Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 14 december 2007
gepubliceerd op 21 december 2007

Koninklijk besluit tot vaststelling van het bijzonder reglement voor de arbeidsrechtbank te Leuven

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2007010084
pub.
21/12/2007
prom.
14/12/2007
ELI
eli/besluit/2007/12/14/2007010084/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

14 DECEMBER 2007. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het bijzonder reglement voor de arbeidsrechtbank te Leuven


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Gerechtelijk Wetboek, inzonderheid op de artikelen 81 tot en met 83, 86 tot en met 93, 95, 96, 334 tot en met 339;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 augustus 1985 tot vaststelling van het bijzonder reglement voor de arbeidsrechtbank te Leuven;

Gelet op de adviezen van de eerste voorzitter van het arbeidshof te Brussel, van de eerste voorzitter van het hof van beroep te Brussel, van de procureur-generaal te Brussel, van de voorzitter van de arbeidsrechtbank te Leuven, van de arbeidsauditeur te Leuven, van de hoofdgriffier van de arbeidsrechtbank te Leuven en van de stafhouder van de Orde van advocaten te Leuven;

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Besluit :

Artikel 1.De arbeidsrechtbank te Leuven bestaat uit : - zes kamers waaronder één kamer met één rechter; - één kamer voor kort geding; - één bureau voor rechtsbijstand.

Art. 2.Verdeling van de bevoegdheden van de kamers. § 1. Bepalingen van algemene aard : De kamers 1 tot en met 5 zijn bevoegd, elk binnen hun bevoegdheidskader of overeenkomstig de verdeling gedaan door de voorzitter, voor de zaken bepaald in de artikelen 1724 e.v. van het Gerechtelijk Wetboek inzake bemiddeling.

Bovendien neemt elke kamer, overeenkomstig de verdeling gedaan door de voorzitter en voor zover zij in huidig bijzonder reglement niet zijn gespecificeerd, kennis van de andere zaken, waarvan de arbeidsgerechten kennis nemen krachtens wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen betreffende aangelegenheden die niet genoemd zijn in de artikelen 578 tot 583 van het Gerechtelijk Wetboek. § 2. De 1e kamer neemt hoofdzakelijk kennis van de geschillen i.v.m. de individuele arbeidsrelaties, in de artikelen 3 en 5 van huidig bijzonder reglement verder onderverdeeld in 1e kamer A (arbeiders) en 1e kamer B (bedienden), conform artikel 81 Gerechtelijk Wetboek en meer bepaald : a) van de zaken genoemd in de artikelen : - 578 van het Gerechtelijk Wetboek, met uitzondering van artikel 578, 12°, b, en van artikel 578, 14°; - 582, 3°, 4°, 5° (m.b.t. de individuele arbeidsrelaties), 6° en 8° van het Gerechtelijk Wetboek; b) van de zaken in toepassing van de wet van 19 maart 1991 houdende bijzondere ontslagregeling voor de personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen alsmede voor de kandidaat-personeelsafgevaardigden;c) van de geschillen betreffende het conventioneel brugpensioen van arbeiders en bedienden voor wat de contractuele relatie tussen werkgever en werknemer betreft. § 3. De 2e kamer neemt in hoofdzaak kennis van de geschillen i.v.m. de maatschappelijke zekerheid van werknemers en meer bepaald : - van de zaken genoemd in de artikelen 580, 582, 5° (m.b.t. het sociaal statuut) en 7° (o.m. ook m.b.t. de onthaalouders - koninklijk besluit 26 maart 2003) van het Gerechtelijk Wetboek; - van de zaken genoemd in het artikel 583 van het Gerechtelijk Wetboek en inzonderheid wat betreft de toepassing op werkgever en/of werknemer van de administratieve sancties en van de administratieve geldboeten bedoeld in de wet van 30 juni 1971; - van de geschillen betreffende het sociaal statuut van de kunstenaars wanneer het werknemers betreft (programmawet van 24 december 2002); - van de geschillen over de toepassing van het decreet van 30 april 2004 houdende het Handvest van de werkzoekende en zijn uitvoeringsbepalingen en meer bepaald in toepassing van artikel 20. § 4. De 3e kamer neemt hoofdzakelijk kennis van geschillen i.v.m. de sociale zekerheid en bijdragen van zelfstandigen en meer bepaald van de zaken genoemd in de artikelen : - 578, 12°, b, van het Gerechtelijk Wetboek; - 581 van het Gerechtelijk Wetboek; - 583, 1e lid, van het Gerechtelijk Wetboek voor wat betreft de toepassing op de zelfstandige van de administratieve sancties en van de administratieve geldboeten bedoeld in de wet van 30 juni 1971.

De kamer neemt ook kennis van de geschillen betreffende het sociaal statuut van de kunstenaars die betrekking hebben op de zelfstandigen (programmawet 24 december 2002). § 5. De 4e kamer neemt hoofdzakelijk kennis van de geschillen i.v.m. arbeidsongevallen en beroepsziekten en meer bepaald : - van de zaken genoemd in het artikel 579 van het Gerechtelijk Wetboek, en - van de zaken in toepassing van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 en meer bepaald ook in toepassing van haar artikel 45. § 6. De 5e kamer neemt hoofdzakelijk kennis van de geschillen i.v.m. personen met een handicap en sociale reclassering van de minder-validen en meer bepaald van de zaken genoemd in het artikel 582, 1° en 2° van het Gerechtelijk Wetboek. § 7. De 6e kamer, bestaande uit één rechter in de arbeidsrechtbank, neemt hoofdzakelijk kennis van de zaken van collectieve schuldenregeling en meer bepaald : - van de zaken genoemd in het artikel 578, 14° van het Gerechtelijk Wetboek, en - van de geschillen bedoeld bij artikel 52, § 3, van het koninklijk besluit van 14 juli 1994 houdende coördinatie van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkering.

Art. 3.Zittingen. § 1. Op maandbasis houden de volgende kamers zitting : - de 1e kamer A (arbeiders) op de derde vrijdag, om 9 uur; - de 1e kamer B (bedienden) op de 1e, 2e, 3e en 4e donderdag, om 9 uur; - de 2e kamer op de 1e, 2e, 3e en 4e maandag, om 9 uur, en de 1e en 4e dinsdag, om 9 uur; - de 3e kamer op de 1e vrijdag, om 9 uur; - de 4e kamer op de 2e en 3e dinsdag, om 9 uur; - de 5e kamer op de 2e en 4e vrijdag, om 9 uur; - de 6e kamer op de 1e, 2e, 3e en 4e woensdag, om 9 uur. § 2. De zitting in kort geding en die waarop de procedureregels inzake kort geding van toepassing zijn alsmede de zaken in toepassing van de artikelen 587bis, 587ter en 587quater van het Gerechtelijk Wetboek, worden gehouden door de voorzitter van de arbeidsrechtbank of een door hem aan te duiden plaatsvervanger op woensdag, om 10 uur.

Indien de procedure dit echter vereist, kan de voorzitter ook op andere dagen kennis nemen van de vorderingen ingesteld krachtens artikel 587bis, 587ter en 587quater van het Gerechtelijk Wetboek. § 3. Het bureau voor rechtsbijstand houdt zitting op woensdag, om 11 uur. § 4. De verschijningen tot minnelijke schikking (artikel 731 e.v. van het Gerechtelijk Wetboek) gebeuren op de 3e vrijdag van de maand, om 11 uur, wat betreft de geschillen inzake werknemers-arbeiders.

De verschijningen tot minnelijke schikking (artikel 731 e.v. van het Gerechtelijk Wetboek) gebeuren op de 1e, 2e, 3e en 4e donderdag van de maand, om 11 uur, wat betreft de geschillen inzake werknemers-bedienden.

Art. 4.§ 1. De kamers kunnen, naargelang van de behoeften van de dienst, buitengewone zittingen houden, waarvan zij zelf de dagen en de uren bepalen in overleg met de voorzitter van de arbeidsrechtbank. § 2. In het belang van de dienst kan de voorzitter van de arbeidsrechtbank, van ambtswege, na het advies van de arbeidsauditeur en de hoofdgriffier te hebben ingewonnen, bij beschikking beslissen dat één of meer kamers bijkomende zittingen houden op de dagen en de uren die hij vaststelt. § 3. Indien de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan de voorzitter van de arbeidsrechtbank, van ambtswege en bij beschikking, na het advies van de arbeidsauditeur en van de hoofdgriffier te hebben ingewonnen, beslissen : - het aantal kamers, hun bevoegdheid en het aantal zittingen voorlopig te wijzigen, voor zover deze wijziging niet de opheffing van de betrokken kamers tot gevolg heeft; - het aanvangsuur van de zittingen te wijzigen.

Art. 5.Inleidingen. § 1. De inleidingen geschieden : - voor de 1e kamer : - 1e kamer A : op de 3e vrijdag van de maand, om 9 uur, voor de geschillen in het kader van haar hierboven vermelde bevoegdheden wanneer de betrokken werknemer een arbeider is (cfr. artikel 81 Gerechtelijk Wetboek); - 1e kamer B : op de 1e, 2e, 3e en 4e donderdag van de maand om 9 uur, voor de geschillen in het kader van haar hierboven vermelde bevoegdheden wanneer de betrokken werknemer een bediende is (cfr. artikel 81 Gerechtelijk Wetboek); - voor de 2e kamer : - op de 4e maandag van de maand, om 9 uur, inzake de aangelegenheden genoemd in het artikel 580 van het Gerechtelijk Wetboek m.b.t. de geschillen betreffende de verplichtingen van de werkgevers en van de personen die met hen hoofdelijk aansprakelijk zijn gesteld voor de betaling van de bijdragen opgelegd door de wetgeving inzake sociale zekerheid, en - op de 1e, 2e en 3e maandag van de maand, om 9 uur, wat alle andere geschillen betreffen die onder haar bevoegdheid vallen; - voor de 3e kamer op de 1e vrijdag van de maand, om 9 uur; - voor de 4e kamer op de 2e en 3e dinsdag van de maand, om 9 uur; - voor de 5e kamer op de 2e en 4e vrijdag van de maand, om 9 uur; - voor de 6e kamer op de 1e, 2e, 3e en 4e woensdag van de maand, om 9 uur. § 2. De inleidingen van zaken in kort geding, van zaken waarop de procedureregels inzake kort geding van toepassing zijn alsmede van zaken in toepassing van de artikelen 587bis, 587ter en 587quater van het Gerechtelijk Wetboek, gebeuren op woensdag, om 10 uur. § 3. De inleidingen van de andere zaken waarvan de arbeidsgerechten kennis nemen krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen betreffende aangelegenheden die niet genoemd zijn in de artikelen 578 tot 583 van het Gerechtelijk Wetboek en niet gespecificeerd worden in huidig bijzonder reglement, geschieden voor de 2e kamer op de eerste, tweede of derde maandag van de maand, om 9 uur.

Art. 6.De voorzitter van de arbeidsrechtbank bepaalt, na het advies van de arbeidsauditeur te hebben ingewonnen, de dagen en uren van de vakantiezittingen en wijst in een beschikking de magistraten aan die er zitting dienen te nemen; de voorzitter kan ten allen tijde die lijst wijzigen met het oog op de behoeften van de dienst.

Art. 7.Het koninklijk besluit van 20 augustus 1985 tot vaststelling van het bijzonder reglement voor de arbeidsrechtbank te Leuven, wordt opgeheven.

Art. 8.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2008.

Art. 9.Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Werkgelegenheid en Arbeid worden, ieder wat hen betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 14 december 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, P. VANVELTHOVEN

^