Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 18 augustus 2010
gepubliceerd op 27 augustus 2010

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2010009719
pub.
27/08/2010
prom.
18/08/2010
ELI
eli/besluit/2010/08/18/2010009719/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 AUGUSTUS 2010. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat


VERSLAG AAN DE KONING Sire, De ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat zijn, sinds een koninklijk besluit van 13 december 2006, onderworpen aan een bijzonder statuut, ten aanzien van de specifieke kenmerken van hun functies die deze zijn van een inlichtingen- en veiligheidsdienst en die bijgevolg verschillend zijn van de functies die uitgevoerd worden in het federaal administratief openbaar ambt. De praktische uitwerking van dit statuut heeft een aantal anomalieën en leemtes aan het licht gebracht die weggewerkt dienen te worden. Dit is de bedoeling van het ontwerp van koninklijk besluit dat we de eer hebben aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen.

Artikel 1 Een koninklijk besluit van 14 juni 2007 houdende wijziging van verscheidene reglementaire bepalingen heeft het koninklijk besluit nr. 46 van 10 juni 1982 betreffende de cumulaties van beroepsactiviteiten in sommige openbare diensten opgeheven : deze opheffing trad in werking op 3 juli 2007.

Er zijn dus sinds 3 juli 2007 geen bepalingen meer om de cumulatie van beroepsactiviteiten te regelen voor de ambtenaren van de buitendiensten, aangezien zij aan een specifiek statuut onderworpen zijn.

Artikel 1 van het ontwerp is bedoeld om deze leemte op te vullen. Uit bekommernis om de juridische veiligheid gaat deze bepaling met terugwerkende kracht in op 3 juli 2007, aangezien cumulatiemachtigingen toegekend werden (artikel 13, 1°). De cumulatiemachtigingen werden na 3 juli 2007 overigens toegekend door de voorzitter van het directiecomité van de FOD Justitie, hoewel hij niet bevoegd is voor zaken in verband met de ambtenaren van de buitendiensten, aangezien zij niet meer aan het statuut van het Rijkspersoneel onderworpen zijn sinds de inwerkingtreding van hun specifiek statuut van 13 december 2006. Deze machtigingen moeten dus geregulariseerd worden (voorwerp van artikel 12, eerste lid).

Tenslotte wordt voorgesteld dat de activiteiten die op 3 juli 2007 in cumulatie uitgeoefend werden overeenkomstig de opgeheven reglementering, kunnen verdergezet worden gedurende 4 jaar vanaf de datum van de machtiging (artikel 12, tweede lid).

Artikel 2 Dit artikel is bedoeld om de procedure te verduidelijken met betrekking tot de toelating tot de stage van de geslaagden van een vergelijkende wervingsselectie. Er wordt duidelijk bepaald, enerzijds, dat de toelating tot de stage door de administrateur-generaal gebeurt na verificatie van de voorwaarden m.b.t. de veiligheidsmachtiging, het rijbewijs en de voorwaarden van medische en lichamelijke geschiktheid en, anderzijds, dat de geslaagde die tot de stage toegelaten wordt, door de Minister van Justitie benoemd wordt in de hoedanigheid van stagiair.

Bovendien wordt gepreciseerd dat men over de veiligheidsmachtiging « zeer geheim » moet beschikken om tot de stage toegelaten te worden.

Deze verplichting komt onrechtstreeks voort uit artikel 52.

Artikel 3 Dit artikel is bedoeld om een leemte op te vullen inzake de bepalingen die de toestand van de stagiair regelen. In geval van problemen (beroepsonbekwaamheid, ernstige fout) kan de stagiair ontslagen worden, maar geen enkele bepaling regelt het lot van een stagiair die bijvoorbeeld zijn veiligheidsmachtiging verliest. Het statuut voorziet enkel dat de stage geschorst wordt, wanneer het veiligheidsonderzoek geactualiseerd moet worden.

In navolging van artikel 224 dat de toestand van de vastbenoemde ambtenaar regelt die niet meer voldoet aan de toelaatbaarheidsvoorwaarden, wordt voorgesteld dat de stagiair die zich in een identieke situatie bevindt, ambtshalve en zonder vooropzeg zijn hoedanigheid van stagiair verliest. De stagiair kan in dat geval de wet van 20 juli 1991 genieten houdende sociale en diverse bepalingen die de onderwerping van bepaalde personeelsleden uit de overheidssector aan de werkloosheids-en ziekteverzekering (sector van de vergoedingen) garandeert, wanneer hun werkrelatie éénzijdig door de overheid verbroken wordt.

Die onderwerping is van rechtswege van toepassing krachtens artikel 7, § 1, van de wet van 20 juli 1991 op elke persoon : - wiens arbeidsverhouding in een overheidsdienst of in elke andere publiekrechtelijke instelling een einde neemt omdat zij eenzijdig wordt verbroken door de overheid of omdat de benoemingsakte wordt vernietigd, ingetrokken, opgeheven of niet hernieuwd, - en die uit hoofde van die arbeidsverhouding niet onderworpen is aan de bepalingen van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, die betrekking hebben op de regeling inzake arbeidsvoorziening en werkloosheid en op de sector uitkeringen van de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit.

Gelet op dit artikel 7, § 1, heeft de wet van 20 juli 1991 uit zichzelf uitwerking ten aanzien van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat.

Artikel 4 Dit artikel wijzigt artikel 38 van het koninklijk besluit van 13 december 2006 om de administratieve stand van disponibiliteit wegens ziekte ook op de stagiairs van toepassing te maken. Men dient immers de situatie te regelen van de stagiair die wegens ziekte langer afwezig is dan de 63 bezoldigde werkdagen waarop hij aanspraak kan maken overeenkomstig het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de Rijksbesturen.

Artikel 5 Onder voorbehoud van tegengestelde, formele bepalingen die gerechtvaardigd worden door de specifieke werking van de Veiligheid van de Staat, genieten de personeelsleden van de buitendiensten hetzelfde stelsel van verloven en afwezigheden als het Rijkspersoneel.

Ook al worden de verloven en afwezigheden van het Rijkspersoneel grotendeels vastgelegd in het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de Rijksbesturen, toch dienen de afwezigheden die bepaald worden in het koninklijk besluit van 1 juni 1964 dat de administratieve stand bepaalt van het Rijkspersoneel dat in tijden van vrede militaire prestaties uitvoert, toegevoegd te worden.

Artikel 6 Artikel 6 van het ontwerp, dat het artikel 185 van het statuut wijzigt, strekt ertoe de bepalingen die voor het Rijkspersoneel gelden inzake het verlof voor het uitoefenen van een ambt bij een secretariaat, een beleidscel, de cel algemene beleidscoördinatie of een cel algemeen beleid, bij het kabinet van een federaal, gemeenschaps-, gewestelijk, provinciaal of lokaal politiek mandataris of bij het kabinet of het secretariaat van een politiek mandataris van de wetgevende macht, van toepassing te maken op de personeelsleden van de buitendiensten.

Artikel 7 Het statuut van 13 december 2006 voert een raad van beroep in die paritair samengesteld is uit afgevaardigden van de overheid en afgevaardigden van de vakbondsorganisaties.

Het artikel van het ontwerp is bedoeld om een leemte op te vullen door te preciseren dat de assessoren tot een gelijk of hoger niveau moeten behoren dan dat van de verzoeker.

Artikelen 8 en 9 Deze twee artikelen zijn bedoeld om de berekeningsbasis te definiëren van de toelage voor dienstprestaties die tijdens het weekend, op een feestdag of 's nachts uitgevoerd worden door de beschermingsassistenten.

Voor de betaling van de toelagen aan de inspecteurs en commissarissen wordt verwezen naar het jaarlijks brutoloon van kracht op 1 november 1993. De graad van beschermingsassistent werd gecreëerd door het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat.Het is dus onmogelijk om voor hen te verwijzen naar een loon waarover zij op 1 november 1993 beschikten. Toch stemmen de weddeschalen die toegekend werden aan de beschermingsassistenten, overeen met de lonen verbonden met de graad van inspecteur op 1 november 1993. Er wordt dus voorgesteld om de toelagen voor de dienstprestaties die tijdens het weekend, op een feestdag of 's nachts uitgevoerd worden, te berekenen op basis van een jaarlijks brutoloon dat als bijlage van het ontwerp is opgenomen. Deze bepalingen gaan met terugwerkende kracht in op 1 maart 2008, datum waarop de eerste stagesessie van de beschermingsassistenten van start is gegaan (artikel 13, 2°).

Artikel 10 Artikel 10 van het ontwerp wordt ook gerechtvaardigd door de tijd die nodig is voor de voorbereiding van de stappen en maatregelen die de invoer van het nieuwe evaluatiestelsel voorafgaan (generieke functiebeschrijvingen, redactie van een model van evaluatieverslag...). Hieruit blijkt dat de inwerkingtreding van het nieuw evaluatiestelsel, aanvankelijk voorzien op 1 januari 2007, uitgesteld moet worden. Als datum wordt 1 januari 2009 voorgesteld.

Artikel 11 Artikel 11 van het ontwerp vervolledigt het koninklijk besluit van 13 december 2006 met een vierde bijlage die de berekeningsbasis van de toelagen voor prestaties' s nachts, tijdens het weekend of op feestdagen vastlegt voor de beschermingsassistenten. Dit artikel 11 is dus nauw verbonden met de artikelen 8 en 9, waarvan de draagwijdte hierboven uitdrukkelijk geformuleerd werd.

Artikelen 12 en 13 Een commentaar van deze artikelen werd reeds gegeven bij de analyse van de artikelen 1,8 en 9 van dit ontwerp.

We hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaren, De Minister van Begroting, G. VANHENGEL De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM De Staatssecretaris voor Begroting, M. WATHELET

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE Nr. 48.186/2 VAN 26 MEI 2010 De Raad van State, afdeling Wetgeving, tweede kamer, op 28 april 2010 door de Minister van Justitie verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat", heeft het volgende advies gegeven : Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als zij te oordelen heeft of het vaststellen of wijzigen van een verordening noodzakelijk is.

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten, haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Onderzoek van het ontwerp Dispositief Artikel 2 1. Volgens het verslag aan de Koning bevat artikel 2 twee wijzigingen van artikel 35 van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat.In het dispositief wordt overigens melding gemaakt van de tweede wijziging, voorafgegaan door een "2°", maar staat geen "1°".

Ofwel moet het dispositief worden aangevuld, ofwel moet het verslag aan de Koning worden aangepast. 2. In het ontworpen 2° schrijve men "van het niveau « zeer geheim »" in plaats van "van niveau « zeer geheim »". Artikel 3 De wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen, meer bepaald titel I ("Openbaar Ambt"), hoofdstuk II ervan ("Toepassing van de verzekering tegen werkloosheid, de ziekteverzekering [sector uitkeringen] en de moederschapverzekering op sommige personeelsleden van de overheidssector en van het vrij gesubsidieerd onderwijs"), dat de artikelen 7 tot 13 bevat, is van rechtswege van toepassing.

Krachtens artikel 7, § 1, van die wet geldt immers het volgende : "Dit hoofdstuk is van toepassing op elke persoon : - wiens arbeidsverhouding in een overheidsdienst of in elke andere publiekrechtelijke instelling een einde neemt omdat zij eenzijdig wordt verbroken door de overheid of omdat de benoemingsakte wordt vernietigd, ingetrokken, opgeheven of niet hernieuwd, - en die uit hoofde van die arbeidsverhouding niet onderworpen is aan de bepalingen van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, die betrekking hebben op de regeling inzake arbeidsvoorziening en werkloosheid en op de sector uitkeringen van de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit".

Het is dus niet nodig de toepassing van die wet open te houden, aangezien die wet, gelet op het bovengenoemde artikel 7, § 1, uit zichzelf uitwerking heeft ten aanzien van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat.

De verwijzing naar die bepalingen in het verslag aan de Koning, die zou moeten worden toegelicht, is voldoende om de adressaten van het ontwerp in te lichten.

Artikel 6 In het verslag aan de Koning wordt erop gewezen dat artikel 6 ertoe strekt "(...) een concrete fout van de Nederlandse tekst van artikel 185 van het statuut (te verbeteren)".

In de tekst van artikel 185 van het voormelde koninklijk besluit van 13 december 2006, zoals het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 31 januari 2007, wordt in de Franse tekst inzonderheid verwezen naar de artikelen "69 à 98" van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, terwijl in de Nederlandse tekst van die bepaling, nog steeds in de versie die op 31 januari 2007 is bekendgemaakt, op dat punt verwezen wordt naar de artikelen "69 en 98" van dat koninklijk besluit.

Die discrepantie is rechtgezet in het erratum dat verschenen is in het Belgisch Staatsblad van 27 september 2007, waarbij de Nederlandse versie gecorrigeerd is, zoals overigens blijkt uit de vermelding - in artikel 6 van het ontwerp - van de te vervangen tekst.

Er is dus geen reden meer om die versie van artikel 185 te corrigeren.

Daarentegen blijkt uit het ontwerp dat het ontwerp een inhoudelijke wijziging aanbrengt, zowel in de Nederlandse als in de Franse tekst van artikel 185 van het voormelde koninklijk besluit van 13 december 2006, waarbij niet langer verwezen wordt naar de artikelen "69 tot 98", maar naar de artikelen "69 tot 94" van het voornoemde koninklijk besluit van 19 november 1998.

Daaruit volgt, mede gelet op artikel 184 van het voormelde koninklijk besluit van 13 december 2006, dat de artikelen 95 tot 98 van het voornoemde koninklijk besluit van 19 november 1998, die betrekking hebben op het" Verlof voor het uitoefenen van een ambt bij een secretariaat, een beleidscel, de cel algemene beleidscoördinatie of een cel algemeen beleid, bij het kabinet van een federaal, gemeenschaps-, gewestelijk, provinciaal of lokaal politiek mandataris of bij het kabinet of het secretariaat van een politiek mandataris van de wetgevende macht" (1), van toepassing zouden zijn op de ambtenaren voor wie het ontwerp bestemd is.

Als dat de bedoeling van de steller van het ontwerp is, zou het verslag aan de Koning dienovereenkomstig moeten worden aangepast. (1) Opschrift van de afdeling van het voormelde koninklijk besluit van 19 november 1998 die bestaat uit de artikelen 95 tot 98 in kwestie De kamer was samengesteld uit : De heer Y.Kreins, kamervoorzitter;

De heer P. Vandernoot en Mevr. M. Baguet, staatsraden;

Mevr. V. Vannes, assessor van de afdeling Wetgeving;

Mevr. B Vigneron, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer J.-L. Paquet, eerste auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse et de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Vandernoot.

De griffier, B. Vigneron.

De voorzitter, Y. KREINS.

18 AUGUSTUS 2010. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Grondwet, de artikelen 37 en 107, tweede lid;

Gelet op het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat, de artikelen 18, 35, 37, 38, 184, 185, 211, 243, 246 en 278;

Gelet op de adviezen van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 7 juli 2009 en op 17 november 2009;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken van 23 december 2009;

Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting van 8 februari 2010;

Gelet op het protocol van onderhandelingen van het comité van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat, gesloten op 19 april 2010;

Gelet op het advies 48.186/2 van de Raad van State, gegeven op 26 mei 2010, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en op het advies van de in de Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 18 van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met een paragraaf 2 en een paragraaf 3, die als volgt luiden : "§ 2. Voor de toepassing van § 1, 1°, brengt de ambtenaar, wanneer hij van oordeel is dat hij een belangenconflict heeft of vreest te hebben, zijn hiërarchische meerdere hiervan onmiddellijk op de hoogte. Deze bezorgt hem hiervan schriftelijk akte.

In geval van een erkend belangenconflict neemt de hiërarchische meerdere de gepaste maatregelen om hieraan een einde te stellen.

De ambtenaar kan op elk ogenblik schriftelijk om het advies van de administrateur-generaal of van diens afgevaardigde vragen over een toestand waarin hij zich in de toekomst zou kunnen bevinden, dit om te weten of deze oorzaak zou kunnen zijn van een belangenconflict. Het advies wordt hem schriftelijk verstrekt binnen de maand. § 3. De ambtenaar mag slechts een bezoldigde of onbezoldigde activiteit uitoefenen buiten zijn ambt, nadat hij een machtiging tot cumulatie bekomen heeft. De machtiging tot cumulatie wordt verleend voor een periode van hoogstens vier jaar. De verlenging van de machtiging is onderworpen aan een nieuwe machtiging. De machtiging tot cumulatie mag geen terugwerkende kracht hebben.

Een machtiging tot cumulatie kan enkel verleend worden als de activiteit wordt uitgeoefend buiten de uren tijdens dewelke de ambtenaar zijn dienst vervult; zij dient in elk geval volledig bijkomstig te blijven in verhouding tot het uitgeoefend ambt. Een activiteit kan slechts worden uitgeoefend mits inachtname van de wetten en reglementen die de uitoefening van die activiteit regelen.

In voorkomend geval wordt het bewijs daarvan geleverd.

De vraag tot cumulatie wordt door de ambtenaar ingediend bij zijn hiërarchische meerdere : zij dient verplicht de zo nauwkeurig mogelijke aanwijzing van de beoogde activiteit, de duur van deze activiteit en de gemotiveerde bevestiging te omvatten dat deze activiteit zelfs in de toekomst geen aanleiding kan geven tot een toestand van belangenconflict.

Nadat de hiërarchische meerdere, wanneer hij het nodig acht, aan de ambtenaar bijkomende informatie of verantwoordingsstukken heeft gevraagd, zendt hij de vraag met zijn beoordeling via hiërarchische weg naar de administrateur-generaal of zijn afgevaardigde.

Nadat de administrateur-generaal of zijn afgevaardigde, wanneer hij het nodig acht, aan de ambtenaar bijkomende informatie heeft gevraagd, beslist hij de machtiging tot cumulatie te verlenen of te weigeren.

Bij gebrek aan een beslissing binnen de twee maanden wordt de machtiging tot cumulatie als aanvaard beschouwd; de termijn wordt op drie maanden gebracht, wanneer bijkomende informatie of verantwoordingsstukken werden gevraagd.

De uitoefening van een activiteit die voortvloeit uit een aanwijzing door de bevoegde overheid, wordt niet bedoeld in deze paragraaf; evenwel is de informatie van de hiërarchische meerdere vereist. »

Art. 2.In artikel 35 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de zin "Om door de administrateur-generaal toegelaten te worden tot de stage, moeten de geslaagden van de vergelijkende selecties :" wordt vervangen door volgende zin "De geslaagden van de vergelijkende selecties worden door de administrateur-generaal toegelaten tot de stage voor zover zij voldoen aan volgende voorwaarden :";2° in 2° worden de woorden "van het niveau "zeer geheim" ingevoegd tussen de woorden "van een veiligheidsmachtiging" en de woorden "overeenkomstig de wet".

Art. 3.Artikel 37 van hetzelfde besluit, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met een paragraaf 2, die als volgt luidt : "§ 2. Verliest, ambtshalve en zonder vooropzeg zijn hoedanigheid van stagiair, de stagiair die niet meer aan de in artikel 35, 2° vastgestelde voorwaarde voldoet."

Art. 4.In artikel 38, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt de bepaling onder 6° als volgt vervangen : "6° titel VII, met uitzondering van artikel 181, artikel 182, eerste lid, 2° en de artikelen 183, 187 tot 189;".

Art. 5.Artikel 184 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Art. 184.Het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de Rijksbesturen en het koninklijk besluit van 1 juni 1964 tot vaststelling van de administratieve stand van sommige ambtenaren van de Rijksbesturen die in vredestijd, militaire prestaties verrichten of diensten volbrengen ter uitvoering van de wet van 3 juni 1964 houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, zijn van toepassing op de ambtenaren, onder voorbehoud van de bepalingen van dit hoofdstuk.".

Art. 6.In artikel 185 van hetzelfde besluit worden de woorden "De verloven voorzien in de artikelen 16, 19, 69 tot 98" vervangen door de woorden "De verloven voorzien in de artikelen 16, 19, 69 tot 94".

Art. 7.In artikel 211 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 3, eerste lid, wordt aangevuld met de woorden "van Justitie";2° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 7, die als volgt luidt : "§ 7.De effectieve of plaatsvervangende assessoren die zitting hebben voor het onderzoek van een zaak, moeten tot hetzelfde of een hoger niveau behoren dan dat van de verzoeker.".

Art. 8.In artikel 243 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de Nederlandse tekst van het eerste lid, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt het woord "jaarlijkse" opgeheven;2° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 2, die als volgt luidt : "§ 2.Voor de beschermingsassistenten is het bedrag van de toelage voorzien in artikel 241 vastgesteld op 145 % van 1/1 850ste van de bruto jaarwedde, vastgelegd in de tweede kolom van de tabel die als bijlage IV bij dit besluit is gevoegd en gebaseerd is op de anciënniteit uit de eerste kolom van deze tabel".

Art. 9.In artikel 246 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de Nederlandse tekst van het eerste lid, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt het woord « jaarlijkse » opgeheven;2° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 2, die als volgt luidt : "§ 2.Voor de beschermingsassistenten is het bedrag van de toelage voorzien in artikel 244 vastgesteld op 32,5 % van 1/1 850ste van de bruto jaarwedde, vastgelegd in de tweede kolom van de tabel die als bijlage IV bij dit besluit is gevoegd en gebaseerd is op de anciënniteit uit de eerste kolom van deze tabel".

Art. 10.In artikel 278, 2°, van hetzelfde besluit worden de woorden « 1 januari 2007 » vervangen door de woorden « 1 januari 2009 ».

Art. 11.Hetzelfde besluit wordt aangevuld met een als bijlage bij dit besluit gevoegde bijlage IV.

Art. 12.De activiteiten uitgeoefend in cumulatie op basis van een beslissing van de voorzitter van het directiecomité worden geacht gemachtigd te zijn overeenkomstig artikel 18, § 3, van het koninklijk besluit van 13 december 2006, zoals ingevoegd door dit besluit.

De activiteiten uitgeoefend in cumulatie op datum van 3 juli 2007 kunnen verdergezet worden op grond van de bepalingen die op die datum van toepassing waren tot op het einde van een periode van 4 jaar lopende vanaf de datum van de machtiging.

Art. 13.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van : 1° artikel 1 voor zover het § 3 invoegt in artikel 18 van het koninklijk besluit van 13 december 2006 dat uitwerking heeft met ingang van 3 juli 2007;2° de artikelen 8 en 9 die uitwerking hebben met ingang van1 maart 2008.

Art. 14.De Minister bevoegd voor Justitie en de Minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken zijn ieder belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 18 augustus 2010.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, G. VANHENGEL De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM De Staatssecretaris voor Begroting, M. WATHELET

Bijlage bij het koninklijk besluit van 18 augustus 2010 tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat Bijlage IV. - Berekeningsbasis van de toelagen voor de prestaties 's nachts, tijdens het weekend en op feestdagen voor de beschermingsassistenten

1

2

Anciënniteit Ancienneté

Bruto jaarwedde Traitement annuel brut

0

16.747,89

1

17.440,48

2

17.700,30

3

17.960,12

4

17.960,12

5

18.219,94

6

18.219,94

7

18.566,25

8

18.566,25

9

19.258,84

10

19.258,84

11

19.951,43

12

19.951,43

13

20.557,53

14

20.557,53

15

20.860,63

16

20.860,63

17

21.769,73

18

21.769,73

19

22.375,83

20

22.375,83

21

22.981,93

22

22.981,93

23

23.588,03

24

23.588,03

25

24.194,13

26

24.194,13

27

24.756,93


Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 18 augustus 2010 tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, G. VANHENGEL De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A.TURTELBOOM De Staatssecretaris voor Begroting, M. WATHELET

^