegenheid die verband houdt met een functie van de buitenlandse carrière.

Ze wordt georganiseerd door de FOD, na overleg met de afgevaardigd bestuurder.

Ze is alleen toegankelijk voor de geslaagden van de eerste en de tweede reeks proeven.

Geslaagd zijn alleen de kandidaten die ten minste 12 van de 20 punten hebben behaald voor beide proeven van de derde reeks. § 6. De vierde reeks bestaat uit een taalexamen met betrekking tot de kennis van de Engelse taal, waarvan het niveau overeenstemt met het niveau C1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen, zoals opgesteld door de Raad van Europa, voor de spreekvaardigheid en de schrijfvaardigheid. § 7. De FOD draagt eveneens de verplaatsingskosten van de ambtenaar op post in het buitenland voor drie verplaatsingen.

TITEL 4. - Integratiebepalingen, overgangs-, opheffings- en slotbepalingen HOOFDSTUK 1. - Integratie in de buitenlandse carrière

Art. 112.§ 1. Behoren tot de buitenlandse carrière : 1° de ambtenaren van de carrière Buitenlandse Dienst die, met toepassing van het koninklijk besluit van 25 april 1956 tot vaststelling van het statuut der personeelsleden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel, uiterlijk op het moment van de inwerkingtreding van dit besluit definitief benoemd werden;2° de ambtenaren van de Kanselarijcarrière die, met toepassing van het koninklijk besluit van 25 april 1956 tot vaststelling van het statuut der personeelsleden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel, uiterlijk op het moment van de inwerkingtreding van dit besluit : a) definitief benoemd werden;b) behoren tot de eerste of de tweede klasse van de Kanselarijcarrière;3° de ambtenaren van de carrière van de Attachés voor Internationale Samenwerking die, met toepassing van het koninklijk besluit van 25 april 1956 tot vaststelling van het statuut der personeelsleden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel, uiterlijk op het moment van de inwerkingtreding van dit besluit definitief benoemd werden. § 2. De ambtenaar vermeld in paragraaf 1, wordt ambtshalve benoemd in de klasse van de buitenlandse carrière die hierna in kolom 1 is opgenomen, en die overeenstemt met de administratieve klasse waartoe hij behoorde overeenkomstig het koninklijk besluit van 25 april 1956 tot vaststelling van het statuut der personeelsleden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel, opgenomen in kolom 2.

1

2

Klasse van de buitenlandse carrière Classe de la carrière extérieure

Administratieve klasse van de carrière Buitenlandse Dienst, van de Kanselarijcarrière en van de carrière van de Attachés voor Internationale Samenwerking Classe administrative de la carrière du Service extérieur, de la carrière de Chancellerie et de la carrière des Attachés de la Coopération internationale

A5

De eerste klasse van de carrière Buitenlandse Dienst La première classe de la carrière du Service extérieur

A4

De tweede klasse van de carrière Buitenlandse Dienst La deuxième classe de la carrière du Service extérieur De eerste klasse van de carrière van de Attachés voor Internationale Samenwerking La première classe de la carrière des Attachés de la Coopération internationale

A3

De derde klasse van de carrière Buitenlandse Dienst La troisième classe de la carrière du Service extérieur De eerste klasse van de Kanselarijcarrière La première classe de la carrière de Chancellerie De tweede klasse van de carrière van de Attachés voor Internationale Samenwerking La deuxième classe de la carrière des Attachés de la Coopération internationale

A2

De vierde klasse van de carrière Buitenlandse Dienst La quatrième classe de la carrière du Service extérieur De tweede klasse van de Kanselarijcarrière La deuxième classe de la carrière de Chancellerie De derde klasse van de carrière van de Attachés voor Internationale Samenwerking La troisième classe de la carrière des Attachés de la Coopération internationale


Art. 113.De anciënniteit verkregen in de carrière Buitenlandse Dienst, de Kanselarijcarrière zoals vermeld in artikel 112, § 1, 2° en de carrière van de Attachés voor Internationale Samenwerking, wordt geacht verworven te zijn in de buitenlandse carrière.

Art. 114.§ 1. Vanaf 1 juni 2002 en tot de inwerkingtreding van dit besluit, verkrijgen de ambtenaren bezoldigd in de oude specifieke weddeschaal bepaald in de linkerkolom hieronder de weddeschaal van de rechterkolom hieronder, indien deze voordeliger is :

20A

CA1

20B

CA1

20E

CA2

22A

CA3


Vanaf 1 december 2004 en tot de inwerkingtreding van dit besluit, verkrijgen de ambtenaren bezoldigd in de oude specifieke weddeschaal bepaald in de linkerkolom hieronder de weddeschaal van de rechterkolom hieronder, indien deze voordeliger is :

10A

A11

10B

A12

10C

A21

13A

A31

13B

A32

15A

A42


§ 2. De stagiair van de carrière Buitenlandse Dienst of de carrière van de Attachés voor Internationale Samenwerking die de oude specifieke weddeschaal 10A bepaald in bijlage III van de bezoldigingsregeling werd verleend, verkrijgt de oude weddeschaal A11 bepaald in bijlage II van de bezoldigingsregeling.

In afwijking van artikel 31, § 2, lid 2, bekomt de stagiair vermeld in eerste lid bij zijn benoeming de oude weddeschaal A12 bepaald in bijlage II van de bezoldigingsregeling indien deze voordeliger is en voordeliger blijft.

Art. 115.§ 1. De ambtenaar vermeld in artikel 112, § 1 die bij de inwerkingtreding van dit besluit bezoldigd werd in de oude specifieke weddeschaal 10A bepaald in bijlage III van de bezodigingsregeling, krijgt het voordeel van de oude weddeschaal A11 bepaald in bijlage II van de bezodigingsregeling. § 2. De ambtenaar vermeld in artikel 112, § 1 die bij de inwerkingtreding van dit besluit in de oude specifieke weddeschaal 10B bezoldigd werd, wordt ingeschaald in de weddeschaal NA21 bepaald in bijlage I van de bezoldigingsregeling.

Hij verkrijgt het voordeel van de oude weddeschaal A12 bepaald in bijlage II van de bezoldigingsregeling indien deze voordeliger is. § 3. De ambtenaar vermeld in artikel 112, § 1 die bij de inwerkingtreding van dit besluit in de oude specifieke weddeschaal 10C bezoldigd werd, wordt ingeschaald in de weddeschaal NA23 bepaald in bijlage I van de bezoldigingsregeling.

Hij verkrijgt het voordeel van de gunstigste van de volgende weddeschalen indien zij voordeliger zijn dan de weddeschaal NA23 : 1° de oude weddeschaal A21 zoals bepaald in bijlage II van de bezoldigingsregeling;2° de oude specifieke weddeschaal 10C zoals bepaald in bijlage III van de bezoldigingsregeling. § 4. De ambtenaar vermeld in artikel 112, § 1 die bij de inwerkingtreding van dit besluit in de oude specifieke weddeschaal 13A bezoldigd werd, wordt ingeschaald in de weddeschaal NA32 bepaald in bijlage I van de bezoldigingsregeling.

Hij verkrijgt het voordeel van de oude weddeschaal A31 bepaald in bijlage II van de bezoldigingsregeling indien deze voordeliger is.

In afwijking van de artikelen 47 en 48 wordt de ambtenaar bevorderd naar de weddeschaal NA33 bepaald in bijlage I van de bezoldigingsregeling volgens de bepalingen van de artikelen 45 en 46. § 5. De ambtenaar vermeld in artikel 112, § 1 die bij de inwerkingtreding van dit besluit in de oude specifieke weddeschaal 13B bezoldigd werd, wordt ingeschaald in de weddeschaal NA34 bepaald in bijlage I van de bezoldigingsregeling.

Hij verkrijgt het voordeel van de gunstigste van de volgende weddeschalen indien zij voordeliger zijn dan de weddeschaal NA34 : 1° de oude weddeschaal A32 bepaald in bijlage II van de bezoldigingsregeling;2° de oude specifieke weddeschaal 13B zoals bepaald in bijlage III van de bezoldigingsregeling. In afwijking van de artikelen 47 en 48 wordt de ambtenaar bevorderd naar de weddeschaal NA35 bepaald in bijlage I van de bezoldigingsregeling volgens de bepalingen van de artikelen 45 en 46. § 6. De ambtenaar vermeld in artikel 112, § 1 die bij de inwerkingtreding van dit besluit in de oude specifieke weddeschaal 15A bezoldigd werd, wordt ingeschaald in de weddeschaal NA43 bepaald in bijlage I van de bezoldigingsregeling.

Hij verkrijgt het voordeel van de oude weddeschaal A42 zoals bepaald in bijlage II van de bezoldigingsregeling indien deze voordeliger is.

In afwijking van de artikelen 47 en 48 wordt de ambtenaar bevorderd naar de weddeschaal NA44 bepaald in bijlage I van de bezoldigingsregeling volgens de bepalingen van de artikelen 45 en 46. § 7. De ambtenaar vermeld in artikel 112, § 1 die bij de inwerkingtreding van dit besluit in de oude specifieke weddeschaal 16A bezoldigd werd, wordt ingeschaald in de weddeschaal NA53 bepaald in bijlage I van de bezoldigingsregeling.

In afwijking van de artikelen 47 en 48 wordt de ambtenaar bevorderd naar de weddeschaal NA54 bepaald in bijlage I van de bezoldigingsregeling volgens de bepalingen van de artikelen 45 en 46. § 8. De ambtenaar vermeld in artikel 112, § 1 die de geschrapte functie van Secretaris-generaal heeft uitgeoefend en die werd behouden in de oude specifieke weddeschaal 17A bij toepassing van artikel 17, tweede lid van het koninklijk besluit van 4 februari 1999 tot vaststelling van de specifieke graden van de carrière van de Buitenlandse Dienst en de Kanselarijcarrière van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en OntwikkelingsSamenwerking, behoudt het voordeel van de oude specifieke weddeschaal 17A bepaald in bijlage III van de bezoldigingsregeling. HOOFDSTUK 2. - Integratie in de consulaire carrière

Art. 116.De ambtenaren van de Kanselarijcarrière die, met toepassing van het koninklijk besluit van 25 april 1956 tot vaststelling van het statuut der personeelsleden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel, uiterlijk op het moment van de inwerkingtreding van dit besluit definitief benoemd werden en behoren tot de derde of de vierde klasse van de Kanselarijcarrière, behoren tot de consulaire carrière.

Art. 117.De anciënniteit verkregen in de derde of de vierde klasse van de Kanselarijcarrière, wordt geacht te zijn verkregen in de consulaire carrière.

Art. 118.De stagiair van de Kanselarijcarrière die de oude specifieke weddeschaal 20A werd verleend, wordt ingeschaald in de weddeschaal C1 bepaald in bijlage I van de bezoldigingsregeling.

Hij verkrijgt het voordeel van de oude weddeschaal CA1 bepaald in bijlage II van de bezoldigingsregeling indien deze voordeliger is.

Art. 119.§ 1. De ambtenaar vermeld in artikel 116 die bij de inwerkingtreding van dit besluit in de oude specifieke weddeschaal 20A of 20B bezoldigd werd, wordt ingeschaald in de weddeschaal C1 bepaald in bijlage I van de bezoldigingsregeling.

Hij verkrijgt het voordeel van de oude weddeschaal CA1 bepaald in bijlage II van de bezoldigingsregeling indien deze voordeliger is. § 2. De ambtenaar vermeld in artikel 116 die bij de inwerkingtreding van dit besluit in de oude specifieke weddeschaal 20E bezoldigd werd, wordt ingeschaald in de weddeschaal C3 bepaald in bijlage I van de bezoldigingsregeling.

Hij verkrijgt het voordeel van de oude weddeschaal CA2 zoals bepaald in bijlage II van de bezoldigingsregeling indien deze voordeliger is. § 3. De ambtenaar vermeld in artikel 116 die bij de inwerkingtreding van dit besluit in de oude specifieke weddeschaal 22A bezoldigd werd, wordt ingeschaald in de weddeschaal C4 bepaald in bijlage I van de bezoldigingsregeling.

Hij verkrijgt het voordeel van de oude weddeschaal CA3 bepaald in bijlage II van de bezoldigingsregeling indien deze voordeliger is. § 4. De ambtenaar vermeld in artikel 116 die bij de inwerkingtreding van dit besluit in de oude specifieke weddeschaal 22B bezoldigd werd, wordt ingeschaald in de weddeschaal C5 bepaald in bijlage I van de bezoldigingsregeling.

Hij behoudt het voordeel van deze oude specifieke weddeschaal 22B bepaald in bijlage II van de bezoldigingsregeling indien deze voordeliger is. HOOFDSTUK 3. - Opheffingsbepalingen

Art. 120.De artikelen 1 tot en met 65 van het koninklijk besluit van 15 juli 1920 betreffende de inrichting van het Diplomatiek korps, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van 23 juni 1972, worden opgeheven.

Art. 121.De artikelen 1 tot en met 85 van het koninklijk besluit van 15 juli 1920 houdende nieuwe inrichting van het consulair korps, zoals gewijzigd door de koninklijke besluiten van 30 januari 1921, 29 december 1926 en 23 juni 1972, worden opgeheven.

Art. 122.De artikelen 1 tot en met 12, 20 tot en met 23, eerste lid, 24 tot en met 28 en 32 van het koninklijk besluit van 16 augustus 1923 betreffende de inrichting van het korps der kanseliers, de dragomannen en tolken, zoals gewijzigd door de koninklijke besluiten van 29 december 1926, 15 juni 1937 en 23 juni 1972, worden opgeheven.

Art. 123.Het koninklijk besluit van 25 april 1956 tot vaststelling van het statuut der personeelsleden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel, zoals gewijzigd door de koninklijke besluiten van 13 juni 1959, 24 maart 1961, 8 januari 1964, 11 oktober 1965, 23 juni 1972, 13 april 1973, 11 januari 1975, 23 september 1975, 31 december 1975, 4 december 1979, 18 februari 1980, 12 juli 1982, 28 juni 1983, 18 februari 1986, 12 december 1986, 10 juni 1987, 14 september 1987, 24 april 1991, 9 september 1992, 8 januari 1993, 16 juli 1993, 19 juli 1993, 19 oktober 1993, 2 juni 1994, 16 juni 1994, 28 oktober 1994, 10 november 1996, 13 april 1997, 11 juni 1997, 4 februari 1999, 9 juni 1999 wordt opgeheven.

Art. 124.Het koninklijk besluit van 4 februari 1999 tot vaststelling van de specifieke graden van de carrière van de Buitenlandse Dienst en de Kanselarijcarrière van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, zoals gewijzigd door de koninklijke besluiten van 8 april 2003 en 11 juli 2003 wordt opgeheven.

Art. 125.Het koninklijk besluit van 4 augustus 1999 tot vaststelling van de schalen verbonden aan de bijzondere graden van de carrière van de Attachés voor Internationale Samenwerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking wordt opgeheven. HOOFDSTUK 4. - Overgangsbepalingen

Art. 126.§ 1. De stages en de beroepen inzake stages die lopend zijn op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit worden verdergezet op grond van de bepalingen die voor die datum van toepassing waren. § 2. De stagiair van de carrière Buitenlandse Dienst of van de carrière van de Attachés voor Internationale Samenwerking wordt ambtshalve benoemd in de buitenlandse carrière overeenkomstig de artikelen 29 en volgende. § 3. De stagiair van de Kanselarijcarrière wordt ambtshalve benoemd in de consulaire carrière overeenkomstig artikel 116.

Art. 127.De bij de inwerkingtreding van dit besluit georganiseerde of lopende vergelijkende selecties worden voortgezet op grond van de bepalingen die voor die datum van toepassing waren.

Art. 127/1.Voor de eerste vergelijkende selectie voor de toelating tot het eerste deel van de stage na de inwerkingtreding van dit besluit, stelt de afgevaardigd bestuurder de datum vast waarop de kandidaat moet voldoen aan de toelaatbaarheidsvereiste bepaald in artikel 7, § 1, 7°.

De afgevaardigd bestuurder gaat na of de kandidaat aan de toelaatbaarheidsvereiste vermeld in het eerste lid voldoet.

Zodra de afgevaardigd bestuurder, in de loop van de eerste vergelijkende selectie bedoeld in eerste lid, vaststelt dat een kandidaat niet voldoet of niet zal kunnen voldoen aan de toelaatbaarheidsvereiste vermeld in het eerste lid, sluit hij deze van de vergelijkende selectie uit en geeft hij hem kennis van zijn beslissing.

Art. 128.De reserves samengesteld op grond van afgesloten of lopende selecties op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit blijven geldig tot de vervaldatum. Zij kunnen niet meer worden verlengd.

De stage die volgt uit een selectie vermeld in lid 1, wordt uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 14 en volgende. De stagiair wordt ambtshalve benoemd in de buitenlandse carrière overeenkomstig de artikelen 28 en volgende.

Art. 129.De ambtenaar van de Kanselarijcarrière die houder is van één of meerdere brevetten bedoeld in artikel 49, § 1bis, eerste lid van het koninklijk besluit van 25 april 1956 tot vaststelling van het statuut der personeelsleden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel, moet voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 111, § 1 om te kunnen deelnemen aan de proeven bedoeld in artikel 111, §§ 4 tot en met 6.

De ambtenaar van de Kanselarijcarrière die houder is van één of meerdere brevetten bedoeld in artikel 49, § 1bis, eerste lid van het koninklijk besluit van 25 april 1956 tot vaststelling van het statuut der personeelsleden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel, is vrijgesteld van de eerste reeks proeven bedoeld in artikel 111, § 3.

De ambtenaar van de Kanselarijcarrière die houder is van één of meerdere brevetten bedoeld in artikel 49, § 1bis, eerste lid van het koninklijk besluit van 25 april 1956 tot vaststelling van het statuut der personeelsleden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel, behoudt het voordeel van het (de) behaalde brevet(ten).

Art. 130.Gedurende het eerste jaar na de inwerkingtreding van dit besluit kan worden bevorderd tot de klasse A3, de ambtenaar van de klasse A2 van de carrière Buitenlandse Dienst, de Kanselarijcarrière en de carrière van de Attachés voor Internationale Samenwerking die een klasse-anciënniteit van 9 jaar heeft.

Art. 131.Gedurende het tweede jaar na de inwerkingtreding van dit besluit kan worden bevorderd tot de klasse A3, de ambtenaar van de klasse A2 van de carrière Buitenlandse Dienst, de Kanselarijcarrière en de carrière van de Attachés voor Internationale Samenwerking die een klasse-anciënniteit van 8 jaar heeft.

Art. 132.Gedurende het derde jaar na de inwerkingtreding van dit besluit kan worden bevorderd tot de klasse A3, de ambtenaar van de klasse A2 van de carrière Buitenlandse Dienst, de Kanselarijcarrière en de carrière van de Attachés voor Internationale Samenwerking die een klasse-anciënniteit van 7 jaar heeft.

Art. 133.Gedurende het vierde jaar na de inwerkingtreding van dit besluit kan worden bevorderd tot de klasse A3, de ambtenaar van de klasse A2 van de carrière Buitenlandse Dienst, de Kanselarijcarrière en de carrière van de Attachés voor Internationale Samenwerking die een klasse-anciënniteit van 6 jaar heeft.

Art. 134.Gedurende het vijfde jaar na de inwerkingtreding van dit besluit kan worden bevorderd tot de klasse A3, de ambtenaar van de klasse A2 van de carrière Buitenlandse Dienst, de Kanselarijcarrière en de carrière van de Attachés voor Internationale Samenwerking die een klasse-anciënniteit van 5 jaar heeft.

Art. 135.De procedures inzake bevorderingen, tucht- en ordemaatregelen die lopend zijn op het ogenblik van de inwerkintreding van dit besluit, worden beheerst door de bepalingen zoals die van kracht waren vóór deze datum.

Art. 136.De lopende procedures inzake pensionering op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit worden voortgezet op basis van de bepalingen van voornoemd besluit. HOOFDSTUK 5. - Slotbepalingen

Art. 137.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 augustus 2014, met uitzondering van het artikel 37 dat in werking treedt op 1 januari 2020.

Art. 138.De minister bevoegd voor Buitenlandse Zaken en de minister bevoegd voor Ontwikkelingssamenwerking zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 21 juli 2016.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, D. REYNDERS De Minister van Ontwikkelingssamenwerking, A. DE CROO

Bijlage 1 De op de ambtenaren van de buitenlandse carrière en de consulaire carrière van toepassing zijnde uitvoeringsbesluiten van het statuut van het Rijkspersoneel 1. Koninklijk besluit van 12 mei 1927 betreffende de ouderdom van de oppensioenstelling van de ambtenaren, de beambten en het dienstpersoneel van den staat.2. Koninklijk besluit van 1 juni 1964 tot vaststelling van de administratieve toestand van sommige ambtenaren van de rijksbesturen, die in vredestijd militaire prestaties verrichten of diensten volbrengen ter uitvoering van de wet van 3 juni 1964 houdende het statuut van de gewetensbezwaarden.3. Koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen. Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 21 juli 2016 tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren van de buitenlandse carrière en de consulaire carrière.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, D. REYNDERS De Minister van Ontwikkelingssamenwerking, A. DE CROO

Bijlage 2 Andere besluiten 1. Koninklijk besluit van 11 oktober 1991 tot vaststelling van de nadere regelen voor de uitoefening van het recht op een verlof om dwingende reden.2. Koninklijk besluit van 10 juli 2002 tot toekenning van een Copernicuspremie aan sommige personeelsleden van de rijksbesturen.3. Koninklijk besluit van 15 januari 2007 betreffende de mobiliteit van de statutaire ambtenaren in het federaal administratief openbaar ambt.4. Koninklijk besluit van 28 november 2008 tot vervanging, voor het personeel van sommige overheidsdiensten, van het koninklijk besluit van 23 oktober 1979 houdende toekenning van een eindejaarstoelage aan sommige titularissen van een ten laste van de Schatkist bezoldigd ambt.5. Koninklijk besluit van 24 september 2013 betreffende de evaluatie in de federale overheidsdiensten. Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 21 juli 2016 tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren van de buitenlandse carrière en de consulaire carrière.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, D. REYNDERS De Minister van Ontwikkelingssamenwerking, A. DE CROO

^