Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 19 december 2000
gepubliceerd op 11 januari 2001

Koninklijk besluit betreffende de voorwaarden en modaliteiten van de erkenning van havenarbeiders in het Antwerpse havengebied

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2000012966
pub.
11/01/2001
prom.
19/12/2000
ELI
eli/besluit/2000/12/19/2000012966/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

19 DECEMBER 2000. - Koninklijk besluit betreffende de voorwaarden en modaliteiten van de erkenning van havenarbeiders in het Antwerpse havengebied


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit waarvan ik de eer heb het aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, is genomen ter uitvoering van de artikelen 38 en 49, eerste lid, van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités alsook van artikel 3 van de wet van 8 juni 1972 betreffende de havenarbeid. Deze laatste bepaling machtigt de Koning om de voorwaarden en de modaliteiten te bepalen van de erkenning van de havenarbeiders op advies van het voor het betrokken havengebied bevoegd paritair comité.

De wet van 8 juni 1972 betreffende de havenarbeid heeft tot doel te komen tot een modern en rationeel beheer van de havens. Deze doelstelling wordt onder meer gerealiseerd door havenarbeid te laten verrichten door werknemers die daartoe werden opgeleid. Binnen de havengebieden worden er, door de snelle evolutie in de sector van het vervoer, steeds meer gediversifieerde activiteiten verricht. Deze activiteiten trekken goederenstromen aan die bijkomende havenarbeid ondersteunen en genereren, zodat een aanpassing zich opdringt in de procedure tot erkenning van sommige havenarbeiders.

In deze omstandigheden is het noodzakelijk om, in het belang van een modern en rationeel beheer van de havens, onmiddellijk maatregelen te nemen om de erkende havenarbeiders in te delen in twee registers, te weten het algemeen en het logistiek contingent.

Deze opdeling zal het mogelijk maken om onderscheiden loon- en arbeidsvoorwaarden voor deze beide categorieën havenarbeiders te bepalen bij collectieve arbeidsovereenkomst. Bovendien zal deze opdeling tevens het algemeen tewerkstellingspeil binnen de haven verbeteren of minstens vrijwaren.

De vooropgestelde indeling van de havenarbeiders in twee contingenten werd eerder reeds doorgevoerd bij koninklijk besluit van 9 maart 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 januari 1977 betreffende de voorwaarden en modaliteiten van de erkenning van havenarbeiders in het Antwerpse havengebied. Dit koninklijk besluit werd vernietigd bij arrest nr. 83.345 van 8 november 1999 van de afdeling administratie van de Raad van State. De Raad was van oordeel dat de motivering inzake de hoogdringendheid onvoldoende overtuigend was om voorbij te gaan aan het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State, zoals voorgeschreven in artikel 3, § 1, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. Over onderhavig ontwerp werd wel een advies gevraagd aan de afdeling wetgeving van de Raad van State.

In het vermelde arrest heeft de Raad van State geen uitspraak gedaan over de (grond)wettigheid van het ingevoerde onderscheid tussen twee categorieën havenarbeiders. Evenwel was de auditeur in zijn verslag over deze zaak (verslag van 23 juli 1999 inzake A/A. 84.522/IX-1861) van oordeel dat het doorgevoerde onderscheid prima facie geen schending uitmaakt van de wet van 8 juni 1972 betreffende de havenarbeid, noch van het gelijkheidsbeginsel.

In het ontwerp dat thans voorligt, worden de begrippen "algemeen contingent" en "logistiek contingent" nader omschreven (zie de commentaar bij artikel 2).

Dit ontwerp komt tegemoet aan de vereisten die worden gesteld door het Europees gemeenschapsrecht en meer bepaald aan de bepalingen van het EG-Verdrag betreffende het vrij verkeer. De vereisten die gesteld worden voor de erkenning van havenarbeiders mogen immers geen ongeoorloofde belemmering vormen voor arbeiders uit andere lidstaten die in België havenarbeid wensen te verrichten.

De opdeling van de erkende havenarbeiders in een algemeen contingent en een logistiek contingent voert dan ook een onderscheid door tussen, enerzijds, activiteiten waarvoor strengere erkenningsvoorwaarden kunnen worden opgelegd die in verhouding staan tot het algemeen belang dat wordt nagestreefd en, anderzijds, activiteiten waarvoor minder strenge erkenningsvoorwaarden kunnen worden aangehouden. Het algemeen belang waarvan hier sprake bestaat in een rationeel beheer van de haven en de veiligheid van de werknemers. Havenarbeiders die in andere lidstaten reeds aan de erkenningsvoorwaarden voldoen en daarvoor bepaalde tests hebben afgelegd, zullen in België niet meer aan dezelfde tests onderworpen worden.

Commentaar bij de artikelen Artikel 1 Deze bepaling is gebaseerd op het bestaande artikel 1 van het koninklijk besluit van 10 januari 1977 betreffende de voorwaarden en modaliteiten van de erkenning van havenarbeiders in het Antwerpse havengebied (hierna : het koninklijk besluit van 10 januari 1977).

Volledigheidshalve kan worden opgemerkt dat de arbeidsrechtbank bevoegd is voor de geschillen betreffende de indivuele bestuurshandelingen inzake het verlenen, schorsen en het intrekken van de erkenning als havenarbeider (zie : artikel 583, vierde lid Ger.W.).

Artikel 2 De havenarbeiders van het algemeen contingent zullen havenarbeid sensu strictu uitvoeren, met bijzondere vereisten inzake veiligheid, specialisatie en opleiding. De havenarbeiders van het algemeen contingent verrichten aldus volgende havenarbeid in de zin van artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 januari 1973 tot oprichting en tot vaststelling van de benaming en van de bevoegdheid van het Paritair Comité voor het havenbedrijf : - vanaf het lossen uit zeeschip of lichter tot op het ogenblik dat de goederen zich bevinden op de locaties waar ze hun eerste verwerking, bewerking, afhandeling of behandeling ondergaan na het vervoer van de eerste rustplaats bij lossing uit zeeschip of lichter, en - vanaf het ogenblik dat de goederen vervoerd worden naar de laatste rustplaats bij lading in zeeschip of lichter tot en met het laden van zeeschip of lichter.

Het is bij deze verrichtingen dat verhoogde veiligheidsvoorschriften van toepassing zijn, zodat de erkenning in een algemeen contingent verantwoord is.

De havenarbeiders van het logistiek contingent zijn erkend voor het verrichten van havenarbeid in de zin van artikel 1 van het vermelde koninklijk besluit van 12 januari 1973 op locaties waar goederen ter voorbereiding van hun verdere distributie/verzending een transformatie ondergaan die indirect leidt tot een aanwijsbare toegevoegde waarde.

Het gaat hier om bijkomstige activiteiten van goederenbehandeling o.a. om (her)verpakking, losmaken van eenheden in magazijnen. De indeling van de havenarbeiders in een algemeen en logistiek contingent kadert, hoe dan ook, in de bevoegdheidsomschrijving van het koninklijk besluit van 13 januari 1973.

De bewering dat het logistiek contingent activiteiten zou uitoefenen die buiten deze omschrijving valt, berust derhalve op een misverstand (zie ook commentaar op artikel 2). Het advies van de Raad van State kan op dit punt dus niet worden gevolgd.

Artikel 3 De erkenning van de havenarbeider - zowel van het algemeen als het logistiek contingent - kan van onbepaalde of van bepaalde duur zijn.

De administratieve commissie zal daaromtrent beslissen rekening houdend met de behoeften en de arbeidsorganisatie van de havensector.

Het lijkt in de lijn van de ontwikkelingen te liggen dat de havenarbeiders van het logistiek contingent eerder voor een beperkte duur zullen aangeworven worden. Op dit essentieel punt is derhalve het advies van de Raad van State gevolgd.

Artikel 4 De erkenningsvoorwaarden zijn grotendeels overgenomen uit het koninklijk besluit van 10 januari 1977.

Er worden evenwel zwaardere erkenningsvoorwaarden opgelegd voor de erkende havenarbeiders van het algemeen contingent (cfr. duur van de opleiding en professionele talenkennis) dan deze welke van toepassing zijn op het logistiek contingent.

Deze zwaardere erkenningsvoorwaarden zijn gerechtvaardigd vanuit het algemeen belang dat bestaat in een rationeel beheer van de haven en de veiligheid van de werknemers. De voorwaarden zullen evenredig zijn om dit doel te bereiken. Inzake het voldoen aan de erkenningsvoorwaarden, zal het principe van de wederzijdse erkenning worden toegepast op onderdanen van andere lidstaten van de Europese Economische Ruimte.

Wat artikel 4, § 1, 7°, betreft, werden de gevolgen van het verval van de erkenning beperkt in de tijd. Indien een havenarbeider nooit opnieuw erkend zou kunnen worden na het verval van zijn erkenning, kan er immers sprake zijn van een beroepsverbod dat onbeperkt is in de tijd. Een dergelijk beroepsverbod is niet verenigbaar met de vrijheid van handel en nijverheid en, volgens rechtspraak van het Arbitragehof, met het gelijkheidsbeginsel.

Artikelen 5 en 6 Deze bepalingen werden overgenomen uit het koninklijk besluit van 10 januari 1977.

Artikel 7 Deze bepaling is grotendeels overgenomen uit het koninklijk besluit van 10 januari 1977.

De procedure inzake de intrekking is geregeld in het koninklijk besluit van 2 juni 1977 tot vaststelling van de intrekkingsprocedure van de erkenning als havenarbeider alsmede de modaliteiten van zijn verdediging voor de administratieve commissie opgericht in de schoot van het Paritair Subcomité voor de haven van Antwerpen (Belgisch Staatsblad 21 juli 1997). Dit besluit wordt niet opgeheven. Het is derhalve niet nodig om deze procedure in voorliggend besluit nog eens op te nemen.

Artikel 8 Deze bepaling is grotendeels overgenomen uit het koninklijk besluit van 10 januari 1977.

Zoals het geval is inzake de intrekking van de erkenning, zal er ook, mutatis mutandis, een koninklijk besluit genomen worden om de vaststelling van de procedure van schorsing alsook de verdediging van de havenarbeider nader te regelen.

Artikel 9 Deze bepaling is overgenomen uit het koninklijk besluit van 10 januari 1977.

Artikel 10 Bij wijze van overgangsmaatregel worden alle havenarbeiders die erkend zullen zijn op de dag van inwerkingtreding van het besluit erkend zijn als havenarbeider van het algemeen contingent.

Aangezien tot op dat ogenblik geen onderscheid werd gemaakt tussen de twee contingenten, mag aangenomen worden dat de erkende havenarbeiders voldoen aan de vereisten voor de havenarbeid van het algemeen contingent.

Bovendien wordt de opdeling in twee contingenten doorgevoerd met het oog op de mogelijkheid om onderscheiden loon- en arbeidsvoorwaarden te bepalen bij collectieve arbeidsovereenkomst. Het is niet wenselijk dat de loon- en arbeidsvoorwaarden voor (een groep van) de thans erkende havenarbeiders ingrijpend wijzigen.

Dit is niet het geval voor werknemers die na de inwerkingtreding van het besluit de erkenning aanvragen in het logistiek contingent. Zij zullen perfect op de hoogte zijn van de loon- en arbeidsvoorwaarden onder dewelke zij tewerkgesteld zullen zijn.

Artikelen 11 tot en met 14 Deze artikelen behoeven geen commentaar.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige, en zeer getrouwe dienares, De Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE (30.614/1) De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 29 augustus 2000 door de Minister van Werkgelegenheid verzocht haar van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « betreffende de voorwaarden en modaliteiten van de erkenning van havenarbeiders in het Antwerpse havengebied », heeft op 5 oktober 2000 het volgende advies gegeven : Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 1. Het om advies voorgelegde ontwerpbesluit bepaalt de voorwaarden en de nadere regels met betrekking tot de erkenning van de havenarbeiders in het Antwerpse havengebied. 2.1. Rechtsgrond daartoe kan in de eerste plaats worden gevonden in artikel 3, eerste lid, van de wet van 8 juni 1972 betreffende de havenarbeid, naar luid waarvan de Koning de voorwaarden en de modaliteiten (lees « nadere regels ») van de erkenning van de havenarbeiders bepaalt op advies van het voor het betrokken havengebied bevoegd paritair comité. In zoverre het ontworpen besluit, door het toevertrouwen van de erkenning van de havenarbeiders aan een commissie binnen het Paritair Subcomité voor de haven van Antwerpen, de werking van dat comité regelt, moet een bijkomende rechtsgrond ervoor worden gezocht in artikel 49, eerste lid, van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, naar luid waarvan de Koning de werkwijze van de paritaire comités en de paritaire subcomités bepaalt. 2.2. Een nader onderzoek verdient de vraag of op grond van artikel 3 van de wet van 8 juni 1972 de Koning de arbeiders die in de havengebieden aanvullende logistieke activiteiten verrichten, vermag te beschouwen als havenarbeiders en, indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, of hij een onderscheid mag instellen tussen de havenarbeiders stricto sensu en de havenarbeiders die aanvullende logistieke activiteiten verrichten. 2.2.1. De wetgever heeft in de wet van 8 juni 1972 geen definitie van het begrip « havenarbeid » gegeven, maar integendeel verwezen naar de omschrijving die de Koning aan dat begrip heeft gegeven ter uitvoering van de artikelen 35 en 37 van de wet van 5 december 1968. Die artikelen dragen de Koning, onder meer, op het bevoegdheidsdomein van de paritaire comités en de paritaire subcomités te bepalen.

Nu de Koning, in artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 januari 1973 tot oprichting en tot vaststelling van de benaming en de bevoegdheid van het Paritair Comité voor het havenbedrijf en in artikel 2 van het koninklijk besluit van 12 augustus 1974 tot oprichting en tot vaststelling van de benaming en van de bevoegdheid van paritaire subcomités voor het havenbedrijf en tot vaststelling van het aantal leden ervan, de arbeiders die in de havengebieden aanvullende logistieke activiteiten vervullen, onder het bevoegdheidsgebied van de paritaire comités en subcomités van het havenbedrijf heeft doen ressorteren, moet, gelet op wat voorafgaat, worden besloten dat Hij die arbeiders als havenarbeiders in de zin van de wet van 8 juni 1972 vermocht te beschouwen. Die conclusie zou slechts dan niet opgaan wanneer het onderbrengen van een bepaalde categorie arbeiders onder de bevoegheid van het Paritair Comité voor het havenbedrijf rederlijkerwijze niet zou kunnen worden verantwoord, wat te dezen evenwel niet het geval is. 2.2.2. Nu is uitgemaakt dat de arbeiders die in het havenbedrijf aanvullende logistieke activiteiten uitvoeren, onder het toepassingsgebied van de wet van 8 juni 1972 vallen en dus als havenarbeider in de zin van die wet kunnen worden beschouwd, dient nog de vraag te worden beantwoord of met betrekking tot onderscheiden categorieën havenarbeiders een gedifferentieerd erkenningsregime tot stand kan worden gebracht. In het ontwerp gebeurt dat door middel van een indeling van de havenarbeiders in een « algemeen contingent », waarin de havenarbeiders zijn opgenomen die gerechtigd zijn tot het verrichten van alle havenarbeid, en in een « bijzonder contingent », waarin de havenarbeiders zijn opgenomen die enkel aanvullende logistieke activiteiten mogen verrichten. Tussen die categorieën wordt een onderscheid gemaakt op het vlak van de erkenningsvoorwaarden en op het vlak van de duur van de erkenning. 2.2.2.1. De differentatie op het vlak van de erkenningsvoorwaarden - en met name het opleggen van strengere erkenningsvoorwaarden aan de havenarbeiders van het algemeen contingent - wordt in het verslag aan de Koning verantwoord vanuit « het algemeen belang dat bestaat in een rationeel beheer van de haven en de veiligheid van de werknemers ».

Gelet op de hoge risicograad van bepaalde activiteiten in de haven en de graad van specialisatie die ze vereisen, is de Raad van State, afdeling wetgeving, van oordeel dat de verantwoording als afdoende kan worden beschouwd om strengere erkenningsvoorwaarden op te leggen aan havenarbeiders van het algemeen contingent. 2.2.2.2. Anders is het gesteld met het onderscheid dat tussen de havenarbeiders van het algemeen contingent en de havenarbeiders van het bijzonder contingent op het vlak van de duur van de erkenning wordt gemaakt. De Raad van State, afdeling wetgeving, ziet niet welk motief afdoende kan verantwoorden dat de havenarbeiders van het algemeen contingent voor onbepaalde duur worden erkend, terwijl de havenarbeiders van het logistiek contingent slechts worden erkend voor een termijn van één jaar. Weliswaar wordt er in het verslag aan de Koning op gewezen dat er een groter verloop zal zijn in het logistiek contingent dan in het algemeen contingent, doch hiertegenover staat dat de erkenning als havenarbeider kan worden ingetrokken wanneer de prestaties van de havenarbeider over een vastgestelde referentieperiode een aantal taken niet hebben bereikt (artikel 7, eerste lid, 1°, van het ontwerp). Aangezien een middel voorhanden is om arbeiders uit te sluiten die niet langer beschikken over de nodige ervaring om het beroep van havenarbeider uit te oefenen, kan het ontbreken van de nodige ervaring, bezwaarlijk nogmaals worden ingeroepen ter verantwoording van het zo-even vermelde onderscheid op het vlak van de erkenningsduur.

Onderzoek van de tekst Aanhef 1. Het in het derde lid van de aanhef vermelde koninklijk besluit van 12 augustus 1974 tot oprichting en tot vaststelling van de benaming en van de bevoegdheid van paritaire subcomités voor het havenbedrijf en tot vaststelling van het aantal leden ervan, biedt geen rechtsgrond voor het ontworpen besluit en wordt erdoor niet gewijzigd.De vermelding ervan is evenmin nodig voor een goed begrip van de ontworpen regeling.

Het derde lid van de aanhef kan derhalve worden geschrapt. 2. Aan de aanhef dienen twee leden te worden toegevoegd waarin respectievelijk wordt verwezen naar het bij artikel 12 van het ontwerp op te heffen koninklijk besluit van 10 januari 1977 betreffende de voorwaarden en modaliteiten van de erkenning van havenarbeiders in het Antwerpse havengebied, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 september 180, en naar het koninklijk besluit van 2 juni 1977 tot vaststelling van de intrekkingsprocedure van de erkenning als havenarbeider alsmede de modaliteiten van zijn verdediging voor de administratieve commissie opgericht in de schoot van het Paritair Subcomité voor de haven van Antwerpen, inzonderheid naar artikel 1 ervan, dat wordt gewijzigd door artikel 11 van het ontwerp. Artikel 1 1. De regeling van aangelegenheden zoals de nadere samenstelling en de werking van de administratieve commissie die de erkenning als havenarbeider verleent, kan, gelet op het belang van de bevoegdheid tot erkenning, niet worden overgelaten aan het Paritair Subcomité voor de haven van Antwerpen, maar dient in het ontwerp zelf te worden geregeld.2. Het eerste lid en de twee eerste volzinnen van het tweede lid van artikel 1 kunnen beter tot één lid worden samengevoegd, dat als volgt kan luiden : « Voor het Antwerpse havengebied worden de havenarbeiders erkend door een paritair samengestelde administratieve commissie, hierna genoemd "de administratieve commissie", opgericht binnen het Paritair Subcomité voor de haven van Antwerpen, hierna genoemd "het Paritair Subcomité".» Artikel 2 Volgens de gemachtigde ambtenaar verrichten de havenarbeiders van het bijzonder contingent geen havenarbeid in strikte zin, en dient voor de omschrijving van hun activiteiten te worden verwezen naar de omschrijving opgenomen in artikel 1, B), van het koninklijk besluit van 12 januari 1973 en in artikel 2, B), van het koninklijk besluit van 12 augustus 1974. Gelet op die uitleg is het niet correct te stellen, zoals gebeurt in artikel 2, derde lid dat de havenarbeiders van het logistiek contingent zijn erkend voor het verrichten van havenarbeid in de zin van artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 januari 1973.

Gelet op wat voorafgaat zal de redactie van artikel 2, derde lid, derhalve dienen te worden aangepast.

Artikel 3 Onverminderd opmerking 2.2.2.2 betreffende de rechtsgrond van het ontwerp, dient te worden opgemerkt dat het niet duidelijk is of artikel 3, derde lid, enkel betrekking heeft op de erkenning van de havenarbeiders van het bijzonder contingent, zoals uit een letterlijke lezing van die bepaling zou kunnen worden opgemaakt, dan wel op de erkenning als havenarbeider als zodanig.

In de eerstgenoemde hypothese rijst de vraag wat het als dan gecreëerde verschil in behandeling tussen twee categorieën van havenarbeiders kan verantwoorden.

Artikel 4 1. De in artikel 4, § 1, opgenomen erkenningsvoorwaarden zijn identiek voor de havenarbeiders van het algemeen en het logistiek contingent. In het verslag aan de Koning wordt gesteld dat het de bedoeling is om sommige van die voorwaarden nader te bepalen in een collectieve arbeidsovereenkomst, waarbij dan wel een onderscheid zou worden gemaakt tussen de havenarbeiders van het algemeen contingent en die van het bijzonder contingent.

Een dergelijke werkwijze kan bezwaarlijk worden aanvaard. Het is effectief zo dat indien wordt uitgegaan van een indeling van de havenarbeiders in twee contingenten, waarbij de gevolgen van de erkenning, wat betreft de toegelaten activiteiten en de duur van de erkenning, verschillend zijn, die diversificatie dient te worden doorgetrokken naar de erkenningsvoorwaarden zelf. Aangezien de erkenningsvoorwaarden een essentieel element van de regeling uitmaken, kan de bepaling van die voorwaarden evenwel niet worden geregeld bij collectieve arbeidsovereenkomst, maar dienen die voorwaarden in hun geheel te worden omschreven door de Koning.

Artikel 4, § 1, dient derhalve fundamenteel te worden herwerkt. 2. Onverminderd opmerking 1, dienen de vermeldingen « 1.», « 2. » enzovoort te worden vervangen door « 1° », « 2° », enzovoort. Een gelijkaardige opmerking geldt ten aanzien van de artikelen 7, eerste lid, 8, eerste lid, en 9.

Artikel 5 Krachtens de eerste volzin van artikel 5 dienen de erkende havenarbeiders te voldoen aan « zekere minimumprestatienormen ».

Die bepaling is zeer vaag gesteld. Zo is het de vraag of erin wordt verwezen naar de minimale prestatienormen als bedoeld bij artikel 7, eerste lid, 1°, van het ontwerp, dan wel of ook kwalitatieve normen worden beoogd.

Aangezien door het opleggen van zulke normen de vrijheid van arbeid en de vrije keuze van beroepsarbeid, gewaarborgd door artikel 23, derde lid, van de Grondwet, worden inbeperkt, is het des te meer noodzakelijk dat die normen in het ontwerp zelf nauwkeurig worden omschreven, waarbij erop zal moeten worden toegezien dat die normen noch de essentie van dat grondwettelijk recht aantasten, noch verder gaan dan hetgeen nodig is om de beoogde doelstellingen van algemeen belang te verwezenlijken.

Artikel 6 Men schrijve in de Franse tekst « article 4, § 1er, 3°, 4° et 7° » in de plaats van « article 4, § 1, 3, 4 et 7 ».

Artikel 7 1. In de Franse tekst van de inleidende zin van artikel 7, eerste lid, dient eveneens melding te worden gemaakt van het algemeen contingent.2. Het verdient aanbeveling dat de procedure van intrekking van de erkenning als havenarbeider en de te waarborgen rechten van de verdediging hierbij, in het ontworpen besluit zelf zouden worden geregeld, eerder dan dat de Koning zichzelf hiertoe een opdracht verleent. Een gelijkaardige opmerking geldt, met betrekking tot de procedure van schorsing van voornoemde erkenning, ten aanzien van artikel 8, derde lid.

Artikel 9 Er dient te worden verduidelijkt wat in artikel 9, 1. (beter « 9, 1° ») wordt bedoeld met het « feitelijk afstand doen van een erkenning ».

Artikel 10 Op het einde van artikel 10 schrijve men « van de artikelen 5 tot 9 van dit besluit » in plaats van « van de artikelen 5 tot en met 9 van onderhavig besluit ».

Artikel 13 Volgens de gemachtigde ambtenaar ligt het niet in de bedoeling het ontworpen besluit retroactief in werking te laten treden, wat overigens rechtens ontoelaatbaar zou zijn. Artikel 13 dient derhalve te worden weggelaten of aangepast.

19 DECEMBER 2000. - Koninklijk besluit betreffende de voorwaarden en modaliteiten van de erkenning van havenarbeiders in het Antwerpse havengebied (1) ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op de artikelen 38 en 49, eerste lid;

Gelet op de wet van 8 juni 1972 betreffende de havenarbeid, inzonderheid op het artikel 3;

Gelet op het koninklijk besluit van 10 januari 1977 betreffende de voorwaarden en modaliteiten van de erkenning van havenarbeiders in het Antwerpse havengebied, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 september 1980;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 juni 1977 tot vaststelling van de intrekkingsprocedure van de erkenning als havenarbeider alsmede de modaliteiten van zijn verdediging voor de Administratieve commissie opgericht in de schoot van het Paritair Subcomité voor de haven van Antwerpen, inzonderheid op artikel 1;

Gelet op het advies van het Paritair Subcomité voor de haven van Antwerpen, "Nationaal Paritair Comité der haven van Antwerpen" genaamd, gegeven op 3 juli 2000;

Gelet op het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State, gegeven op 5 oktober 2000;

Op de voordracht van Onze Vice-eerste minister en Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.§ 1. Voor het Antwerpse havengebied worden de havenarbeiders erkend door een paritair samengestelde administratieve commissie, hierna genoemd "de administratieve commissie", opgericht binnen het Paritair Subcomité voor de haven van Antwerpen, hierna genoemd "het Paritair Subcomité". § 2. Deze administratieve commissie is samengesteld uit : 1° een voorzitter en een ondervoorzitter;2° vijf gewone en vijf plaatsvervangende leden aangewezen door de werkgeversorganisaties vertegenwoordigd in het paritair subcomité;3° vijf gewone en vijf plaatsvervangende leden aangewezen door de werknemersorganisaties vertegenwoordigd in het paritair subcomité;4° één of meer secretarissen.

Art. 2.De havenarbeiders worden na hun erkenning ingedeeld, hetzij in het "algemeen contingent" hetzij in het "logistiek contingent".

De havenarbeiders van het algemeen contingent zijn erkend voor het verrichten van alle havenarbeid in de zin van artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 januari 1973 tot oprichting en tot vaststelling van de benaming en van de bevoegdheid van het Paritair Comité voor het havenbedrijf.

De havenarbeiders van het logistiek contingent zijn erkend voor het verrichten van havenarbeid in de zin van artikel 1 van het vermelde koninklijk besluit van 12 januari 1973 op locaties waar goederen ter voorbereiding van hun verdere distributie/verzending een transformatie ondergaan die indirect leidt tot een aanwijsbare toegevoegde waarde.

Art. 3.Zowel de havenarbeiders van het algemeen contingent als de havenarbeiders van het logistiek contingent worden erkend voor onbepaalde of voor bepaalde duur. Deze erkenning kan niet retroactief worden verleend.

Art. 4.§ 1. De werknemer die aan de volgende voorwaarden voldoet, komt in aanmerking voor de erkenning als havenarbeider van het algemeen contingent : 1° van goed gedrag en zeden zijn;2° door de arbeidsgeneeskundige dienst voor havenarbeid medisch geschikt verklaard zijn;3° minimum 18 jaar zijn;4° voldoende professionele taalkennis bezitten om alle bevelen en onderrichtingen in verband met het te voeren werk te kunnen verstaan;5° de voorbereidingslessen tot veilig werken hebben gevolgd gedurende 3 weken;6° de nodige technische bekwaamheid bezitten om het werk te kunnen uitvoeren;7° de laatste vijf jaar niet het voorwerp zijn geweest van een maatregel van intrekking van erkenning van havenarbeider. § 2. De werknemer die aan de volgende voorwaarden voldoet, komt in aanmerking voor de erkenning als havenarbeider van het logistiek contingent : 1° van goed gedrag en zeden zijn;2° door de arbeidsgeneeskundige dienst voor havenarbeid medisch geschikt verklaard zijn;3° minimum 18 jaar zijn;4° de voorbereidingslessen tot veilig werken hebben gevolgd gedurende 3 dagen;5° de nodige technische bekwaamheid bezitten om het werk te kunnen uitvoeren;6° de laatste vijf jaar niet het voorwerp zijn geweest van een maatregel van intrekking van erkenning van havenarbeider op grond van artikel 7, 2°, van dit besluit. § 3. De aanvragen tot erkenning en tot hernieuwing worden ingediend bij en behandeld door de administratieve commissie.

Art. 5.De erkende havenarbeiders dienen te voldoen aan zekere minimumprestatienormen zoals verder bepaald in artikel 7 van dit besluit. Ze dienen havenarbeid te aanvaarden en uit te voeren volgens het gedegen vakmanschap.

Art. 6.In geval van door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening vastgesteld tekort aan erkende havenarbeiders mag de werknemer, die geen erkenningskaart van havenarbeider heeft, bij wijze van uitzondering voor havenarbeid worden aangeworven voor het algemeen contingent als hij voldoet aan de voorwaarden voorzien in dit artikel 4, § 1, 3° en 4°, of voor het logistiek contingent als hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 4, § 2, 3°.

Hij bekomt in dit geval een gelegenheidskaart voorzien van een datum en geldig voor één taak. Na het beëindigen van deze taak moet de gelegenheidskaart door de werkgever worden ingehouden.

Art. 7.De administratieve commissie kan de erkenning als havenarbeider van het algemeen en van het logistiek contingent intrekken : 1° wanneer de prestaties van de havenarbeider over een vastgestelde referteperiode een aantal taken niet hebben bereikt;zowel de referteperiode als de wijze van berekening van het aantal taken worden door Ons bepaald, na advies van het Paritair Subcomité; 2° wanneer de havenarbeider zich schuldig heeft gemaakt aan een feit dat voor de toepassing van de bepalingen betreffende de onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst als een dringende reden moet worden beschouwd;3° wanneer bewezen is dat de havenarbeider in de lichamelijke of geestelijke onmogelijkheid is zijn taak van havenarbeider uit te voeren. Elk geval van intrekking voorzien bij dit artikel wordt afzonderlijk onderzocht.

De procedure van intrekking en verdediging van de havenarbeider voor de administratieve commissie wordt door Ons geregeld na advies van het Paritair Subcomité.

Art. 8.De administratieve commissie kan de erkenning als havenarbeider van het algemeen en van het logistiek contingent schorsen : 1° in geval een administratief onderzoek zulks vereist tijdens de procedure tot intrekking van de erkenning als havenarbeider;2° wanneer de erkende havenarbeider om een tijdelijke afwezigheid uit het havenbedrijf verzoekt;3° wanneer de erkende havenarbeider door de arbeidsgeneeskundige dienst voor havenarbeid tijdelijk medisch ongeschikt wordt verklaard. Elk geval van schorsing voorzien bij dit artikel wordt afzonderlijk onderzocht.

De procedure van schorsing en verdediging van de havenarbeider voor de administratieve commissie wordt door Ons geregeld na advies van het Paritair Subcomité.

Art. 9.De erkenning als havenarbeider van het algemeen en van het logistiek contingent vervalt in elk van de volgende gevallen : 1° wanneer de erkende havenarbeider uitdrukkelijk of feitelijk afstand doet van zijn erkenning.Met feitelijke afstand van de erkenning wordt bedoeld elke volgehouden houding en/of handelwijze van de havenarbeider die er duidelijk op wijst dat hij geen havenarbeid meer wenst te verrichten. 2° bij het overlijden van een erkende havenarbeider;3° de eerste dag van de maand volgend op de maand tijdens dewelke de erkende havenarbeider de volle leeftijd van 65 jaar bereikt.

Art. 10.De havenarbeiders, erkend overeenkomstig het koninklijk besluit van 10 januari 1977 betreffende de voorwaarden en modaliteiten van de erkenning van havenarbeiders in het Antwerpse havengebied, zoals gewijzigd bij koninklijk besluit van 30 september 1980, worden van rechtswege erkend als havenarbeider van het algemeen contingent, onverminderd de toepassing van de artikelen 5 tot 9 van dit besluit.

Art. 11.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 2 juni 1977 tot vaststelling van de intrekkingsprocedure van de erkenning als havenarbeider alsmede de modaliteiten van zijn verdediging voor de administratieve commissie, opgericht in de schoot van het Paritair Subcomité voor de haven van Antwerpen, worden de woorden "artikel 5 van het koninklijk besluit van 10 januari 1977 betreffende de voorwaarden en modaliteiten van de erkenning van havenarbeiders in het Antwerpse havengebied" vervangen door de woorden "artikel 1, tweede paragraaf, van het koninklijk besluit van 19 december 2000 betreffende de voorwaarden en modaliteiten van de erkenning van havenarbeiders in het Antwerpse havengebied".

Art. 12.Het koninklijk besluit van 10 januari 1977 betreffende de voorwaarden en modaliteiten van de erkenning van havenarbeiders in het Antwerpse havengebied, zoals gewijzigd bij koninklijk besluit van 30 september 1980, wordt opgeheven.

Art. 13.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2001.

Art. 14.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 19 december 2000.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Wet van 8 juni 1972, Belgisch Staatsblad van 10 augustus 1974.

Koninklijk besluit van 10 januari 1977, Belgisch Staatsblad van 21 januari 1977.

Koninklijk besluit van 2 juni 1977, Belgisch Staatsblad van 21 juli 1977.

Koninklijk besluit van 30 september 1980, Belgisch Staatsblad van 8 oktober 1980.

^