gepubliceerd op 02 december 2024
Koninklijk besluit tot bepaling van de rechtspleging in kort geding en tot wijziging van diverse besluiten betreffende de procedure voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
19 NOVEMBER 2024. - Koninklijk besluit tot bepaling van de rechtspleging in kort geding en tot wijziging van diverse besluiten betreffende de procedure voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Dit ontwerp van koninklijk besluit strekt tot vervanging van het
koninklijk besluit van 5 december 1991Relevante gevonden documenten
type
koninklijk besluit
prom.
05/12/1991
pub.
17/03/2011
numac
2011000143
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Koninklijk besluit tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits
sluiten tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State. Artikel 17 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 (hierna: de gecoördineerde wetten), dat betrekking heeft op het administratieve kort geding, werd immers vervangen bij de
wet van 11 juli 2023Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
11/07/2023
pub.
24/07/2023
numac
2023043802
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Wet tot wijziging van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973
sluiten tot wijziging van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973. Luidens de memorie van toelichting van die wet hebben "de wijzigingen aan artikel 17 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State (...) als doel de schorsingsprocedure te optimaliseren en maatwerk mogelijk te maken op basis van de spoedeisendheid die in de vordering tot schorsing wordt aangevoerd" (Parl.St. Kamer 2022-23, nr. 55-3220/001, 9). In die context en overeenkomstig de wens van de wetgever neemt de bij beschikking vastgestelde procedurekalender een centrale plaats in, "om op maat van de concrete spoedeisendheid op actieve wijze de procedure aan te sturen en aldus te waken over de behandeling ervan op korte termijn"(ibid.).
Op 14 oktober 2024 verstrekte de afdeling wetgeving van de Raad van State haar advies nr. 77.089/4 over dit ontwerp. Voor zover relevant, wordt hierna geduid hoe deze opmerkingen van de afdeling wetgeving werden verwerkt.
In dit verband kan alvast worden toegelicht dat, zoals de afdeling wetgeving adviseerde in haar advies nr. 77.089/4, in het dispositief wordt aangeduid wanneer de bepalingen een overname vormen van een bepaling uit artikel 17 van de gecoördineerde wetten.
Toelichting bij de ontworpen artikelen Titel I bevat algemene bepalingen waarvan een aantal zijn ingegeven door de bepalingen die tot op heden van kracht zijn.
Artikel 1 van het ontwerp neemt in hoofdzaak de definities over uit het koninklijk besluit van 5 december 1991Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/12/1991 pub. 17/03/2011 numac 2011000143 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten. Het wordt aangevuld met de definities van "auditeur", "derde belanghebbende", "verzoekende partij tot tussenkomst", "elektronische procesvoering" en "ernstig middel".
Initieel werd in artikel 1 van het ontwerp eveneens een definitie opgenomen van het begrip "werkdag". De afdeling wetgeving van de Raad van State achtte dergelijke definitie in het licht van artikel 28 van het ontwerp echter zinloos in haar advies nr. 77.089/4 van 14 oktober 2024. Dienovereenkomstig werd deze definitie hier geschrapt.Het begrip "werkdag" wordt immers al omschreven in artikel 88 van de algemene procedureregeling zoals gewijzigd bij artikel 28 van het ontwerp, welke bepaling toepasselijk wordt verklaard op de procedure in kort geding bij artikel 2, eerste lid, van het ontwerp.
Met het oog op de continuïteit en rechtszekerheid herneemt artikel 2, eerste lid, van het ontwerp de bepalingen van de artikelen 2 en 42 van het koninklijk besluit van 5 december 1991Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/12/1991 pub. 17/03/2011 numac 2011000143 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, die bepalen welke bepalingen van de algemene procedureregeling van toepassing zijn op de procedures in administratief kort geding. Daar zijn in het bijzonder aan toegevoegd de artikelen 12, tweede, derde en vijfde lid, 16 en 25 van die regeling, die de onderzoeksmaatregelen bepalen die de staatsraden en leden van het auditoraat kunnen nemen in de beroepen waarmee zij zijn belast. Dergelijke maatregelen zijn eveneens van toepassing in het kader van het administratief kort geding.
De lijst van de bepalingen van de algemene procedureregeling waarnaar in dit lid wordt verwezen, is echter niet limitatief aangezien, zoals de afdeling wetgeving ook opmerkt in haar advies nr. 77.089/4, andere bepalingen van het ontwerp nog meer in het bijzonder verwijzen naar andere bepalingen van de algemene procedureregeling zoals dit reeds het geval was in het koninklijk besluit van 5 december 1991Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/12/1991 pub. 17/03/2011 numac 2011000143 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten.
Volgens de suggestie van de afdeling wetgeving zou overwogen kunnen worden om de bepalingen van de algemene procedureregeling van toepassing te verklaren tenzij in het thans voorliggende besluit bepalingen zijn opgenomen die daarvan afwijken.
Deze benadering, die erin zou bestaan de algemene procedureregeling op aanvullende wijze van toepassing te verklaren op procedures in kort geding, behoudens de bepalingen die er uitdrukkelijk van afwijken, zou een breuk inhouden met de oplossing die tot nu toe haar waarde heeft bewezen en zou het risico vergroten dat de werkingssfeer van de bepalingen die uitsluitend van toepassing zijn op de annulatieprocedure ten onrechte wordt uitgebreid tot de schorsingsprocedure of de voorlopige maatregelen.
Om deze reden wordt ervoor gekozen om op dit punt de ontworpen tekst, die vertrekt van hetzelfde uitgangspunt als de bestaande regeling, te behouden.
Artikel 2, tweede lid, van het ontwerp bevat dezelfde verplichting als opgenomen in artikel 42, tweede lid, van het koninklijk besluit van 5 december 1991Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/12/1991 pub. 17/03/2011 numac 2011000143 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten en luidens welke de partijen zes eensluidend verklaarde afschriften moeten voegen bij hun procedurestuk, voor zover zij geen gebruik maken van de elektronische procesvoering.
Artikel 3, § 1, van het ontwerp bepaalt, overeenkomstig artikel 17, § 1, tweede lid, van de gecoördineerde wetten, dat voor de betrokken verzendingen in principe gebruik wordt gemaakt van de elektronische procesvoering zoals ingevoegd bij artikel 85bis van de algemene procedureregeling. Partijen die door een advocaat worden bijgestaan of vertegenwoordigd en overheden als bedoeld in artikel 14, § 1, eerste lid, van de voornoemde wetten zijn verplicht van deze procesvoering gebruik te maken. Voor alle andere partijen is deze procedure facultatief.
Indien geen gebruik wordt gemaakt van de elektronische procesvoering geldt artikel 84 van de algemene procedureregeling, waarnaar verwezen wordt in artikel 2, eerste lid, van het ontwerp, dat voorschrijft dat de processtukken en hun bijlagen aan de Raad van State worden toegezonden bij ter post aangetekende brief, alsook dat de Raad van State dergelijke stukken, alsook de betekeningen, kennisgevingen en oproepingen, in beginsel verzendt bij ter post aangetekende brief tegen ontvangstmelding.
Bovendien, en nog steeds in het geval dat geen gebruik wordt gemaakt van de elektronische procesvoering, bepaalt artikel 3, § 2, van het ontwerp, net als onder de gelding van het koninklijk besluit van 5 december 1991Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/12/1991 pub. 17/03/2011 numac 2011000143 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, dat de Raad van State aan de partijen of derden-belanghebbenden die mededelingen, oproepingen en kennisgevingen kan bezorgen per bode, of - en dat is een nieuwigheid - in geval van uiterst dringende noodzakelijkheid per elektronisch bericht tegen ontvangstmelding. Deze bepaling doet geen afbreuk aan het principe van de verzending per aangetekende brief zoals voorzien in artikel 84, tweede lid, van de algemene procedureregeling.
Artikel 3, § 3, van het ontwerp, tot slot, herneemt de daarmee overeenstemmende bepaling van het koninklijk besluit van 5 december 1991Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/12/1991 pub. 17/03/2011 numac 2011000143 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, behalve dat de verzending van een kopie van het verzoekschrift per bode, tegen ontvangstmelding, kan gebeuren, en niet meer per fax, zoals voorheen. In het licht van de opmerking van de afdeling wetgeving van de Raad van State in haar advies nr. 77.089/4 van 14 oktober 2024 over de verenigbaarheid van deze bepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en artikel 6 van het EVRM, wordt ook gepreciseerd dat de mogelijkheid tot verzending van een kopie van het verzoekschrift tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid per bode, tegen ontvangstmelding, niet enkel openstaat voor de verzoekende partij voor wie de elektronische procesvoering niet verplicht is, maar ook voor de verzoekende partij voor wie de elektronische procesvoering niet beschikbaar is wegens informaticaproblemen. In beide gevallen moet de verzoekende partij het origineel exemplaar van haar verzoekschrift met de bijlagen uiterlijk de eerstvolgende werkdag ook versturen per aangetekende brief of door gebruik te maken van de elektronische procesvoering.
Titel II bevat de procedureregels die van toepassing zijn op de ingediende vorderingen tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen, al dan niet bij uiterst dringende noodzakelijkheid.
In hoofdstuk I stelt het ontwerp van besluit de algemene procedureregels hiervan vast.
Artikel 4 van het ontwerp heeft betrekking op de vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen die niet moet worden behandeld binnen een termijn van vijftien dagen of minder.
Paragraaf 1 bepaalt welke vermeldingen dat procedurestuk moet bevatten. Voortaan is vereist dat de vordering een telefoonnummer of een e-mailadres bevat dat de Raad van State toelaat de betrokkene snel te contacteren. Dit is in het bijzonder van belang voor personen die niet worden vertegenwoordigd door een advocaat. De praktijk toont immers aan dat het soms zeer moeilijk is deze personen te bereiken, bijvoorbeeld om verduidelijkingen te vragen of de zitting vast te stellen, terwijl zij de Raad van State net hebben willen vatten bij spoedeisendheid of bij uiterst dringende noodzakelijkheid. Ter staving van de vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen, zal in ieder geval ook een verantwoording van de spoedeisendheid vereist zijn.
Artikel 4, § 1, 6° , van het ontwerp bevat de nieuwigheid die voortvloeit uit de wet van 11 juli 2023Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/07/2023 pub. 24/07/2023 numac 2023043802 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 sluiten en volgens dewelke deze vorderingen niet langer hoeven te worden ingeleid samen met of na het beroep tot nietigverklaring, maar ook voorafgaandelijk kunnen worden ingediend. In een dergelijk geval moet de vordering onder andere de uiteenzetting en de samenvatting bevatten van minstens één ernstig middel. Die bepaling moet in verband worden gebracht met artikel 17, § 8, derde lid, van de gecoördineerde wetten.
In 7° van deze paragraaf wordt het principe vastgesteld bij het koninklijk besluit van 5 december 1991Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/12/1991 pub. 17/03/2011 numac 2011000143 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, zoals gewijzigd bij koninklijk besluit van 28 februari 2014, bevestigd. Indien met andere woorden het annulatieberoep reeds werd ingediend, volstaat het dat de verzoekende partij in de vordering de vereiste elementen en het ernstig middel of de ernstige middelen in de zin van artikel 17, § 1, derde lid, 2° van de gecoördineerde wetten aanduidt, zonder dat zij deze integraal moet hernemen. Het is echter niet de bedoeling van de steller van het ontwerp om terug te komen op de vaste rechtspraak van de Raad van State op basis waarvan het is toegestaan om in latere procedurestukken nieuwe middelen in te roepen die van openbare orde zijn of gesteund zijn op een stuk van het administratief dossier waarvan de verzoekende partij geen kennis had bij het indienen van haar beroep.
Artikel 4, § 2, van het ontwerp vergt geen toelichting, nu het dezelfde maatregelen herneemt als die opgenomen onder artikel 8, eerste lid, 5° en 6°, van het koninklijk besluit van 5 december 1991Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/12/1991 pub. 17/03/2011 numac 2011000143 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten.
Artikel 4, § 3, eerste lid, van het ontwerp, bepaalt dat de vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen moet worden gedagtekend en ondertekend door de verzoekende partij, wanneer geen gebruik wordt gemaakt van de elektronische procesvoering. In het andere geval, wordt in herinnering gebracht dat de modaliteiten van dagtekenen en ondertekening van het verzoekschrift, eigen aan de elektronische procesvoering, worden vastgesteld in artikel 85bis, § 5, van de algemene procedureregeling.
Het tweede lid van dezelfde paragraaf 3 herneemt de voorwaarden waaraan de advocaat die een partij bijstaat of vertegenwoordigt, moet voldoen.
Paragraaf 4 van artikel 4 bepaalt de voorwaarden van de algemene proceduregeling die van toepassing zijn op de vorderingen tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen. De termijn voorgeschreven door artikel 3bis van dat reglement wordt herleid tot vijf werkdagen, nu het gaat om procedures in kort geding. Deze termijn komt ongeveer neer op de helft van de termijn gehanteerd ten gronde, aangezien het voortaan enkel gaat om werkdagen en niet meer om kalenderdagen. Voor wat de betrokken types van procedure betreft, wordt dit als voldoende en redelijk beschouwd. Daarnaast is artikel 3quater van de algemene procedureregeling en de daarin voorziene publicatie in het Belgisch Staatsblad van toepassing op de vorderingen tot schorsing van reglementaire akten of het bevelen van voorlopige maatregelen en die niet moeten worden behandeld binnen een termijn van vijftien dagen of minder.
Artikel 4, § 5, bepaalt dat een kopie van het verzoekschrift na ontvangst ervan onverwijld wordt meegedeeld aan de auditeur-generaal en aan de kamervoorzitter.
Tot slot bepaalt artikel 4, § 6, dat de betaling gebeurt overeenkomstig artikel 71 van de algemene procedureregeling. Dat houdt in dat, behoudens in het geval van uiterst dringende noodzakelijkheid en gelijktijdig met de mededeling voorzien in de nieuwe paragraaf 5, de griffie de verzoekende partij zal uitnodigen om het rolrecht en de bijdrage bedoeld in artikel 66, 6°, van datzelfde reglement, te betalen. De termijn van dertig dagen bepaald in het voormelde artikel 71 voor het crediteren van de rekening, voor zover de debatten niet vroeger worden gesloten, lijkt niettemin relatief lang voor procedures in administratief kort geding.
In het advies 72.602/AV van 25 januari 2023 heeft de algemene vergadering van de afdeling wetgeving van de Raad van State er de aandacht op gevestigd dat het noodzakelijk is te voorzien in "een regeling die beantwoordt aan de vereisten van artikel 6 EVRM" omdat "de termijn waarbinnen de rechten worden betaald, [...] bepalend [is] voor de adiëring van de Raad van State en dus de toegang tot de rechter". In dezelfde zin wordt in dit advies verwezen naar het arrest nr. 233.609 van 25 januari 2016 van de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak, dat de termijn van 8 dagen die was voorzien in artikel 71 van de algemene procedureregeling om de betaling door te voeren, heeft vernietigd.
Het gaat hier weliswaar om procedures in kort geding (uiterst dringende noodzakelijkheid terzijde gelaten) en niet om annulatieberoepen zoals het geval in het voormelde arrest. Er wordt aan herinnerd dat, in afwachting van de betaling van de rolrechten en de bijdrage aan het begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand, de procesvoering wordt "bevroren", behalve in geval van uiterst dringende noodzakelijkheid. De snelheid waarmee de zaken ingeleid in kort geding moeten worden behandeld, verantwoordt dan ook dat de termijn die wordt toegekend om de rolrechten te betalen, wordt ingekort.
Een termijn van tien werkdagen te rekenen vanaf de ontvangst van het overschrijvingsformulier is substantieel langer dan de vermelde termijn van acht (kalender)dagen. Het biedt de verzoekende partij de nodige tijd om haar betaling te doen en er zich van te verzekeren dat de rekening correct wordt gecrediteerd. Deze termijn biedt bovendien het hoofd aan eventuele ongemakken en onzekerheden die gepaard kunnen gaan met de eigenlijke overschrijving door de bankinstelling van de verzoekende partij, in het bijzonder tijdens weekends en feestdagen.
In geval van niet-betaling, laattijdige betaling of onvolledige betaling, kan de betrokken partij, behalve in het geval van uiterst dringende noodzakelijkheid, vragen om te worden gehoord, overeenkomstig artikel 71 van de algemene procedureregeling. Ook in die hypothese lijkt het gepast om de termijn van vijftien dagen waarover die partij beschikt in de procedure ten gronde, in te korten.
Voorgesteld wordt deze termijn te herleiden naar vijf werkdagen om de procedures in administratief kort geding geen vertraging te laten oplopen.
Artikel 5 van het ontwerp bevat een van de belangrijkste wijzigingen die het ontworpen koninklijk besluit doorvoert. Het bepaalt dat de kamervoorzitter, of de staatsraad die hij aanwijst, in overleg met de aangewezen auditeur, de procedurekalender bij beschikking vaststelt.
Deze nieuwe regeling past volledig in de geest van de wet van 11 juli 2023Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/07/2023 pub. 24/07/2023 numac 2023043802 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 sluiten, die dienaangaande overigens al erg gedetailleerd is.
Deze beschikking moet worden vastgesteld binnen een termijn van zeven werkdagen, te rekenen vanaf de betaling van het rolrecht en van de bijdrage. In het advies nr. 77.089/4 van 14 oktober 2024 merkte de afdeling wetgeving van de Raad van State op dat door de wijze waarop de bepaling was geredigeerd, twijfel bleef bestaan omtrent de vraag of het beginpunt van de termijn die daarin werd vermeld overeenstemde met het ogenblik waarop het rolrecht en de bijdrage bedoeld in artikel 4, § 6, van het ontwerp door de schuldenaar zouden zijn betaald dan wel met de datum waarop de rekening waarvan sprake is in artikel 71, eerste lid, van de algemene procedureregeling gecrediteerd zou zijn.
In het licht van de rechtszekerheid wordt aanbevolen om in paragraaf 1, eerste lid, de woorden "te rekenen vanaf de betaling die met toepassing van artikel 4, § 6, wordt verricht" te vervangen door de woorden "te rekenen vanaf de dag waarop de rekening bedoeld in artikel 71, eerste lid, van de algemene procedureregeling gecrediteerd is". De opmerking van de afdeling wetgeving werd in die zin verwerkt.
In de paragrafen 1 en 2 wordt vervolgens nader bepaald wat die beschikking dient te bevatten en aan wie ze ter kennis dient te worden gebracht. De beschikking bepaalt onder meer de uiterste datum waarop de verwerende partij het administratief dossier moet indienen. Hierbij wordt eraan herinnerd dat dit volledig moet zijn. Dit element is bijzonder belangrijk voor een correct verloop van een procedure in kort geding, dat als doel heeft alle termijnen te verkorten.
Artikel 5, § 1, tweede lid, 3°, 4° en 5° , onderscheidt de gevallen waarin de derde-belanghebbende in dezelfde zaak nog geen verzoekschrift tot tussenkomst heeft ingediend (3° en 4° ) of dat wel al heeft gedaan in het kader van de hangende annulatieprocedure (5° ).
In het eerste geval stelt de beschikking de modaliteiten vast om een verzoekschrift tot tussenkomst in te dienen. Het 3° laat op algemene wijze toe dat deze beschikking kan worden gewijzigd na kennisgeving ervan, om rekening te houden met derde-belanghebbenden die aanvankelijk niet in aanmerking werden genomen of met elke andere omstandigheid die dergelijke wijziging rechtvaardigt.
In dit verband adviseerde de afdeling wetgeving van de Raad van State in haar advies nr. 77.089/4 van 14 oktober 2024 om de woorden "met name" in het tweede lid, 3°, tweede zin, weg te laten en om paragraaf 1 aan te vullen met een lid waarin wordt bepaald dat de in het eerste lid vermelde beschikking in overleg met de auditeur kan worden gewijzigd wanneer andere omstandigheden dan die welke vermeld worden in het tweede lid, 3°, tweede zin, dit rechtvaardigen. Het is immers inderdaad de bedoeling van de steller van het ontwerp om de mogelijkheid te behouden om, in overleg met de auditeur, de beschikking te wijzigen wanneer de omstandigheden dit rechtvaardigen en niet uitsluitend om de tussenkomst van derden-belanghebbenden mogelijk te maken. Deze opmerking werd eveneens verwerkt in het ontworpen artikel 9, § 1, tweede lid, 3°.
Het 4° onderscheidt zich van het 3° doordat het betrekking heeft op de reglementaire akten waar toepassing wordt gemaakt van artikel 3quater van de algemene procedureregeling. Dat artikel voorziet in de publicatie van een bericht in het Belgisch Staatsblad, dat van nu af aan ook de uiterste datum zal bevatten waarop het verzoekschrift tot tussenkomt zal moeten worden ingediend.
In het tweede geval (5° ) stelt de beschikking de termijn vast binnen dewelke de verzoekende partij tot tussenkomst een nota met opmerkingen kan neerleggen. Tot slot brengt het 6° in herinnering dat, bij afwezigheid van uiterst dringende noodzakelijkheid, de terechtzitting uiterlijk zestig dagen na de vaststelling van de procedurekalender moet worden gehouden, zoals ook wordt bepaald in artikel 17 van de gecoördineerde wetten.
Paragraaf 2 bepaalt aan wie de beschikking en desgevallend een kopie van de vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen, ter kennis moet worden gebracht.
Artikel 6 van het ontwerp heeft betrekking op de tussenkomst in kort geding.
In paragraaf 1 herneemt het, in essentie, de bepalingen van artikel 10 van het koninklijk besluit van 5 december 1991Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/12/1991 pub. 17/03/2011 numac 2011000143 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, met dien verstande dat het bijkomend wijst op het belang om te waken over het opschrift van het verzoekschrift tot tussenkomst, het aanreiken van die gegevens waarmee de verzoekende partij tot tussenkomst snel kan worden bereikt en, in voorkomend geval, de aanvulling van haar verzoekschrift met een samenvatting van haar argumenten, zoals voorzien door artikel 52, § 3, tweede lid, van de algemene procedureregeling. De bepalingen van artikel 4, § 3, van het ontwerp met betrekking tot de vorderingen tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen waarbij geen gebruik werd gemaakt van de elektronische procesvoering, zijn eveneens van toepassing op het verzoekschrift tot tussenkomst.
Artikel 6, paragraaf 2, bepaalt aan wie een kopie van het verzoekschrift tot tussenkomst wordt bezorgd terwijl paragraaf 3 van hetzelfde artikel, in wezen, de bepaling van artikel 10, § 4, van het koninklijk besluit van 5 december 1991Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/12/1991 pub. 17/03/2011 numac 2011000143 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten herneemt. Een nieuwigheid wordt ingevoegd, in die zin dat de rekening voor de betaling van het rolrecht moet worden gecrediteerd binnen een termijn van tien werkdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van het overschrijvingsformulier, tenzij de debatten voordien worden gesloten.
Deze aanpassing dringt zich op omwille van de nieuwigheid van de procedurekalender en de eruit voortvloeiende termijnen, in het bijzonder om de auditeur-verslaggever toe te laten een verslag neer te leggen. Er wordt bovendien verwezen naar de hogere toelichting in dat verband bij het toekomstige artikel 4, § 6.
Artikel 7 van het ontwerp heeft betrekking op de nota's met opmerkingen die de verwerende partij of de verzoekende partij tot tussenkomst kunnen neerleggen, wanneer deze laatste al een verzoekschrift tot tussenkomst had ingediend in het kader van de annulatieprocedure. Paragraaf 1, eerste lid, van dit artikel herneemt de analoge bepaling van de artikelen 6, § 2, en 52, § 3, tweede lid, van de algemene procedureregeling, namelijk dat de nota's met opmerkingen een samenvatting van de argumenten van de verwerende partij of de verzoekende partij tot tussenkomst bevatten, wanneer voor het antwoord op de middelen een toelichting nodig is.
Artikel 7, § 1, tweede lid, van het ontwerp herneemt, daarnaast, de bepaling luidens welke de nota met opmerkingen niet meer hoeft te antwoorden op de middelen aangevoerd in het beroep tot nietigverklaring, indien de memorie van antwoord of het verzoekschrift tot tussenkomst deze al hebben beantwoord. De nota heeft dus enkel betrekking op de spoedeisendheid of op de noodzaak van de gevorderde voorlopige maatregelen, alsook, in voorkomend geval, op de afweging van de belangen, tenzij natuurlijk in kort geding nieuwe middelen worden aangevoerd.
Paragraaf 2 van artikel 7 bepaalt aan wie een kopie van de nota met opmerkingen wordt bezorgd. Paragraaf 3 van hetzelfde artikel brengt de regel voorzien in artikel 17, § 4, zesde lid, van de gecoördineerde wetten, in herinnering, luidens welke deze nota zal worden geweerd uit de debatten indien zij wordt neergelegd buiten de termijn vastgesteld door de procedurekalender.
In hoofdstuk II worden de regels bepaald die gelden voor de procedure bij uiterst dringende noodzakelijkheid hetzij de procedure die, volgens artikel 17, §§ 4 en 5, van de gecoördineerde wetten, moet worden afgehandeld binnen een termijn van vijftien dagen of minder.
Artikel 8, § 1, van het ontwerp bepaalt hoofdzakelijk welke vermeldingen de vorderingen tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen ingediend volgens deze procedure, moeten bevatten. In principe bevat de vordering dezelfde vermeldingen als deze waarin artikel 4 voorziet, met dien verstande dat ze een ander opschrift draagt en dat de uiterst dringende noodzakelijkheid verplicht moet worden verantwoord in het verzoekschrift (diligent optreden en dreigende schade), waaronder de elementen die aantonen dat is voldaan aan de vereiste van de spoedeisendheid. Een verzoekschrift dat niet het passende opschrift draagt, wordt behandeld volgens de regels bepaald door de artikelen 4 en 7 van het ontwerp, naar het voorbeeld van wat reeds geldt krachtens het koninklijk besluit van 5 december 1991Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/12/1991 pub. 17/03/2011 numac 2011000143 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten. Omdat artikel 4, § 4, van het ontwerp niet zomaar kan worden toegepast op de procedure bij uiterst dringende noodzakelijkheid, bepaalt artikel 8, § 1 uitdrukkelijk welke bepalingen van de algemene procedureregeling erop van toepassing zijn.
Dat houdt in dat de artikelen 3bis en 3quater van die regeling er niet op van toepassing zijn. De louter juridisch-technische, legistieke opmerking in dit verband van de afdeling wetgeving van de Raad van State uit haar advies nr. 77.089/4 van 14 oktober 2024 werd verwerkt.
Volgens paragraaf 2 van artikel 8, verloopt de betaling van het rolrecht en de bijdrage bedoeld in artikel 66, 6°, van de algemene procedureregeling overeenkomstig artikel 71, eerste tot derde lid, van datzelfde reglement. Artikel 71, vierde lid, van toepassing op de vorderingen bedoeld in artikel 4, is niet van toepassing op de vorderingen ingediend bij uiterst dringende noodzakelijkheid. Dit houdt in dat de betaling, net als onder de gelding van het koninklijk besluit van 5 december 1991Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/12/1991 pub. 17/03/2011 numac 2011000143 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, nog kan tussenkomen tot aan de sluiting van de debatten.
Artikel 9 van het ontwerp, dat het equivalent is van artikel 5 voor het kort geding buiten uiterst dringende noodzakelijkheid, bepaalt dat de kamervoorzitter of de staatsraad die hij aanwijst, in overleg met de auditeur en onverwijld, beslist over de procedurekalender met het oog op de vaststelling van de datum en het uur van de terechtzitting en de indiening van het administratief dossier, de nota met opmerkingen en, in voorkomend geval, het verzoek tot tussenkomst, de nota met opmerkingen van de verzoekende partij tot tussenkomst of de aanwijzing van de derden-belanghebbenden. Die beschikking kan nog worden gewijzigd als andere derden-belanghebbenden worden geïdentificeerd, met dien verstande dat diegenen die niet zijn geïdentificeerd, kunnen tussenkomen tot op de terechtzitting tijdens welke de zaak wordt behandeld.
In dit verband wordt bijkomend verwezen naar de hogere toelichting bij artikel 5, § 1, tweede lid, 3°, tweede zin, en derde lid, over de opmerking van de afdeling wetgeving van de Raad van State in haar advies nr. 77.089/4 van 14 oktober 2024 over de mogelijkheid om de beschikking te wijzigen wanneer de omstandigheden dit rechtvaardigen en niet uitsluitend om de tussenkomst van derden-belanghebbenden mogelijk te maken. Deze opmerking is eveneens hier van toepassing en werd op dezelfde wijze verwerkt.
Aangezien artikel 3quater tot slot niet van toepassing is op de procesvoering bij uiterst dringende noodzakelijkheid, is er ook geen aanleiding om de uiterste datum van indiening van het verzoekschrift tot tussenkomst in het Belgisch Staatsblad te publiceren samen met het bericht voorgeschreven door dat artikel.
Paragraaf 2 van artikel 9 herneemt een aan artikel 16, § 2, derde lid, van het koninklijk besluit van 5 december 1991Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/12/1991 pub. 17/03/2011 numac 2011000143 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten identieke bepaling en voegt er de mogelijkheid voorzien door artikel 27/1 van de gecoördineerde wetten om in uitzonderlijke gevallen of in geval van uiterst dringende noodzakelijkheid, via videoconferentie zitting te houden, aan toe.
Tot slot bepaalt paragraaf 3 van artikel 9 aan wie de beschikking tot vaststelling, evenals een kopie van de vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen, ter kennis moeten worden gebracht.
Artikel 10 van het ontwerp heeft betrekking op het verzoekschrift tot tussenkomst in het kader van een procedure bij uiterst dringende noodzakelijkheid. Deze bepaling, die in dat geval in wezen artikel 6 van toepassing maakt, vraagt weinig toelichting. De juridisch-technische opmerking in dit verband van de afdeling wetgeving van de Raad van State uit haar advies nr. 77.089/4 van 14 oktober 2024 werd verwerkt.
Ten slotte wordt in herinnering gebracht dat voor de vorderingen tot schorsing bedoeld in de wet van 17 juni 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/06/2013 pub. 21/06/2013 numac 2013203640 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten sluiten `betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten, bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten en concessies' (hierna rechtsbeschermingswet), een aantal bijzondere regels gelden die afwijken van de algemene procedureregels en dit zowel op grond van de rechtsbeschermingswet als op grond van artikel 17, § 6, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. Zo wijkt de rechtsbeschermingswet onder meer af op het punt van de uiteenzetting van de feiten die de uiterst dringende noodzakelijkheid aantonen. Zo ook dient de terechtzitting voor deze vorderingen niet noodzakelijk binnen vijftien dagen te rekenen vanaf het indienen van de vordering plaats te hebben, noch dient het arrest uiterlijk binnen vijf werkdagen na de terechtzitting te worden uitgesproken.
Titel III bevat de gemeenschappelijke bepalingen aangaande de zitting en de arresten. Deze bepalingen hebben betrekking op alle procedures in kort geding bedoeld in titel II, onder voorbehoud van de bijzondere bepalingen die enkel van toepassing zijn in geval van uiterst dringende noodzakelijkheid. Deze bepalingen stemmen overeen met de artikelen 4, 5, 16, § 2, zevende lid, en 27 van het koninklijk besluit van 5 december 1991Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/12/1991 pub. 17/03/2011 numac 2011000143 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, en, zij het slechts ten dele, met artikel 41 van datzelfde koninklijk besluit. Wat dit laatste artikel betreft, geeft artikel 17 van het ontwerp er een ruimere draagwijdte aan door ook de gevallen bedoeld in artikel 17, § 8, eerste lid, van de gecoördineerde wetten in aanmerking te nemen, zijnde het niet binnen de vastgestelde termijn betalen van de verschuldigde rolrechten of het niet binnen de vastgestelde termijn indienen van een beroep tot nietigverklaring waarin middelen worden aangevoerd die ter rechtvaardiging van de schorsing of voorlopige maatregelen zijn aangevoerd.
Titel IV bevat de regels met betrekking tot de intrekking en de wijziging van het arrest waarbij de schorsing wordt uitgesproken of voorlopige maatregelen worden bevolen. Titel V bevat de bepalingen met betrekking tot de tussengeschillen. Deze bepalingen vergen geen toelichting, in die zin dat ze bijna identiek zijn aan deze voorzien door de artikelen 35 tot 40 en 43 en 44 van het koninklijk besluit van 5 december 1991Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/12/1991 pub. 17/03/2011 numac 2011000143 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten.
Titel VI bevat de wijzigings-, overgangs- en slotbepalingen. De artikelen 25 en 26 van het ontwerp voeren technische aanpassingen door aan de algemene procedureregeling, eveneens rekening houdend met de opmerking in dit verband van de afdeling wetgeving van de Raad van State in haar advies nr. 77.089/4 van 14 oktober 2024. Artikel 27 van het ontwerp heft artikel 85, tweede lid van datzelfde reglement op. Er wordt inderdaad niet langer van de verzoekende partij verwacht dat zij negen voor eensluidend verklaarde afschriften voegt bij haar gelijktijdig met haar annulatieberoep ingediende vordering tot schorsing, in het licht van de zo goed als veralgemeende verplichting om beroep te doen op de elektronische procedure.
Artikel 28 van het ontwerp voegt bovendien in artikel 88 van hetzelfde reglement een nieuw vierde lid in teneinde voor de annulatieprocedure te omschrijven wat dient te worden begrepen onder het begrip "werkdag". Deze definitie die toepasselijk wordt verklaard op de kort geding procedure via artikel 2, eerste lid, van het ontwerp, stemt overeen met de definitie gehanteerd in artikel 84, § 2, van de gecoördineerde wetten met betrekking tot de berekening van de termijnen voor de behandeling van adviesaanvragen door de afdeling wetgeving van de Raad van State. Zij is tevens geïnspireerd op hetgeen bepaald wordt in artikel 88, derde lid, van de algemene procedureregeling. Tot slot wordt opgemerkt dat dankzij deze preciseringen, in de procedure voor de Raad van State aan het begrip "werkdag" eenzelfde invulling wordt gegeven als in artikel 1.7, § 3, derde lid, van het nieuw Burgerlijk Wetboek. Er wordt verwezen naar "wettelijke feestdagen", dit zijn de tien dagen vermeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 18 april 1974 `tot bepaling van de algemene wijze van uitvoering van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen'.
Artikel 29 van het ontwerp doet hetzelfde in artikel 43 van het koninklijk besluit van 30 november 2006Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 30/11/2006 pub. 01/12/2006 numac 2006000958 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot vaststelling van de cassatie-procedure bij de Raad van State sluiten `tot vaststelling van de cassatieprocedure bij de Raad van State'.
Artikel 30, eerste lid, van het ontwerp heft het koninklijk besluit van 5 december 1991Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/12/1991 pub. 17/03/2011 numac 2011000143 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten op. Overeenkomstig het tweede lid van datzelfde artikel, blijft dat koninklijk besluit evenwel van toepassing op de vorderingen tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen ingediend vóór 1 januari 2025, zijnde de datum van inwerkingtreding van het ontworpen besluit.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Binnenlandse Zaken, A. VERLINDEN
19 NOVEMBER 2024. - Koninklijk besluit tot bepaling van de rechtspleging in kort geding en tot wijziging van diverse besluiten betreffende de procedure voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, artikel 30, § 1, eerste lid, vervangen bij de wet van 4 augustus 1996Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/08/1996 pub. 08/06/2005 numac 2005015073 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Gabon tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, ondertekend te Brussel op 14 januari 1993 type wet prom. 04/08/1996 pub. 24/07/1997 numac 1996015142 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende goedkeuring van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Arabische Republiek Egypte tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen, ondertekend te Kaïro op 3 januari 1991 type wet prom. 04/08/1996 pub. 21/10/1999 numac 1999015088 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met het Protocol tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van de Franse Republiek betreffende het kraamgeld, ondertekend te Brussel op 26 april 1993 sluiten en laatst gewijzigd bij de wet van 10 april 2014, en tweede lid, vervangen bij de wet van 20 januari 2014 en gewijzigd bij de wet van 26 december 2015;
Gelet op het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;
Gelet op het koninklijk besluit van 5 december 1991Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/12/1991 pub. 17/03/2011 numac 2011000143 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 november 2006Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 30/11/2006 pub. 01/12/2006 numac 2006000958 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot vaststelling van de cassatie-procedure bij de Raad van State sluiten tot vaststelling van de cassatieprocedure bij de Raad van State;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 27 augustus 2024;
Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting, van 10 september 2024;
Gelet op de regelgevingsimpactanalyse, uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van de wet van 15 december 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/2013 pub. 31/12/2013 numac 2013021138 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging sluiten houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;
Gelet op advies 77.089/4 van de Raad van State, gegeven op 14 oktober 2024 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende dat artikel 17 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, integraal werd vervangen bij wet van 11 juli 2023Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/07/2023 pub. 24/07/2023 numac 2023043802 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 sluiten en hierbij grondige wijzigingen werden aangebracht aan de procedure in kort geding; dat bijgevolg de besluiten in uitvoering van deze bepaling dienovereenkomstig dienen te worden aangepast; dat dit het voorwerp is van onderhavig besluit;
Op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° gecoördineerde wetten: de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;2° algemene procedureregeling: het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;3° voorzitter: de voorzitter van de kamer waar het verzoek aanhangig werd gemaakt of de staatsraad die door die voorzitter is aangewezen om hem te vervangen;4° auditeur: het lid van het auditoraat dat aangewezen is om het dossier te onderzoeken;5° derde-belanghebbende: de persoon die belang heeft bij de oplossing van de zaak;6° verzoekende partij tot tussenkomst: de derde-belanghebbende die heeft verzocht om tussen te komen;7° elektronische procesvoering: de procesvoering bedoeld in artikel 85bis van de algemene procedureregeling;8° ernstig middel: het middel bedoeld in artikel 17, § 1, derde lid, 2°, van de gecoördineerde wetten.
Art. 2.Onder voorbehoud van artikel 3 van dit besluit en tenzij de bepalingen van dit besluit hiervan afwijken, zijn de artikelen 67, 84, 84/1 en 85bis van de algemene procedureregeling, alsook de artikelen 12, tweede, derde en vijfde lid, 16 tot 25, 86, 87, 88, 90 en 91, eerste lid, van diezelfde regeling van toepassing op de procedures in administratief kort geding.
Tenzij wanneer van de elektronische procesvoering gebruik wordt gemaakt, worden bij elk processtuk zes afschriften gevoegd die door degene die het stuk ondertekent, voor eensluidend zijn verklaard. Er kan worden bevolen aanvullende afschriften te bezorgen.
Art. 3.§ 1. Overeenkomstig artikel 17, § 1, tweede lid, van de gecoördineerde wetten wordt de vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen ingesteld en behandeld met toepassing van de elektronische procesvoering, in elk geval wanneer de partijen worden bijgestaan of vertegenwoordigd door een advocaat of wanneer ze een overheid zijn als bedoeld in artikel 14, § 1, eerste lid, van die wetten.
Voor de andere partijen is het gebruik van de elektronische procesvoering facultatief. § 2. Aan partijen voor wie de elektronische procesvoering niet verplicht is, en onverminderd artikel 84 van de algemene procedureregeling, kunnen de mededelingen, oproepingen en kennisgevingen per bode worden bezorgd, tegen ontvangstmelding.
In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kunnen die mededelingen, oproepingen en kennisgevingen ook worden bezorgd per elektronisch bericht, tegen ontvangstmelding. § 3. In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kan de verzoekende partij voor wie de elektronische procesvoering niet verplicht is of voor wie de elektronische procesvoering niet beschikbaar is wegens informaticaproblemen, een kopie van het verzoekschrift per bode, tegen ontvangstmelding, aan de Raad van State zenden; ze verzendt het verzoekschrift uiterlijk de eerstvolgende werkdag ook overeenkomstig paragraaf 1 van dit artikel.
TITEL II. - Procedure
HOOFDSTUK I. - Algemene procedureregels
Art. 4.§ 1. De vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen bevat: 1° het opschrift "vordering tot schorsing" of "vordering tot het bevelen van voorlopige maatregelen", of deze beide vermeldingen, naast in voorkomend geval de vermelding "beroep tot nietigverklaring";2° de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of zetel van de verzoekende partij en de gekozen woonplaats bedoeld in artikel 84, § 2, eerste lid, van de algemene procedureregeling, alsook een telefoonnummer waarop of andere contactgegevens waarmee deze partij snel te bereiken is;3° de naam en de woonplaats of zetel van de verwerende partij;4° de vermelding van de akte of van het reglement waartegen de vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen is gericht;5° overeenkomstig artikel 17, § 2, eerste lid van de gecoördineerde wetten, een uiteenzetting van de feiten die, volgens de verzoekende partij, de spoedeisendheid verantwoorden die ter ondersteuning van het verzoek tot schorsing of voorlopige maatregelen wordt ingeroepen;6° indien het verzoekschrift tot nietigverklaring nog niet is ingediend, een uiteenzetting van de feiten en van minstens één ernstig middel;7° indien het verzoekschrift tot nietigverklaring al is ingediend, de verwijzing naar het beroep waarvan de vordering het accessorium vormt en de aanduiding van het ernstige middel of de ernstige middelen die worden aangevoerd tot staving van deze vordering. In het geval bedoeld in het eerste lid, 6°, is artikel 2, § 1, tweede tot vierde lid, van de algemene procedureregeling van toepassing. § 2. De vordering bedoeld in § 1 bevat in voorkomend geval voorts: 1° de beschrijving van de gevorderde voorlopige maatregelen en een uiteenzetting van de feiten waarin wordt aangetoond dat de voorlopige maatregelen noodzakelijk zijn om de belangen van de partij die ze vordert, te vrijwaren;2° het bedrag van en de nadere regels betreffende de met toepassing van artikel 17, § 11, van de gecoördineerde wetten gevorderde dwangsom. § 3. Indien de vordering bedoeld in § 1 wordt ingesteld door een partij die geen gebruik maakt van de elektronische procesvoering, wordt ze door die partij ondertekend en gedagtekend.
Indien die vordering wordt ingesteld door een partij die wordt bijgestaan of vertegenwoordigd door een advocaat, voldoet laatstgenoemde aan de voorwaarden van artikel 19, vierde lid, van de gecoördineerde wetten. § 4. De artikelen 2, § 2, 3 en 3bis van de algemene procedureregeling zijn van toepassing, onder voorbehoud van de termijn bedoeld in het tweede en het derde lid van het laatstgenoemde artikel, die wordt ingekort tot vijf werkdagen.
Artikel 3quater van diezelfde regeling is eveneens van toepassing. § 5. De hoofdgriffier bezorgt onverwijld een afschrift van de vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen aan: 1° de auditeur-generaal ;2° de kamervoorzitter. § 6. Het rolrecht en de bijdrage bedoeld in artikel 66, 6°, van de algemene procedureregeling worden betaald overeenkomstig artikel 71 van de algemene procedureregeling, onder voorbehoud van de termijnen van dertig en van vijftien dagen, bedoeld in het vierde lid van dat artikel, die worden ingekort tot respectievelijk tien en vijf werkdagen.
Art. 5.§ 1. Binnen een termijn van zeven werkdagen te rekenen vanaf de dag waarop de rekening bedoeld in artikel 71, eerste lid, van de algemene procedureregeling gecrediteerd is, stelt de voorzitter in overleg met de auditeur de procedurekalender bij beschikking vast overeenkomstig artikel 17, § 4, eerste lid van de gecoördineerde wetten.
Die beschikking bepaalt: 1° de uiterste datum van indiening van het volledige administratief dossier, tenzij de afdeling bestuursrechtspraak in het kader van het beroep tot nietigverklaring reeds in het bezit werd gesteld van dat dossier;2° de uiterste datum van indiening van de nota met opmerkingen van de verwerende partij;3° in voorkomend geval, op basis van de aanwijzingen van de auditeur, de derden-belanghebbenden en de uiterste datum van indiening van hun verzoekschrift tot tussenkomst;die beschikking kan worden gewijzigd volgens dezelfde regels indien na de kennisgeving ervan andere derden-belanghebbenden worden geïdentificeerd of zich kenbaar maken; 4° in geval van toepassing van artikel 3quater van de algemene procedureregeling, de uiterste datum van indiening van het verzoekschrift tot tussenkomst, welke datum wordt vermeld in het bericht bedoeld in dit artikel;5° indien al een verzoekschrift tot tussenkomst is ingediend, de uiterste datum van indiening van de nota met opmerkingen van de verzoekende partij tot tussenkomst;6° de dag en het uur van de terechtzitting die moet worden gehouden binnen zestig dagen te rekenen vanaf de datum van de beschikking, onverminderd de toepassing van artikel 17, § 4, achtste en negende lid, van de gecoördineerde wetten. De beschikking bedoeld in het eerste lid kan, in overleg met de auditeur, eveneens worden gewijzigd wanneer andere omstandigheden dan die welke worden vermeld in het tweede lid, 3°, tweede zin, dit rechtvaardigen. § 2. De hoofdgriffier bezorgt onverwijld een afschrift van de beschikking aan: 1° de auditeur;2° de partijen;3° de derden-belanghebbenden. Aan de verwerende partij en in voorkomend geval aan de verzoekende partij tot tussenkomst en de derden-belanghebbenden wordt samen met die beschikking een afschrift van de vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen bezorgd.
Art. 6.§ 1. Het verzoekschrift tot tussenkomst bevat: 1° het opschrift "verzoekschrift tot tussenkomst";2° de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of zetel van de verzoekende partij tot tussenkomst en de gekozen woonplaats, bedoeld in artikel 84, § 2, eerste lid, van de algemene procedureregeling, alsook een telefoonnummer waarop of andere contactgegevens waarmee deze partij snel te bereiken is;3° de vermelding van de zaak waarin de verzoekende partij tot tussenkomst wenst tussen te komen, alsook het rolnummer waaronder de zaak ingeschreven is, als het gekend is;4° een uiteenzetting van het belang van de verzoekende partij tot tussenkomst bij de beslechting van de zaak alsook de uiteenzetting van haar argumenten. Als voor het verzoekschrift tot tussenkomst een verdere uiteenzetting nodig is, bevat het een samenvatting van de argumenten van de verzoekende partij tot tussenkomst.
