gepubliceerd op 31 maart 1999
Koninklijk besluit houdende uitvoering van artikel 29, § 4, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende de rust- en overlevingspensioenen voor werknemers
18 MAART 1999. - Koninklijk besluit houdende uitvoering van artikel 29, § 4, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende de rust- en overlevingspensioenen voor werknemers
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, inzonderheid op artikel 29, § 4, zoals vervangen door artikel 11 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bekrachtigd bij de wet van 13 juni 1997 tot bekrachtiging van de koninklijke besluiten genomen in uitvoering van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de europese economische en monetaire unie, en de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 22 februari 1999;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 11 maart 1999;
Gelet op het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, inzonderheid op artikel 54;
Gelet op de hoogdringendheid;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door het feit dat uit verschillende studies blijkt dat het pensioen in reële waarde daalt met het verloop van de jaren, dat voor de gepensioneerden wier pensioen daadwerkelijk en voor de eerste maal reeds enige jaren geleden is ingegaan dringend een aanpassing van het pensioen aan de evolutie van het algemeen welzijn nodig is, dat de R.V.P. daarenboven onverwijld in staat moet worden gesteld om onderhavig besluit uit te voeren;
Op de voordracht van Onze Minister van Pensioenen en op advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Aan de gerechtigden op een pensioen in de regeling voor werknemers dat daadwerkelijk en voor de eerste maal is ingegaan vóór 1 januari 1991 wordt een herwaarderingspremie toegekend.
Wanneer het een overlevingspensioen betreft dat ingegaan is na 31 december 1990, is voor de toepassing van het voorgaande lid het in aanmerking te nemen ingangsjaar het jaar tijdens hetwelk het rustpensioen van de overleden echtgenoot daadwerkelijk en voor de eerste maal is ingegaan wanneer deze op het ogenblik van zijn overlijden dit pensioen genoot.
Art. 2.§ 1. Het bedrag van de in artikel 1 bedoelde premie is gelijk aan 6 % van het bruto-maandbedrag van de rust- en overlevingspensioenen in de werknemersregeling verschuldigd voor de maand februari en in geen geval lager dan F 100. § 2. In afwijking van § 1 is het bedrag van de in artikel 1 bedoelde premie voor het jaar 1999 gelijk aan 4,5 % van het brutomaandbedrag van de rust- en overlevingspensioenen in de werknemersregeling verschuldigd voor de maand april 1999 en in geen geval lager dan F 100. § 3. In geval van gelijktijdig genot van meerdere werknemerspensioenen, volstaat het dat voor één van deze voldaan is aan de voorwaarden voorzien in artikel 1 opdat het in de vorige paragrafen voorziene percentage toegepast zou worden op het volledige bedrag van de werknemerspensioenen verschuldigd voor de betrokken maand. § 4. De in artikel 1 voorziene premie wordt betaald samen met het pensioen voor de maand februari met uitzondering voor het jaar 1999 waar ze betaald wordt samen met het pensioen voor de maand april en dit op voorwaarde dat het pensioen in de regeling voor werknemers verschuldigd is voor de maand februari, of april naargelang het geval.
In afwijking van het vorig lid heeft de schorsing van het pensioen in toepassing van artikel 64bis, § 7, van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende de rust- en overlevingspensioenen voor werknemers, geen invloed op het recht op de premie.
Art. 3.De door dit besluit ingestelde herwaarderingspremie is niet verschuldigd aan de gerechtigden aan wie voor de maand waarin de premie uitbetaald wordt een gewaarborgd inkomen voor bejaarden verschuldigd is.
Art. 4.De premie wordt beschouwd als een pensioen in de regeling voor werknemers maar wordt niet in aanmerking genomen voor de toepassing van de regels inzake cumulatie van pensioenen.
Art. 5.In geval van overlijden van de gerechtigde zijn de bepalingen van artikel 72 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers van toepassing.
Art. 6.Dit besluit treedt in werking op 1 april 1999.
Art. 7.Onze Minister van Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 18 maart 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA