gepubliceerd op 30 januari 2009
Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 113, 131septies, 133 en 144 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering en tot invoeging van de artikelen 131septies/1 en 131septies/2 in hetzelfde besluit
15 JANUARI 2009. - Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 113, 131septies, 133 en 144 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering en tot invoeging van de artikelen 131septies/1 en 131septies/2 in hetzelfde besluit
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, artikel 7, § 1, derde lid, i), vervangen bij de wet van 14 februari 1961 en p), ingevoegd bij de wet van 30 december 2001 en gewijzigd bij de wetten van 23 december 2005 en 24 juli 2008;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, de artikelen 113, § 1, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 juni 2005, 131septies, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juli 2000 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 juli 2001 en 19 december 2001, 133, § 1, 13°, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juli 2000 en 144, § 2, eerste lid, 10°, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 11 juni 2002;
Gelet op de adviezen van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, gegeven op 21 februari 2008, 6 maart 2008 en 20 maart 2008;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 6 oktober 2008;
Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting van 25 november 2008;
Gelet op advies 45.548/1 van de Raad van State, gegeven op 22 december 2008, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 113, § 1, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 juni 2005, wordt de eerste zin vervangen als volgt : « § 1. De bedragen van de uitkeringen vermeld in de onderhavige afdeling en de bedragen bedoeld in de artikelen 127, 129bis tot 129quater, 131bis, § 2 en § 2bis en 131septies /1 zijn gekoppeld aan de spilindex 103,14 geldend op 1 juni 1999 (basis 1996 = 100). »
Art. 2.In artikel 131septies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juli 2000 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 juli 2001 en 19 december 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2 wordt opgeheven;2° § 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.De in dit artikel bedoelde toeslag is cumuleerbaar met de toeslag bedoeld in artikel 131. »
Art. 3.In hetzelfde besluit wordt een artikel 131septies /1 ingevoegd, luidend als volgt : « Art. 131septies /1. § 1. In uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, p), van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, kan een werkhervattingstoeslag, kinderopvangtoeslag genaamd, toegekend worden aan de sociaal verzekerde die het werk als loontrekkende hervat of zich als zelfstandige in hoofdberoep vestigt, indien gelijktijdig voldaan wordt aan volgende voorwaarden : 1° hij wordt bij de aanvang van de tewerkstelling als loontrekkende of bij zijn vestiging als zelfstandige in hoofdberoep beschouwd als een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze sinds ten minste drie maanden, gerekend van datum tot datum, rekening houdend met de datum van de recentste uitkeringsaanvraag als volledig werkloze;2° hij heeft bij de aanvang van de tewerkstelling als loontrekkende of bij zijn vestiging als zelfstandige in hoofdberoep de hoedanigheid van werknemer met gezinslast in de zin van artikel 110, § 1, eerste lid, 2°, a) ;3° hij voldoet aan de voorwaarden van paragraaf 2 of paragraaf 3 van onderhavig artikel. Voor de toepassing van het eerste lid, 1° worden de periodes die geen onderbreking van het genot van de uitkeringen vormen in de zin van artikel 133, § 1, 2°, gelijkgesteld met periodes van uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid. § 2. De sociaal verzekerde bedoeld in paragraaf 1 moet bijkomend de volgende voorwaarden gelijktijdig vervullen : 1° hij hervat het werk als loontrekkende;2° de overeengekomen arbeidsregeling bedraagt gemiddeld per week ten minste achttien uren of ten minste de helft van het normaal gemiddeld wekelijks aantal arbeidsuren van de maatman;3° de arbeidsovereenkomst geldt voor een onbepaalde duur of voor een bepaalde duur van tenminste één maand of de werknemer toont aan dat de werkelijke ononderbroken duur van tewerkstelling bij de betreffende werkgever ten minste één maand bedroeg. § 3. De sociaal verzekerde bedoeld in paragraaf 1 moet bijkomend de volgende voorwaarden gelijktijdig vervullen : 1° hij vestigt zich als zelfstandige in hoofdberoep;2° hij verbindt er zich toe gedurende de periode van zes maanden volgend op de periode tijdens dewelke hij in dienst was bij een werkgever, geen diensten te verrichten als zelfstandige ten voordele van of in opdracht van deze werkgever of van de groep waartoe de werkgever behoort. § 4. De kinderopvangtoeslag wordt niet toegekend aan de werknemer die in de periode van zes maanden voorafgaand aan het tijdstip van de werkhervatting, reeds in dienst was van dezelfde werkgever of van de groep waartoe de werkgever behoort met een tewerkstelling die voldoet aan de voorwaarden van de paragrafen 1 en 2, behalve indien hij gedurende deze periode reeds gerechtigd was op de kinderopvangtoeslag. § 5. De kinderopvangtoeslag bedraagt 61,53 euro per kalendermaand. Hij kan uitbetaald worden indien de sociaal verzekerde gelijktijdig de volgende voorwaarden vervult : 1° hij heeft de eerste dag van de betreffende kalendermaand nog steeds de hoedanigheid van werknemer met gezinslast in de zin van artikel 110, § 1, eerste lid, 2°, a) ;2° hij is in de loop van de betreffende kalendermaand nog steeds verbonden door een arbeidsovereenkomst bedoeld in paragraaf 2 of nog steeds gevestigd als zelfstandige in hoofdberoep in de zin van paragraaf 3;3° hij heeft voor de betreffende kalendermaand noch een uitkering als volledig werkloze overeenkomstig een uitkeringsstelsel voorzien in artikel 100 of 103, noch een uitkering in het kader van een volledige of gedeeltelijke beroepsloopbaanonderbreking of in het kader van het tijdskrediet, noch een uitkering in het kader van de ziekte- en invaliditeitsverzekering als volledig werkloze, ontvangen;4° hij behoort niet tot de categorieën bedoeld in artikel 28, § 3;5° hij bevindt zich niet in een situatie waarin hij in toepassing van de artikelen 64, 65, § 1, 66 en 67 gedurende de volledige betreffende maand niet meer gerechtigd zou zijn op uitkeringen. De kinderopvangtoeslag geldt ten belope van een krediet van twaalf maanden. Er wordt een nieuw krediet van twaalf maanden toegekend indien er tussen het tijdstip van de nieuwe indiensttreding, waarvoor de kinderopvangtoeslag wordt aangevraagd, en de laatste maand waarvoor een kinderopvangtoeslag werd uitbetaald, een periode van ten minste vierentwintig kalendermaanden gelegen is. ».
Art. 4.In hetzelfde besluit wordt een artikel 131septies /2 ingevoegd, luidend als volgt : « Art. 131septies /2. § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder : 1° toeslag : de kinderopvangtoeslag bedoeld in artikel 131septies /1;2° aanvang van de tewerkstelling : de werkhervatting als loontrekkende in de zin van artikel 131septies of artikel 131septies /1, § 2 of de vestiging als zelfstandige in de zin van artikel 131septies /1, § 3. § 2. De toeslag wordt slechts toegekend vanaf de datum van de aanvraag mits indiening van een uitkeringsaanvraag overeenkomstig artikel 133, § 1, 13°. Dit dossier moet ingediend worden ten vroegste in de loop van de maand die de aanvang van de tewerkstelling voorafgaat en uiterlijk binnen de periode van twee maanden te rekenen vanaf de eerste dag van de maand volgend op deze waarin de tewerkstelling een aanvang neemt. Indien de loontrekkende werknemer zich beroept op het feit dat de werkelijke ononderbroken duur van de tewerkstelling bij de betreffende werkgever ten minste één maand bedroeg, gaat de termijn in vanaf de eerste dag van de maand volgend op deze waarin deze duur bereikt werd. De aanvang van de tewerkstelling wordt beschouwd als een wijzigende gebeurtenis voor de toepassing van artikel 148, 3°.
De werknemer die overeenkomstig het vorige lid een uitkeringsaanvraag heeft ingediend, moet aangifte doen van gebeurtenissen die een beletsel vormen voor de toekenning van de toeslag, op de wijze en binnen de termijnen geldend voor de aangifte van een wijzigende gebeurtenis.
De aanvraag en de aangifte bedoeld in de vorige leden geschieden door middel van een verklaring waarvan het model wordt vastgesteld door het beheerscomité. § 3. In afwijking van artikel 160, § 1, derde lid, stelt de uitbetalingsinstelling het recht voor de beschouwde maand vast op grond van dit artikel, zonder dat een verantwoordingsstuk moet worden ingediend, uitgaande van de veronderstelling dat de werkloze verder voldoet aan de vereisten voor de toekenning van de toeslag, tot op het tijdstip waarop zij een uitkeringsaanvraag als volledig werkloze of een aangifte van een wijzigende gebeurtenis ontvangt. § 4. Voor de toepassing van artikel 148, 1°, op grond waarvan een nieuwe uitkeringsaanvraag moet worden ingediend na een onderbreking van het genot van de uitkeringen, wordt abstractie gemaakt van de betaling van de toeslag. § 5. De toeslag wordt, in afwijking van artikel 27, 4°, niet als een uitkering beschouwd voor de toepassing van de artikelen 38, § 1, eerste lid, 1°, 42, 79, § 4, 89, 92, 93 en 97. § 6. De periode tijdens dewelke de werknemer statutair tewerkgesteld is, wordt voor de toepassing van artikel 131septies en artikel 131septies /1 gelijkgesteld met een periode tijdens dewelke de werknemer verbonden is door een arbeidsovereenkomst. § 7. De toeslag is niet cumuleerbaar met de werkhervattingtoeslag bedoeld in de artikelen 129bis tot 129quater. »
Art. 5.Artikel 133, § 1, 13°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juli 2000, wordt vervangen als volgt : « 13° de werknemer die de kinderopvangtoeslag bedoeld in artikel 131septies /1 aanvraagt; dit dossier bevat een kopie van de arbeidsovereenkomst of een bewijs van aansluiting bij een sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen. ».
Art. 6.Artikel 144, § 2, eerste lid, 10°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijke besluit van 11 juni 2002, wordt vervangen als volgt : « 10° het recht op een toeslag wordt ontzegd op grond van de artikelen 129bis tot 129quater, en 131septies of 131septies /1 ».
Art. 7.Dit besluit treedt in werking op 1 februari 2009 en is van toepassing op elke werkhervatting als loontrekkende of vestiging als zelfstandige in hoofdberoep ten vroegste vanaf die datum.
De werknemer die reeds een kinderopvangtoeslag genoot in toepassing van artikel 131septies, § 2, zoals van kracht vóór de inwerkingtreding van dit besluit, kan slechts een kinderopvangtoeslag genieten in toepassing van dit besluit indien er tussen het tijdstip van de nieuwe indiensttreding als loontrekkende of van de vestiging als zelfstandige, waarvoor de kinderopvangtoeslag wordt aangevraagd, en de tewerkstelling waarvoor een kinderopvangtoeslag werd uitbetaald in toepassing van artikel 131septies zoals van kracht vóór de inwerkingtreding van dit besluit, een periode van ten minste vierentwintig kalendermaanden gelegen is.
Art. 8.De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 15 januari 2009.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET