Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 17 januari 2002
gepubliceerd op 22 maart 2002

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 juni 1998, gesloten in het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp, houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp die gesubsidieerd zijn door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2002012048
pub.
22/03/2002
prom.
17/01/2002
ELI
eli/besluit/2002/01/17/2002012048/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

17 JANUARI 2002. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 juni 1998, gesloten in het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp, houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp die gesubsidieerd zijn door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 30 juni 1998, gesloten in het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp, houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp die gesubsidieerd zijn door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 17 januari 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp Collectieve arbeidsovereenkomst van 30 juni 1998 Maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp die gesubsidieerd zijn door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (Overeenkomst geregistreerd op 5 februari 1999 onder het nummer 49950/CO/318) HOOFDSTUK I. - Juridisch kader

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten overeenkomstig de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités en met toepassing van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector (Belgisch Staatsblad van 27 februari 1997).

De bijdragevermindering bedoeld in hoofdstuk III van deze overeenkomst wordt vastgelegd in het koninklijk besluit van 16 april 1998 tot vaststelling van de forfaitaire bijdragevermindering in de non-profitsector vanaf 1 juli 1998 (Belgisch Staatsblad van 24 april 1998). HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied en omschrijving van de benamingen

Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werknemers en werkgevers die ressorteren onder het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp, gesubsidieerd zijn door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Onder « werknemers » worden de mannelijke en vrouwelijke bedienden verstaan en de werklieden en werksters.

Art. 3.Onder « partijen » worden de werkgevers - en vakorganisaties verstaan die deze collectieve arbeidsovereenkomst hebben ondertekend, en zij die gebonden zullen zijn door de algemeen bindende kracht van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 4.Onder « Fonds sectoriel Maribel RW-RB-CG » wordt het fonds verstaan dat opgericht is op basis van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid (Belgisch Staatsblad van 7 februari 1958) en waaraan het beheer van de gezamenlijke opbrengst van de bijdragevermindering zal worden toevertrouwd volgens de modaliteiten vastgesteld in het ministerieel besluit van 20 mei 1998.

Art. 5.Onder « groepering » wordt verstaan de vrijwillige groepering van verschillende werkgevers die niet individueel kunnen of wensen toe te treden. HOOFDSTUK III. - Vermindering van werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid

Art. 6.In geval van netto aangroei van de tewerkstelling en van een aangroei van het totale arbeidsvolume, kan de sector een vermindering genieten van de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid, zoals bepaald in bovenvermeld koninklijk besluit.

Art. 7.De kwartaalopbrengst van deze bijdragevermindering wordt als volgt berekend : - het aantal werknemers die ten minste halftijds tewerkgesteld zijn, vermenigvuldigd met het bedrag dat bepaald is als maximum per kwartaal; - voor de sector vermeld in artikel 2, betekent dit maximaal : 648 x 6 500 BEF = 4 212 000 BEF per kwartaal.

Deze berekening is gebaseerd op het tewerkstellingsvolume op 31 december 1997 en houdt rekening met het bedrag van de bijdragevermindering bepaald bij koninklijk besluit van 16 april 1998 tot vaststelling van het driemaandelijks bedrag van de forfaitaire vermindering van werkgeversbijdragen in de non-profitsector (Belgisch Staatsblad van 24 april 1998). HOOFDSTUK IV. - Gesubsidieerde en niet-gesubsidieerde werknemers

Art. 8.In de sector vermeld in artikel 2, zijn er 97 pct. werknemers voor wie de betrokken werkgevers een subsidie ontvangen en 3 pct. werknemers voor wie de werkgevers geen subsidies ontvangen. HOOFDSTUK V. - Verbintenis inzake tewerkstelling

Art. 9.De ondertekenende partijen verbinden zich ertoe een bijkomende inspanning voor de tewerkstelling te leveren, zodat er in de sector vermeld in artikel 2 een netto aangroei van de tewerkstelling is van tenminste de opbrengst van de bijdragevermindering bedoeld in artikel 7 van deze overeenkomst en van het totale tewerkstellingsvolume, vergeleken met de tewerkstelling en met de het tewerkstellingsvolume van het overeenstemmende kalenderkwartaal van het referentiejaar.

Voor de toetredingen (aktes tot kandidatuurstelling) die in werking treden na 30 juni 1998, is het referentiejaar het jaar dat voorafgaat aan het jaar van inwerkingtreding van de betrokken werkgever.

Art. 10.De netto aangroei van de tewerkstelling, alsook de verhoging van het arbeidsvolume, zoals bepaald in artikel 6 van deze overeenkomst, moet worden gerealiseerd op het niveau : - van de sector omschreven in artikel 2 van deze collectieve arbeidsovereenkomst; - van de dienst die toetreedt tot deze collectieve arbeidsovereenkomst op basis van maximaal 95 pct. - de groepering van diensten die toetreedt tot deze collectieve arbeidsovereenkomst op basis van maximaal 95 pct.

Art. 11.De netto aangroei wordt berekend volgens de bepalingen van artikel 4, § 1 van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector (Belgisch Staatsblad van 27 februari 1997).

Art. 12.Voor de berekening van de netto aangroei van het aantal werknemers, wordt het bedrag per kwartaal dat gelijkstaat met de aanwerving van een bijkomende werknemer vastgesteld op : - 300 000 BEF voor een niet-gesubsidieerde werknemer van het administratief of sociaal kader; - 300 000 BEF voor een lid van het verplegend personeel; - 225 000 BEF voor een basiswerknemer zonder subsidie; - 200 000 BEF voor een basiswerknemer zonder subsidie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. (zie bijlage I)

Art. 13.Wordt niet beschouwd als een nieuw aangeworven werknemer, bij toepassing van artikel 4, § 2 van bovenvermeld koninklijk besluit : - de werknemer aangeworven in het kader van een banenplan, bedoeld in de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, gedurende de periode van bijdragevermindering; - de werknemer aangeworven in het kader van de bepalingen van hoofdstuk VII van titel III van de programmawet van 30 december 1988, gedurende de periode van vrijstelling van werkgeversbijdragen; - de werknemer aangeworven tengevolge van een fusie of een overname van een andere instelling of tengevolge van een transfer binnen instellingen die behoren tot dezelfde groep; - de werknemer aangeworven in het kader van het koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986 tot invoering van een stelsel van de door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen; - de werknemer aangeworven in het kader van artikel 60, § 7 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, ter uitvoering van artikel 33 van de wet van 22 december 1995 houdende maatregelen tot uitvoering van het meerjarenplan voor werkgelegenheid, gewijzigd bij de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen; - de jongere tewerkgesteld in het kader van het koninklijk besluit nr. 495 van 31 december 1986 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren; - de moeilijk te plaatsen werkloze, tewerkgesteld bij toepassing van artikel 78 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende werkloosheidsreglementering; - de werknemer aangeworven in het kader van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 dat preciezere voorwaarden omvat betreffende de tewerkstellingsakkoorden bij toepassing van de artikelen 7, § 2, 30, § 2 en 33 van de wet van 26 juli 1996 betreffende de bevordering van de tewerkstelling en de preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen en de uitvoeringsbesluiten ervan; - de werknemer aangeworven in het kader van Hoofdstuk II van Titel III van de programmawet van 30 december 1988; - de werknemer aangeworven in het kader van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, 1, 3e lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid van werknemers inzake doorstromingsprogramma's; - de werknemer aangeworven in het kader van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 tot uitvoering van artikel 7, 1, 3e lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid van werknemers inzake herinschakeling in het beroepsleven van langdurig werklozen. HOOFDSTUK VI. - Waarborgen inzake besteding van de bijdragevermindering aan de tewerkstelling

Art. 14.Bij toepassing van artikel 6 van het ministerieel besluit van 20 mei 1998, bezorgt het « Fonds sectoriel Maribel RW-RB-CG » aan de Minister van Werkgelegenheid, aan de Minister van Sociale Zaken en aan de voogdijminister het verslag bedoeld in artikel 3, § 6 van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector.

Het globaal verslag moet aan de Ministers bezorgd worden vóór : - 30 april wat betreft het verslag dat betrekking heeft op het tweede halfjaar van het afgelopen kalenderjaar; - 30 november wat betreft het verslag dat betrekking heeft op het eerste halfjaar van het lopende jaar.

Het niet naleven van deze bepalingen kan worden beschouwd als een inbreuk die tot sancties kan leiden, zoals bepaald in artikel 3, § 7 van bovenvermeld koninklijk besluit.

Art. 15.Dit verslag bevat ten minste de volgende gegevens voor elk kwartaal, algemeen, per werkgever en, eventueel, per groepering van werkgevers : - de totale tewerkstelling uitgedrukt in aantal tewerkgestelde werknemers en in arbeidsvolume voor het referentiekwartaal en voor het betrokken kwartaal, op basis van statistieken verstrekt door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid; - de opbrengst van de bijdragevermindering bedoeld in artikel 2, § 1, de besteding ervan en het eventuele saldo; - het aantal aangeworven werknemers bij toepassing van voornoemd koninklijk besluit; - statistieken betreffende de kwalificaties, functies en arbeidsregelingen van de werknemers aangeworven bij toepassing van voornoemd koninklijk besluit; - een advies betreffende de gelijkwaardigheid tussen kwalificaties en functies, alsook de problemen die zich eventueel hebben voorgedaan.

Indien nodig, is het « Fonds sectoriel Maribel RW-RB-CG » bevoegd om aanvullende informatie te eisen.

Bij het globaal verslag moet een kopie gevoegd worden van de individuele verslagen en adviezen.

Art. 16.Dit individueel verslag zal worden besproken in de ondernemingsraad, of, bij gebreke daarvan, door de vakbondsafvaardiging. Het zal ter goedkeuring ondertekend worden door de werknemersafgevaardigden, of, bij gebreke daarvan, door ten minste twee regionale verantwoordelijken die behoren tot de vakorganisaties die vertegenwoordigd zijn in het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp.

Het ontbreken van een goedkeuring ontslaat de werkgever of de groepering van werkgevers er niet van om voornoemd verslag te bezorgen aan het « Fonds sectoriel Maribel RW-RB-CG », samen met een kopie van het advies van de werknemersvertegenwoordigers. HOOFDSTUK VII. - Deeltijdse werknemers en voltijdse werknemers

Art. 17.Wat de verdeling van de aanwervingen tussen de deeltijdse werknemers en de voltijdse werknemers betreft, is de sector zijn verplichtingen reeds nagekomen, aangezien bij 72 pct. deeltijdse werknemers telt. HOOFDSTUK VIII. - Planning van de bijkomende aanwervingen

Art. 18.De nieuwe aanwerving en de verhoging van het arbeidsvolume worden gerealiseerd vanaf de eerste dag van het kwartaal dat volgt op de datum van de betekening bedoeld in artikel 4, § 2 en § 3 van het ministerieel besluit van 20 mei 1998. De betrokken werkgevers moeten voor het einde van voornoemd kwartaal minimaal 50 pct. van de geplande aanwervingen realiseren en een verhoging van het arbeidsvolume met minimaal 25 pct. en tegen de laatste dag van het volgende kwartaal, 100 pct. van de aanbevolen aanwervingen en minimaal 75 pct. van het geplande arbeidsvolume. HOOFDSTUK IX. - Functies die in aanmerking komen voor bijkomende tewerkstelling

Art. 19.Voor de aanwervingen die gebeuren voor 30 juni 1998, blijven de functies die in aanmerking komen en de verdeling van de aanwervingen, zoals bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 maart 1997, geregistreerd onder nummer 44450, gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 januari 1998, geregistreerd onder nummer 47090.

Met ingang van 1 juli 1998 zal de netto groei van de tewerkstelling betrekking hebben op het kaderpersoneel en de basiswerknemers, zoals bepaald in de reglementering van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp, de polyvalente arbeiders, de thuisoppas dag en nacht, de huishoudhulp, de oppas voor zieke kinderen en het verplegend personeel. HOOFDSTUK X. - Toetredingsprocedure

Art. 20.Alle individuele diensten of groeperingen van diensten die tot de sector behoren zijn onderworpen aan de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 21.De werkgevers of groepering van werkgevers die van plan zijn om een inspanning te leveren inzake tewerkstelling moeten een akte tot kandidatuurstelling indienen, gericht aan het « Fonds sectoriel Maribel RW-RB-CG », met een ter post aangetekende brief.

De akte tot kandidatuurstelling van de groepering van werkgevers met een akte tot kandidatuurstelling bevatten, opgemaakt namens elkeen van de werkgevers die deel uitmaakt van de groepering.

Art. 22.Deze akte tot kandidatuurstelling zal worden besproken in de ondernemingsraad, of, bij gebreke daarvan, moet de vakbondsafvaardiging. De akte moet ter goedkeuring ondertekend worden door de werkgeversafgevaardigden, of, bij gebreke daarvan, door ten minste twee regionale verantwoordelijken die behoren tot de vakorganisaties vertegenwoordigd in het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp.

Het ontbreken van een goedkeuring ontslaat de werkgever of de groepering van werkgevers er niet van om voornoemd verslag te bezorgen aan het « Fonds sectoriel Maribel RW-RB-CG », samen met een kopie van het advies van de werknemersvertegenwoordigers.

Art. 23.Na controle en onderzoek van de akten tot kandidatuurstelling die werden bezorgd, legt het sectoraal fonds een gemotiveerd voorstel tot verdeling van de bijkomende arbeidsplaatsen ter goedkeuring voor aan de Minister van Werkgelegenheid en de Minister van Sociale Zaken.

Dit voorstel, dat opgemaakt is in de vorm van een tabel met 7 kolommen, omvat : - de inventaris van de werkgevers die een akte tot kandidatuurstelling hebben ingediend; - voor ieder van voornoemde werkgevers, het aantal arbeidsplaatsen waarop zij aanspraak zouden kunnen maken krachtens de bepalingen van de sociale maribel; - voor ieder van deze werkgevers, het aantal gevraagde arbeidsplaatsen; - voor ieder van deze werkgevers, het aantal arbeidsplaatsen waarvan de toekenning wordt voorgesteld; - voor elk van deze arbeidsplaatsen, de functie, de arbeidsregeling en de basisloonschaal.

Art. 24.De Minister van Werkgelegenheid en de Minister van Sociale Zaken betekenen schriftelijk hun goedkeuring of hun niet-goedkeuring aan het sectoraal fonds binnen 45 dagen na ontvangst van het voornoemde voorstel. Bij gebreke van een officiële kennisgeving binnen de vastgestelde termijn, wordt het voorstel goedgekeurd geacht.

Art. 25.Het « Fonds sectoriel Maribel RW-RB-CG » dient de goedkeuring of de niet-goedkeuring aan de betrokken werkgevers of groepering van werkgevers bekend te maken. HOOFDSTUK XI. - Bijzondere modaliteiten

Art. 26.De Rijksdienst voor sociale zekerheid stort aan het sectoraal fonds, genoemd « Fonds sectoriel Maribel RW-RB-CG », met dit doel opgericht, de opbrengst van de bijdragevermindering waarop alle werkgevers, bedoeld in artikel 2 van deze overeenkomst, aanspraak kunnen maken. Bovendien is het fonds belast met de herverdeling van de tewerkstelling, volgens de modaliteiten bepaald door deze collectieve arbeidsovereenkomst, overwegende de bepalingen van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 en van het koninklijk besluit van 20 mei 1998 in overweging te nemen.

Art. 27.De arbeidsplaatsen die worden aangewend en gefinancierd op 30 juni 1998 ingevolge de bijkomende inspanning voor de tewerkstelling bedoeld in de artikelen 3, § 2, d) en § 3, 1°, b) en § 4, d) van het bovenvermeld koninklijk besluit van 5 februari 1997 worden gehandhaafd.

Art. 28.Elke dienst of groepering van diensten verkrijgt door toedoen van het sectoraal fonds ten minste 95 pct. van de vermindering van de werkgeversbijdrage die van toepassing is op de dienst of op de groepering van diensten. HOOFDSTUK XII. - Slotbepalingen en geldigheidsduur

Art. 29.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heft en vervangt de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 mei 1998 houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp die gesubsidieerd zijn door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, geregistreerd onder het nummer 48736/CO/318.

Art. 30.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 juli 1998 en is gesloten voor onbepaalde tijd.

Zij kan door elk van de ondertekenende partijen worden beëindigd, mits een opzeggingstermijn van zes maanden, per aangetekende brief aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 17 januari 2002.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX Bijlage 1 bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 juni 1998 houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp die gesubsidieerd zijn door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 17 januari 2002.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^