gepubliceerd op 22 augustus 2013
Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het Verzekeringscomité van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering overeenkomsten kan sluiten voor de financiering van alternatieve en ondersteunende, geïntegreerde en multidisciplinaire, zorg voor kwetsbare ouderen
17 AUGUSTUS 2013. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het Verzekeringscomité van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering overeenkomsten kan sluiten voor de financiering van alternatieve en ondersteunende, geïntegreerde en multidisciplinaire, zorg voor kwetsbare ouderen
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat U voorgelegd wordt, heeft tot doel de regels te bepalen, waaronder het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering overeenkomsten kan sluiten met projecten voor alternatieve en ondersteunende zorg voor kwetsbare ouderen.
Dit verslag heeft tot doel om niet alleen de context toe te lichten waarmee het belang van deze aanpak wordt gerechtvaardigd, maar ook te preciseren op welke manier die aanpak zich in de alternatieve of ondersteunende zorg vertaalt.
De voorbije jaren zijn de bevoegde overheden inzake ouderenzorg duidelijk gaan beseffen welke uitdagingen er aan de demografische veranderingen zijn verbonden. In de komende jaren zal de vergrijzing van de bevolking in combinatie met een verwachte daling van de beroepsbevolking het ouderenzorgsysteem zeker onder druk zetten.
In het licht van die vaststelling hebben de bevoegde overheden inzake ouderenzorg in de Interministeriële Conferentie « Volksgezondheid » hun akkoord gegeven om vanaf 2005 een aantal maatregelen inzake het ouderenzorgbeleid te nemen.
Een van die maatregelen betreft de noodzaak om innovatieve vormen van alternatieve en ondersteunende zorg voor kwetsbare ouderen te identificeren, teneinde hun zelfredzaamheid te versterken of te handhaven en een eventuele opname in een rustoord voor bejaarden of in een rust- en verzorgingstehuis uit te stellen.
Aanvankelijk bestond de strategie in de realisatie van 2 projectoproepen met dezelfde kenmerken, waarvan de lancering moest worden afgestemd op de terbeschikkingstelling van de noodzakelijke middelen voor de financiering van die projecten, wat aan de huidige index overeenstemt met een bedrag van 45.410 duizend euro; het eerste project werd in 2009 gerealiseerd, als gevolg van de bekendmaking van het koninklijk besluit van 2 juli 2009 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het Verzekeringscomité met toepassing van artikel 56, § 2, eerste lid, 3°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, overeenkomsten kan sluiten voor de financiering van alternatieve en ondersteunende zorg voor kwetsbare ouderen en het tweede project werd eind 2010 gerealiseerd. Het operationele beheer van die twee oproepen is toevertrouwd aan een gemengde werkgroep die bestaat uit leden van het Verzekeringscomité van het RIZIV en vertegenwoordigers van de bevoegde overheden inzake ouderenzorg.
Aangezien er in die periode geen volwaardige regering was, kon het ontwerp van koninklijk besluit dat voor de 2e projectoproep was voorbereid, niet binnen de verwachte termijn worden bekendgemaakt.
In juni 2012 gingen diezelfde overheden ervan uit dat het nuttig zou zijn om, met het oog op een alternatief ouderenzorgbeleid, sommige middelen die aanvankelijk voor de 2e projectoproep waren bestemd, te realloceren. Het nieuwe totaalbedrag dat voor die 2 oproepen wordt uitgetrokken, stemt aan de huidige index overeen met een bedrag van 17.213 duizend euro.
Dankzij de eerste lessen die men uit de 1e projectoproep heeft kunnen trekken en rekening houdende met de verwachte ontwikkelingen inzake de overdracht van bevoegdheden en met de bereidheid om een overstapmogelijkheid tussen de 1e en de 2e oproep te creëren en in het licht van de vermindering van het aantal beschikbare middelen, werden de categorieën van innovatieve zorgactiviteiten die voor financiering in aanmerking kwamen, geheroriënteerd. Al die factorenworden in dit koninklijk besluit vermeld.
Op budgettair vlak wordt voor de 2e oproep een totaalbedrag van 3.027 duizend euro uitgetrokken. Dat bedrag wordt over de betrokken gemeenschappen en gewesten verdeeld overeenkomstig de inhoud van wijzigingsclausule nr. 7 bij het protocolakkoord nr. 3 van 13 juni 2005 dat tussen de federale regering en de overheden werd gesloten, bedoeld in artikelen 128, 130, 135 en 138 van de Grondwet, betreffende het te voeren ouderenzorgbeleid : toewijzing van nog ongebruikte RVT-equivalenten. Bovendien konden de betrokken gemeenschappen en gewesten hun prioriteiten stellen voor het investeren van de middelen in de categorieën van zorgactiviteiten, met inachtneming van de verbintenissen die voor de creatie van werkgelegenheid in de sector van de thuisverpleging zijn aangegaan. Het gaat dus niet om een schending van de grondwettelijke regels van gelijkheid en niet-discriminatie.
In dit koninklijk besluit wordt bepaald dat het bedrag dat aanvankelijk aan de 2e oproep was toegekend, kan wijzigen afhankelijk van de vrijmaking van middelen van projecten die in het kader van de 1e projectoproep actief zijn of wanneer er wordt voorgesteld een project dat in de 1e oproep actief is, in het kader van de 2e projectoproep te laten functioneren. Bij een dergelijke overheveling, wordt de financiering die in het kader van de 1e projectoproep aan het project was toegekend, eveneens naar het budget van de 2e projectoproep overgeheveld.
Met betrekking tot de categorieën van innovatieve zorgactiviteiten werden alleen categorieën 2 en 3 behouden, zoals bedoeld in wijzigingsclausule nr. 3 bij het protocolakkoord nr. 3 van 13 juni 2005, dat tussen de federale regering en de overheden werd gesloten, bedoeld in artikelen 128, 130, 135 en 138 van de Grondwet, betreffende het te voeren ouderenzorgbeleid en de alternatieve en ondersteunende zorgvormen. Die categorieën verwijzen respectievelijk naar « geïntegreerde zorgactiviteiten die worden verstrekt door diensten en instellingen bedoeld in artikel 34, eerste lid, 11° en 12° van de wet, aan kwetsbare ouderen die thuis verblijven, bovenop en ter ondersteuning van de reeds aanwezige zorg » en naar « geïntegreerde zorg die door verschillende zorgverleners wordt verstrekt om de continuïteit en de ondersteuning te garanderen van de zorg aan kwetsbare ouderen die een beroep doen op verschillende zorgverleners » en beoogt dus de sector van de thuiszorg.
Om de doelstellingen op het vlak van het transmuraal aanbod en van de zorgintegratie te bereiken, maar ook om de verankering van de projecten in het netwerk van bestaande zorgverleners voor kwetsbare ouderen te versterken, worden er bovendien voor elk project minimale samenwerkingsverbanden opgelegd, zonder rekening te houden met de categorie van zorgactiviteiten waartoe het project behoort, wat voor de projectverantwoordelijke betekent dat hij de verschillende partners moet coördineren.
In zijn advies 53.248/2 waarschuwt de Raad van State voor een eventueel risico op inmenging van de federale overheid in de bevoegdheden die aan de gemeenschappen en gewesten zijn toegekend, in het bijzonder wat de coördinatie van de hulp en de zorg betreft, en stelt de raad de juridische grondslag van dit koninklijk besluit in vraag. Die waarschuwing houdt verband met het gebruik van de hierboven vermelde term « coördinatie », maar ook met het feit dat in dit koninklijk besluit naast de verplichte samenwerkingsverbanden ook de aanwezigheid van een coördinatiestructuur die overeenkomstig de reglementering van de betrokken gemeenschappen of gewesten is erkend, wordt opgelegd.
De aanwezigheid van die structuur is onontbeerlijk voor een sterke verankering van het project in het dagelijks leven van de oudere, maar de aanwezigheid van de structuur als partner betekent niet dat het project de werking van die structuren kan wijzigen of dat die structuren recht zouden hebben op een financiering van de ziekteverzekering. Om dat risico op misbruiken te voorkomen moeten de gemeenschappen en gewesten die aspecten controleren, vooraleer met de beoordeling van de inhoud van de projecten wordt gestart.
Rekening houdende met die elementen en overwegende dat de gefinancierde tegemoetkomingen uitsluitend betrekking hebben op activiteiten voor alternatieve en ondersteunende zorg, blijkt de juridische grondslag van dit besluit volledig aangetoond.
Concreet betekent dit dat de kandidaten om een overeenkomst te ondertekenen, recht hebben op een termijn van 90 dagen vanaf de inwerkingtreding van dit koninklijk besluit om aan de hand van een model dat door het RIZIV wordt verstrekt, een kandidatuurdossier in te dienen dat aan de voorwaarden van dit koninklijk besluit voldoet. De vorm van hun voorstel wordt door de gemeenschap of het gewest van de kandidaat gecontroleerd, terwijl de inhoud van het voorstel wordt geëvalueerd door een jury waarvan de samenstelling eveneens door dit koninklijk besluit is vastgesteld.
De jury's zullen op basis van hun evaluaties een lijst van kandidaten opstellen die voldoen aan de criteria die in dit koninklijk besluit worden vermeld. Op basis van die lijst en op basis van het beschikbare budget bezorgt de werkgroep een voorstel van een lijst met projecten aan het Verzekeringscomité om met die projecten een overeenkomst voor een maximale duur van 48 maanden te sluiten.
Tijdens de rollout van die projecten zal een dubbele evaluatie plaatsvinden. Enerzijds een administratieve evaluatie op basis van de halfjaarlijkse en jaarlijkse activiteitenverslagen door de Dienst voor Geneeskundige Verzorging van het RIZIV; anderzijds een wetenschappelijke evaluatie om de gevolgen van die interventies op de patiënt te kunnen inschatten, teneinde de processen voor de implementatie van die projecten en hun werkingskosten te evalueren.
Het is uiteindelijk de bedoeling om zich op basis van de resultaten en de verslagen uit te spreken over de structurele verankering van die projecten in de reglementering (bijvoorbeeld : formuleren van een zorgpakket, normen en financiering).
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedwaardige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX
ADVIES 53.248/2 VAN RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING, VAN 22 MEI 2013 Advies 53.248/2 van Raad van Rtate, afdeling wetgeving, van 22 mei 2013 over een ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het Verzekeringscomité met toepassing van artikel 56, § 2, eerste lid, 3°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, overeenkomsten kan sluiten voor de financiering van alternatieve en ondersteunende zorg voor kwetsbare ouderen'.
Op 24 april 2013 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vice-Eerste Minister en Minister van Sociale Zaken verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het Verzekeringscomité met toepassing van artikel 56, § 2, eerste lid, 3°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, overeenkomsten kan sluiten voor de financiering van alternatieve en ondersteunende zorg voor kwetsbare ouderen'.
Het ontwerp is door de tweede kamer onderzocht op 22 mei 2013.
De kamer was samengesteld uit Yves Kreins, kamervoorzitter, Pierre Vandernoot en Martine Baguet, staatsraden, Yves De Cordt en Christian Behrendt, assessoren, en Anne-Catherine Van Geersdaele, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Anne Vagman, eerste auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Martine Baguet.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 22 mei 2013.
Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
Onderzoek van het ontwerp Algemene opmerkingen 1. In haar advies 45.554/1, op 16 december 2008 verstrekt over een ontwerp dat geleid heeft tot het koninklijk besluit van 2 juli 2009 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het Verzekeringscomité met toepassing van artikel 56, § 2, eerste lid, 3°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, overeenkomsten kan sluiten voor de financiering van alternatieve en ondersteunende zorg voor kwetsbare ouderen', heeft de afdeling Wetgeving het volgende opgemerkt : « 1. Het om advies voorgelegde ontwerpbesluit strekt tot het creëren van een reglementair kader waarbinnen tussen het Verzekeringscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering en de partners van een project van alternatieve en ondersteunende zorgvorm in de ouderenzorg, overeenkomsten kunnen worden gesloten teneinde de ouderen de maximale mogelijkheid te bieden hun zelfredzaamheid en het zelfstandig thuis wonen te behouden. Die doelstelling zal, luidens artikel 2, tweede lid, van het ontwerp, worden bereikt door specifieke zorgverstrekkingen en zorgondersteunende verstrekkingen die gecoördineerd, geïntegreerd en in overleg tot stand komen. » De beoogde projecten worden in artikel 1, 5°, van het ontwerp omschreven als volgt : een voorstel van alternatieve en ondersteunende zorgvorm voor kwetsbare ouderen met een risico op complex karakter van zorg, ingediend door een aantal partners. Het gaat om : ofwel een nieuwe vorm van programmeerbare, niet definitieve residentiële zorg ofwel om een programmeerbare niet residentiële thuiszorgondersteunende zorg zoals zelfzorg en de mantelzorgondersteunende zorg die niet is opgenomen in de nomenclatuur van geneeskundige verstrekkingen en die wordt verstrekt door diensten voor thuisverpleging, geïntegreerde diensten voor thuisverzorging of samenwerkingsverbanden tussen één of meer van deze voorzieningen met residentiële voorzieningen of met diensten voor gezins- of thuiszorg. Deze projecten verwijzen naar het aanhangsel 3 bij protocol nr. 3 van 13 juni 2005, gesloten tussen de federale regering en de overheden bedoeld in de artikelen 128, 130, 135 en 138 van de Grondwet, over het te voeren ouderenzorgbeleid'. 2. Het eerste lid van de aanhef van het ontwerp doet ervan blijken dat voor de ontworpen regeling rechtsgrond wordt gezocht in artikel 56, § 2, eerste lid, 3°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.Die bepaling, die betrekking heeft op de overeenkomsten die het Verzekeringscomité kan sluiten met betrekking tot een tegemoetkoming aan zorgverleners die projecten inzake gecoördineerde zorgverlening ontwikkelen met het oog op de vroegtijdige opsporing, het vermijden of vertragen van complicaties en het behandelen van chronische aandoeningen die een multidisciplinaire aanpak vergen, kan evenwel moeilijk worden geacht rechtsgrond te bieden voor een regeling die in essentie een zaak is van residentiële en niet-residentiële ouderenzorg in de zin van het reeds vermelde aanhangsel 3 bij protocol nr. 3 van 13 juni 2005, waaraan het ontwerp nadere uitvoering beoogt te geven (1).
Daarenboven valt, gelet op de algemene verwijzing naar het meermaals genoemde aanhangsel 3 in de omschrijving van de in het ontwerp bedoelde projecten en op de inhoud van sommige bepalingen van het ontwerp, niet bij voorbaat uit te sluiten dat de ontworpen regeling een aangelegenheid betreedt die tot de bevoegdheid van de gemeenschappen moet worden gerekend, zoals in het bijzonder die van het bejaardenbeleid (2), de algemene bevoegdheid inzake het beleid betreffende de zorgenverstrekking in en buiten de verplegingsinrichtingen (3), en de hulp aan personen met een verminderd vermogen tot zelfzorg(4) 3. Uit wat voorafgaat volgt dat, enerzijds, niet valt in te zien op welke wijze de ontworpen regeling inpasbaar is in de ingeroepen rechtsgrond en dat, anderzijds, de regeling uiteraard ook in overeenstemming dient te blijven met de bevoegdheidsverdelende regels ». Die opmerking blijft mutatis mutandis gelden wat de ontworpen tekst betreft.
De volgende opmerkingen worden dus gemaakt onder voorbehoud van die fundamentele opmerking. 2. Opdat de ontworpen regeling zou kunnen worden geacht rechtsgrond te vinden in artikel 56, § 2, eerste lid, 3°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, zoals naar voren komt uit de aanhef van het ontworpen besluit, dient de Koning de voorwaarden te bepalen waaronder de betrokken overeenkomsten door het Verzekeringscomité kunnen worden gesloten.Die voorwaarden moeten evenwel worden vastgesteld met inachtneming van de beginselen die het Belgisch publiek recht kenmerken en waarbij wordt uitgegaan van de eenheid van de verordenende macht die bij de Koning berust en die slechts onder bepaalde voorwaarden en binnen welomschreven grenzen door deze laatste kan worden gedelegeerd. Meer in het bijzonder dient de Koning zelf de essentiële elementen van de betrokken regeling vast te stellen.
De nadere regeling van sommige elementen van het ontwerp wordt overgelaten aan de overeenkomstsluitende partijen zonder dat die elementen in het ontwerp op een voldoende afgebakende of nauwkeurige wijze worden omschreven. Dat is het geval voor de « regels met betrekking tot gegevensuitwisseling » in artikel 11, 10°, en voor de « regels voor de tussentijdse herziening van de specifieke tegemoetkoming » in artikel 11, 12°.
De te algemene omschrijving van de betrokken elementen staat evenzeer op gespannen voet met het bepaalde in artikel 56, § 2, eerste lid, 3°, van de gecoördineerde wet.(5) 3. Zowel in de ontworpen tekst als in het opschrift ervan moet duidelijker weergegeven worden welke verhouding men tot stand wil brengen tussen de regeling ingevoerd door het ontworpen besluit en de regeling van het koninklijk besluit van 2 juli 2009 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het Verzekeringscomité met toepassing van artikel 56, § 2, eerste lid, 3°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, overeenkomsten kan sluiten voor de financiering van alternatieve en ondersteunende zorg voor kwetsbare ouderen'. Die verduidelijking is des te noodzakelijker omdat enerzijds de ontworpen tekst technisch complex is, met name wat betreft de vraag hoe hij zich verhoudt tot het voornoemde koninklijk besluit van 2 juli 2009, en anderzijds het ontworpen besluit hetzelfde opschrift heeft als het koninklijk besluit van 2 juli 2009, terwijl het dat koninklijk besluit niet opheft. 4. Onder voorbehoud van de bovenstaande opmerking 1 zij erop gewezen dat het niet van behoorlijke wetgeving getuigt om een regelgevende tekst vast te stellen door te verwijzen naar de verschillende teksten genoemd in de aanhef.Heel het ontworpen besluit dient dienovereenkomstig herzien te worden. 5. Uit de tekst van het ontwerp blijkt dat het gaat om zeer technische maatregelen die soms moeilijk te begrijpen zijn.Opdat de adressaten meer inzicht zouden hebben in de strekking van het ontworpen besluit, verdient het aanbeveling om het te laten voorafgaan door een verslag aan de Koning (6) (7).
Bijzondere opmerkingen Aanhef 1. In het eerste lid dient vermeld te worden dat artikel 56, § 2, eerste lid, 3°, waarnaar verwezen wordt, vervangen is bij de wet van 10 augustus 2001.2. In het vijfde en het zesde lid dient de datum vermeld te worden waarop de inspecteur van Financiën zijn advies gegeven heeft, alsook die waarop de minister van Begroting zich akkoord verklaard heeft, namelijk respectievelijk 6 maart 2013 en 17 april 2013.3. In het zesde lid dient geschreven te worden « Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting ».4. Over het ontwerp van koninklijk besluit hoeft geen overleg te worden gepleegd in de Ministerraad. Bijgevolg hoeft overeenkomstig artikel 2, 9°, van het koninklijk besluit van 20 september 2012 houdende uitvoering van artikel 19/1, § 1, tweede lid, van hoofdstuk V/1 van de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling' evenmin een voorafgaand onderzoek te worden gevoerd omtrent de noodzaak om een effectbeoordeling uit te voeren.
Derhalve dient het zevende lid, waarin sprake is van het voorafgaand onderzoek omtrent de noodzaak om zulk een effectbeoordeling uit te voeren, te vervallen.
Dispositief Artikel 4 Onverminderd algemene opmerking 1 blijkt dat artikel 4 van het ontwerp, in het bijzonder paragraaf 3 van dat artikel, specifieke verplichtingen oplegt naargelang het gaat om het « Waals Gewest », de « Duitstalige Gemeenschap », het « Brussels Hoofdstedelijk Gewest » of de « Vlaamse Gemeenschap ».
De grondwettelijke beginselen van gelijkheid en non-discriminatie vereisen dat er een redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat voor dat onderscheid (8).
Artikel 6 Artikel 6, § 1, 4°, van het ontwerp verwijst naar het koninklijk besluit van 17 maart 1997 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen tegemoetkomt in de kosten van de magistrale bereidingen en daarmee gelijkgestelde producten'.
Dat besluit is opgeheven bij artikel 35 van het koninklijk besluit van 12 oktober 2004 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen tegemoetkomt in de kosten van de magistrale bereidingen en daarmee gelijkgestelde producten', dat in werking is getreden op 1 januari 2005.
Het is naar dat besluit dat in voorkomend geval verwezen dient te worden in de ontworpen tekst, die dienovereenkomstig herzien moet worden.
Artikel 28 De uitvoering van het ontwerpbesluit moet gewaarborgd blijven over de wisseling van ministers of van hun bevoegdheidsverdeling heen. De uitvoeringsbepaling van een koninklijk besluit moet nauwkeurig de bevoegdheid vermelden krachtens welke de uitvoering moet worden bewerkstelligd.
Artikel 28 moet dan ook als volgt worden geredigeerd : «
Art. 28.De minister bevoegd voor Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit » (9).
Bijlage In het opschrift van de bijlage dienen de woorden « Bijlage bij het koninklijk besluit van » weggelaten te worden. De verwijzing naar het koninklijk besluit waarbij de bijlage is gevoegd, blijkt immers uit de slotformule van de bijlage. (10) Die bijlage dient eveneens voorzien te worden van een opschrift. (11) _______ Nota's (1) Voetnoot 1 van het geciteerde advies : Zowel het protocol nr.3, als het aanhangsel nr. 3, vallen te beschouwen als een samenwerkingsakkoord in de zin van artikel 92bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, en vereisen derhalve dat alle betrokken parlementaire vergaderingen ermee instemmen opdat de betrokken akkoorden gevolg zouden kunnen hebben (zie advies 42.377/AG van de Raad van State, afdeling wetgeving, van 20 maart 2007, Parl. St. Parl. wallon, 2006-2007, nr. 607/1, 39). Tot op hedenheeftenkelhet parlement van hetWaalseGewest met de betrokkenteksteningestemd (decreet van 12 juli 2007 "portant approbation du protocole n° 3 et de ses avenants, conclu entre le Gouvernement fédéral et les autorités visées aux articles 128, 130, 135 et 138 de la Constitution, concernant la politique de la santé à mener à l'égard des personnes âgées"). Een en ander belet niet dat de stellers van het ontwerp kunnen rekening houden met hetgeen is overeengekomen in het betrokken protocol en bijhorend aanhangsel, mits uiteraard voldoende rechtsgrond voorhanden is voor de ontworpen regeling. (2) Voetnoot 2 van het geciteerde advies : zie artikel 5, § 1, II, 5°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980.(3) Voetnoot 3 van het geciteerde advies : zie artikel 5, § 1, I, 1°, van de voornoemde bijzondere wet.(4) Voetnoot 4 van het geciteerde advies : zie Grondwettelijk Hof, nr. 33/2001 van 13 maart 2001, B.3.3. (5) Voor een vergelijkbare opmerking, zie advies 46.416/1, op 30 april 2009 door de afdeling Wetgeving van de Raad van State verstrekt over een ontwerp dat geleid heeft tot het koninklijk besluit van 2 juli 2009 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het Verzekeringscomité met toepassing van artikel 56, § 2, eerste lid, 3°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, overeenkomsten kan sluiten voor de financiering van alternatieve en ondersteunende zorg voor kwetsbare ouderen' (6) Overeenkomstig artikel 3, § 1, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, dient het advies van de Raad van State over de ontworpen tekst bij het verslag aan de Koning gevoegd te worden.Dat advies moet bekendgemaakt worden in het Belgisch Staatsblad gelijktijdig met het verslag aan de Koning en de tekst van het koninklijk besluit. (7) Voor een vergelijkbare opmerking, zie het voornoemde advies 46.416/1. (8) In vergelijkbare zin, zie het voornoemde advies 46.416/1. (9) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab « Wetgevingstechniek », aanbeveling 167 en formule F 4-7-1. (10) Zie in die zin het voornoemde advies 46.416/1. (11) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab « Wetgevingstechniek », aanbeveling 172.
De griffier, A.-C. Van Geersdaele.
De voorzitter, Y. Kreins.
17 AUGUSTUS 2013. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het Verzekeringscomité van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering overeenkomsten kan sluiten voor de financiering van alternatieve en ondersteunende, geïntegreerde en multidisciplinaire, zorg voor kwetsbare ouderen FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, artikel 56, § 2, eerste lid, 3°, vervangen door de wet van 10 augustus 2001;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 juli 2009 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het Verzekeringscomité met toepassing van artikel 56, § 2, eerste lid, 3°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, overeenkomsten kan sluiten voor de financiering van alternatieve en ondersteunende zorg voor kwetsbare ouderen;
Gelet op het advies van de Commissie voor begrotingscontrole gegeven op 30 januari 2013;
Gelet op het advies van het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging op 4 februari 2013;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 6 maart 2013;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 17 april 2013;
Gelet op het advies 53.248/2 van de Raad van State, gegeven op 22 mei 2013, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende dat omwille van de te verwachten demografische evolutie, het huidige zorgaanbod moet worden uitgebreid om tegemoet te komen aan de toekomstige behoeften.
Overwegende dat in het licht van de vergrijzing van de bevolking en de toename van het aantal zorgbehoevende ouderen, de Federale Staat en de Gemeenschappen en Gewesten samen moeten werken rond een aantal doelstellingen die opgenomen zijn in het derde protocolakkoord van 13 juni 2005 gesloten tussen de Federale Regering en de Overheden bedoeld in de artikelen 128, 130 en 135 van de Grondwet over het te voeren ouderenzorgbeleid, alsook in zijn aanhangsels, en dat ze de opvolging ervan in het kader van de werkzaamheden van de werkgroep « Ouderenzorgbeleid » van de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid moeten waarborgen, in het bijzonder van de projecten van alternatieve en ondersteunende zorg voor kwetsbare ouderen die worden bedoeld in dit besluit en waarvan het de bedoeling is om ze op termijn, binnen het kader van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging, op te nemen in het pakket van verstrekkingen waarvoor een vergoeding kan worden voorzien;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « De wet » : de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;2° « Het Verzekeringscomité » : het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging, bedoeld in artikel 2, e) van de wet;3° « Gemeenschap/Gewest » : de overheden bedoeld in artikel 128, 130 en 135 en 138 van de Grondwet die bevoegd zijn inzake ouderenzorgbeleid;4° « Deelnemers » : a) « Partner » : dienst, groepering of instelling voor verzorging, hulp- of dienstverlening, inclusief de geïntegreerde diensten voor thuisverzorging (GDT), en die onontbeerlijk is om de innoverende zorg te verlenen in het kader van een project van alternatieve en ondersteunende zorg voor kwetsbare ouderen. Met het oog op de verwezenlijking van een project sluiten verschillende partners zich hierbij aan door onderling een samenwerkingsakkoord te sluiten waarin de rol van elke partner moet aangegeven worden.
De partners, vertegenwoordigd door de administratieve coördinator, moeten de overeenkomst bedoeld in artikel 2 met het Verzekeringscomité sluiten; b) « Andere deelnemers » : andere diensten, groeperingen van professionele hulpverleners en/of natuurlijke personen die rechtstreeks betrokken zijn bij de tenlasteneming van de kwetsbare oudere die in het project is opgenomen;5° « Project » : een door zorgverleners ontwikkeld initiatief met verstrekkingen voor ouderen die omwille van chronische aandoeningen kwetsbaar zijn en een multidisciplinaire aanpak vergen, die overal toegepast kunnen worden en waarvoor geen tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging is voorzien, maar die noodzakelijk zijn om een opname in een rustoord voor bejaarden of in een rust- en verzorgingstehuis uit te stellen of te vermijden.6° « Kwetsbare oudere » : een rechthebbende wordt aanzien als een kwetsbare indien hij voldoet aan een van de volgende voorwaarden : a) ofwel beantwoordt hij aan een van de hierna vermelde criteria : i.ofwel is de rechthebbende fysisch afhankelijk : hij is afhankelijk om zich te wassen en te kleden, én hij is afhankelijk voor transfer en verplaatsingen en/of om naar het toilet te gaan; ii. ofwel is de rechthebbende psychisch afhankelijk : hij is gedesoriënteerd in tijd en ruimte, én hij is afhankelijk om zich te wassen en/of te kleden;
De fysieke en psychische afhankelijkheidsniveaus worden respectievelijk geëvalueerd conform de bepalingen van §§ 1 en 2 van het artikel 151 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 betreffende de uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994; b) ofwel getroffen door dementie.De diagnose van dementie dient gesteld te worden door ofwel een geneesheer-specialist in de psychiatrie, ofwel een geneesheer-specialist in de neuropsychiatrie ofwel een geneesheer-specialist in de neurologie ofwel een geneesheer-specialist met een bijzondere beroepstitel van geneesheerspecialist in de geriatrie; c) ofwel een score halen van 6 of meer op de Edmonton-schaal voor kwetsbaarheid zoals vastgelegd in de bijlage bij dit besluit. Een kwetsbare oudere kan niet tegelijkertijd geïncludeerd zijn in meerdere projecten, zowel in deze die zijn bedoeld in dit besluit als deze die zijn bedoeld in de eerste oproep. 7° « RVT-equivalent » : dit is de waarde in euro gekoppeld aan de gemiddelde kostprijs per dag ten laste van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging van een patiënt in een RVT op het moment van de afsluiting van het derde aanhangsel bij het Protocolakkoord nr. 3 gesloten op 13 juni 2005 tussen de Federale Overheid en de Overheden bedoeld in artikelen 128, 130, 135 en 138 van de Grondwet, betreffende het te voeren ouderenzorgbeleid, inzake de alternatieve en ondersteunende zorgvormen. Deze waarde is gelijk aan 65,69 euro gekoppeld aan de index 119,62 van 1 december 2012 (basis 2004 = 100); 8° « Werkgroep » : werkgroep van het Verzekeringscomité die is samengesteld uit : a) leden van het Verzekeringscomité : geneesheren, kinesitherapeuten, logopedisten, apothekers, ziekenhuizen, verzekeringsinstellingen;b) leden van de overeenkomstencommissie met de rustoorden voor bejaarden, de rust- en verzorgingstehuizen en leden van de overeenkomstencommissie met de verpleegkundigen;c) vertegenwoordigers van de GDT;d) leden van de werkgroep van de interministeriële conferentie Volksgezondheid - ouderenzorg;e) vertegenwoordigers van de administraties van het RIZIV, van de Federale Overheidsdiensten Volksgezondheid en Sociale Zekerheid en, facultatief van de Gemeenschappen/Gewesten;9° « 1ste oproep » : refereert naar de oproep aan projecten, tot stand gebracht in uitvoering van het KB van 2 juli 2009 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het Verzekeringscomité met toepassing van artikel 56, § 2, eerste lid, 3°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, overeenkomsten kan sluiten voor de financiering van alternatieve en ondersteunende zorg voor kwetsbare ouderen. § 2. De Werkgroep bedoeld in § 1, 8°, heeft volgende opdrachten : 1° een ontwerp opmaken van de overeenkomst bedoeld in artikel 2;2° een ontwerp opmaken van het samenwerkingsakkoord bedoeld in artikel 12;3° een ontwerp opmaken van het standaardschema bedoeld in artikel 14;4° een voorstel opmaken van een uitgebreide beschrijving van de inhoudelijke criteria bedoeld in artikel 18;5° aan het Verzekeringscomité een voorstel overmaken van de samenstelling van de jury's bedoeld in artikel 19;6° het opmaken van een rangschikking van de ingediende projecten op basis van de procedures beschreven in artikel 20;7° een ontwerp opmaken van de rapporten bedoeld in artikel 23;8° naast de opdrachten bedoeld in punten 1° tot en met 7°, het Verzekeringscomité adviseren en bijstaan in zijn opdrachten zoals beschreven in dit besluit.
Art. 2.Onder de voorwaarden die in dit besluit zijn vastgesteld, kunnen overeenkomsten worden gesloten tussen het Verzekeringscomité en de partners van een project van alternatieve en ondersteunende zorg in de ouderenzorg teneinde de geleverde zorg aan kwetsbare ouderen te optimaliseren.
Die doelstelling zal worden bereikt door specifieke zorgverstrekkingen en zorgondersteunende verstrekkingen die gecoördineerd, geïntegreerd en in overleg tot stand komen. HOOFDSTUK 2. - Kenmerken van de alternatieve en ondersteunende zorg
Art. 3.De in artikel 6 bedoelde tegemoetkoming wordt verleend voor geneeskundige verstrekkingen aan ouderen die omwille van chronische aandoeningen kwetsbaar zijn en een multidisciplinaire en geïntegreerde aanpak vergen.
Voor deze geneeskundige verstrekkingen is geen tussenkomst van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging voorzien, doch ze zijn noodzakelijk om een opname in een rustoord voor bejaarden of in een rust- en verzorgingstehuis uit te stellen of te vermijden en ze behoren tot een van de 2 volgende categorieën : 1° Categorie 2 - Geïntegreerde zorgactiviteiten verleend door de diensten en inrichtingen bedoeld in artikel 34, eerste lid, 11° en 12° van de wet aan kwetsbare ouderen in de thuissituatie ter aanvulling en ondersteuning van de al bestaande zorgverlening;2° Categorie 3 - Geïntegreerde zorgverlening door meerdere zorgverleners teneinde de continuïteit van de verzorging en zorgondersteuning voor kwetsbare ouderen die op verschillende zorgaanbieders beroep doen, te verzekeren; HOOFDSTUK 3. - Aantal RVT-equivalenten en budget - prioriteiten per Gemeenschap/Gewest naar de keuze van categorie
Art. 4.§ 1. Het maximum aantal RVT-equivalenten dat in aanmerking wordt genomen voor de toepassing van dit besluit wordt per Gemeenschap/Gewest vastgelegd op :
Equivalents MRS
RVT-Equivalenten
Région wallonne
23,91
Waals Gewest
23,91
Communauté flamande
83,47
Vlaamse Gemeenschap
83,47
Région de Bruxelles-Capitale
16,87
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
16,87
Communauté germanophone
2
Duitstalige Gemeenschap
2
Het aantal RVT-equivalenten wordt per Gemeenschap/Gewest als volgt verdeeld over de categorieën :
Nombre d'équivalents MRS par catégorie par Communauté/Région
Aantal RVT equivalenten per categorie per Gemeenschap/Gewest
Catégorie 2
Catégorie 3
Categorie 2
Categorie 3
Région wallonne
0
23,91
Waals Gewest
0
23,91
Communauté flamande
83,47
Vlaamse Gemeenschap
83,47
Région de Bruxelles-Capitale
Max.5,52
Min 11,35; max. 16,87
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Max.5,52
Min 11,35; max. 16,87
Communauté germanophone
0
2
DuitstaligeGemeenschap
0
2
§ 2. In geval van opzegging of van aanpassing van een overeenkomst gesloten tussen een project uit de eerste oproep en het Verzekeringscomité worden de RVT equivalenten toegevoegd aan de RVT-equivalenten die zijn voorzien in dit besluit. Zij worden toegevoegd aan de RVT-equivalenten van de Gemeenschap/Gewest waarvan de oorspronkelijke RVT-equivalenten afkomstig waren. De voorwaarde hiertoe is dat de opzegging is gebeurd tussen 1 juli 2012 en de datum waarop de selectie zoals bedoeld in artikel 20 gebeurt.
In geval de overeenkomst van een project uit de eerste oproep wordt opgezegd om zijn integratie mogelijk te maken in een project in het kader van dit besluit, worden de RVT-equivalenten die betrekking hebben op dat project uit de eerste oproep toegevoegd aan de RVT-equivalenten die zijn voorzien in dit besluit.
In geval van opzegging of van aanpassing van de overeenkomst tussen een project uit de eerste oproep en het Verzekeringscomité of in geval van opzegging of van aanpassing van de overeenkomst die is gesloten in toepassing van dit besluit, en deze opzegging is gebeurd na de datum waarop de selectie zoals bedoeld in artikel 20 is gebeurd, dan worden de RVT-equivalenten, die betrekking hebben op die overeenkomst, door het Verzekeringscomité ofwel toegevoegd aan het budget bestemd voor de ontwikkeling en de ondersteuning van de implementatie van het BelRAI voorzien in punt 2.1 van het Aanhangsel nr. 7 bij het Protocolakkoord nr. 3 gesloten op 13 juni 2005 tussen de Federale Overheid en de Overheden bedoeld in artikelen 128, 130, 135 en 138 van de Grondwet, betreffende het te voeren ouderenzorgbeleid, inzake de alternatieve en ondersteunende zorgvormen, ofwel gebruikt in het kader van een derde projectoproep. § 3. Met toepassing van punt 10, vierde lid, van het akkoordprotocol n° 3 van 13 juni 2005 zijn de Gemeenschappen en Gewesten de verplichting aangegaan om te voorzien in nieuwe arbeidsplaatsen. Tenminste 70 voltijdse arbeidsplaatsen dienen gecreëerd te worden in de diensten voor thuisverpleging en dit in het kader van de projecten van alternatieve en ondersteunende zorg voor kwetsbare ouderen.
De totaliteit van de RVT-equivalenten van het Waalse Gewest is bestemd voor de creatie van arbeidsplaatsen in de diensten voor thuisverpleging, in het kader van het sociaal akkoord in 2005 van de non-profitsector.
De totaliteit van de RVT-equivalenten van de Duitstalige Gemeenschap is bestemd voor de creatie van arbeidsplaatsen in de diensten voor thuisverpleging, in het kader van het sociaal akkoord in 2005 van de non-profitsector.
Bij de RVT-equivalenten van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest moeten er 11,35 bestemd worden voor de creatie van arbeidsplaatsen in de diensten voor thuisverpleging, in het kader van het sociaal akkoord in 2005 van de non-profitsector.
De Vlaamse Gemeenschap heeft zijn doelstellingen inzake de creatie van arbeidsplaatsen in de diensten voor thuisverpleging in het kader van het sociaal akkoord van de non-profitsector bereikt aan de hand van de projecten die gefinancierd in het kader van het bovengenoemde koninklijk besluit van 2 juli 2009.
Indien de effectieve creatie van arbeidsplaatsen niet in overeenstemming is met de bepalingen vervat in punt 10, 4de lid, van het protocol van 13 juni 2005, kan het Verzekeringscomité prioritair overeenkomsten sluiten met projecten om alzo aan deze verplichtingen te voldoen. HOOFDSTUK 4. - Tegemoetkoming vanuit de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging
Art. 5.De tegemoetkoming van de verplichte verzekering wordt slechts toegekend aan projecten waarvan de rechthebbenden opgenomen in het project minstens 60 jaar oud zijn en die voldoen aan de definitie van kwetsbare oudere zoals bedoeld artikel 1, § 1, 6°.
Indien een project als doelgroep rechthebbenden heeft die jonger zijn dan 60 jaar en die ingevolge een chronische aandoening een zelfde zorgbehoefte hebben als kwetsbare ouderen, kan in afwijking van de bepalingen van het eerste lid ook aan deze projecten een tegemoetkoming worden toegekend op voorwaarde dat het Verzekeringscomité hiermee instemt.
Art. 6.§ 1. De tegemoetkoming zoals vastgelegd in de overeenkomst, bedoeld in artikel 2, dekt in voorkomend geval : 1° De volgende verstrekkingen verleend door loontrekkende of statutaire zorgverleners die daartoe bevoegd zijn : a) onder voorbehoud dat de specifieke voorwaarden bedoeld in § 2 zijn vervuld : de verzorging verleend door verpleegkundigen, inclusief de verpleegkundige activiteiten uitgevoerd door zorgkundigen volgens de voorwaarden vastgelegd in het koninklijk besluit van 12 januari 2006 tot vaststelling van de verpleegkundige activiteiten die de zorgkundigen mogen uitvoeren en de voorwaarden waaronder de zorgkundigen deze handelingen mogen stellen, maar met uitsluiting van de verstrekkingen die worden aangerekend via de nomenclatuur;b) de kinesitherapieverstrekkingen verleend door de daartoe bevoegde zorgverleners, met uitsluiting van de verstrekkingen die worden aangerekend via de nomenclatuur;c) de logopedieverstrekkingen verleend door de daartoe bevoegde zorgverleners, met uitsluiting van de verstrekkingen die worden aangerekend via de nomenclatuur;d) elke handeling tot reactivering en sociale re-integratie, verleend door leden van het personeel voor reactivering in de betekenis van het ministerieel besluit van 6 november 2003 tot vaststelling van het bedrag en de voorwaarden voor de toekenning van de tegemoetkoming bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, in de rust- en verzorgingstehuizen en in de rustoorden voor bejaarden;e) de ergotherapieverstrekkingen verleend door de daartoe bevoegde zorgverleners, met uitsluiting van de verstrekkingen die worden aangerekend via de nomenclatuur;2° de farmaceutische verstrekkingen met uitsluiting van de aflevering van geneesmiddelen, zuurstof, diagnostische middelen, medische voeding en medische hulpmiddelen die niet specifiek bestemd zijn voor het behoud van de oudere in zijn thuisomgeving;3° de kosten van het overleg en de coördinatie tussen de partners van het project, met inbegrip van het case management en met uitzondering van elke vorm van overleg en van coördinatie die al door de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen of door de Gemeenschappen/Gewesten wordt gefinancierd. De huisarts is een belangrijke actor in de activiteiten van overleg en coördinatie. Omwille van zijn centrale rol, en teneinde zijn deelname eraan aan te moedigen, kan het project hiervoor een jaarlijkse tegemoetkoming van maximum 80 euro per patiënt voorzien. 1. Als in die tegemoetkoming wordt voorzien, kan ze worden verkregen als de volgende voorwaarden zijn nageleefd : a) gebruik maken van het globaal medisch dossier voor elke patiënt die daarvoor toestemming geeft aan zijn huisarts;b) actief deelnemen aan overleg- en coördinatiebijeenkomsten in het bijzonder met het oog op de opmaak en uitvoering van een zorgplan;c) volledige samenwerking wat betreft het delen van informatie over de patiënt die noodzakelijk is voor het gebruik van BelRAI;4° de ontsmettingsmiddelen (uitgezonderd de ontsmettingsmiddelen voor gynaecologie, voor mond- en oogverzorging) die niet terugbetaalbaar zijn ter uitvoering van Bijlage II, hoofdstuk I tot en met IV, van het koninklijk besluit van 12 oktober 2004 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen tegemoet komt in de kosten van magistrale bereidingen en daarmee gelijkgestelde producten, de niet-geïmpregneerde verbanden, de steriele kompressen die niet terugbetaalbaar zijn ter uitvoering van Bijlage II, hoofdstuk V, van het voornoemde koninklijk besluit van 12 oktober 2004, het onderhuids en/of intramusculair injectiemateriaal (uitgezonderd insuline-spuiten);5° technische hulpmiddelen die specifiek bedoeld zijn om de oudere in zijn thuissituatie te houden, waarbij rekening gehouden wordt met de afschrijvingsregels zoals opgenomen in het standaardschema zoals bedoeld in artikel 13.De kost hiervan kan maximum 10 % bedragen van de tegemoetkoming bedoeld in artikel 21; 6° de opleiding en sensibilisering van het personeel bedoeld in punt 1° alsook van de formele of informele zorgverleners die als « andere deelnemers » rechtstreeks betrokken zijn bij de tenlasteneming van de kwetsbare oudere die in het project is opgenomen, alsook van de vrijwilligers zoals bepaald bij de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers die nodig zijn voor de uitvoering van de taken die deel uitmaken van het project met uitzondering van de opleiding voor het gebruik van het RAI-instrument en eventueel de opleiding en sensibilisering;7° de opleiding en de sensibilisering van de kwetsbare oudere die in het project is opgenomen alsook van zijn mantelzorger;8° een tegemoetkoming in de kosten voor de registratie, het beheer en de overdracht van de gegevens en de kosten in verband met de verplichtingen van het privacybeleid voor de uitwisseling en de overdracht van de gegevens voor een bedrag van 181,71 euro per patiënt (index 119,62 van 1 december 2012, basis 2004 = 100);9° een tegemoetkoming in de administratiekosten en de kosten voor facturering met een maximum van 10 % van de tegemoetkoming bedoeld in artikel 21;10° een tegemoetkoming in de verplaatsingskosten van het personeel bij de uitvoering van de taken opgesomd in punt 1° die vanaf 1 juli 2013 0,3461euro per kilometer bedraagt;11° de verzorgingsgebonden werkingskosten zoals : a) de kosten verbonden aan interventies van de andere deelnemers aan het project die niet gedekt zijn door de nomenclatuur of door een tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.b) de kosten verbonden aan de aankoop van materiaal dat noodzakelijk is gezien de uitvoering en/of de organisatie van de zorg door het project in de thuissituatie van de oudere. De kosten hiervoor kunnen maximum 10 % bedragen van de tegemoetkoming bedoeld in artikel 21. § 2. De tegemoetkoming voorzien in § 1,1° a), wordt in bepaalde specifieke omstandigheden afhankelijk gesteld van de naleving van aanvullende voorwaarden : 1° voor de projecten inzake thuisverpleging 's nachts, kan de tegemoetkoming zoals bedoeld in artikel 6 ook verpleegkundige verstrekkingen dekken waarvoor reeds een tegemoetkoming bestaat in het kader van de nomenclatuur voor zover deze verstrekkingen worden verricht tussen 22 u.en 6 u., dat zij overdag niet kunnen uitgevoerd worden en dat zij absoluut noodzakelijk zijn om de kwetsbare oudere in zijn thuissituatie te kunnen houden; 2° voor de projecten die zorgkundigen in de zin van het koninklijk besluit van 12 januari 2006 tot vaststelling van de verpleegkundige activiteiten die de zorgkundigen mogen uitvoeren en de voorwaarden waaronder de zorgkundigen deze handelingen mogen stellen, wensen aan te werven in diensten voor thuisverpleging die de forfaitaire tegemoetkoming genieten zoals voorzien in artikel 37, § 13 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging slechts toegekend indien deze projecten niet alleen beantwoorden aan de bepalingen van het bovenvermeld koninklijk besluit van 12 januari 2006 en van het koninklijk besluit van 12 januari 2006 tot vaststelling van de nadere regels om geregistreerd te worden als zorgkundige, maar eveneens aan de bepalingen van artikel 56, § 5 van de wet van 14 juli 1994 ingevoegd bij de Programmawet (I) van 27 december 2006. HOOFDSTUK 5. - Minimale kenmerken van de projecten voor alternatieve en ondersteunende zorgen en verbanden tussen projecten uit 1ste en 2e oproep
Art. 7.Een project is samengesteld uit minstens de volgende partners : 1° een inrichting bedoeld in artikel 34, eerste lid, 11° en 12° van de wet of een door de Gemeenschappen/Gewesten erkend dagverzorgingscentrum;2° een dienst voor thuisverpleging;3° een geïntegreerde dienst voor thuisverzorging (GDT) voor zover er een bestaat binnen het werkingsgebied;4° een structuur belast met de coördinatie, die daartoe reeds erkend is volgens de regelgeving van de betrokken Gemeenschap/Gewest. De lokale huisartsenkringen die actief zijn in het werkingsgebied moeten worden uitgenodigd om partner te worden in het project.
Art. 8.§ . 1. Het project garandeert een geïntegreerde en multidisciplinaire tenlasteneming waarbij de kwetsbare oudere minstens beroep kan doen op : 1° medische, paramedische en niet-medische' zorg : de (para-) medische benadering gaat gepaard met (I)ADL en psychosociale ondersteuning;2° een permanentie van 24 u/24 u waar de kwetsbare oudere of zijn mantelzorger op elk moment contact mee kan opnemen;3° een gepaste tussenkomst in geval van crisissituatie;4° een gecoördineerde multidisciplinaire tenlasteneming met respect voor de keuzevrijheid van de patiënt : er zijn verschillende disciplines actief in de zorg rond de patiënt.Het project voorziet bijkomend een functie die zich toespitst op de onderlinge afstemming, de inschakeling van bijkomende disciplines waar nodig en het verzekeren van een gerichte doorverwijzing. § . 2. Het project kan geen verstrekking ontwikkelen die reeds bestaat in het werkingsgebied. Teneinde deze bepaling en deze van § 1 te respecteren, is het project verplicht om een samenwerking aan te gaan met de structuur of de zorgverstrekker die deze verstrekking aanbiedt.
In het specifieke geval dat deze verstrekking aangeboden wordt door een project uit de 1ste oproep, zijn er 2 opties mogelijk : a) ofwel functioneert het project uit de eerste oproep los van het project uit de 2de oproep.In dit geval moet het project uit de 2de oproep beroep doen op de verstrekking van het bestaande project. De bepalingen van het artikel 1, § 1, 6°, 2e alinea in acht genomen, wordt het initiatief van de eerste oproep niet vergoed in het kader van zijn overeenkomst met het Verzekeringscomité voor de zorg aan een patiënt opgenomen in het kader van een project uit de 2e oproep. Het project uit de 1ste oproep rekent bijgevolg aan het project uit de 2de oproep een bedrag aan dat niet hoger mag liggen dan het bedrag dat men zou ontvangen hebben in het kader van zijn overeenkomst met het Verzekeringscomité; b) ofwel wordt het project uit de 1ste oproep partner in het project. Desgevallend wordt de overeenkomst met het project uit de 1ste oproep automatisch beëindigd op de dag waarop de overeenkomst tussen het project uit de 2de oproep en het Verzekeringscomité in voege treedt.
Indien het project uit de 1ste oproep geen partner is van het project, wordt ze als andere deelnemer beschouwd.
Indien een door het project gewenste innovatieve verstrekking door geen enkele zorgverlener of structuur in het werkingsgebied aangeboden wordt, kan het project dit zelf ontwikkelen.
Art. 9.De geïntegreerde en multidisciplinaire tenlasteneming, zoals bedoeld in artikel 8, § 1, vereist multidisciplinaire overlegmomenten en een coördinatie door een van de structuren zoals bedoeld in punten 3 en 4 van de eerste alinea van artikel 7.
Het project optimaliseert het op elkaar aansluiten van het overleg en de coördinatie met het oog op efficiëntie en in het belang van de patiënt. Dit houdt in dat men onder meer met de volgende factoren rekening houdt : - de respectieve wetgevingen van de Gemeenschappen/Gewesten op het vlak van coördinatie; - de naleving van de kwalificatie- en/of competentievereisten van de verschillende actoren in functie van de aard van de uit te voeren opdrachten; - het gebruik van de BelRAI gedurende de volledige tenlasteneming van de patiënt met het oog op de opstelling van het zorgplan, meer bepaald op basis van de CAP's.
Art. 10.Om de interventiekost per patiënt te beheersen, wordt het zorgaanbod berekend op een minimum aantal patiënten dat tegelijkertijd ten laste wordt genomen, vastgesteld op 25. HOOFDSTUK 6. - Overeenkomst tussen het project en het Verzekeringscomité
Art. 11.In de in artikel 2 bedoelde overeenkomst zullen de volgende elementen worden vastgelegd : 1° de identiteit van de partners van het project;2° de identiteit van de administratief coördinator, belast met administratieve en financiële relaties met het RIZIV, en de naam van de contactpersoon bedoeld in artikel 15;3° de te bereiken doelstellingen van het project;4° de beschrijving van de organisatie om deze doelstellingen te bereiken;5° de inzet van middelen om de doelstellingen te bereiken, en de kostprijs ervan;6° de garantie waarbij het personeel tijdens het voltijds equivalent dat ze zijn tewerkgesteld en gefinancierd binnen het project geen andere financiering ontvangen;7° de bepaling van de tegemoetkoming;8° de verplichting tot het sluiten van het samenwerkingsakkoord bedoeld in artikel 12;9° de regels met betrekking tot facturering en betaling;10° de regels met betrekking tot gegevensuitwisseling bedoeld in hoofdstuk 10;11° de geldigheidsduur, de opzeggingsmodaliteiten van de overeenkomst;12° de regels voor de tussentijdse herziening van de tegemoetkoming. HOOFDSTUK 7. - Samenwerkingsakkoord onder partners
Art. 12.De projecten moeten hun samenwerkingsverband beschrijven. Dat samenwerkingsverband dient geformaliseerd te worden in een samenwerkingsakkoord volgens het model dat op voorstel van de Werkgroep door het Verzekeringscomité wordt vastgelegd en waarin minstens de volgende punten zijn opgenomen : 1° de opsomming van de partners;2° de inbreng van de verschillende partners in het project;3° coördinatie, overleg, liaison en organisatie;4° het verloop van de communicatie tussen de verschillende partners;5° het gehanteerde evaluatie-instrument;6° gegevensinzameling en -doorstroming;7° het bijhouden van patiëntendossiers;8° de organisatie van een secretariaat;9° aanwending van de tegemoetkoming;10° aanduiding van een administratief coördinator, belast met administratieve en financiële relaties met het RIZIV. HOOFDSTUK 8. - Selectieprocedure
Art. 13.De partners van een project van alternatieve en ondersteunende zorg die kandidaat zijn voor de ondertekening van een overeenkomst met het Verzekeringscomité onder de voorwaarden die in dit besluit zijn vastgesteld, moeten hun project bij het RIZIV, Tervurenlaan 211, 1150 Brussel indienen binnen de 91 dagen na de inwerkingtreding van dit koninklijk besluit in het Belgisch Staatsblad, zowel op papier als elektronisch op het e-mailadres protocol3@riziv.fgov.be.
Art. 14.Het Verzekeringscomité legt een standaardschema vast dat door de initiatiefnemers van de projecten moet worden gebruikt bij de indiening van hun kandidatuur. Daarbij zal het omschrijvingen hanteren betreffende ondermeer de aanduiding van de doelgroep, de inclusiecriteria voor ouderen, de te gebruiken instrumenten, de partners, het overleg en de coördinatie en het werkingsgebied.
Art. 15.Bij de kandidatuurstelling moet een instelling of dienst die over een RIZIV-identificatienummer beschikt worden aangeduid als administratief coördinator. Binnen deze instelling of dienst zal een persoon worden aangeduid die zal fungeren als contactpersoon naar het RIZIV toe. De tegemoetkoming zal worden gestort op het rekeningnummer van deze instelling of dienst.
Indien de administratief coördinator een ROB, een RVT of een GDT is, wordt het project toegewezen aan de Gemeenschap/Gewest die de erkenning heeft gegeven aan die instelling of dienst.
Indien de administratief coördinator een dienst voor thuisverpleging is, wordt de Gemeenschap/Gewest waaraan het project wordt toegewezen bepaald op basis van het adres van de vestigingseenheid gekozen door deze dienst. Indien het gaat om een Dienst voor thuisverpleging met adres in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, dan dient dit project, op basis van de taal waarin het project wordt ingediend, zelf, in functie van zijn organisatie, te bepalen of het wordt toegewezen aan de Vlaamse Gemeenschap of aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Een project dat in het Frans wordt ingediend zal aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (FGC of GGC) toebehoren; een project dat in het Nederlands wordt ingevoerd, zal in functie van de keuze van dat project, ofwel aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (GGC) ofwel aan de Vlaamse Gemeenschap toebehoren.
Art. 16.De ingediende projecten zullen worden beoordeeld op basis van formele en inhoudelijke criteria.
Art. 17.Het Verzekeringscomité beslist of de ingediende projecten voldoen aan de volgende formele criteria nadat het advies van de Gemeenschap/Gewest werd gevraagd. Deze overheden gaan na of : 1° het project is ingediend binnen de voorziene termijn;2° bij de indiening zit : a) een beschrijving van de doelgroep en van het werkingsgebied;b) een beschrijving van de doelstelling, van de aan te bieden zorg en van de te verwachten resultaten;c) een beschrijving van de partners en van de andere deelnemers en hun opdrachten;d) een financiële analyse;3° ingeval afwijking wat de leeftijd betreft vereist is, de aanvraag hiertoe aanwezig is;4° het project past binnen één van de categorieën bedoeld in artikel 3 en voldoet aan de verdeling van de RVT-equivalenten zoals bedoeld in artikel 4.5° het project een voorstel doet waarbij de wijze van coördinatie en overleg en de financiering ervan overeenkomen met de regelgeving in de betrokken Gemeenschap/Gewest.Uit de financiële analyse blijkt dat het project geen tegemoetkoming vraagt voor activiteiten van coördinatie en overleg die reeds door de Gemeenschappen/Gewesten worden ten laste genomen.
Art. 18.Om tegemoet te komen aan de doelstellingen bedoeld in artikel 2, zullen de projecten die voldoen aan de formele voorwaarden bedoeld in artikel 17 door het Verzekeringscomité worden geëvalueerd op basis van de volgende 5 inhoudelijke criteria : 1° beschrijving van de doelstelling, van de mate waarin de aan te bieden zorg innovatief is en van de te verwachten resultaten : maximum 50 punten;2° beschrijving van de partners en van de andere deelnemers en hun opdrachten in het project, onder andere, hun diversiteit, complementariteit en de eventuele betrokkenheid van een gebruikersvereniging die een band heeft met de doelgroep van het project : maximum 25 punten;3° beschrijving van de wijze van overleg en coördinatie op individueel patiëntniveau alsook de voorziene organisatie binnen het project opdat het multidisciplinair gebruik van BelRAI kan verzekerd worden : maximum 15 punten;4° financiële analyse en voorstel van tegemoetkoming : maximum 15 punten;5° beschrijving van de doelgroep en het werkingsgebied : maximum 10 punten. Het Verzekeringscomité omschrijft, op voorstel van de Werkgroep, wat onder deze criteria wordt verstaan.
Art. 19.§ 1. Er worden voor de evaluatie van de ingediende projecten 4 jury's opgericht : 1 voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 1 voor de Duitstalige Gemeenschap, 1 voor de Vlaamse Gemeenschap en 1 voor het Waalse Gewest.
Deze jury's worden voorgezeten door de leidend ambtenaar van de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering of door een door hem aangeduide ambtenaar.
De jury's worden als volgt samengesteld : 1° 3 effectieve en 3 plaatsvervangende leden, vertegenwoordigers van de administraties;2° 3 effectieve en 3 plaatsvervangende leden, vertegenwoordigers van de verzekeringsinstellingen;3° 3 effectieve en 3 plaatsvervangende leden, vertegenwoordigers van de zorgverleners (GDT, ROB/RVT en Diensten voor thuisverpleging). De effectieve en plaatsvervangende leden bedoeld in het vorige lid worden aangeduid door het Verzekeringscomité, op voorstel van de Werkgroep. § 2. Elke groep bedoeld in § 1, derde lid, evalueert de ingediende projecten op de criteria bedoeld in de artikel 18 en kent per criterium een score toe.
De score van de drie groepen worden overgemaakt aan de voorzitter van de jury, die per criterium bedoeld in artikel 18 het gemiddelde van de drie scores neemt en de totaalscore per project berekent.
Indien blijkt dat het percentage van één van de groepen voor één of meerdere criteria van eenzelfde project minder dan 50 % bedraagt of de totaalscore minder dan 60 % bedraagt of dat het percentage van twee of meerdere groepen voor één of meerdere criteria of voor de totaalscore van eenzelfde project met 40 of meer verschilt, dient de jury hierover te beraadslagen en kunnen de punten eventueel worden aangepast. De jury moet eveneens beraadslagen zodra één groep het vraagt.
Na het berekenen van de totaalscore deelt de voorzitter deze per ingediend project mee aan de Werkgroep.
Art. 20.Het Verzekeringscomité stelt, op voorstel van de Werkgroep, de projecten vast waarmee een overeenkomst, zoals bedoeld in artikel 2, kan worden gesloten.
Om in aanmerking te komen moet een project, voor de criteria bedoeld in artikel 18, minstens 69 punten behalen op 115 en minstens de helft scoren voor elk criterium.
Van de projecten die in aanmerking komen wordt een selectie gemaakt op basis van de totaalscore van het project, van het aantal beschikbare RVT-equivalenten per Gemeenschap/Gewest en van de prioriteiten die per categorie zijn vastgelegd in artikel 4.
In geval van ex aequo, worden de betrokken projecten gerangschikt op basis van de punten behaald op het inhoudelijk criterium bedoeld in artikel 18, 1°. Indien deze vergelijking evenmin toelaat een onderscheid te maken tussen de betrokken projecten, wordt gekeken naar de scores behaald op de andere criteria vermeld in artikel 18, in de volgorde dat zij zijn opgenomen in dit artikel.
Indien blijkt dat niet alle beschikbare RVT-equivalenten voor een Gemeenschap/Gewest zijn toegewezen aan projecten, kan het Verzekeringscomité beslissen deze ofwel toe te voegen aan het budget bestemd voor de ontwikkeling en de ondersteuning van de implementatie van het BelRAI-instrument voorzien in punt 2.1 van het Aanhangsel nr. 7 bij het Protocolakkoord nr. 3 gesloten op 13 juni 2005 tussen de Federale Overheid en de Overheden bedoeld in artikelen 128, 130, 135 en 138 van de Grondwet, betreffende het te voeren ouderenzorgbeleid, inzake de alternatieve en ondersteunende zorgvormen, ofwel te gebruiken in het kader van een derde projectoproep. HOOFDSTUK 9. - Bepalen van de tegemoetkoming
Art. 21.De berekening van de tegemoetkoming gebeurt door de Dienst voor Geneeskundige Verzorging van het RIZIV, ondermeer op basis van de financiële gegevens die zijn opgenomen in de voorstellen van projecten. HOOFDSTUK 1 0. - Rapportering en gegevensuitwisseling
Art. 22.De projecten waarmee een overeenkomst, zoals bedoeld in artikel 2, wordt gesloten, zijn verplicht om gegevens en rapporten te bezorgen.
Art. 23.De projecten dienen een dubbel rapporteringsysteem te hanteren : 1° ten aanzien van het RIZIV : de aard van de gegevens die halfjaarlijks en die in de tussentijdse en definitieve rapporten aan het RIZIV moeten worden bezorgd, evenals de vorm van deze rapporten, worden vastgelegd in de Overeenkomst met het Verzekeringscomité;2° ten aanzien van de wetenschappelijke equipe, door het RIZIV belast met de opvolging van de projecten : de gegevens die aan de wetenschappelijke equipe moeten worden bezorgd, moeten toelaten om de projecten van alternatieve en ondersteunende zorg voor kwetsbare ouderen wetenschappelijk te evalueren.Deze evaluatie omvat de volgende elementen : a) een evaluatie van de patiënten door middel van de volgende instrumenten die ter beschikking staan op de website BelRAI, via het E-Health platform : 1.InterRAI Resident Assessment Instrument Home Care (BelRAI-HC); 2. schaal voor het meten van de levenskwaliteit : WHOQoL-8;3. evaluatieschaal voor het meten van de werklast van de mantelzorger : Zaritburden interview -12;4. een economische vragenlijst om de kostprijs te meten van de diensten en van de zorg aan de rechthebbende die thuis wenst te blijven, alsook de kostprijs voor de belangrijkste mantelzorger. Hieronder wordt eveneens de kost voor de overheid bedoeld; b) een jaarlijkse projectevaluatie voor de eerste keer na 3 maand werking;c) een evaluatie van het implementatieproces voor een aantal geselecteerde projecten; d) een registratie van persoonlijke gegevens in de applicatie beschikbaar op http://p3.belrai.org, teneinde de ouderen die in het project ten laste worden genomen te kunnen identificeren.
De modaliteiten voor deze gegevensregistraties worden bepaald in de Overeenkomst met het Verzekeringscomité.
Art. 24.In de overeenkomst met het Verzekeringscomité zullen de termijnen worden bepaald waarbinnen rapporten moeten worden overgemaakt. Op basis van deze rapporten kan het Verzekeringscomité beslissen om de financiering aan te passen. HOOFDSTUK 1 1. - Financiering van de projecten
Art. 25.De projecten waarmee een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 2 wordt gesloten, ontvangen een tegemoetkoming. Deze tegemoetkoming kan rechtstreeks door het RIZIV worden gestort aan het project. Vanaf een datum bepaald door het Verzekeringscomité en die minstens 3 maanden van tevoren aan het project werd meegedeeld, gebeurt de financiering van deze tegemoetkoming door de verzekeringsinstellingen. Daartoe moet er per patiënt een factuur worden ingediend bij zijn verzekeringsinstelling. Deze tegemoetkoming kan worden uitgedrukt in termen van een zorgperiode of een zorgpakket.
Art. 26.§ 1. De projecten waarmee een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 2 wordt gesloten, ontvangen binnen de maand na ondertekening van de overeenkomst, bovenop de tegemoetkoming bedoeld in artikel 21, een eenmalige opstarttegemoetkoming. § 2. Deze eenmalige opstarttegemoetkoming wordt als volgt berekend : a) voor de projecten die, zoals voorzien in artikel 8, § 2,b) een of meerdere projecten uit de eerste oproep integreren als partner, bedraagt de eenmalige opstarttegemoetkoming 15 % van het verschil tussen de tegemoetkoming bedoeld in artikel 21 en het vrijgekomen budget na opzegging van de overeenkomst(en) van het(de) betrokken project(en) uit de eerste oproep, zoals voorzien in het artikel 4, § 2, 2e lid;b) voor de andere projecten bedraagt de eenmalige opstarttegemoetkoming 15 % van de tegemoetkoming bedoeld in artikel 21.
Art. 27.Deze financiering wordt toegekend voor een periode van maximum 48 maanden te beginnen vanaf de datum van ondertekening van de in artikel 2 bedoelde overeenkomsten.
Art. 28.Dit besluit treedt in werking op 1 september 2013.
Art. 29.De minister bevoegd voor Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 17 augustus 2013.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, Mevr. L. ONKELINX
Bijlage « De Edmonton-schaal voor kwetsbaarheid »
EDMONTON FRAIL SCALE De gemaakte evaluatie samenvatten en de punten optellen
Optellen Score : /17
((0-3 : niet kwetsbaar; 4-5 : een beetje kwetsbaar; 6-8 : matig kwetsbaar; 9-17 : ernstig kwetsbaar)
Domein
Item
0 punten
1 punt
2 punten
Cognitief functioneren
Stelt u zich voor dat deze cirkel een klok is. Ik vraag u om de cijfers op de juiste plaats te zetten en om vervolgens de wijzers op 11.10 uur te zetten.
Geen fouten
Kleine fouten met betrekking tot de plaatsing
Andere fouten
Algemene gezondheid
Hoeveel maal bent u het afgelopen jaar in het ziekenhuis opgenomen?
0
1-2
3 of meer
Hoe vindt u uw gezondheid in het algemeen ?
Uitstekend, zeer goed, goed
Behoorlijk, redelijk
Slecht
Functionele zelfstandigheid
Voor hoeveel van de volgende 8 activiteiten heeft u hulp nodig : verplaatsingen, boodschappen, bereiding van de maaltijden, het huishouden doen, telefoneren, uw geneesmiddelen beheren, uw financiën beheren, de was doen
0-1
2-4
5-8
Sociale ondersteuning
Indien u hulp nodig heeft, kunt u dan op iemand rekenen die bereid is om u te helpen en die in staat is om u te helpen ?
Altijd
Soms
Nooit
Gebruikte geneesmiddelen
Neemt u regelmatig 5 of meer voorgeschreven geneesmiddelen in ?
Neen
Ja
Vergeet u soms een voorgeschreven geneesmiddel in te nemen ?
Neen
Ja
Voeding
Heeft u onlangs gewicht verloren waardoor uw kleren te groot waren ?
Neen
Ja
Humeur
Voelt u zich vaak droevig of gedeprimeerd ?
Neen
Ja
Continentie
Verliest u ongewild urine ?
Neen
Ja
Functionele performantie
« Up and go »-test met chronometer. (Neem rustig plaats op deze stoel, sta recht, wandel drie meter tot aan het merkteken en keer terug om weer te gaan zitten)
0-10 sec
11-20 sec
> 20 sec, of met hulp, of weigering
Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 17 augustus 2013.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, Mevr. L. ONKELINX