Artikel 4, § 3, van dit besluit en de artikelen 2, § 2, en 3, 4°, van de algemene procedureregeling zijn van toepassing op het verzoekschrift tot tussenkomst. § 2. De hoofdgriffier bezorgt onverwijld een afschrift van het verzoekschrift tot tussenkomst aan: 1° de voorzitter;2° de auditeur;3° de andere partijen. § 3. Wanneer de verzoekende partij tot tussenkomst het door haar verschuldigde recht niet betaalt binnen een termijn van tien werkdagen volgend op de ontvangst van het overschrijvingsformulier, of ten laatste bij de sluiting van de debatten wanneer deze plaatsvindt voor het verstrijken van die termijn, wordt de tussenkomst in het kortgedingarrest afgewezen, tenzij overmacht of een onoverkomelijke dwaling wordt bewezen.
Art. 7.§ 1. Indien voor het antwoord op de middelen een verdere uiteenzetting nodig is, bevat de nota met opmerkingen een samenvatting van de argumenten van de verwerende partij of van de verzoekende partij tot tussenkomst.
Indien de memorie van antwoord of een verzoekschrift tot tussenkomst reeds is ingediend in het kader van de procedure tot nietigverklaring, heeft de nota met opmerkingen van de verwerende partij of van de verzoekende partij tot tussenkomst enkel betrekking op de spoedeisendheid of op de noodzaak van de gevorderde schorsing of van de gevorderde voorlopige maatregelen alsook in voorkomend geval op de afweging van de belangen bedoeld in artikel 17, § 2, tweede lid, van de gecoördineerde wetten. § 2. De hoofdgriffier bezorgt onverwijld een afschrift van de nota met opmerkingen van de verwerende partij of van de verzoekende partij tot tussenkomst aan: 1° de voorzitter;2° de auditeur;3° de andere partijen. § 3. Overeenkomstig artikel 17, § 4, zesde lid, van de gecoördineerde wetten wordt een nota met opmerkingen die niet binnen de in de procedurekalender bepaalde termijn wordt ingediend, ambtshalve uit de debatten geweerd.
HOOFDSTUK II. - Bijzondere regels in de gevallen van uiterst dringende noodzakelijkheid
Art. 8.§ 1. In de gevallen waarin de uiterst dringende noodzakelijkheid wordt aangevoerd en de vordering bijgevolg moet worden behandeld binnen een termijn van vijftien dagen of minder, zijn artikel 4, § 1, eerste lid, 2° tot 4°, 6° en 7° en tweede lid, en §§ 2, 3 en 5 van dit besluit, alsook de artikelen 2, § 2, en 3 van de algemene procedureregeling van toepassing op die vordering.
Die vordering bevat bovendien: 1° het opschrift "vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid" of "vordering tot het bevelen van voorlopige maatregelen bij uiterst dringende noodzakelijkheid", of die beide vermeldingen, naast, in voorkomend geval, de vermelding "beroep tot nietigverklaring";2° een uiteenzetting van de feiten die de uiterst dringende noodzakelijkheid rechtvaardigen. Wanneer het opschrift van het verzoekschrift niet vermeldt dat de zaak moet worden behandeld bij uiterst dringende noodzakelijkheid, wordt de zaak behandeld volgens de regels bepaald in hoofdstuk I. § 2. Het rolrecht en de bijdrage bedoeld in artikel 66, 6°, van de algemene procedureregeling worden betaald overeenkomstig artikel 71, eerste tot derde lid, van de algemene procedureregeling, zonder dat die betaling een voorafgaande voorwaarde is om de procedurekalender vast te stellen of om de vordering aan de andere partijen of derden-belanghebbenden te bezorgen.
Art. 9.§ 1. De voorzitter stelt, in overleg met de auditeur, onverwijld bij beschikking de procedurekalender vast overeenkomstig artikel 17, § 5, eerste lid, van de gecoördineerde wetten.
De beschikking bedoeld in het eerste lid bepaalt: 1° de uiterste datum en uur van indiening van het volledige administratief dossier, tenzij de afdeling bestuursrechtspraak in het kader van het beroep tot nietigverklaring reeds in het bezit werd gesteld van dat dossier;2° de uiterste datum en uur van indiening van de nota met opmerkingen van de verwerende partij;3° in voorkomend geval, op basis van de aanwijzingen van de auditeur, de derden-belanghebbenden en de uiterste datum en uur van indiening van hun verzoekschrift tot tussenkomst;die beschikking kan worden gewijzigd volgens dezelfde regels indien na de kennisgeving ervan andere derden-belanghebbenden worden geïdentificeerd of zich kenbaar maken; diegenen die niet worden aangewezen, kunnen een verzoekschrift tot tussenkomst indienen tot op de terechtzitting waarop de vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen wordt behandeld; 4° indien al een verzoekschrift tot tussenkomst is ingediend, de uiterste datum en uur van indiening van de nota met opmerkingen van de verzoekende partij tot tussenkomst;5° de dag en het uur van de terechtzitting. De beschikking bedoeld in het eerste lid kan, in overleg met de auditeur, eveneens worden gewijzigd wanneer andere omstandigheden dan die welke worden vermeld in het tweede lid, 3°, tweede zin, dit rechtvaardigen. § 2. De voorzitter kan de partijen en de derden-belanghebbenden bij beschikking bijeenroepen, eventueel te zijnen huize, of in voorkomend geval, overeenkomstig artikel 27/1 van de gecoördineerde wetten, op het door hem aangegeven uur, zelfs op dagen die geen werkdagen zijn en van dag tot dag of van uur tot uur. § 3. De hoofdgriffier bezorgt onverwijld een afschrift van de beschikking aan: 1° de auditeur;2° de partijen;3° de derden-belanghebbenden. Een afschrift van de vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen volgens de procedure van de uiterst dringende noodzakelijkheid wordt samen met die beschikking bezorgd aan de verwerende partij en, in voorkomend geval, aan de verzoekende partij tot tussenkomst en de derden-belanghebbenden.
Art. 10.In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid wordt het verzoekschrift tot tussenkomst ingediend overeenkomstig artikel 6.
TITEL III. - Terechtzitting en arresten
Art. 11.Artikel 27 van de algemene procedureregeling is van toepassing op de terechtzitting.
Alle partijen moeten verschijnen of vertegenwoordigd zijn.
Wanneer de verzoekende partij noch verschijnt noch vertegenwoordigd is, wordt de vordering tot schorsing, tot het opleggen van een dwangsom of tot het bevelen van voorlopige maatregelen afgewezen.
Hetzelfde geldt voor de vordering tot intrekking of tot wijziging van het arrest waarbij een schorsing is uitgesproken, een dwangsom is opgelegd of voorlopige maatregelen zijn bevolen.
De andere partijen die niet verschijnen of niet vertegenwoordigd zijn, worden geacht in te stemmen met de vordering.
De voorzitter of een staatsraad, naargelang van het geval, brengt verslag uit over de stand van de zaak.
De auditeur stelt de vragen die nodig zijn voor zijn advies.
De partijen of hun advocaten zetten hun opmerkingen mondeling uiteen.
Aan het einde van de debatten geeft de auditeur zijn advies. Indien hij evenwel nieuwe gegevens wenst aan te brengen, zet hij deze uiteen; daarna worden de partijen over die gegevens gehoord, en vervolgens geeft de auditeur zijn advies.
De voorzitter verklaart de debatten voor gesloten en neemt de zaak in beraad.
Art. 12.De artikelen 34 tot 37 van de algemene procedureregeling zijn van toepassing op het arrest.
Art. 13.In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kan de voorzitter de onmiddellijke tenuitvoerlegging van het arrest bevelen.
Art. 14.Het arrest waarbij uitspraak wordt gedaan over de vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen wordt onverwijld ter kennis gebracht van de partijen alsook van de derden-belanghebbenden die overeenkomstig artikel 5, § 1, tweede lid, 3°, zijn aangewezen.
Art. 15.Het arrest dat de schorsing beveelt, wordt onverwijld bekendgemaakt op dezelfde wijze als de geschorste akte of het geschorste reglement of, indien deze niet zijn bekendgemaakt, op de wijze waarop zij hadden moeten zijn bekendgemaakt. Hetzelfde geldt voor het arrest houdende intrekking, opheffing of wijziging van de schorsing.
De Raad van State bepaalt of het arrest in zijn geheel of bij uittreksel moet worden bekendgemaakt.
Die bekendmaking geschiedt onverwijld door de verwerende partij, op verzoek van de hoofdgriffier.
Art. 16.In het belang van een goede rechtsbedeling kan de voorzitter beslissen dat de vordering tot het bevelen van voorlopige maatregelen wordt behandeld en afgedaan samen met de vordering tot schorsing.
Art. 17.Om de toepassing van artikel 17, § 8, eerste, tweede en vierde lid, van de gecoördineerde wetten te waarborgen, roept de voorzitter de partijen op om spoedig voor hem te verschijnen.
Zijn arrest wordt gewezen nadat de partijen zijn gehoord en de auditeur zijn advies heeft gegeven.
Het arrest wordt onverwijld ter kennis van de partijen gebracht.
TITEL IV. - Intrekking en wijziging van het arrest waarbij de schorsing wordt uitgesproken of voorlopige maatregelen worden bevolen
Art. 18.Het verzoekschrift tot intrekking of tot wijziging van het arrest dat de schorsing of voorlopige maatregelen beveelt, bevat: 1° de vermelding van het arrest waarvan de intrekking of de wijziging wordt gevorderd;2° een uiteenzetting van de feiten en de motieven die de intrekking of de wijziging rechtvaardigen. Artikel 4, § 3, is van toepassing op dat verzoekschrift.
Art. 19.De hoofdgriffier zendt onverwijld een afschrift van het verzoekschrift aan de voorzitter, aan de auditeur-generaal en aan de andere partijen.
Art. 20.Iedere partij kan binnen acht werkdagen na de kennisgeving van het verzoekschrift een aanvullend dossier en een nota met opmerkingen aan de hoofdgriffier zenden.
De hoofdgriffier zendt een afschrift van de nota met opmerkingen aan de voorzitter, aan de auditeur en aan de andere partijen.
Elke te laat ingediende nota met opmerkingen wordt uit de debatten geweerd.
Art. 21.De auditeur maakt binnen acht werkdagen na ontvangst van het dossier een verslag op over de vordering; in voorkomend geval verzoekt hij de partijen nadere uitleg te verstrekken over de vragen die hij aangeeft.
Art. 22.Na kennisneming van het verslag bepaalt de voorzitter bij beschikking de dag van de terechtzitting waarop de kamer de vordering tot intrekking of tot wijziging behandelt.
De hoofdgriffier brengt onverwijld een afschrift van die beschikking ter kennis van de auditeur en van de partijen.
Het verslag wordt bij de beschikking gevoegd.
TITEL V. - Tussengeschillen
Art. 23.In het geval dat een partij een overgelegd stuk van valsheid beticht, wordt op de terechtzitting te werk gegaan overeenkomstig artikel 51, eerste tot vierde lid, van de algemene procedureregeling.
Indien de kamer oordeelt dat het stuk van wezenlijk belang is voor haar beslissing, beslist zij bij voorraad of het stuk in aanmerking moet worden genomen.
Art. 24.De artikelen 59, 60 en 62 tot 65 van de algemene procedureregeling zijn van toepassing.
TITEL VI. - Wijzigings-, overgangs- en slotbepalingen
Art. 25.In artikel 14septies van de algemene procedureregeling, zoals ingevoegd bij het koninklijk besluit van 28 januari 2014Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 28/01/2014 pub. 03/02/2014 numac 2014000083 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot wijziging van diverse besluiten betreffende de procedure voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State sluiten, worden de woorden "derde lid" vervangen door de woorden "vierde lid".
Art. 26.In artikel 70, § 1, tweede lid, en § 2, tweede lid, van dezelfde regeling, laatst gewijzigd bij koninklijk besluit van 25 december 2017Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 25/12/2017 pub. 26/01/2018 numac 2018010239 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot wijziging van diverse besluiten betreffende de procedure voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State sluiten, worden de woorden "artikel 17, § 6 of § 7" telkens vervangen door de woorden "artikel 17, § 9 of § 10".
Art. 27.Artikel 85, tweede lid, van dezelfde regeling, zoals ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 april 2007Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 25/04/2007 pub. 11/05/2007 numac 2007200854 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 89 van 30 januari 2007, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, betreffende de diefstalpreventie en de uitgangscontroles van werknemers bij het verlaten van de onderneming of de werkplaats type koninklijk besluit prom. 25/04/2007 pub. 16/05/2007 numac 2007201162 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 juni 2005, gesloten in het Paritair Subcomité voor vuurvaste producten, betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden type koninklijk besluit prom. 25/04/2007 pub. 16/05/2007 numac 2007201173 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 6 december 2006, gesloten in het Paritair Comité voor de handel in voedingswaren, betreffende de waarborg van de brugpensioenvergoeding type koninklijk besluit prom. 25/04/2007 pub. 11/05/2007 numac 2007201196 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 20 februari 2006, gesloten in het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap, betreffende de aanvullende vergoeding toegekend in het kader van de carrièreplanning type koninklijk besluit prom. 25/04/2007 pub. 22/05/2007 numac 2007201207 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 november 2006, gesloten in het Paritair Subcomité voor de socio-culturele sector van de Vlaamse Gemeenschap, houdende maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid in de Vlaamse socio-culturele sector type koninklijk besluit prom. 25/04/2007 pub. 18/05/2007 numac 2007201138 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 31 maart 2006, gesloten in het Paritair Subcomité voor het stads- en streekvervoer van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, betreffende de nieuwe en overgangsbepalingen voor de functie- en loopbaanclassificatie van de bedienden en kaderleden in dienst getreden vóór 1 oktober 2003 type koninklijk besluit prom. 25/04/2007 pub. 12/06/2007 numac 2007014166 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Koninklijk besluit waarbij de onmiddellijke inbezitneming van sommige percelen nodig voor de bouw van het Gewestelijk Expresnet, gelegen op het grondgebied van de stad Waver van algemeen nut wordt verklaard sluiten, wordt opgeheven.
Art. 28.Artikel 88 van dezelfde regeling, gewijzigd bij koninklijk besluit van 31 december 1968, wordt aangevuld met een lid, luidende: "De werkdag is de dag die noch een zaterdag, noch een zondag, noch een wettelijke feestdag is.".
Art. 29.Artikel 43 van het koninklijk besluit van 30 november 2006Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 30/11/2006 pub. 01/12/2006 numac 2006000958 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot vaststelling van de cassatie-procedure bij de Raad van State sluiten tot vaststelling van de cassatieprocedure bij de Raad van State wordt aangevuld met een lid, luidende: "De werkdag is de dag die noch een zaterdag, noch een zondag, noch een wettelijke feestdag is.".
Art. 30.Het koninklijk besluit van 5 december 1991Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/12/1991 pub. 17/03/2011 numac 2011000143 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 juli 2023, wordt opgeheven.
Het blijft evenwel van toepassing op de vorderingen tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen die zijn ingesteld, in voorkomend geval bij uiterst dringende noodzakelijkheid, voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 31.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2025.
Art. 32.De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 19 november 2024.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. VERLINDEN