Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 17 juni 2013
gepubliceerd op 15 juli 2013

Koninklijk besluit tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren en tot vaststelling van de toelatingsvoorwaarden voor inrichtingen voor pluimvee

bron
federaal agentschap voor de veiligheid van de voedselketen
numac
2013018310
pub.
15/07/2013
prom.
17/06/2013
ELI
eli/besluit/2013/06/17/2013018310/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

17 JUNI 2013. - Koninklijk besluit tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren en tot vaststelling van de toelatingsvoorwaarden voor inrichtingen voor pluimvee


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 108 van de Grondwet;

Gelet op de Dierengezondheidswet van 24 maart 1987, artikel 6, § 1, artikel 7, § 1 en § 2, artikel 8, artikel 9, 1°, 2° en 3°, artikel 9, 5°, gewijzigd bij de wet van 28 maart 2003, artikel 15, 1° en 2°, gewijzigd bij de wet van 1 maart 2007, artikel 18, artikel 18bis, ingevoegd bij de wet van 29 december 1990 en gewijzigd bij de wet van 1 maart 2007, artikel 19, gewijzigd bij de wet van 1 maart 2007 en artikel 30;

Gelet op de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, artikel 4, §§ 1 en 2, artikel 4, § 3, gewijzigd bij de wet van 22 december 2003, artikel 4, § 5, eerste lid, artikel 4, § 7, gewijzigd bij de wet van 22 december 2008 en artikel 5, tweede lid, 13° ;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen, bekrachtigd bij de wet van 19 juli 2001, artikel 3, § 5, derde lid, artikel 3bis, ingevoegd bij de wet van 28 maart 2003 en gewijzigd bij de wetten van 22 december 2003 en 23 december 2005, artikel 4, § 3, tweede lid en artikel 6;

Gelet op het koninklijk besluit van 28 november 1994 betreffende de bestrijding van de ziekte van Newcastle;

Gelet op het koninklijk besluit van 12 juni 1970 betreffende de bestrijding van de besmettelijke ziekten van pluimvee en andere neerhofdieren alsook het in de handel brengen van broedeieren, eendagskuikens en fokpluimvee;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 januari 1975 betreffende de opsporing en de bestrijding van de chronische ademhalingsziekte bij het pluimvee;

Gelet op het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 houdende bepaalde voorschriften voor de gezondheidskwalificatie van pluimvee;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 januari 2006 tot vaststelling van de nadere regels van de erkenningen, toelatingen en voorafgaande registraties afgeleverd door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;

Gelet op het koninklijk besluit van 5 mei 2008 betreffende de bestrijding van aviaire influenza;

Gelet op het ministerieel besluit van 28 augustus 1970 betreffende de bestrijding van pullorose;

Gelet op het ministerieel besluit van 4 februari 1975 betreffende de opsporing en de bestrijding van de chronische ademhalingsziekte bij het pluimvee;

Gelet op het ministerieel besluit van 20 juli 1992 tot uitvoering van de artikelen 2, 6, 7 en 11 van het koninklijk besluit van 12 juni 1970 betreffende de bestrijding van de besmettelijke ziekten van pluimvee en andere neerhofdieren, alsook het in de handel brengen van broedeieren, eendagskuikens en fokpluimvee;

Gelet op het ministerieel besluit van 21 december 1992 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren;

Gelet op het ministerieel besluit van 25 januari 1993 houdende reglementering van de vaccinatie tegen pseudo-vogelpest en tot wijziging van het ministerieel besluit van 4 mei 1992 houdende tijdelijke maatregelen ter bestrijding van de pseudo-vogelpest;

Gelet op het ministerieel besluit van 19 augustus 1998 betreffende de modaliteiten ter toepassing van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 houdende bepaalde voorschriften voor de gezondheidskwalificatie van pluimvee;

Gelet op het ministerieel besluit van 8 juni 2001 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften en de voorschriften inzake veterinaire certificering voor de invoer van vogels, met uitzondering van pluimvee, alsmede van quarantainevoorschriften;

Gelet op het overleg tussen de Gewestregeringen en de Federale Overheid van 8 november 2011;

Gelet op het advies 16-2012 van het Wetenschappelijk Comité ingesteld bij het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, gegeven op 27 april 2012;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 9 februari 2012;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 6 september 2012;

Gelet op het voorafgaand onderzoek met betrekking tot de noodzaak om een effectbeoordeling uit te voeren, waarbij besloten is dat een effectbeoordeling niet vereist is;

Gelet op advies 52.689/1 van de Raad van State, gegeven op 4 februari 2013, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Landbouw en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.§ 1. Dit besluit : - legt de toelatingsvoorwaarden vast voor pluimveebedrijven, - legt de regels vast voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen, overeenkomstig : i. de Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren, gewijzigd bij het besluit van de Commissie van 1 april 2011 en het Uitvoeringsbesluit 2011/879/EU van de Commissie van 21 december 2011, ii.de Beschikking 92/340/EEG van de Commissie van 2 juni 1992 met betrekking tot het onderzoek van pluimvee op Newcastle disease vóór verzending, krachtens artikel 12 van Richtlijn 90/539/EEG van de Raad. § 2. Hoofdstukken II en III zijn ook van toepassing op elk lot pluimvee afkomstig van de houders bedoeld bij artikel 2, § 2, 6° van het koninklijk besluit van 16 januari 2006.

Hoofdstukken II en III zijn evenwel niet van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen voor pluimvee dat voor tentoonstellingen, concoursen of wedstrijden is bestemd.

Art. 2.Onverminderd het bepaalde in artikel 1, § 2, eerste lid, gelden voor de toepassing van dit besluit de definities en het toepassingsgebied van het koninklijk besluit van 16 januari 2006 tot vaststelling van de nadere regels van de erkenningen, toelatingen en voorafgaande registraties afgeleverd door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.

Voor de toepassing van dit besluit wordt verder verstaan onder : 1° Pluimvee : kippen, kalkoenen, parelhoenders, eenden, ganzen, kwartels, duiven, fazanten, patrijzen en loopvogels (Ratites), die in gevangenschap worden opgefokt of gehouden voor de fokkerij, voor de productie van vlees of van consumptie-eieren of om in het wild te worden uitgezet;2° Broedeieren : eieren van pluimvee, bestemd om te worden bebroed;3° Eéndagskuikens : pluimvee dat nog geen 72 uur oud is en dat nog niet is gevoerd;muskuseenden (Cairana Moschata) of kruisingen daarvan mogen evenwel gevoerd zijn; 4° Categorieën pluimvee : a) Opfokpluimvee : pluimvee op een opfokbedrijf, b) Fokpluimvee : pluimvee van 72 uur en ouder, bestemd voor de productie van broedeieren.Men kan onderscheiden : selectiepluimvee en vermeerderingspluimvee, c) Gebruikspluimvee : pluimvee van 72 uur en ouder, dat wordt opgefokt voor de productie van vlees en/of van consumptie-eieren (legpluimvee) of om in het wild te worden uitgezet, waaronder : i) Legpluimvee : gebruikspluimvee vanaf het legstadium, dat consumptie-eieren produceert, ii) Braadkippen : gebruikspluimvee van de soort Gallus gallus op een vleesbedrijf, iii) Legkippen : legpluimvee van de soort Gallus gallus;d) Slachtpluimvee : pluimvee dat rechtstreeks naar het slachthuis wordt gevoerd om daar zo snel mogelijk, doch uiterlijk 72 uur na aankomst, te worden geslacht;5° Types pluimvee : a) type leg : pluimveerassen, specifiek voor de productie van consumptie-eieren, b) type vlees : pluimveerassen, specifiek voor de productie van vlees, c) type gemengd : pluimveerassen met een dubbel doel : de productie van consumptie-eieren en een zekere vleeswaarde;6° Beslag : geheel van tomen op een pluimveebedrijf met dezelfde gezondheidsstatus, waaraan hetzelfde beslagnummer wordt toegekend;7° Toom : alle pluimvee van eenzelfde diersoort, eenzelfde type, met dezelfde leeftijd, met dezelfde gezondheidsstatus, dat tegelijkertijd in dezelfde stal wordt gehouden en dat een epidemiologische eenheid vormt.In batterijen omvat deze term alle dieren die hetzelfde omsloten luchtvolume delen. In voorkomend geval oordeelt het Agentschap over het epidemiologisch verband tussen de eenheden; 8° Ruitoom : een toom fokpluimvee of legpluimvee die voor een tweede maal in productie gaat na een periode van inactiviteit;9° Productieronde : het geheel of een deel van een toom gebruikspluimvee op een pluimveebedrijf met geringe capaciteit en dit tussen 2 perioden van sanitaire leegstand.In afwijking op punt 7° dient de leeftijd van het pluimvee in deze toom niet dezelfde te zijn; 10° Toom voor directe verkoop van vers vlees : een toom braadkippen of vleeskalkoenen, gehouden op een pluimveebedrijf met geringe capaciteit, waarvan het afgeleide vers vlees rechtstreeks verkocht wordt aan de eindverbruiker;11° Stal : het geheel van lokalen, met inbegrip van de uitloopruimte waarin een toom pluimvee gehuisvest is.Een stal bestaat steeds uit een voorruimte en één of meerdere leefruimten; 12° Pluimveebedrijf : inrichting die wordt gebruikt voor het opfokken of het houden van fok- en gebruikspluimvee, waaronder : a) Selectiebedrijf : pluimveebedrijf met fokpluimvee dat zich toelegt op de productie van broedeieren, bestemd voor de productie van fokpluimvee, b) Vermeerderingsbedrijf : pluimveebedrijf met fokpluimvee dat zich toelegt op de productie van broedeieren bestemd voor de productie van gebruikspluimvee, c) Opfokbedrijf : i) ofwel een opfokbedrijf voor fokpluimvee, d.w.z. een pluimveebedrijf dat zich toelegt op het opfokken van fokpluimvee tot het voortplantingsstadium, ii) ofwel een opfokbedrijf voor gebruikspluimvee, d.w.z. een pluimveebedrijf dat zich toelegt op het opfokken van legpluimvee tot het legstadium, d) Broeierij : inrichting die zich toelegt op het inleggen en uitbroeden van broedeieren en het opleveren van eendagskuikens, e) Legbedrijf : pluimveebedrijf met legpluimvee, f) Vleesbedrijf : pluimveebedrijf met gebruikspluimvee voor de productie van vlees;13° Pluimveebedrijf met geringe capaciteit : een pluimveebedrijf met gebruikspluimvee dat op elk moment maximaal 4 999 stuks pluimvee mag houden, zoals geregistreerd in SANITEL;14° Erkend laboratorium : laboratorium erkend door het Agentschap in toepassing van het koninklijk besluit van 3 augustus 2012 betreffende de erkenning van de laboratoria die analyses uitvoeren in verband met de veiligheid van de voedselketen;15° Gezondheidsinspectie : inspectiebezoek dat door de officiële dierenarts of door de bevoegde dierenarts wordt afgelegd, ten einde een onderzoek in te stellen naar de gezondheidstoestand van alle pluimvee van een inrichting;16° Aangifteplichtige ziekten : de ziekten bij pluimvee die vermeld staan in het koninklijk besluit van 25 april 1988 tot aanwijzing van de dierenziekten die vallen onder de toepassing van hoofdstuk III van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987;17° Haard : elke plaats waar pluimvee aanwezig is en waar een of meer gevallen van een ziekte waarvoor het pluimvee vatbaar is, officieel zijn geconstateerd;18° Quarantainestation : voorziening waar pluimvee volledig afgezonderd wordt gehouden, zonder rechtstreeks of indirect contact met ander pluimvee, ten einde gedurende lange tijd te worden geobserveerd en diverse controletests op Aviaire Influenza en de ziekte van Newcastle te ondergaan;19° Ruimen : sanitaire actie, waarbij met inachtneming van de nodige gezondheidsmaatregelen, ontsmetting inbegrepen, wordt overgegaan tot vernietiging van alle pluimvee en producten die zijn aangetast of die van besmetting worden verdacht;20° Officiële dierenarts : naargelang het geval : - een dierenarts die van de veterinaire autoriteiten van het derde land de toestemming heeft gekregen om gezondheidsinspecties op levende dieren te verrichten en een officiële certificering uit te voeren, of - de dierenarts van het Agentschap of de dierenarts zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 20 december 2004 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen taken door zelfstandige dierenartsen kan laten verrichten;21° Bedrijfsdierenarts : de erkende dierenarts met wie de verantwoordelijke een overeenkomst is aangegaan, overeenkomstig artikel 37;22° Bevoegde dierenarts : de bedrijfsdierenarts;23° Erkende dierenarts : de dierenarts die erkend is overeenkomstig het koninklijk besluit van 20 november 2009 betreffende de erkenning van de dierenartsen;24° Reiniging : het zorgvuldig verwijderen van alle vuil, stof, overblijfselen van strooisel, uitwerpselen, voeder en andere materie;25° Ontsmetting : het toepassen, na de reiniging, van een ontsmettingsmiddel of een evenwaardig alternatief, overeenkomstig de gebruiksaanwijzigingen daarvan;26° Ontsmettingsmiddel : een (toegelaten) ontsmettingsmiddel dat als geneesmiddel over een vergunning voor het in de handel brengen beschikt of dat als biocide over een toelating of een notificatie beschikt;27° Hygiënogram : een programma inzake microbiologische kwaliteitscontrole dat inzicht verschaft over de gezondheidssituatie van een inrichting en de kwaliteit van de uitgevoerde reiniging en ontsmetting;28° Meldingsplicht : de meldingsplicht opgelegd en uitgevoerd overeenkomstig hoofdstuk IV van het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid in de voedselketen en het ministerieel besluit van 22 januari 2004 betreffende de modaliteiten voor de meldingsplicht in de voedselketen;29° Koninklijk besluit van 16 januari 2006 : het koninklijk besluit van 16 januari 2006 tot vaststelling van de nadere regels van de erkenningen, toelatingen en voorafgaande registraties afgeleverd door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;30° Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november 2009 : Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren;31° Vereniging : een vereniging erkend in toepassing van het koninklijk besluit van 26 november 2006 houdende voorwaarden voor de erkenning van de verenigingen voor de bestrijding van dierenziekten en het hun toevertrouwen van taken die tot de bevoegdheid van het Agentschap behoren;32° Minister : de Minister bevoegd voor de Veiligheid van de Voedselketen;33° Agentschap : het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;34° SANITEL : het gecomputeriseerd gegevensbestand van het Agentschap voor de identificatie en registratie van de dieren, van de bedrijven, inrichtingen en installaties waar dieren worden gehouden, alsook van de houders en de verantwoordelijken;wordt ook SANITRACE genoemd; 35° Derde landen : andere landen dan Lidstaten en die grondgebieden van Lidstaten waar Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt en het koninklijk besluit van 31 december 1992 betreffende de veterinaire en zoötechnische controles die van toepassing zijn op het intracommunautaire handelsverkeer van sommige levende dieren en producten niet van toepassing zijn.

Art. 3.De nationale referentielaboratoria voor pluimveeziekten, aangewezen bij het ministerieel besluit van 19 april 2007 tot aanduiding van de nationale referentielaboratoria, zijn verantwoordelijk voor de coördinatie van de bij dit besluit vastgestelde diagnosemethoden. Daartoe : a) kunnen zij aan de erkende laboratoria de voor het stellen van een diagnose vereiste reagentia leveren;b) controleren zij de kwaliteit van de reagentia die worden gebruikt door de laboratoria die zijn erkend voor de uitvoering van de krachtens dit besluit vereiste diagnosetests;c) organiseren zij geregeld vergelijkende tests. HOOFDSTUK II. - Voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer

Art. 4.Om pluimvee in het intracommunautaire handelsverkeer te brengen, dienen inrichtingen met broedeieren, eendagskuikens, opfok-, fok- en gebruikspluimvee te beschikken over een toelating overeenkomstig het koninklijk besluit van 16 januari 2006, en : a) moeten : i.broedeieren voldoen aan de in de artikelen 5, 6, 13, 14, 15, 16, en 18 vastgestelde voorwaarden, ii. eendagskuikens voldoen aan de in de artikelen 5, 7, 13, 14, 15, 16, en 18 vastgestelde voorwaarden, iii. fok- en gebruikspluimvee voldoen aan de in de artikelen 5, 9, 13, 14, 15, 16, en 18 vastgestelde voorwaarden; b) moet slachtpluimvee voldoen aan de in de artikelen 9, 13, 14, 15, 16 en 18 vastgestelde voorwaarden;c) moet pluimvee, met inbegrip van eendagskuikens, dat bestemd is om in het wild te worden uitgezet, voldoen aan de in de artikelen 10, 13, 14, 15, 16, en 18 vastgestelde voorwaarden;d) wat Salmonella betreft, moet pluimvee met bestemming Finland en Zweden voldoen aan de in artikel 11 gestelde voorwaarden.

Art. 5.Broedeieren, eendagskuikens, alsmede opfok-, fok- en gebruikspluimvee moeten afkomstig zijn : a) van inrichtingen die aan de volgende eisen voldoen : i.zij moeten toegelaten zijn overeenkomstig de voorschriften van bijlage I, hoofdstuk I, ii. zij mogen op het tijdstip van verzending op generlei wijze voorwerp zijn van veterinairrechtelijke maatregelen voor pluimvee, iii. zij mogen niet gelegen zijn in een gebied waarvoor om veterinairrechtelijke redenen overeenkomstig de communautaire wetgeving beperkende maatregelen gelden in verband met het optreden van een besmettingshaard van een ziekte waarvoor het pluimvee vatbaar is, iv. zij mogen niet onder bewarend beslag staan overeenkomstig bijlage I, hoofdstuk IV; b) uit tomen die op het tijdstip van verzending geen klinische ziektesymptomen vertonen, noch van besmetting met een besmettelijke pluimveeziekte worden verdacht. Aan de inrichtingen die voldoen aan het bepaalde in het eerste lid, punt a), i), wordt een toelating 10.1, toegekend overeenkomstig het koninklijk besluit van 16 januari 2006.

Art. 6.§ 1. Voor broedeieren gelden op het tijdstip van verzending de volgende eisen : a) zij moeten afkomstig zijn van tomen : i.die sedert meer dan zes weken hebben verbleven in een of meer inrichtingen bedoeld in artikel 5, a), i); ii. die, indien ingeënt, zijn ingeënt overeenkomstig de bepalingen van : - het koninklijk besluit van 28 november 1994 betreffende de bestrijding van de ziekte van Newcastle, - het koninklijk besluit van 27 april 2007 betreffende de bestrijding van salmonella bij pluimvee; iii. die : - ofwel in de 72 uur voorafgaande aan de verzending door een officiële dierenarts zijn gekeurd, waarbij geen klinische symptomen zijn gevonden, noch aanwijzingen op grond waarvan de aanwezigheid van een besmettelijke ziekte kan worden vermoed, - ofwel een maandelijkse gezondheidsinspectie door een officiële dierenarts hebben ondergaan met dien verstande dat de laatste inspectie in de 31 dagen voorafgaande aan de verzending moet zijn uitgevoerd. In dit laatste geval moet de officiële dierenarts ook de gegevens over de gezondheidsstatus van de tomen hebben onderzocht en de gezondheidsstatus op dat moment hebben geëvalueerd op basis van bijgewerkte informatie die de voor de tomen verantwoordelijke persoon in de 72 uur voorafgaande aan de verzending heeft verstrekt. Wanneer de geregistreerde gegevens of andere informatie een ziekte doen vermoeden, moeten de tomen door de officiële dierenarts zijn gekeurd zodat elke mogelijkheid van een eventuele besmettelijke pluimveeziekte is uitgesloten; b) zij moeten worden geïdentificeerd overeenkomstig Verordening (EG) nr.617/2008 van de Commissie van 27 juni 2008 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat betreft de handelsnormen voor broedeieren en kuikens van pluimvee; c) zij moeten zijn ontsmet volgens de instructies van het Agentschap. § 2. Wanneer in de periode waarin broedeieren worden bebroed, een via eieren overdraagbare besmettelijke pluimveeziekte uitbreekt in een toom waarvan de betrokken broedeieren afkomstig zijn, moeten de betrokken broeierij en de controle-eenheid van het Agentschap die voor die broeierij en voor de toom van oorsprong bevoegd is, daarvan in kennis worden gesteld, overeenkomstig de bepalingen van de meldingsplicht.

Art. 7.Voor eendagskuikens gelden de volgende eisen : a) zij moeten verkregen zijn uit broedeieren die aan de voorschriften van de artikelen 5 en 6 voldoen;b) wanneer zij zijn ingeënt, moeten zij voldoen aan de inentingsvoorschriften overeenkomstig de bepalingen van : - het koninklijk besluit van 28 november 1994 betreffende de bestrijding van de ziekte van Newcastle, - het koninklijk besluit van 27 april 2007 betreffende de bestrijding van salmonella bij pluimvee;c) zij mogen op het tijdstip van verzending geen symptomen vertonen, op grond waarvan op basis van bijlage I, hoofdstuk II, punt B, 2 onder g) en h), besmetting kan worden vermoed.

Art. 8.Voor fok- en gebruikspluimvee gelden op het tijdstip van verzending de volgende eisen : a) het moet sedert de uitkomst of sedert meer dan zes weken verbleven hebben in een of meer inrichtingen in de Europese Unie bedoeld in artikel 5, a), i);b) wanneer het is ingeënt, moet het voldoen aan de inentingsvoorschriften overeenkomstig de bepalingen van : - het koninklijk besluit van 28 november 1994 betreffende de bestrijding van de ziekte van Newcastle, - het koninklijk besluit van 27 april 2007 betreffende de bestrijding van salmonella bij pluimvee;c) het moet in de 48 uur voorafgaande aan de verzending door een officiële dierenarts zijn gekeurd, waarbij geen klinische symptomen zijn gevonden, noch aanwijzingen op grond waarvan een besmettelijke pluimveeziekte kan worden vermoed.

Art. 9.Slachtpluimvee moet op het tijdstip van verzending afkomstig zijn van een pluimveebedrijf : a) waar het sedert de uitkomst of sedert meer dan 21 dagen heeft verbleven;b) ten aanzien waarvan geen veterinairrechtelijke maatregelen voor pluimvee van toepassing zijn;c) waar, bij een gezondheidsonderzoek van de toom waartoe het slachtpluimvee behoort door de officiële dierenarts in de vijf dagen voorafgaande aan de verzending, het onderzochte pluimvee geen klinische symptomen van een besmettelijke pluimveeziekte heeft vertoond noch van besmetting is verdacht;d) dat niet gelegen is in een gebied waarvoor om veterinairrechtelijke redenen overeenkomstig de communautaire wetgeving beperkende maatregelen gelden in verband met het optreden van een besmettingshaard van een ziekte waarvoor het pluimvee vatbaar is.

Art. 10.§ 1. Pluimvee van meer dan 72 uur oud dat bestemd is om in het wild te worden uitgezet, moet op het tijdstip van verzending afkomstig zijn van een pluimveebedrijf : a) waar het sedert het uitkomen of sedert meer dan 21 dagen heeft verbleven en waar het in de twee weken voorafgaande aan de verzending niet in contact is geweest met nieuw aangevoerd pluimvee;b) ten aanzien waarvan geen veterinairrechtelijke maatregelen voor pluimvee gelden;c) waar, bij een gezondheidsonderzoek van de toom waartoe het pluimvee behoort, door de officiële dierenarts in de 48 uur voorafgaande aan de verzending, het onderzochte pluimvee geen klinische symptomen van een besmettelijke pluimveeziekte heeft vertoond noch van besmetting is verdacht;d) dat niet gelegen is in een gebied waarvoor om veterinairrechtelijke redenen overeenkomstig de communautaire wetgeving verbodsbepalingen gelden in verband met het optreden van een besmettingshaard van een ziekte waarvoor het pluimvee vatbaar is. § 2. Artikel 5 is niet van toepassing op het in paragraaf 1 bedoelde pluimvee.

Art. 11.Wat Salmonella betreft en voor serotypen die niet zijn vermeld in bijlage I, hoofdstuk III, onder A, worden de zendingen slachtpluimvee met bestemming Finland en Zweden onderworpen aan een steekproefsgewijze microbiologische test in de inrichting van oorsprong, volgens Beschikking 95/410/EG van de Raad van 22 juni 1995 tot vaststelling van de voorschriften voor de steekproefsgewijze microbiologische test in de inrichting van oorsprong van slachtpluimvee met als bestemming Finland en Zweden.

Art. 12.§ 1. De bepalingen van artikelen 4 tot en met 9 en artikel 16 zijn niet van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in pluimvee en broedeieren, wanneer het kleine partijen van minder dan 20 stuks betreft, mits zij aan de bepalingen van paragraaf 2 voldoen. § 2. Pluimvee en broedeieren als bedoeld in paragraaf 1, moeten op het tijdstip van verzending evenwel afkomstig zijn van tomen : a) die sedert de uitkomst of sedert ten minste drie maanden in de Europese Unie hebben verbleven;b) die op het tijdstip van verzending vrij zijn van klinische symptomen van besmettelijke pluimveeziekten;c) die, indien ingeënt, zijn ingeënt overeenkomstig de bepalingen van : - het koninklijk besluit van 28 november 1994 betreffende de bestrijding van de ziekte van Newcastle, - het koninklijk besluit van 27 april 2007 betreffende de bestrijding van salmonella bij pluimvee;d) ten aanzien waarvan geen veterinairrechtelijke maatregelen voor pluimvee van toepassing zijn;e) die zich niet bevinden in een gebied waarvoor om veterinairrechtelijke redenen overeenkomstig de communautaire wetgeving beperkende maatregelen gelden in verband met het optreden van een besmettingshaard van een ziekte waarvoor het pluimvee vatbaar is. Alle dieren in een zending moeten in de maand voorafgaande aan de verzending negatief hebben gereageerd op een serologische test op de aanwezigheid van antistoffen tegen Salmonella Pullorum en Salmonella Gallinarum, overeenkomstig het bepaalde in bijlage I, hoofdstuk III. Wanneer het gaat om broedeieren of eendagskuikens moet de toom van oorsprong in de drie maanden voorafgaande aan de verzending serologisch op Salmonella Pullorum en Salmonella Gallinarum zijn onderzocht met een betrouwbaarheidsdrempel van 95 % bij een prevalentie van 5 %. § 3. De bepalingen van paragrafen 1 en 2, gelden niet voor partijen loopvogels of broedeieren van loopvogels.

Art. 13.§ 1. Voor de verzending van pluimvee en broedeieren, ingeënt tegen, of komende uit een regio waar pluimvee ingeënt wordt tegen de ziekte van Newcastle, naar een Lidstaat of een gebied van een Lidstaat waarvan de status overeenkomstig paragraaf 2 is vastgesteld, gelden de volgende bepalingen : a) broedeieren moeten afkomstig zijn van tomen die : i) hetzij niet zijn ingeënt, ii) hetzij zijn ingeënt met een geïnactiveerde entstof, iii) hetzij zijn ingeënt met een levende entstof, indien de inenting ten minste 30 dagen vóór de verzameling van de broedeieren heeft plaatsgevonden;b) eendagskuikens (inclusief kuikens die bestemd zijn om in het wild te worden uitgezet) mogen niet tegen de ziekte van Newcastle zijn ingeënt en moeten afkomstig zijn van : i) broedeieren die voldoen aan de onder a), gestelde voorwaarden, ii) een broeierij waar de arbeidsmethoden zodanig zijn dat wordt gegarandeerd dat deze eieren worden uitgebroed op volstrekt ander plaatsen en tijdstippen dan eieren die niet aan de onder a), gestelde voorwaarden voldoen;c) fok- en gebruikspluimvee : i) mag niet tegen de ziekte van Newcastle zijn ingeënt, en ii) moet in de laatste 14 dagen voorafgaand aan de verzending onder toezicht van het Agentschap hetzij in een pluimveebedrijf, hetzij in een quarantainestation zijn afgezonderd.In dit verband mag geen enkel dier van het op het pluimveebedrijf van oorsprong of, eventueel, in het quarantainestation aanwezige pluimvee in de laatste 21 dagen voorafgaand aan de verzending tegen de ziekte van Newcastle zijn ingeënt en mag er in diezelfde periode, met uitzondering van de dieren die deel uitmaken van de verzending, geen pluimvee op het pluimveebedrijf of in het quarantainestation zijn binnengebracht; voorts mag binnen de quarantainestations geen inenting plaatsvinden, en iii) moet in de laatste 14 dagen voorafgaand aan de verzending aan de hand van een representatieve serologische test met negatief resultaat op de aanwezigheid van antistoffen tegen de ziekte van Newcastle zijn onderzocht overeenkomstig de voorschriften van bijlage V, hoofdstuk A; d) slachtpluimvee moet afkomstig zijn van tomen die aan de volgende eisen voldoen : i) wanneer de dieren niet tegen de ziekte van Newcastle zijn ingeënt, moeten zij aan de in punt c), iii), gestelde voorwaarde voldoen, ii) wanneer de dieren wel ingeënt zijn, moeten zij in de laatste 14 dagen voorafgaand aan de verzending op basis van een representatief monster een test met het oog op de isolatie van het virus van de ziekte van Newcastle hebben ondergaan overeenkomstig de voorschriften van bijlage V, hoofdstuk B. § 2. De bij dit besluit bedoelde pluimvee en broedeieren moeten desgevallend voldoen aan de aanvullende garanties die een Lidstaat mag eisen voor het intracommunautaire handelsverkeer naar haar grondgebied, indien die Lidstaat, in toepassing van artikel 15, tweede lid van de Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november 2009, een door de Commissie goedgekeurd programma heeft opgesteld om : i) te worden erkend als Lidstaat of gebied(en) ervan waar het gewenst wordt dat niet tegen de ziekte van Newcastle wordt ingeënt, of ii) te worden erkend als Lidstaat of gebied(en) ervan waar niet tegen de ziekte van Newcastle wordt ingeënt.

Art. 14.De bij dit besluit bedoelde pluimvee en broedeieren moeten desgevallend voldoen aan de aanvullende garanties, vastgesteld door de Commissie, die een Lidstaat mag eisen voor het intracommunautaire handelsverkeer naar haar grondgebied, indien die Lidstaat, in toepassing van artikel 16 van de Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november 2009, een al dan niet bindend programma, goedgekeurd door de Commissie, opstelt of heeft opgesteld voor de bestrijding van een ziekte waarvoor pluimvee vatbaar is.

Art. 15.Het pluimvee en de broedeieren moeten desgevallend voldoen aan de aanvullende garanties, vastgesteld door de Commissie, die een Lidstaat mag eisen voor het intracommunautaire handelsverkeer naar haar grondgebied, indien die Lidstaat, in toepassing van artikel 17 van de Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november 2009, van oordeel is dat hij geheel of gedeeltelijk vrij is van een van de ziekten waarvoor pluimvee vatbaar is.

Art. 16.§ 1. Eendagskuikens en broedeieren moeten worden vervoerd : a) hetzij in nieuwe, speciaal voor eenmalig gebruik ontworpen wegwerpverpakkingen die nadien worden vernietigd;b) hetzij in verpakkingen voor hernieuwd gebruik, mits deze voor elk nieuw gebruik worden gereinigd en ontsmet. § 2. In elk geval : a) mogen de in paragraaf 1 bedoelde verpakkingen alleen eendagskuikens of broedeieren bevatten van dezelfde soort, dezelfde categorie en hetzelfde type pluimvee, afkomstig van dezelfde inrichting;b) moet op de in paragraaf 1 bedoelde verpakkingen een etiket voorkomen met de volgende vermeldingen : i) de naam van de Lidstaat en het gebied van oorsprong, ii) het toelatingsnummer van de inrichting van oorsprong, als bedoeld in bijlage I, hoofdstuk I, punt 2, iii) het aantal kuikens of eieren per verpakking, iv) de pluimveesoort waartoe de kuikens of de eieren behoren. § 3. Verpakkingen met eendagskuikens of broedeieren mogen voor het vervoer worden bijeengebracht in speciaal daarvoor bestemde containers. Op die containers moet worden aangegeven hoeveel verpakkingen daarin zijn bijeengebracht, terwijl ook de in paragraaf 2, b), genoemde gegevens daarop moeten worden vermeld. § 4. Fok- of gebruikspluimvee moet worden vervoerd in dozen of kooien : a) die uitsluitend pluimvee bevatten van dezelfde soort, dezelfde categorie en hetzelfde type, afkomstig van dezelfde inrichting, b) waarop het in bijlage I, hoofdstuk I, punt 2, bedoelde toelatingsnummer van de inrichting van oorsprong is aangebracht. § 5. Fok- en gebruikspluimvee alsmede eendagskuikens moeten zo snel mogelijk naar de inrichting van bestemming worden vervoerd, zonder in contact te komen met ander levend pluimvee dan fok- of gebruikspluimvee of eendagskuikens die aan het bepaalde in dit besluit voldoen.

Slachtpluimvee moet zo snel mogelijk naar het slachthuis van bestemming worden vervoerd, zonder in contact te komen met ander pluimvee dan slachtpluimvee dat aan het bepaalde in dit besluit voldoet.

Pluimvee dat bestemd is om in het wild te worden uitgezet, moet zo spoedig mogelijk naar de plaats van bestemming worden gebracht, zonder daarbij in contact te komen met ander pluimvee dan pluimvee dat bestemd is om in het wild te worden uitgezet en dat aan de in dit besluit vastgestelde voorwaarden voldoet. § 6. De dozen, kooien en transportmiddelen moeten zodanig zijn ontworpen dat : a) tijdens het vervoer geen uitwerpselen worden verloren en het verlies van veren zoveel mogelijk wordt beperkt, b) het pluimvee gemakkelijk kan worden geschouwd, c) reiniging en ontsmetting mogelijk zijn. § 7. Transportmiddelen en niet voor eenmalig gebruik bestemde containers, dozen en kooien moeten, alvorens zij worden ingeladen en nadat zij zijn gelost, volgens de instructies van het Agentschap worden gereinigd en ontsmet.

Art. 17.Het is verboden pluimvee als bedoeld in artikel 16, § 5, te vervoeren door een zone die besmet is met aviaire influenza of met de ziekte van Newcastle, tenzij dat vervoer over de hoofdwegen of over de hoofdlijnen van de spoorwegen geschiedt.

Art. 18.Pluimvee en broedeieren die zich in intracommunautair handelsverkeer bevinden, moeten tijdens het vervoer naar de plaats van bestemming vergezeld gaan van een veterinair certificaat dat : a) overeenkomt met het desbetreffende model van bijlage IV van Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november 2009 en ingevuld overeenkomstig Verordening (EG) nr.599/2004 van de Commissie van 30 maart 2004 tot vaststelling van een geharmoniseerd model voor een certificaat en inspectieverslag voor het intracommunautaire handelsverkeer in dieren en producten van dierl?ke oorsprong; b) ondertekend is door een officiële dierenarts;c) op de dag van inlading is opgesteld in de officiële taal of talen van de Lidstaat van verzending en in de officiële taal of talen van de Lidstaat van bestemming;d) een geldigheidsduur van vijf dagen heeft;e) uit één blad bestaat;f) in beginsel voor één geadresseerde is bestemd;g) een stempel en een handtekening draagt in een andere kleur dan die van de tekst van het certificaat. HOOFDSTUK III. - Voorschriften voor de invoer uit derde landen

Art. 19.Pluimvee en broedeieren die worden ingevoerd, moeten voldoen aan de in de artikelen 20 tot en met 23 vastgestelde voorwaarden.

Art. 20.Het pluimvee en de broedeieren moeten afkomstig zijn uit derde landen of uit delen van derde landen die voorkomen op de lijst in de Verordening (EG) nr. 798/2008 van de Commissie van 8 augustus 2008 tot vaststelling van een lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit pluimvee en pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Gemeenschap, en van de voorschriften inzake veterinaire certificering.

Art. 21.Onverminderd de bepalingen van artikel 20, moeten pluimvee en broedeieren afkomstig zijn uit derde landen : a) waar voor aviaire influenza en de ziekte van Newcastle, als omschreven in Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 december 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza, respectievelijk Richtlijn 92/66/EEG van de Raad van 14 juli 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van de ziekte van Newcastle, een meldingsplicht geldt;b) die vrij zijn van aviaire influenza en van de ziekte van Newcastle of die, hoewel zij niet vrij zijn van deze ziekten, bestrijdingsmaatregelen toepassen die ten minste gelijkwaardig zijn aan de bij voornoemde Richtlijn 2005/94/EG, respectievelijk Richtlijn 92/66/EEG, vastgestelde maatregelen.

Art. 22.§ 1. De invoer van pluimvee en broedeieren uit het grondgebied van een derde land of een deel van het grondgebied van een derde land dat voorkomt op de overeenkomstig artikel 20 opgestelde lijst, is slechts toegestaan indien het pluimvee en de broedeieren afkomstig zijn van tomen die : a) voorafgaand aan de verzending gedurende een in voornoemde Verordening (EG) nr.798/2008 van de Commissie van 8 augustus 2008 bepaalde periode zonder onderbreking op het grondgebied of op het betrokken deel van het grondgebied van dit land hebben verbleven; b) voldoen aan de in voornoemde Verordening (EG) nr.798/2008 van de Commissie van 8 augustus 2008 vastgestelde veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer van pluimvee en broedeieren uit dit land.

Deze voorschriften kunnen verschillen naar gelang van de soort en categorie pluimvee. § 2. Voor de vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften wordt uitgegaan van de regels die zijn opgenomen in hoofdstuk II van dit besluit en de desbetreffende bijlagen. Overeenkomstig voornoemde Verordening (EG) nr. 798/2008 van de Commissie van 8 augustus 2008, kan per geval worden besloten om van deze bepalingen af te wijken, indien het betrokken derde land gelijksoortige veterinairrechtelijke garanties biedt die ten minste gelijkwaardig zijn.

Art. 23.Het pluimvee en de broedeieren moeten vergezeld gaan van een certificaat dat is opgesteld en ondertekend door een officiële dierenarts van het exporterende derde land.

Het model van certificaat komt overeen met het model voorzien bij Verordening (EG) 282/2004 van de Commissie van 18 februari 2004 betreffende de vaststelling van een document voor de aangifte en de veterinaire controle van uit derde landen afkomstige dieren die in de Gemeenschap worden binnengebracht.

Het certificaat moet : a) zijn afgegeven op de dag van inlading met het oog op verzending naar de Lidstaat van bestemming;b) zijn opgesteld in de officiële taal of talen van de Lidstaat van bestemming;c) als origineel exemplaar bij de zending gaan;d) een verklaring bevatten dat het pluimvee of de broedeieren voldoen aan de voorwaarden die voor de invoer uit het betrokken derde land in Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november 2009 zijn opgenomen en ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld;e) een geldigheidsduur van 5 dagen hebben;f) uit één blad bestaan;g) voor één geadresseerde zijn bestemd;h) een stempel en een handtekening dragen van een andere kleur dan die van de tekst van het certificaat.

Art. 24.Bij aankomst op de bestemming moet het slachtpluimvee rechtstreeks naar een slachthuis worden gebracht om daar zo spoedig mogelijk te worden geslacht.

Onverminderd de eventueel door de Commissie vastgestelde bijzondere voorschriften, kan het Agentschap op veterinairrechtelijke gronden bepalen naar welk slachthuis het pluimvee moet worden vervoerd. HOOFDSTUK IV. - Voorschriften voor de nationale handel in broedeieren, eendagskuikens, opfok-, en fokpluimvee

Art. 25.Om pluimvee te houden en in de nationale handel te brengen, dienen inrichtingen met : - broedeieren en eendagskuikens - fokpluimvee, - opfokpluimvee van fokpluimvee, te beschikken over een toelating 10.1, toegekend overeenkomstig het koninklijk besluit van 16 januari 2006, die zij bekomen wanneer zij voldoen aan de bepalingen van artikel 5, eerste lid, a), i. HOOFDSTUK V. - Voorschriften voor de nationale handel in gebruikspluimvee

Art. 26.Dit hoofdstuk V is van toepassing op het houden van en de nationale handel in pluimvee, op bedrijven, andere dan bedoeld in hoofdstuk VI.

Art. 27.§ 1. Om pluimvee te houden en in de nationale handel te brengen, dienen inrichtingen met gebruikspluimvee van de soorten en categorieën : - legkippen en de opfok daarvan, - braadkippen, - kalkoenen van het type vlees, te beschikken over een toelating 10.2, toegekend overeenkomstig het koninklijk besluit van 16 januari 2006, die zij bekomen wanneer zij voldoen aan de bepalingen van bijlage II, met uitzondering van punten 2 en 7 onder deel A en punt 7 onder deel B. § 2. De paragraaf 1 is niet van toepassing op inrichtingen die enkel tomen opzetten voor de directe verkoop van vers vlees.

Art. 28.Om pluimvee te houden en in de nationale handel te brengen, dienen : - inrichtingen met gebruikspluimvee van de andere dan in artikel 27, § 1, vermelde soorten en categorieën, - inrichtingen die enkel tomen opzetten voor de directe verkoop van vers vlees, te beschikken over een toelating 10.2, toegekend overeenkomstig het koninklijk besluit van 16 januari 2006, die zij bekomen wanneer zij voldoen aan de bepalingen van bijlage II met uitzondering van punten 2 en 7 onder deel A, en punten 7 en 8 onder deel B. HOOFDSTUK VI. - Voorschriften voor pluimveebedrijven met geringe capaciteit

Art. 29.Dit hoofdstuk VI is enkel van toepassing op pluimveebedrijven met geringe capaciteit.

Art. 30.Om pluimvee te houden en in de nationale handel te brengen, dienen inrichtingen met gebruikspluimvee te beschikken over een toelating 10.2, toegekend overeenkomstig het koninklijk besluit van 16 januari 2006, die zij bekomen wanneer zij voldoen aan de bepalingen van bijlage II met uitzondering van punten 2 en 7 onder deel A, en punten 7 en 8 onder deel B.

Art. 31.Een pluimveebedrijf met geringe capaciteit dient een bedrijfsplan op te stellen waarin de samenstelling van de productieronden wordt vastgelegd. HOOFDSTUK VII. - Bepalingen voor de laboratoria en voor de bemonsteringen

Art. 32.Voor de toepassing van dit besluit zijn enkel geldig, de analyses, naar gelang het geval, uitgevoerd door : 1° de verenigingen, 2° de nationale referentielaboratoria als bedoeld in artikel 3, 3° de erkende laboratoria. Naargelang het programma, bedoeld in bijlage III, zijn enkel die analyses geldig die uitgevoerd werden in de in deze bijlage aangeduide laboratoria.

Art. 33.§ 1. Het nemen van monsters in toepassing van dit besluit wordt uitgevoerd volgens de instructies van het Agentschap.

De verantwoordelijke moet steeds de nodige middelen, desgevallend personeel, voorzien met het oog op een vlotte en snelle uitvoering van de bemonsteringen bedoeld bij dit besluit. § 2. De voor de uitvoering van dit besluit noodzakelijke analyses mogen ook uitgevoerd worden op bemonsteringen die genomen worden in het kader van andere gereglementeerde onderzoeken, voor zover : i. deze bemonsteringen uitgevoerd worden door dezelfde bevoegde monsternemer, ii.de analyses plaatsvinden in hetzelfde bevoegde laboratorium. § 3. De verantwoordelijke van het pluimveebedrijf staat in voor het tijdig laten uitvoeren van de gezondheidscontroleprogramma's en analyses die bij dit besluit worden opgelegd.

Art. 34.De laboratoria zijn gehouden al de uitslagen van de analyses die zij uitvoeren in toepassing van dit besluit : i. zo snel als mogelijk mee te delen aan het Agentschap indien de meldingsplicht van toepassing is, ii.ter beschikking te houden van het Agentschap, iii. de eerstvolgende werkdag mee te delen aan de verantwoordelijke van het pluimveebedrijf en aan de bedrijfsdierenarts daarvan. HOOFDSTUK VIII. - Gezondheidscontroleprogramma's

Art. 35.De verenigingen organiseren de in bijlage I, hoofdstuk III, bedoelde gezondheidscontroleprogramma's en voeren ze uit. Deze programma's gebeuren overeenkomstig een protocol dat is afgesloten met het Agentschap in toepassing van artikel 3, punt 4° van het koninklijk besluit van 26 november 2006 houdende voorwaarden voor de erkenning van de verenigingen voor de bestrijding van dierenziekten en het hun toevertrouwen van taken die tot de bevoegdheid van het Agentschap behoren.

De verenigingen houden per pluimveebedrijf een geïnformatiseerd dossier bij. Hierin registreren zij voor deze gezondheidscontroleprogramma's alle gegevens aangaande de bemonsteringen en analyses en de sanitaire toestand van elk beslag en elke broeierij.

Art. 36.§ 1. De verantwoordelijke van een pluimveebedrijf die het in bijlage I, hoofdstuk III. A, bedoelde gezondheidscontroleprogramma moet laten uitvoeren, deelt binnen de 8 dagen elke nieuwe opzet van een toom fokpluimvee mee aan de vereniging. Deze melding gebeurt per post of op een geïnformatiseerde wijze volgens de modaliteiten van de vereniging. § 2. De verantwoordelijke van een broeierij die het in bijlage I, hoofdstuk III. B, bedoelde gezondheidscontroleprogramma moet laten uitvoeren, maakt elke eerste werkdag van elke maand een chronologisch overzicht over aan de vereniging van de in de voorgaande maand aan fokbedrijven geleverde eendagskuikens van kippen en kalkoenen, met vermelding van : i. de datum van elke levering, ii.het aantal afgeleverde eendagskuikens, iii. het beslagnummer van het fokbedrijf van bestemming, iv. naam en adres van de verantwoordelijke van het fokbedrijf. HOOFDSTUK IX. - Diverse bepalingen voor toegelaten pluimveebedrijven

Art. 37.Voor elk pluimveebedrijf dient de verantwoordelijke een erkend dierenarts van zijn keuze aan te wijzen als bedrijfsdierenarts.

De aldus aangewezen dierenarts die de opdracht aanvaardt, zendt zonder verwijl een door hemzelf en door de betrokken verantwoordelijke ondertekende overeenkomst, die overeenstemt met bijlage IV, aan het Agentschap. Deze overeenkomst wordt geregistreerd in SANITEL. De dierenarts verbindt zich ertoe om in geval van verhindering of ziekte een erkend dierenarts ter vervanging aan te wijzen.

De verbintenissluitende partijen kunnen de in het tweede lid bedoelde overeenkomst beëindigen door een ter post aangetekend schrijven aan de andere partij, dat gelijktijdig aan het Agentschap wordt betekend.

In afwachting van een nieuwe overeenkomst, zijn beide partijen bedoeld bij het tweede lid verplicht de overeenkomst nog ten minste een maand na de datum van de opzegging voor te zetten. De verantwoordelijke moet binnen die termijn een andere dierenarts aanwijzen overeenkomstig het eerste lid.

Het Agentschap kan beslissen om het beheer van deze overeenkomsten te delegeren naar de verenigingen.

Art. 38.§ 1. De verantwoordelijke van een broeierij dient een register bij te houden op geïnformatiseerde wijze en waarin, per broedkas en per lot, de volgende gegevens chronologisch dienen vermeld te worden : a) datum van aanvoer en desgevallend afvoer van de broedeieren, b) de uitkomstresultaten, c) de geconstateerde anomalieën, d) de uitgevoerde laboratoriumonderzoeken en de resultaten daarvan, e) de eventuele inentingsprogramma's, f) het aantal en de bestemming van de niet uitgekomen bebroede eieren, g) de bestemming van eendagskuikens, h) de data van de reiniging en ontsmetting van de (onderdelen van de) inrichting overeenkomstig bijlage I, hoofdstuk II, B, 2.c). § 2. De verantwoordelijke van een pluimveebedrijf, andere dan een broeierij dient een register bij te houden op papier of op geïnformatiseerde wijze waarin, per lot of per productieronde, de volgende gegevens chronologisch dienen vermeld te worden : a) datum van aanvoer en afvoer van de dieren, b) aantal dieren, c) herkomst en bestemming van de dieren, d) productiviteit van de toom, waaronder : - verbruik van voeder, - gewichtstoename tijdens de periode van vetmesting, e) de ziekte, de sterfte en de oorzaken daarvan, f) het verslag van het slachthuis over de resultaten van de antemortem- en postmortemkeuringen, g) de bestemming van de eieren (in voorkomend geval), h) de gegevens bedoeld in bijlage I, Deel A, III, punt 8 van Verordening (EG) Nr.852/2004 van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne.

Art. 39.§ 1. Bij het samenstellen van een toom pluimvee mag het tijdsverschil tussen het eerst en laatst aangekomen dier maximaal 72 uur bedragen.

In afwijking op het eerste lid, bedraagt het tijdsverschil tussen het eerst en laatst aangekomen dier maximaal 7 dagen bij het samenstellen van een toom legpluimvee. § 2. De paragraaf 1 is niet van toepassing op : 1) het vernieuwen van de hanen bij fokpluimvee, 2) het bijzetten van legpluimvee bij ruitomen, 3) productieronden. § 3. In afwijking op artikel 2, punt 7° mogen op een pluimveebedrijf met geringe capaciteit verschillende tomen in eenzelfde stal gehuisvest worden, voor zover de leefruimten van de tomen in deze stal zodanig van elkaar gescheiden zijn dat elke leefruimte apart kan worden gereinigd en ontsmet. Een toom bestaat dan minstens uit al het pluimvee in dezelfde leefruimte.

Art. 40.De pluimveebedrijven met productie-ronden zijn verplicht : a) om elk hok of leefruimte minstens tweemaal per jaar volledig te laten leeg komen voor die hokken die gebruikt worden voor het houden van gebruikspluimvee voor de productie van vlees, b) om elk hok of leefruimte minstens eenmaal per twee jaar volledig te laten leeg komen voor die hokken die gebruikt worden voor het houden van gebruikspluimvee voor de productie van consumptie-eieren.

Art. 41.§ 1. De reiniging en ontsmetting van een hok, zoals bedoeld in bijlage II, deel B, 6°, dient steeds te gebeuren op een volledig leeg hok of leefruimte, en op alle infrastructuur daarvan. § 2. Indien het hygiënogram in een broeierij, overeenkomstig bijlage I, hoofdstuk II, B, 2. f), een onbevredigend resultaat oplevert, wordt elke 14 dagen opnieuw een hygiënogram uitgevoerd in de broeierij en dit totdat de resultaten bevredigend zijn.

Het resultaat van een hygiënogram is onbevredigend wanneer de score voor het kiemgetal of het schimmelgetal, overeenkomstig de technische bepalingen vastgelegd door het Agentschap, als « onvoldoende » wordt beoordeeld.

Art. 42.Elk pluimveebedrijf dat verplicht is om de kwaliteit van het water te laten onderzoeken conform bijlage II, deel B, 8°, moet bij de aanvraag voor toelating in het bezit zijn van een analyse, uitgevoerd voor de opzet van de allereerste toom. HOOFDSTUK X. - Opheffingsbepalingen

Art. 43.Worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 12 juni 1970 betreffende de bestrijding van de besmettelijke ziekten van pluimvee en andere neerhofdieren alsook het in de handel brengen van broedeieren, eendagskuikens en fokpluimvee, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 juli 1992, 6 juli 1997, 16 januari 2006 en 30 juli 2008;2° het koninklijk besluit van 22 januari 1975 betreffende de opsporing en de bestrijding van de chronische ademhalingsziekte bij het pluimvee, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 juli 1992, 8 juli 1993 en 30 juli 2008;3° het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 houdende bepaalde voorschriften voor de gezondheidskwalificatie van pluimvee, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 december 2005, 16 januari 2006 en 5 oktober 2011 en gewijzigd bij het ministerieel besluit van 2 juni 1999;4° het ministerieel besluit van 28 augustus 1970 betreffende de bestrijding van pullorose, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 20 juli 1992 en 21 december 1992;5° het ministerieel besluit van 4 februari 1975 betreffende de opsporing en de bestrijding van de chronische ademhalingsziekte bij het pluimvee, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 20 juli 1992 en 14 juli 1993;6° het ministerieel besluit van 20 juli 1992 tot uitvoering van de artikelen 2, 6, 7 en 11 van het koninklijk besluit van 12 juni 1970 betreffende de bestrijding van de besmettelijke ziekten van pluimvee en andere neerhofdieren, alsook het in de handel brengen van broedeieren, eendagskuikens en fokpluimvee, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 15 september 2005 en het koninklijk besluit van 16 januari 2006;7° het ministerieel besluit van 21 december 1992 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 14 juli 1997, 22 mei 2000 en 28 februari 2001;8° het ministerieel besluit van 19 augustus 1998 betreffende de modaliteiten ter toepassing van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 houdende bepaalde voorschriften voor de gezondheidskwalificatie van pluimvee, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 18 april 2003 en 5 oktober 2011;9° het ministerieel besluit van 8 juni 2001 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften en de voorschriften inzake veterinaire certificering voor de invoer van vogels, met uitzondering van pluimvee, alsmede van quarantainevoorschriften. HOOFDSTUK XI. - Wijzigingsbepalingen Afdeling 1. - Wijziging van het koninklijk besluit van 28 november

1994 betreffende de bestrijding van de ziekte van Newcastle

Art. 44.In het koninklijk besluit van 28 november 1994 betreffende de bestrijding van de ziekte van Newcastle, wordt in artikel 1 de eerste zin vervangen als volgt : « Voor de toepassing van dit besluit gelden de definities gegeven in artikel 2 van het koninklijk besluit van 17 juni 2013 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren en tot vaststelling van de toelatingsvoorwaarden voor inrichtingen voor pluimvee. ». Afdeling 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 16 januari 2006

tot vaststelling van de nadere regels van de erkenningen, toelatingen en voorafgaande registraties afgeleverd door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen

Art. 45.In het koninklijk besluit van 16 januari 2006 tot vaststelling van de nadere regels van de erkenningen, toelatingen en voorafgaande registraties afgeleverd door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, wordt in bijlage III, het punt 10 vervangen als volgt :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Afdeling 3. - Wijziging van het koninklijk besluit van 5 mei 2008

betreffende de bestrijding van aviaire influenza

Art. 46.In het koninklijk besluit van 5 mei 2008 betreffende de bestrijding van aviaire influenza, wordt artikel 2, punt 23°, vervangen als volgt : « 23. Bedrijfsdierenarts : de dierenarts zoals bedoeld in artikel 2, punt 21°, van het koninklijk besluit van 17 juni 2013 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren en tot vaststelling van de toelatingsvoorwaarden voor inrichtingen voor pluimvee; ». Afdeling 4. - Wijziging van het ministerieel besluit van 25 januari

1993 houdende reglementering van de vaccinatie tegen pseudo-vogelpest en tot wijziging van het ministerieel besluit van 4 mei 1992 houdende tijdelijke maatregelen ter bestrijding van de pseudo-vogelpest

Art. 47.In het ministerieel besluit van 25 januari 1993 houdende reglementering van de vaccinatie tegen pseudo-vogelpest en tot wijziging van het ministerieel besluit van 4 mei 1992 houdende tijdelijke maatregelen ter bestrijding van de pseudo-vogelpest, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Artikel 5 wordt vervangen als volgt : « Art.5. De vaccinatie van het pluimvee gehouden op een bedrijf als bedoeld in artikel 5, eerste lid, a), i), van het koninklijk besluit van 17 juni 2013 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren en tot vaststelling van de toelatingsvoorwaarden voor inrichtingen voor pluimvee, wordt verricht door de bedrijfsdierenarts zoals bedoeld in artikel 2, punt 21°, van hetzelfde besluit. »; 2° In artikel 8 worden de woorden « zijn erkend in toepassing van artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 juni 1970 » vervangen door de woorden « een toelating hebben in toepassing van het voornoemde koninklijk besluit van 17 juni 2013 ». HOOFDSTUK XII. - Slotbepalingen

Art. 48.De kosten voor het uitvoeren van de in bijlage I, hoofdstuk III bedoelde gezondheidscontroleprogramma's, vallen, met uitzondering van de eventuele tussenkomst van de bedrijfsdierenarts, binnen de perken van de begrotingskredieten ten laste van het Agentschap.

Art. 49.Het pluimveebedrijf waaraan voor de datum van het in voege treden van dit besluit een toelating 10.1. is toegekend overeenkomstig het koninklijk besluit van 16 januari 2006, verwerft automatisch de toelating 10.1. van ditzelfde besluit.

Het pluimveebedrijf waaraan voor de datum van het in voege treden van dit besluit een toelating 10.2 is toegekend overeenkomstig het koninklijk besluit van 16 januari 2006, verwerft automatisch de toelating 10.1. in ditzelfde besluit.

Het pluimveebedrijf waaraan op datum van het in voege treden van dit besluit een kwalificatie B*, B, C* en C is toegekend overeenkomstig het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 houdende bepaalde voorschriften voor de gezondheidskwalificatie van pluimvee, verwerft automatisch de toelating 10.2 in het koninklijk besluit van 16 januari 2006.

Het pluimveebedrijf dat op datum van het in voege treden van dit besluit geregistreerd is bij het Agentschap en dat, voor die datum, niet over een kwalificatie diende te beschikken overeenkomstig het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 houdende bepaalde voorschriften voor de gezondheidskwalificatie van pluimvee, dient zijn inrichting in overeenstemming te brengen met de bepalingen van dit besluit binnen de 12 maanden na zijn in voege treding.

Art. 50.De ziekten, specifiek met naam genoemd in dit besluit, vallen onder hoofdstuk III van de Dierengezondheidswet van 24 maart 1987.

Art. 51.De minister bevoegd voor de Veiligheid van de Voedselketen is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 17 juni 2013.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landbouw, Mevr. S. LARUELLE

BIJLAGE I. - TOELATING VAN DE INRICHTINGEN HOOFDSTUK I. - Algemene voorschriften 1. Om voor het intracommunautaire handelsverkeer te worden toegelaten, moeten de inrichtingen aan de volgende eisen voldoen : a) zij moeten voldoen aan de in hoofdstuk II vastgestelde voorschriften inzake voorzieningen en werking;b) zij moeten beantwoorden aan het programma voor gezondheidscontrole op ziekten overeenkomstig de eisen van hoofdstuk III;c) zij moeten de nodige schikkingen treffen voor de uitvoering van de onder d) genoemde maatregelen;d) de in punt b) bedoelde gezondheidscontrole omvat met name : i) ten minste één jaarlijkse gezondheidsinspectie, uitgevoerd door de officiële dierenarts en aangevuld door een controle op de toepassing van de hygiënische maatregelen en de werking van de inrichting overeenkomstig hoofdstuk II; ii) de registratie door de verantwoordelijke van de inrichting van alle inlichtingen die nodig zijn om het Agentschap in de gelegenheid te stellen de gezondheidssituatie permanent te volgen. Dit omvat minstens de registraties bedoeld in artikel 38; e) er mag alleen pluimvee aanwezig zijn;f) zij moeten naargelang de soort, categorie of type, overeenkomstig artikelen 25 tot 31, voldoen aan de in bijlage II vastgestelde voorschriften inzake voorzieningen en werking;g) zij moeten een overeenkomst afsluiten met een bedrijfsdierenarts, overeenkomstig artikel 37.2. Elke inrichting die aan de in punt 1 vastgestelde voorwaarden voldoet, wordt geregistreerd en ontvangt een toelatingsnummer van het Agentschap overeenkomstig de procedure en de bepalingen in het koninklijk besluit van 16 januari 2006. HOOFDSTUK II. - Voorzieningen en werking A. Selectie-, vermeerderings- en opfokbedrijven. 1. Voorzieningen.a) De ligging en de schikking van de voorzieningen moeten afgestemd zijn op het type pluimveebedrijf en ervoor zorgen dat de insleep van ziekten wordt voorkomen of dat de ziekte in geval van insleep kan worden beteugeld.Indien in de inrichtingen verscheidene pluimveesoorten zijn ondergebracht, moeten deze soorten duidelijk gescheiden blijven in aparte tomen. b) De voorzieningen moeten goede hygiënische omstandigheden garanderen en de mogelijkheid bieden om de gezondheidscontrole en de gezondheidsinspectie uit te voeren.c) Het materiaal moet aangepast zijn aan het type pluimveebedrijf en de mogelijkheid bieden om de voorzieningen en de transportmiddelen voor pluimvee en eieren op de meest geschikte plaats te reinigen en te ontsmetten.2. Bedrijfsvoering.a) Het houden van het pluimvee moet gebaseerd zijn op de principes van « geïsoleerde opfok » en van het « all in/all out-systeem ».Er wordt gezorgd voor reiniging, ontsmetting, gevolgd door een sanitaire leegstand, voordat een nieuwe toom wordt opgezet. b) In deze bedrijven mag uitsluitend pluimvee worden ondergebracht dat afkomstig is van : i) de inrichting zelf, en/of ii) andere selectie-, vermeerderings- en opfokbedrijven in de Europese Unie die eveneens zijn erkend of toegelaten overeenkomstig artikel 5 of artikel 25 of overeenkomstig Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november 2009 en/of iii) partijen die uit derde landen zijn ingevoerd overeenkomstig hoofdstuk III of Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november 2009.c) De hygiënische voorschriften worden vastgesteld door de operator van de inrichting.Het personeel moet werkkleding dragen en bezoekers moeten van beschermende kleding zijn voorzien. d) Gebouwen, uitloopruimten en materiaal moeten goed worden onderhouden.e) De eieren moeten : i.geregeld worden verzameld, ten minste eenmaal per dag en zo spoedig mogelijk na het leggen; ii. zo spoedig mogelijk gereinigd en ontsmet worden, tenzij zij op een broeierij in dezelfde lidstaat worden ontsmet; iii. in een nieuwe of een schone, ontsmette verpakking worden verpakt. f) De verantwoordelijke is gehouden tot een meldingsplicht bij elke wijziging in het rendement of van elk ander symptoom op grond waarvan besmetting met een besmettelijke pluimveeziekte kan worden vermoed. Zodra er een dergelijk vermoeden bestaat, zendt de bedrijfsdierenarts de nodige monsters voor het stellen of bevestigen van de diagnose aan de vereniging toe. g) Per toom wordt een gedurende ten minste vijf jaar na de verwijdering van de toom te bewaren register (opfokregister, computerbestand of elektronisch verwerkbaar medium) bijgehouden, overeenkomstig artikel 38.h) In geval van een besmettelijke pluimveeziekte geldt de meldingsplicht voor de resultaten van het laboratoriumonderzoek aan het Agentschap en aan de bedrijfsdierenarts.i) Onverminderd het bepaalde in punten a) tot en met h), gelden de bepalingen van bijlage II. B. Broeierijen. 1. Voorzieningen.a) De broeierij en de opfokvoorzieningen moeten materieel en functioneel van elkaar gescheiden zijn.Het geheel moet zodanig zijn ingericht dat de verschillende hieronder genoemde activiteiten gescheiden kunnen plaatsvinden : i) opslag en indeling van de eieren, ii) ontsmetting, iii) voorbebroeding, iv) uitkomst, v) klaarmaken en verpakken van de zendingen.b) De gebouwen moeten beschermd zijn tegen binnenvliegende vogels en tegen knaagdieren.De vloeren en de muren moeten vervaardigd zijn uit stevig materiaal, dat ondoordringbaar en afwasbaar is. De natuurlijke of kunstmatige verlichting en de systemen voor lucht- en temperatuurregeling moeten afgestemd zijn op de behoeften. Er moet voor een hygiënische afvoer van afval (eieren en kuikens) zijn gezorgd. c) Het materiaal moet glad en waterdicht afgewerkt zijn.d) Onverminderd het bepaalde in punten a) tot en met c), gelden de bepalingen van bijlage II.2. Werking.a) Er moet worden uitgegaan van het principe dat de eieren, het gebruikte materiaal en het personeel zich steeds in één richting verplaatsen.b) De broedeieren moeten afkomstig zijn van : i) Selectie- of vermeerderingsbedrijven in de Europese Unie die zijn erkend of toegelaten overeenkomstig artikel 5 of artikel 25 of overeenkomstig Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november 2009, ii) partijen die uit derde landen zijn ingevoerd overeenkomstig dit besluit of Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november 2009.c) De hygiënische voorschriften, met inbegrip van een programma voor reiniging en ontsmetting, worden vastgesteld door de operator van de inrichting.Het personeel moet werkkleding dragen en bezoekers moeten van beschermende kleding zijn voorzien. d) De gebouwen en het materiaal moeten goed worden onderhouden.e) De ontsmettingswerkzaamheden moeten betrekking hebben op : i) de eieren, tussen aankomst en inleggen of op het tijdstip van verzending voor het handelsverkeer binnen de Europese Unie of de uitvoer naar een derde land, tenzij zij al op het vermeerderingsbedrijf van oorsprong zijn ontsmet, ii) de voorbroeders, regelmatig, iii) de uitkomstkasten en het materiaal, na elke uitkomst.f) Aan de hand van een programma inzake microbiologische kwaliteitscontrole (hygiënogram), overeenkomstig bijlage II, B, 7), moet inzicht kunnen worden verkregen in de gezondheidssituatie in de broeierij.g) De verantwoordelijke is gehouden tot een meldingsplicht bij elke wijziging in de productieprestaties of van elk ander symptoom op grond waarvan besmetting met een besmettelijke pluimveeziekte kan worden vermoed.Zodra er een vermoeden van een besmettelijke ziekte bestaat, zendt de bedrijfsdierenarts de nodige monsters voor het stellen of bevestigen van de diagnose aan de vereniging toe en meldt hij dat aan het Agentschap, dat een besluit neemt over de te nemen maatregelen. h) In een gedurende ten minste vijf jaar te bewaren register (broeierijregister, computerbestand of elektronisch verwerkbaar medium) moeten - indien mogelijk per toom - de gegevens bijgehouden worden overeenkomstig artikel 38.i) In geval van een besmettelijke pluimveeziekte geldt de meldingsplicht voor de resultaten van het laboratoriumonderzoek aan het Agentschap en aan de bedrijfsdierenarts.j) Onverminderd het bepaalde in punten a) tot en met i), gelden de bepalingen van bijlage II. HOOFDSTUK III. - Programma voor gezondheidscontrole op ziekten De programma's voor gezondheidscontrole op ziekten moeten, onverminderd de hygiënische maatregelen en de artikelen 14 en 15, ten minste voorzien in controlevoorschriften voor de hieronder aangegeven ziekten en pluimveesoorten.

A. Besmetting met Salmonella Pullorum, Salmonella Gallinarum en Salmonella enterica subsp. arizonae. 1. Betrokken soorten.a) Voor Salmonella Pullorum en Salmonella Gallinarum : kippen, kalkoenen, parelhoenders, kwartels, fazanten, patrijzen en eenden, b) Voor Salmonella enterica subsp.arizonae : kalkoenen. 2. Gezondheidscontroleprogramma. Het gezondheidscontroleprogramma voor de onder punt 1 vermelde Salmonella wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 35 en 36, § 1 en bijlage III, B. B. Besmetting met Mycoplasma gallisepticum en Mycoplasma meleagridis. 1. Betrokken soorten.a) Voor Mycoplasma gallisepticum : kippen en kalkoenen.b) Voor Mycoplasma meleagridis : kalkoenen.2. Gezondheidscontroleprogramma. Het gezondheidscontroleprogramma voor de onder punt 1 vermelde mycoplasmosen wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 35 en 36, § 2 en bijlage III, C. C. Resultaten en te nemen maatregelen.

Het resultaat van de controle wordt als negatief aangemerkt indien geen enkel dier positief reageert. Is er wel een positieve reactie, dan wordt de toom van besmetting verdacht en moeten de maatregelen van hoofdstuk IV erop worden toegepast.

D. Indien een pluimveebedrijf meerdere afzonderlijke beslagen heeft, kan de bevoegde veterinaire instantie voor de gezonde beslagen van een bedrijf waar de besmetting aanwezig is, afwijken van de maatregelen zoals bedoeld onder punt C, mits de bevoegde dierenarts heeft bevestigd dat de structuur en de omvang van deze beslagen, alsmede de aldaar uitgevoerde verrichtingen van zodanige aard zijn dat deze beslagen, op het vlak van huisvesting, verzorging en voederen, volledig apart staan zodat de betrokken ziekte zich niet van het ene beslag naar het andere kan verspreiden. HOOFDSTUK IV. - Criteria voor schorsing, intrekking en bewarend beslag van de toelating van een inrichting 1. Een inrichting wordt onder bewarend beslag geplaatst overeenkomstig artikel 6 van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen : a) totdat een adequaat onderzoek naar de ziekte is ingesteld : i) indien wordt vermoed dat de inrichting met aviaire influenza of met de ziekte van Newcastle is besmet, ii) indien in de inrichting pluimvee of broedeieren zijn binnengebracht die afkomstig zijn van een inrichting waarbij een besmetting door aviaire influenza of de ziekte van Newcastle vermoed wordt of bevestigd is, iii) indien is geconstateerd dat tussen de inrichting en een haard van aviaire influenza of van de ziekte van Newcastle contacten hebben plaatsgevonden waardoor de besmetting eventueel kan zijn overgebracht;b) totdat nieuwe onderzoeken zijn verricht, indien de resultaten van de controles die overeenkomstig de hoofdstukken II en III zijn uitgevoerd in verband met een mogelijke besmetting met Salmonella Pullorum, Salmonella Gallinarum, Salmonella enterica subsp.arizonae, Mycoplasma gallisepticum of Mycoplasma meleagridis, aanleiding geven tot het vermoeden van een besmetting; c) indien wordt bevestigd dat de inrichting met aviaire influenza of met de ziekte van Newcastle is besmet;d) indien een besmettingshaard met Salmonella Pullorum, Salmonella Gallinarum, Salmonella enterica subsp.arizonae, Mycoplasma gallisepticum of Mycoplasma meleagridis bij een nieuw onderzoek wordt bevestigd. 2. Voorwaarden voor het opheffen van het, onder punt 2 bedoelde bewarend beslag : a) wanneer het bewarend beslag werd ingesteld wegens het uitbreken van aviaire influenza of de ziekte van Newcastle, kan dit worden opgeheven 21 dagen nadat reiniging en ontsmetting hebben plaatsgevonden, indien er is geruimd;b) wanneer het bewarend beslag werd ingesteld wegens het uitbreken van : i) Salmonella Pullorum en Salmonella Gallinarum of Salmonella enterica subsp.arizonae, kan dit worden opgeheven nadat de inrichting negatief is bevonden bij twee controles die met een tussenpoos van ten minste 21 dagen zijn verricht, nadat de toom is geruimd en na ontsmetting van de inrichting, waarvan de doeltreffendheid is aangetoond met geschikte tests op droge oppervlakken, ii) Mycoplasma gallisepticum of Mycoplasma meleagridis, kan dit worden opgeheven nadat de gehele toom negatief is bevonden bij twee controles die met een tussenpoos van ten minste 60 dagen zijn verricht, dan wel nadat de inrichting negatief is bevonden bij twee controles die met een tussenpoos van ten minste 21 dagen zijn verricht na ontsmetting nadat de hele besmette toom is geruimd.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 17 juni 2013 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren en tot vaststelling van de toelatingsvoorwaarden voor inrichtingen voor pluimvee.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landbouw, Mevr. S.LARUELLE

BIJLAGE II. - Toelatingsvoorwaarden DEEL A. - UITRUSTINGSVOORWAARDEN 1. Hygiënesluis. Het pluimveebedrijf dient te beschikken over minstens één hygiënesluis die degelijk gescheiden is van de hokken van de dieren.

Een hygiënesluis omvat : i. een degelijk ingerichte handwasgelegenheid, ii.een kledingruimte voorzien van bedrijfseigen kleding bestemd voor verzorgers en voor bezoekers.

Voor een pluimveebedrijf met meerdere beslagen, is een hygiënesluis verplicht voor elk beslag. 2. Elke hygiënesluis dient voorzien te zijn van een douche.Deze voorwaarde is verplicht bij nieuwbouw vanaf 01/01/2012. 3. Stal : a.Tenzij voor de pluimveebedrijven die vallen onder b) : Elke stal beschikt over een voorruimte die bestaat uit een visueel onderscheidbaar vuil en schoon gedeelte. Op de scheiding is eigen schoeisel beschikbaar voor verzorgers en bezoekers. b. Op een pluimveebedrijf met geringe capaciteit : i.moet voor gans het bedrijf minimaal één voorruimte aanwezig zijn, ii. mag het eigen schoeisel vervangen worden door een goed werkend desinfecterend voetbad dat dagelijks wordt ververst. 4. Er dient een verharde laad- en losplaats te zijn voor de dieren. Deze plaats dient reinigbaar en ontsmetbaar te zijn. 5. Er is een vaste opslagplaats voor krengen.De ophaling van de krengen moet kunnen gebeuren zonder het bedrijf te besmetten. Deze opslagplaats wordt na elke ophaling gereinigd en ontsmet. 6. De uitrusting voor reiniging en ontsmetting moet aangepast zijn aan de noden van het bedrijf, tenzij het bewijs geleverd wordt van de tussenkomst van een daarvoor gespecialiseerde onderneming. Er is evenwel steeds een minimale uitrusting voor reiniging en ontsmetting van het bedrijf en van voertuigen : i. minimum 5 liter toegelaten ontsmettingsmiddel, ii.een hogedrukreiniger. 7. De opslag van krengen dient te gebeuren onder gekoelde omstandigheden.8. Ingeval voeders worden gebruikt met toevoegingmiddelen waarvoor een wachttijd dient in acht genomen te worden, dienen deze voeders afzonderlijk opgeslagen te worden. DEEL B. - UITBATINGSVOORWAARDEN 1. Het bedrijf dient zodanig afgesloten te zijn dat het betreden van de hokken enkel mogelijk gemaakt wordt na aanmelding bij de verantwoordelijke of diens afgevaardigde en na gebruik van de hygiënesluis en de voorruimte.Wanneer een douche verplicht aanwezig is, dient deze gebruikt te worden voor het betreden van de stallen. 2. De bedrijfsgebouwen dienen vogeldicht gehouden te worden, met uitzondering voor wat betreft de luiken naar de uitloop in open lucht voor pluimveebedrijven met buitenbeloop.3. Tegen ongedierte en insecten dient een doeltreffend bestrijdingsprogramma te worden toegepast.4. Het strooisel moet schoon, droog en vrij zijn van toxische stoffen.5. Het vervoer gebeurt overeenkomstig de bepalingen van artikel 16.6. Reiniging en ontsmetting : a) Tenzij voor de pluimveebedrijven die vallen onder b) of c) : elk hok wordt na elke afvoer van een toom en zeker voor de opzet van een nieuwe toom gereinigd en ontsmet. De ontsmetting kan vervangen worden door een behandeling met bewezen evenwaardig eindresultaat; b) voor een pluimveebedrijf met productierondes van gebruikspluimvee voor productie van vlees, dient de in punt a) beschreven reiniging en ontsmetting minstens 2 x per jaar te gebeuren op elke leefruimte;c) voor een pluimveebedrijf met productierondes van gebruikspluimvee voor productie consumptie-eieren, dient de in punt a) beschreven reiniging en ontsmetting minstens 1x per 2 jaar te gebeuren op elke leefruimte;d) Een hok of leefruimte mag pas opnieuw bevolkt worden nadat het volledig is opgedroogd na de reiniging en ontsmetting.7. Hygiënogram : Een broeierij moet controle uitvoeren op de doeltreffendheid van de in punt 6 bedoelde reiniging en ontsmetting van elk lokaal met een frequentie en volgens de werkwijze van bijlage III, A.8. Indien ander water wordt gebruikt dan leidingwater : a) als drinkwater, dient dit aan de microbiologische en chemische normen, overeenkomstig bijlage III, D te voldoen, b) als reinigingswater, dient aan de chemische normen, overeenkomstig bijlage III, D voldaan te worden; en dit met een frequentie en volgens de werkwijze van die bijlage III, D. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 17 juni 2013 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren en tot vaststelling van de toelatingsvoorwaarden voor inrichtingen voor pluimvee.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landbouw, Mevr. S. LARUELLE

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij ons besluit van 17 juni 2013 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren en tot vaststelling van de toelatingsvoorwaarden voor inrichtingen voor pluimvee.

ALBERT Van Koningswege : De Mininster van Landbouw, Mevr. S. LARUELLE

BIJLAGE V. - Het onderzoek van pluimvee op de ziekte van Newcastle vóór verzending, krachtens artikel 13 HOOFDSTUK A. - Serologische test voor de opsporing van antistoffen tegen newcastle disease bij pluimvee 1. Het nemen van bloedmonsters. Pluimvee, dat onderworpen is aan de voorwaarden zoals die in dit hoofdstuk zijn vastgelegd, moet afkomstig zijn uit tomen waarbij bij ten minste 60 willekeurig gekozen dieren bloedmonsters zijn genomen die vervolgens met de hemagglutinatieremmingstest (HAR) zijn onderzocht volgens de in punt 2 beschreven werkwijze. 2. Werkwijze.a) Breng in ieder putje van een plastic microtiterplaat (met V-vormige putjes) 0,025 ml PBS.b) Breng 0,025 ml serum in het eerste putje van de plaat.c) Leg in duplo een verdunningsreeks aan van het serum over de hele plaat met behulp van een microtitratiediluter.d) Voeg 0,025 ml verdund allantoïsvocht dat 4 of 8 HAE bevat, toe.e) Meng door zachtjes te tikken en laat de plaat staan bij 4 ° C gedurende ten minste 60 minuten of bij kamertemperatuur gedurende ten minste 30 minuten.f) Voeg aan ieder putje 0,025 ml van een 1 %-suspensie RBC toe.g) Meng door zachtjes te tikken en laat de plaat staan bij 4 ° C.h) De platen worden 30 tot 40 minuten daarna afgelezen wanneer de RBC-controles tot rust zijn gekomen.Bij het aflezen worden de platen lichtjes schuin gehouden en wordt nagegaan of in de putjes al dan niet een traanvormige stroming optreedt met dezelfde snelheid als in de controleputjes die uitsluitend RBC (0,025 ml) en PBS (0,05 ml) bevatten. i) De HAR-titer is de hoogste verdunning van het antiserum die nog in staat is de hemagglutinatie van 4 of 8 eenheden virus volledig te remmen (een HA-titratie om de aanwezigheid van de vereiste HAE te bevestigen, maakt deel uit van iedere test).j) De resultaten zijn alleen geldig als met het negatieve controleserum een titer wordt verkregen die lager is dan 23 voor 4 HAE of lager dan 22 voor 8 HAE en als de titer die met het positieve controleserum wordt verkregen, maximaal één verdunning afwijkt van de bekende titer van dat serum.3. Interpretatie van de test. Om te bepalen of een serum al dan niet positief is, dient ook rekening te worden gehouden met het gebruikte antigeen : met 4 HAE is een positief serum een serum met een titer van ten minste 24, bij 8 HAE is een positief serum een serum met een titer van ten minste 23. HOOFDSTUK B. - Isolatie van het ncd-virus bij slachtpluimvee Pluimvee, dat onderworpen is aan de voorwaarden zoals die in dit hoofdstuk zijn vastgelegd, moet afkomstig zijn uit tomen die met negatief resultaat op de aanwezigheid van NCD-virus zijn getest, dat wil zeggen waarbij geen virus is geïsoleerd, volgens de hierna beschreven werkwijze. 1. Bemonstering. Bij elke toom moeten ten minste 60 monsters (cloaca-swabs of faeces-monsters) worden genomen. 2. Behandeling van de monsters. Ten hoogste vijf monsters mogen worden samengevoegd. De swabs moeten volledig worden ondergedompeld in een voldoende hoeveelheid antibiotisch medium. Monsters van faeces moeten worden gehomogeniseerd (in een laboratoriummixer of met stamper en vijzel en steriel zand) in een antibiotisch medium zodat een 10 tot 20 %-ige m/v-suspensie in het medium ontstaat. De suspensies worden gedurende ongeveer twee uur bij omgevingstemperatuur (of gedurende een langere tijd bij 4 ° C) gehouden en daarna door middel van centrifugeren (bij voorbeeld 800 tot 1 000 g gedurende 10 minuten) gezuiverd.

Monsters van faeces vereisen hoge antibioticaconcentraties; een typische formulering daarvoor is : 10 000 eenheden/ml penicilline, 10 mg/ml streptomycine, 0,25 mg/ml gentamycine en 5 000 eenheden/ml mycostatine in PBS. Voor Chlamydia-organismen mag 50 mg/ml oxytetracycline worden toegevoegd. Voor het bereiden van het medium is het van essentieel belang dat na toevoeging van de antibiotica de pH wordt gecontroleerd en op 7,0 tot 7,4 wordt gebracht. 3. Virusisolatie in bebroede kippenëieren. Bij ten minste vier kippenëieren, die gedurende acht tot tien dagen zijn bebroed, wordt telkens 0,1 tot 0,2 ml van het gezuiverde en vloeibare supernatant in de allantoïsholte geënt. Deze eieren zijn bij voorkeur afkomstig van een specifiek pathogeenvrije (SPF) toom, maar wanneer dit onmogelijk is, mogen eieren worden gebruikt van een toom waarvan is aangetoond dat deze geen antistoffen tegen NCD-virus bevat.

De geënte eieren worden bij 37 ° C gehouden en dagelijks geschouwd.

Eieren waarin bij schouwen dode of stervende embryo's worden opgemerkt en alle eieren die op de zesde dag na enten nog overblijven, worden gekoeld tot 4 ° C en het allantoïs- of amnionvocht daarvan wordt getest op hemagglutinatieactiviteit. Als geen hemagglutinatie wordt geconstateerd, wordt de hierboven beschreven procedure herhaald met onverdund allantoïs- of amnionvocht als inoculum.

Wanneer hemagglutinatie wordt geconstateerd, moet de aanwezigheid van bacteriën worden uitgesloten door middel van kweek. Als bacteriën aanwezig zijn, kan het vocht op een membraanfilter van 450 nm worden gefiltreerd; vervolgens worden opnieuw antibiotica toegevoegd en worden bebroede eieren met de aldus verkregen entstof geënt volgens de hierboven beschreven methode.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 17 juni 2013 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren en tot vaststelling van de toelatingsvoorwaarden voor inrichtingen voor pluimvee.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landbouw, Mevr. S. LARUELLE

^