gepubliceerd op 24 december 2010
Koninklijk besluit inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen in het kader van overheidsopdrachten
20 DECEMBER 2010. - Koninklijk besluit inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen in het kader van overheidsopdrachten
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Dit ontwerp heeft tot doel om wat betreft de verwerving van wegvoertuigen ressorterend onder de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, te voorzien in de omzetting van de bepalingen van Richtlijn 2009/33/EG van 23 april 2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen. Deze richtlijn kadert in het duurzaam ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie en beoogt meer bepaald het nemen van specifieke maatregelen ter verbetering van energie-efficiëntie en energiebesparing, de integratie van de doelstellingen inzake klimaatverandering in het vervoers- en energiebeleid, alsmede specifieke maatregelen in de vervoersector om het energiegebied en de emissie van broeikasgassen aan te pakken (zie overweging 3 van de richtlijn).
Volgens overweging 11 van de richtlijn heeft deze "ten doel de markt voor schone en energiezuinige wegvoertuigen te stimuleren, en in het bijzonder - aangezien dit een wezenlijke invloed op het milieu zou hebben - de markt voor gestandaardiseerde voertuigen die in grotere hoeveelheden worden gefabriceerd zoals personenauto's, bussen, touringcars en vrachtwagens te beïnvloeden, door een dermate grote vraag naar schone en energiezuinige wegvoertuigen te bewerkstelligen dat fabrikanten en de industrie ertoe worden aangespoord te investeren in en meer werk te maken van de ontwikkeling van voertuigen met een gering energieverbruik en een lage uitstoot van CO2 en verontreinigende stoffen.".
Zoals verder zal blijken, is in dit ontwerp, met inbegrip van de bijlage, rekening gehouden met de overwegend formele opmerkingen van de Raad van State in zijn advies van 25 november 2010.
Artikel 1.Dit artikel verwijst naar bovengenoemde Richtlijn 2009/33/EG, overeenkomstig artikel 11, tweede lid, ervan.
Art. 2.Dit artikel bevat de functionele definities van de begrippen die in het kader van dit ontwerp worden gebruikt, om de lezing van de tekst te vergemakkelijken.
De bepaling onder 1° verwijst voor de definitie van de wet overheidsopdrachten naar de wet van 24 december 1993. Bijgevolg heeft dit ontwerp hetzelfde toepassingsgebied als die wet en omvat het zowel de overheidsopdrachten en de opdrachten in de sectoren water, energie, vervoer en postdiensten als die van de klassieke sectoren.
De bepaling onder 2° definieert de overheidsopdrachten en de opdrachten door naar deze begrippen in bovengenoemde wet te verwijzen.
In de bepaling onder 3° omvat het begrip "aanbestedende instantie" de begrippen aanbestedende overheid, overheidsbedrijf en aanbestedende dienst als bedoeld in de wet, om de lezing van de tekst te vergemakkelijken.
De bepaling onder 4° definieert het wegvoertuig waarvan de verwerving wordt beoogd. Het gaat om de voertuigcategorieën, als bedoeld in tabel 3 van de bijlage bij dit besluit, die op de in tabel 1 van hetzelfde besluit vermelde brandstoffen rijden.
De bepaling onder 5° definieert de opdrachtdocumenten.
Art. 3.Het eerste lid van dit artikel bepaalt het toepassingsgebied ratione materiae en ratione personae van het ontwerp. Wat betreft het personeel toepassingsgebied wordt verwezen naar de definities van artikel 2.
Het materiële toepassingsgebied dient evenwel te worden verduidelijkt.
Artikel 3 van de richtlijn verwijst naar de "contracten voor de aankoop" van wegvoertuigen. Dit ontwerp verwijst daarentegen uitdrukkelijk naar de "levering" van voertuigen, die, zoals in de richtlijnen overheidsopdrachten, zowel de aankoop, leasing, huur of huurkoop, met of zonder aankoopoptie van deze voertuigen, omvat en dus een ruimere draagwijdte heeft. Met deze verruiming wordt beoogd de effectiviteit van de voorliggende maatregelen te verhogen. Anderzijds wordt het materieel toepassingsgebied beperkt tot de overheidsopdrachten en de opdrachten waarvan het geraamd bedrag de drempel voor de Europese bekendmaking bereikt.
Het tweede lid van artikel 3 van het ontwerp voorziet in de omzetting van artikel 2 van de richtlijn, dat toelaat om bepaalde opdrachten aan de voorschriften van de richtlijn te onttrekken. Het gaat meer bepaald om de overheidsopdrachten en de opdrachten betreffende de voertuigen vermeld in artikel 2, § 3, van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd.
De categorieën van vrijgestelde voertuigen hebben betrekking op voor bijzondere doeleinden ontworpen en gebouwde voertuigen die hoofdzakelijk op bouwplaatsen, in steengroeven, in havens en op luchthavens worden gebruikt, de voertuigen die zijn ontworpen en gebouwd voor strijdkrachten, de civiele bescherming, de brandweer en de politie, alsook op de mobiele machines. Wat deze laatste categorie betreft, wordt ingevolge het advies van de Raad van State in dit ontwerp de definitie overgenomen van artikel 3, 16°, van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd. Meer bepaald gaat het om elk zelfaangedreven voertuig dat speciaal is ontworpen en gebouwd voor werkzaamheden en dat door zijn bouw niet geschikt is voor personen- of goederenvervoer, zoals bijvoorbeeld vorkheftrucks en zelftrekkende grasmaaiers.
Volgens overweging 18 van Richtlijn 2009/33/EG heeft deze vrijstellingsmogelijkheid tot doel onnodige administratieve lasten te voorkomen bij de aankoop van deze voor bijzondere doeleinden ontworpen en gebouwde voertuigen.
Art. 4.Dit artikel legt het principe vast dat de energie- en milieueffecten van de voertuigen in aanmerking dienen te worden genomen tijdens de operationele levensduur ervan en verwijst voor de concretisering ervan naar de regels vervat in artikel 5, §§ 1 en 2.
Daarbij wordt opgemerkt dat in de tekst die voor advies werd voorgelegd aan de Raad van State, verkeerdelijk werd verwezen naar de regels vervat in de artikelen 5 en 6 van het ontwerp.
Art. 5.Dit artikel voorziet in de omzetting van artikel 5, §§ 2 en 3, van de richtlijn.
Paragraaf 1 bepaalt de operationele energie- en milieueffecten die verbonden zijn aan het gebruik van een voertuig en waarmee minstens rekening moet worden gehouden, terwijl paragraaf 2 de mogelijkheden aanreikt die afzonderlijk of samen kunnen worden gebruikt om aan de eisen terzake te kunnen voldoen. In zijn advies heeft de Raad van State gewezen op een gebrek aan overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst van het ontwerp wat betreft de terminologie "operationele-, energie- en milieueffecten" versus "incidences énergétiqueet environnementale". Nader onderzoek van de bronteksten heeft evenwel uitgewezen dat het bedoelde gebrek aan overeenstemming rechtstreeks voortvloeit uit de verschillende tekstversies van Richtlijn 2009/33/EG. Uit de interpretatieve vergelijking van de verschillende tekstversies en met name gelet op de Duitse en Engelse bewoordingen ("anfallenden Energie- und Umweltauswirkungen" respectievelijk "operational energy and environnmental impacts") is gebleken dat zich een aanpassing opdringt van zowel de Nederlandse als de Franse tekst van het ontwerp. Daarom is uiteindelijk geopteerd voor de bewoordingen "operationele energie- en milieueffecten" respectievelijk "incidences énergétique et environnementale opérationnelles".
Art. 6 Dit artikel voorziet in de omzetting van artikel 6 van de richtlijn, betreffende de methodologie voor de berekening van de operationele levensduurkosten, wanneer bij de gunning rekening wordt gehouden met de kostenweerslag van de energie- en milieueffecten.
Volgens paragraaf 3 van artikel 6 wordt het aantal afgelegde kilometers dat in aanmerking wordt genomen naargelang het voertuigtype, vastgesteld in tabel 3 van de bijlage bij dit besluit.
De aanbestedende instantie kan dit aantal evenwel aanpassen op basis van haar behoeften.
Art. 7.Volgens dit artikel kan de Eerste Minister de bijlage van dit besluit wijzigen om rekening te houden met de aanpassingen aan de technische vooruitgang die de Europese Commissie zou kunnen aanbrengen in de bijlage van de richtlijn krachtens artikel 7 van Richtlijn 2009/33/EG. Deze aanpassingen kunnen enkel betrekking hebben op niet-essentiële onderdelen van de richtlijn.
Art. 8.Dit artikel bepaalt de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 9.Volgens dit artikel is de Eerste Minister belast met de uitvoering van dit besluit.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Eerste Minister, Y. LETERME
ADVIES 48.893/1 VAN 25 NOVEMBER 2010 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling Wetgeving, eerste kamer, op 3 november 2010 door de Eerste Minister verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen in het kader van overheidsopdrachten", heeft het volgende advies gegeven : Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als ze te oordelen heeft of het vaststellen of het wijzigen van een verordening noodzakelijk is.
Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan.
Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 1. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit verplicht aanbestedende instanties ertoe bij de gunning van opdrachten die betrekking hebben op de levering van wegvoertuigen rekening te houden met de energie- en milieueffecten van de betrokken voertuigen tijdens hun operationele levensduur.In het ontwerp worden daartoe de energie- en milieueffecten opgesomd waarmee de aanbestedende instantie ten minste dient rekening te houden, evenals de methodes die daarbij kunnen worden aangewend en de wijze waarop de voornoemde effecten kunnen worden gekwantificeerd en berekend.
In de ontworpen regeling worden derhalve een aantal algemene regels betreffende het gebruik van welbepaalde gunningscriteria en technische specificaties geformuleerd die gelden ten aanzien van alle aanbestedende instanties in de zin van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten. De regeling valt bijgevolg in de federale bevoegdheid in te passen.
Het ontwerp zet diverse bepalingen van Richtlijn 2009/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen, om in het interne recht. 2. Voor de ontworpen regeling kan rechtsgrond worden gevonden in de bepalingen van de wet van 24 december 1993 waarnaar wordt verwezen in het eerste lid van de aanhef van het ontwerp, met dien verstande dat ook artikel 41 van die wet kan worden geacht het ontwerp tot rechtsgrond te strekken, aangezien erin de artikelen 6 tot 12, 18, 18bis en 19, 22 en 23 van de wet van toepassing worden verklaard op de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten in de sectoren water, energie, vervoer en postdiensten. In het eerste lid van de aanhef wordt ook gerefereerd aan artikel 13, tweede lid, van de wet van 24 december 1993. Die bepaling biedt voor het ontwerp evenwel geen rechtsgrond daar erin geen voorwaarden worden bepaald waaraan de keuze van de wijze van gunnen is onderworpen.
Onderzoek van de tekst Aanhef 1. Rekening houdend met hetgeen is opgemerkt omtrent de rechtsgrond van de ontworpen regeling schrijve men aan het einde van het eerste lid van de aanhef van het ontwerp : " ... voor aanneming van werken, leveringen en diensten, artikelen 1, § 1, tweede lid, 2, tweede lid, 22, 41, gewijzigd bij de wetten van 8 april 2003 en 8 juni 2008, 43, § 1, eerste lid, 59, § 1, vervangen bij het koninklijk besluit van 18 juni 1996, 62, vierde lid, en 65, eerste lid;". 2. Onmiddellijk na het lid van de aanhef waarin wordt verwezen naar het advies van de inspecteur van Financiën van 14 oktober 2010 moet het volgende lid worden toegevoegd : "Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting, d.d. 18 oktober 2010;".
Artikel 1 Aangezien de ontworpen regeling beoogt slechts de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2009/33/EG, late men artikel 1 van het ontwerp aanvangen met de woorden "Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van...".
Artikel 2 1. In het verslag aan de Koning wordt met betrekking tot artikel 2 onder meer het volgende verduidelijkt : "De bepaling onder 1° verwijst voor de definitie van de wet overheidsopdrachten naar de wet van 24 december 1993.Bijgevolg heeft dit ontwerp hetzelfde toepassingsgebied als die wet en omvat het zowel de overheidsopdrachten en de opdrachten in de sectoren water, energie, vervoer en postdiensten als die van de klassieke sectoren." Ermee rekening houdend dat sommige overheidsopdrachten en opdrachten die worden "bedoeld" in de wet overheidsopdrachten geheel of gedeeltelijk van het toepassingsgebied van die wet worden uitgesloten (1), kan duidelijkheidshalve worden overwogen om artikel 2, 2°, van het ontwerp te redigeren als volgt : "overheidsopdracht en opdracht : de overheidsopdracht waarop Boek I van de wet overheidsopdrachten van toepassing is en de opdracht waarop Boek II van dezelfde wet van toepassing is;". 2. Om dezelfde reden als vermeld onder 1, worden aan het einde van de omschrijving van "aanbestedende instantie", in artikel 2, 3°, van het ontwerp, de woorden "als bedoeld in de wet overheidsopdrachten" beter vervangen door de woorden "waarop de wet overheidsopdrachten van toepassing is;". 3. Het verdient aanbeveling om de lijst van definities in artikel 2 van het ontwerp aan te vullen met een omschrijving van het begrip "opdrachtdocumenten" (2). Artikel 3 In artikel 3, tweede lid, 3°, van het ontwerp worden de overheidsopdrachten en de opdrachten die betrekking hebben op de levering van "mobiele machines" uitgesloten van de toepassing van het ontworpen besluit. In het verslag aan de Koning worden een aantal voorbeelden vermeld van dergelijke mobiele machines, zoals vorkheftrucks en zelftrekkende grasmaaiers. Vraag is of de rechtszekerheid er niet mee zou zijn gediend indien een omschrijving zou worden gegeven van de beoogde mobiele machines. In voorkomend geval kan daarvoor inspiratie worden gevonden in de omschrijving van dat begrip in artikel 3, lid 16, van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (3).
Artikel 4 Ter wille van de leesbaarheid late men artikel 4 van het ontwerp in de Nederlandse tekst aanvangen als volgt : "Wanneer ze een in artikel 3, eerste lid, vermelde overheidsopdracht of opdracht...".
Artikel 5 1. In de inleidende zin van artikel 5, § 1, eerste lid, van het ontwerp, stemmen de woorden "operationele-, energie- en milieueffecten", in de Nederlandse tekst, niet overeen met de woorden "des incidences énergétique et environnementale", in de Franse tekst. Deze discordantie moet worden verholpen. 2. Ter wille van de leesbaarheid schrijve men aan het einde van de inleidende zin van artikel 5, § 2, van het ontwerp "van één of elke van de volgende methodes :" (Frans : "à une ou à chacune des deux méthodes suivantes :"). Artikel 6 1. Aan het einde van artikel 6, § 1, 3°, eerste lid, van het ontwerp, kan ermee worden volstaan om melding te maken van "de gemiddelde waarden opgenomen in tabel 2 van de bijlage bij dit besluit".2. In artikel 6, § 2, van het ontwerp vervange men in de Nederlandse tekst het woord "Gemeenschap" telkens door "Unie". Artikel 8 Luidens artikel 8, eerste lid, van het ontwerp treedt de ontworpen regeling in werking op 4 december 2010, zijnde de datum waarop de lidstaten overeenkomstig artikel 11, lid 1, eerste alinea, van Richtlijn 2009/33/EG aan die richtlijn dienen te voldoen.
Afgezien van de vaststelling dat, gelet op de aard van de ontworpen regeling, een termijn van inwerkingtreding van tien dagen na de bekendmaking, meer passend zou zijn, moet erop worden gewezen dat de ontworpen regeling zich niet leent tot terugwerkende kracht.
Daarenboven rijst de vraag of niet tevens in een overgangsregeling moet worden voorzien ten aanzien van overheidsopdrachten en opdrachten die worden bekendgemaakt op of na 4 december 2010, doch vóór de datum van bekendmaking van het ontworpen besluit. Dezelfde vraag rijst met betrekking tot uitnodigingen die worden verstuurd op of na 4 december 2010, doch vóór de datum van bekendmaking van het ontworpen besluit.
Bijlage 1. Naar analogie van de bewoordingen die worden gebruikt in artikel 6, § 3, van het ontwerp, redigere men het opschrift van tabel 3 van de bijlage in de Franse tekst als volgt : "Kilométrage parcouru par des véhicules de transport routier pendant toute la durée de vie".2. Nog in tabel 3 schrijve men in de Nederlandse tekst "(de categorieën M en N zijn gedefinieerd in Richtlijn 2007/46/EG)".(1) Zie bijvoorbeeld de artikelen 1, § 2, eerste lid, en 41ter, § 1, van de wet overheidsopdrachten. (2) Vergelijk met artikel 2, § 1, 8°, van het ontwerp van koninklijk besluit "gunning overheidsopdrachten", waarover de Raad van State, afdeling Wetgeving, advies 48.803/1 uitbrengt. (3) In de betrokken richtlijnbepaling wordt als een mobiele machine omschreven "een zelfaangedreven voertuig dat speciaal is ontworpen en gebouwd voor werkzaamheden en dat door zijn bouw niet geschikt is voor personen- of goederenvervoer".Volgens dezelfde bepaling worden machines die op het chassis van een motorvoertuig zijn gemonteerd niet als mobiele machines beschouwd.
De kamer was samengesteld uit : De heren : M. VAN DAMME, kamervoorzitter;
J. BAERT en W. VAN VAERENBERGH, staatsraden;
M. TISON en L. DENYS, assessoren van de afdeling Wetgeving, Mevr. A. BECKERS, griffier.
De verslagen werden uitgebracht door de heer P. DEPUYDT, eerste auditeurafdelingshoofd, en de heer P. T'KINDT, adjunct-auditeur. (...) De griffier, A. Beckers.
De voorzitter, M. Van Damme.
20 DECEMBER 2010. - Ontwerp van koninklijk besluit inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen in het kader van overheidsopdrachten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, de artikelen 1, § 1, tweede lid, 2, tweede lid, 22, 41, gewijzigd bij de wetten van 8 april 2003, 9 juli 2004 en 8 juni 2008, 43, § 1, 59, § 1, vervangen bij het koninklijk besluit van 18 juni 1996, 62, vierde lid, en 65, eerste lid;
Gelet op het advies van de Commissie voor de overheidsopdrachten, gegeven op 6 september 2010;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 14 oktober 2010;
Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting gegeven op 18 oktober 2010;
Gelet op het advies nr. 48.893/1 van de Raad van State, gegeven op 25 november 2010, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State; gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Eerste Minister en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2009/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° wet overheidsopdrachten : de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten;2° overheidsopdracht en opdracht : de overheidsopdracht onderworpen aan Boek I van de wet overheidsopdrachten respectievelijk de opdracht onderworpen aan Boek II van dezelfde wet;3° aanbestedende instantie : de aanbestedende overheid, het overheidsbedrijf of de aanbestedende dienst onderworpen aan de wet overheidsopdrachten;4° wegvoertuig : een voertuig dat onder de voertuigcategorieën van tabel 3 van de bijlage van dit besluit valt;5° opdrachtdocumenten : de documenten die op de opdracht toepasselijk zijn, met inbegrip van alle aanvullende en andere documenten waarnaar deze verwijzen.Ze omvatten in voorkomend geval de aankondiging van opdracht en het bestek dat de bijzondere bepalingen bevat die op de opdracht toepasselijk zijn.
Art. 3.Dit besluit is van toepassing op de overheidsopdrachten en de opdrachten waarvan het geraamd bedrag de drempel voor de Europese bekendmaking bereikt, die worden gegund door een aanbestedende instantie en die betrekking hebben op de levering van wegvoertuigen.
Dit besluit is evenwel niet van toepassing op de overheidsopdrachten en de opdrachten voor de levering van de hierna vermelde wegvoertuigen : 1° voertuigen die zijn ontworpen en gebouwd om hoofdzakelijk op bouwplaatsen, in steengroeven, in havens of op luchthavens te worden gebruikt;2° voertuigen die zijn ontworpen en gebouwd voor gebruik door de strijdkrachten, de civiele bescherming, de brandweer en de ordehandhavingsdiensten;3° mobiele machines, zijnde elk zelfaangedreven voertuig dat speciaal is ontworpen en gebouwd voor werkzaamheden en dat door zijn bouw niet geschikt zijn voor personen- of goederenvervoer.
Art. 4.Wanneer ze een in artikel 3, eerste lid, vermelde overheidsopdracht of opdracht gunt, houdt de aanbestedende instantie rekening met de energie- en milieueffecten van de voertuigen tijdens hun operationele levensduur overeenkomstig artikel 5, § 1, en past daartoe ten minste één van de in artikel 5, § 2, bedoelde methodes toe.
Art. 5.§ 1. De aanbestedende instantie houdt ten minste rekening met de volgende operationele energie- en milieueffecten : 1° het energieverbruik, 2° de uitstoot van CO2, en 3° de uitstoot van NOx, NMHC en fijne stofdeeltjes. De aanbestedende instantie kan daarnaast ook andere milieueffecten in aanmerking nemen. § 2. Aan de in artikel 4 en § 1 van dit artikel bedoelde eisen wordt voldaan door het gebruik van één of elke van de volgende methodes : 1° door in de opdrachtdocumenten technische specificaties op te nemen inzake energie- en milieuprestaties met betrekking tot elk van de in aanmerking genomen effecten, alsmede eventuele bijkomende milieueffecten;2° door energie- en milieueffecten als gunningscriterium te gebruiken. Indien met de kostprijs van deze effecten rekening wordt gehouden bij de gunning, wordt gebruik gemaakt van de in artikel 6 vastgestelde methode.
Art. 6.§ 1. De operationele levensduurkosten van het energieverbruik, de CO2-uitstoot alsook de uitstoot van verontreinigende stoffen die zijn opgenomen in tabel 2 van de bijlage bij dit besluit en die zijn gekoppeld aan het gebruik van de te leveren voertuigen, worden als volgt gekwantificeerd en berekend : 1° de operationele levensduurkosten van het energieverbruik van een voertuig worden met behulp van de volgende methodologie berekend : a) het brandstofverbruik per kilometer van een voertuig als bedoeld in paragraaf 2 wordt gemeten in eenheden van energieverbruik per kilometer ongeacht of dit direct vermeld wordt of niet.Indien het brandstofverbruik in verschillende eenheden vermeld wordt, zal deze op basis van de in tabel 1 van de bijlage van dit besluit vastgestelde omrekeningsfactoren voor de energie-inhoud van de verschillende brandstoffen uitgedrukt worden in energieverbruik per kilometer; b) er wordt één monetaire waarde per energie-eenheid gebruikt.Deze waarde geeft de laagste kosten weer per energie-eenheid van benzine of diesel vóór belasting die als vervoersbrandstof wordt gebruikt; c) de operationele levensduurkosten van het energieverbruik van een voertuig worden berekend door de vermenigvuldiging van het afgelegde aantal kilometers tijdens de levensduur als bedoeld in paragraaf 3, in voorkomend geval rekening houdend met het reeds afgelegde aantal kilometers, met het energieverbruik als bedoeld in a) en met de kosten per energie-eenheid als bedoeld in b) ;2° de operationele levensduurkosten van de CO2-uitstoot van een voertuig worden berekend door de vermenigvuldiging van het afgelegde aantal kilometers tijdens de levensduur als bedoeld in paragraaf 3, in voorkomend geval rekening houdend met het reeds afgelegde aantal kilometers, met de CO2-uitstoot uitgedrukt in kilogram per kilometer overeenkomstig paragraaf 2 en met de in tabel 2 van de bijlage bij dit besluit vastgestelde marge voor de kosten per kilogram;3° de operationele levensduurkosten voor de uitstoot van in tabel 2 van de bijlage bij dit besluit opgenomen verontreinigende stoffen door een voertuig, worden berekend door de optelling van de operationele levensduurkosten voor de uitstoot van NOx, NMHC en fijne stofdeeltjes. De operationele levensduurkosten voor elke verontreinigende stof wordt berekend door de vermenigvuldiging van het afgelegde aantal kilometers tijdens de levensduur als bedoeld in paragraaf 3, in voorkomend geval rekening houdend met het reeds afgelegde aantal kilometers, met de emissies, in grammen per kilometer als bedoeld in paragraaf 2, en de respectieve kosten per gram. Voor de prijs worden de gemiddelde waarden opgenomen in tabel 2 van de bijlage bij dit besluit gebruikt.
De aanbestedende instantie kan hogere kosten toepassen, op voorwaarde dat deze kosten de in tabel 2 van de bijlage bij dit besluit vermelde relevante waarde, vermenigvuldigd met een factor 2, niet overschrijdt. § 2. Het brandstofverbruik alsook de CO2-uitstoot en de uitstoot van verontreinigende stoffen zoals opgenomen in tabel 2 van de bijlage bij dit besluit per afgelegde kilometer, worden gebaseerd op de gestandaardiseerde testprocedures van de Unie voor voertuigen waarvoor dergelijke testprocedures in de regelgeving van de Unie inzake typekeuring voor een aantal voertuigen zijn vastgesteld. Wanneer een voertuig niet onder de gestandaardiseerde testprocedures van de Unie valt, wordt de vergelijkbaarheid van de verschillende aanbiedingen gewaarborgd door het gebruik van algemeen erkende testprocedures, of resultaten van tests voor de overheid, of door informatie die is meegedeeld door de fabrikant. § 3. Wanneer niet op andere wijze omschreven in de opdrachtdocumenten, geschiedt het vaststellen van het aantal afgelegde kilometers tijdens de levensduur van een voertuig op basis van tabel 3 van de bijlage bij dit besluit.
Art. 7.De Eerste Minister wijzigt de bijlage bij dit besluit om rekening te houden met de door de Europese Commissie aangebrachte aanpassingen aan de inflatie en de technische vooruitgang van de waarden voor de berekening van de operationele levensduurkosten van wegvoertuigen.
Art. 8.Dit besluit treedt in werking op 15 januari 2011.
De overheidsopdrachten en de opdrachten bekendgemaakt vóór deze datum of waarvoor, bij ontstentenis van een bekendmaking van aankondiging, vóór deze datum een uitnodiging wordt verstuurd om een aanvraag tot deelneming of een offerte in te dienen, zijn niet onderworpen aan dit besluit.
Art. 9.De Eerste Minister is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 20 december 2010.
ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME
Bijlage Gegevens voor de berekening van de operationele levensduurkosten van wegvoertuigen Tabel 1 : Energie-inhoud van motorbrandstoffen :
Brandstof
Energie-inhoud
Diesel
36 Mj/liter
Benzine
32 Mj/liter
Aardgas/Biogas
33-38 Mj/Nm3
Vloeibaar petroleumgas (LPG)
24 Mj/liter
Ethanol
21 Mj/liter
Biodiesel
33 Mj/liter
Emulsiebrandstof
32 Mj/liter
Waterstof
11 Mj/Nm3
Tabel 2 : Kosten van de uitstoot door het wegvervoer (prijspeil 2007) :
CO2
NOx
NMHC
fijne stofdeeltjes
0,03-0,04 EUR/kg
0,0044 EUR/g
0,001 EUR/g
0,087 EUR/g
Tabel 3 : Aantal afgelegde kilometers tijdens de levensduur van een wegvoertuig :
Voertuigcategorie (de categorieën M en N zijn gedefinieerd in Richtlijn 2007/46/EG)
Aantal afgelegde kilometers tijdens de levensduur
Personenwagens (M1)
200 000 km
Lichte bedrijfsvoertuigen (N1)
250 000 km
Zware bedrijfsvoertuigen (N2,N3)
1 000 000 km
Bussen (M2,M3)
800 000 km
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 20 december 2010.
ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME