gepubliceerd op 24 september 2004
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming
13 SEPTEMBER 2004. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, laatst gewijzigd bij de programmawet van 22 december 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming, laatst gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 mei 2003, inzonderheid op de artikelen 1, 4, 8, 8bis, 9, 9bis en 9ter ;
Gelet op het advies van de Nationale Hoge Raad voor personen met een handicap, gegeven op 16 februari 2004;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 24 maart 2004;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 8 juni 2004.;
Gelet op het advies nr 37.490/3 van de Raad van State, gegeven op 6 juli 2004, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Gelet op de hoogdringendheid, gemotiveerd door de omstandigheid dat de programmawet van 22 december 2003 een aantal bepalingen uit de programmawet van 24 december 2002, die de basiswet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap wijzigt, heeft uitgesteld tot 1 juli 2004; dat die bepalingen in de programmawet van 22 december 2003 opnieuw gewijzigd worden door de programmawet van 9 juli 2004, die op zijn beurt ook een aantal nieuwe bepalingen opneemt in de wetgeving betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap; dat deze laatste programmawet nieuwe rechten en verplichtingen instelt met ingang van 1 juli 2004, en dat onderhavig besluit hoofdzakelijk uitvoering geeft aan deze nieuwe rechten en verplichtingen; dat de door dit besluit voorgestelde maatregelen daarom noodzakelijkerwijze de inwerkingtreding van de bepalingen van de programmawet van 9 juli 2004 moeten volgen en dat de inwerkingtreding van dit besluit daarom vastgelegd moet worden op 1 juli 2004;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en Onze Staatssecretaris voor het Gezin en Personen met een handicap en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers op 9 juni 2004, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 mei 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het 4° worden de woorden « van het gemeentebestuur » geschrapt;2° het 6° wordt vervangen als volgt : « 6° kind ten laste : - de persoon jonger dan 25 jaar voor wie de persoon met een handicap of de persoon met wie hij een huishouden vormt kinderbijslag ontvangt of een onderhoudsgeld dat bij vonnis is vastgesteld of dat bepaald is in een overeenkomst in het kader van een procedure tot echtscheiding met onderlinge toestemming, - of de persoon jonger dan 25 jaar voor wie de persoon met een handicap onderhoudsgeld betaalt dat bij vonnis is vastgesteld of dat bepaald is in een overeenkomst in het kader van een procedure tot echtscheiding met onderlinge toestemming.»
Art. 2.In hetzelfde besluit wordt een artikel 1bis ingevoegd, luidende : «
Art. 1bis.Voor de toepassing van dit koninklijk besluit wordt de persoon geplaatst in een opvanggezin gelijkgesteld met een kind en worden de geplaatste persoon en de opvangouders beschouwd als bloedverwant in de eerste graad. ».
Art. 3.In artikel 4 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 mei 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid, 2°, wordt vervangen als volgt : « 2° categorie B : de personen met een handicap die : - ofwel alleen wonen; - ofwel sedert ten minste drie maanden dag en nacht in een verzorgingsinstelling verblijven en voorheen niet tot categorie C behoorden. »; 2° het eerste lid, 3°, wordt vervangen als volgt : « 3° categorie C : de personen met een handicap die : - ofwel een huishouden vormen; - ofwel één of meerdere kinderen ten laste hebben. »; 3° het laatste lid wordt vervangen als volgt : « Er kan per huishouden slechts één persoon zijn die het bedrag van de inkomensvervangende tegemoetkoming ontvangt dat overeenstemt met categorie C.Indien twee personen met een handicap in een huishouden tot de categorie C behoren, dan zal elk van hen het bedrag van de inkomensvervangende tegemoetkoming ontvangen dat overeenstemt met categorie B. »
Art. 4.Artikel 8 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 mei 2003, wordt vervangen als volgt : «
Art. 8.§ 1.Wat betreft de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming wordt onder inkomen verstaan, de inkomsten van de persoon met een handicap en de inkomsten van de persoon met wie hij een huishouden vormt.
De jaarlijkse inkomsten van een jaar zijn de gezamenlijk en afzonderlijk belastbare inkomsten die in aanmerking worden genomen voor de aanslag inzake personenbelasting en aanvullende belastingen.
Wanneer op de berekeningsnota afzonderlijk belastbare inkomsten voorkomen, worden deze bedragen enkel in aanmerking genomen indien ze daadwerkelijk betrekking hebben op het referentiejaar.
De in aanmerking te nemen gegevens inzake inkomsten zijn deze die betrekking hebben op het referentiejaar, zijnde het jaar -2.
Men verstaat onder « het jaar -2 » het tweede kalenderjaar voorafgaand aan : 1° de uitwerkingsdatum van de aanvraag of de nieuwe aanvraag om tegemoetkoming in de gevallen waarin de beslissing op aanvraag wordt genomen;2° de kalendermaand volgend op het feit dat aanleiding geeft tot de ambtshalve herziening bedoeld in artikel 23, § 1 tot § 1ter van het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende de procedure voor de behandeling van de dossiers inzake tegemoetkomingen aan personen met een handicap. Deze gegevens inzake belastbare inkomsten komen voor op het aanslagbiljet, afgeleverd door de Administratie der directe belastingen van het Ministerie van Financiën, overeenkomstig artikel 180 van het koninklijk besluit van 4 maart 1965 tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen.
Indien de aanvrager of de persoon met wie hij een huishouden vormt geen aangifte in de personenbelasting hebben gedaan betreffende het jaar -2, dan stelt de Dienst voor Tegemoetkomingen aan personen met een handicap, ter vervanging van het niet medegedeeld inkomen, het werkelijk inkomen voor dat beschouwde jaar zelf vast. Met het oog daarop zijn de aanvrager en de persoon met wie hij een huishouden vormt verplicht alle nodige gegevens mede te delen.
Bij de vaststelling van het in het vorig lid beoogde werkelijke inkomen, wordt voor onroerende goederen het kadastraal inkomen in aanmerking genomen. Is de aanvrager of de persoon met wie hij een huishouden vormt eigenaar van een woonhuis, bewoond door de persoon met een handicap of door de persoon met wie hij een huishouden vormt, dan wordt het kadastraal inkomen hiervan slechts in rekening genomen in de mate dat het 3.000,00 EUR te boven gaat. Dit bedrag wordt verhoogd met 250,00 EUR voor elke persoon die overeenkomstig het wetboek van de inkomstenbelasting op 1 januari van het jaar dat volgt op dat waarvan de inkomsten in aanmerking genomen worden, ten laste is van de persoon met een handicap of voor de persoon met wie de persoon met een handicap een huishouden vormt.
Indien de persoon met wie de persoon met een handicap een huishouden vormt gedurende het jaar -2 nog geen deel uitmaakte van zijn huishouden, worden de inkomsten van deze persoon op het ogenblik van de aanvraag, van de nieuwe aanvraag of van de herziening berekend volgens de regels van de vorige leden.
Indien de persoon met wie de persoon met een handicap een huishouden vormde deel uitmaakte van het huishouden gedurende het jaar -2 maar daarvan geen deel meer uitmaakt op het ogenblik van de aanvraag, van de nieuwe aanvraag of de herziening worden zijn inkomsten niet meer in aanmerking genomen. § 2. Voor het bepalen van de in § 1 bedoelde inkomsten wordt geen rekening gehouden met de uitkeringen en het aanvullend loon die de persoon met een handicap ontvangt wanneer hij een beroepsopleiding, omscholing of herscholing volgt die ten laste is van de overheid, een openbare dienst of een sociale zekerheidsinstelling. »
Art. 5.Artikel 8bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 mei 2003, wordt vervangen als volgt : «
Art. 8bis.§ 1. In afwijking van artikel 8, wanneer een uitkering bedoeld in artikel 7, § 2, van de wet wordt uitbetaald in de vorm van kapitalen of afkoopwaarden, wordt hun tegenwaarde in periodieke uitkering in aanmerking genomen, ongeacht ze al dan niet belastbaar is, ten belope van het bedrag van de lijfrente dat wordt verkregen uit de omzetting tegen het procent dat in onderstaande tabel is vermeld tegenover de volle leeftijd van de verkrijger op de datum van het feit dat heeft aanleiding gegeven tot de uitbetaling : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De verrekening gebeurt vanaf de ingangsdatum van het recht op de tegemoetkoming en er worden geen vrijstellingen op toegepast.
In de gevallen waarin het vonnis of de minnelijke schikking het gedeelte van het kapitaal dat voor de vergoeding van de vermindering van het verdienvermogen en dat voor de vermindering van de zelfredzaamheid is bestemd, niet nader bepaalt, geschiedt de omzetting in lijfrente op 70 pct. van het kapitaal dat als vergoeding aan de aanvrager werd toegekend voor de vermindering van het verdienvermogen en op 30 pct. van het kapitaal dat als vergoeding aan de aanvrager wordt toegekend voor de vermindering van de zelfredzaamheid.. § 2. In afwijking van artikel 8 wordt, als inkomen voor de berekening van de inkomensvervangende tegemoetkoming rekening gehouden met de gezinsbijslag uitbetaald ten gunste van de persoon met een handicap overeenkomstig artikel 27 van de wet en artikel 47bis van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders.
Voor de toepassing van het vorige lid worden de prestaties in aanmerking genomen waarop de persoon met een handicap recht heeft op de uitwerkingsdatum van de aanvraag of van de nieuwe aanvraag om tegemoetkoming of op de eerste dag van de maand die volgt op het feit dat aanleiding geeft tot de ambtshalve herziening bedoeld in artikel 23, § 1 van het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende de procedure voor de behandeling van de dossiers inzake tegemoetkomingen aan personen met een handicap.
Met het oog op het aftrekken van het bedrag van de tegemoetkomingen worden de in het eerste lid bedoelde prestaties op jaarbasis berekend en er worden geen vrijstellingen op toegepast. »
Art. 6.In artikel 9 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 mei 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de § 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.Wanneer de inkomsten van het jaar -1 ten minste met 10 pct. verlaagd of verhoogd zijn ten opzichte van de inkomsten van het jaar -2,wordt rekening gehouden met de inkomsten van het jaar -1.
Men verstaat onder « jaar -1 » het eerste kalenderjaar voorafgaand aan : 1° de uitwerkingsdatum van de aanvraag of van de nieuwe aanvraag om tegemoetkoming in de gevallen waarin de beslissing op aanvraag wordt genomen;2° de kalendermaand volgend op het feit dat aanleiding geeft tot de ambtshalve herziening bedoeld in artikel 23, § 1 van het koninklijk besluit van 23 mei 2003 betreffende de procedure voor de behandeling van de dossiers inzake tegemoetkomingen aan personen met een handicap. »; 2° in § 3 worden de woorden « de burgerlijke staat, » ingevoegd tussen de woorden « inzake » en « het huishouden ».
Art. 7.Artikel 9bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 mei 2003, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 9bis.§ 1. Voor de berekening van de inkomensvervangende tegemoetkoming wordt geen rekening gehouden met : 1° het gedeelte van het inkomen van de persoon met wie de persoon met een handicap een huishouden vormt, dat niet meer bedraagt dan de helft van het bedrag dat overeenstemt met het bedrag van categorie A bedoeld in artikel 6, § 1, van de wet;2° 10 pct.van het inkomen van de persoon met een handicap voortkomend uit werkelijk door hemzelf gepresteerde arbeid; 3° het deel van de andere inkomsten dan die vermeld in 1° of 2°, dat geen 500,00 EUR per jaar overschrijdt.Dit bedrag is gekoppeld aan het spilindexcijfer 103,14 van de consumptieprijzen (basis 1996 = 100). § 2. De in § 1, 1° en 3° in aanmerking genomen bedragen zijn de bedragen die gelden op de datum van uitwerking van de aanvraag of de nieuwe aanvraag om een tegemoetkoming of op de eerste dag van de maand volgend op het feit dat aanleiding geeft tot de ambtshalve herziening bedoeld in artikel 23, § 1 tot § 1ter van het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende de procedure voor de behandeling van de dossiers inzake tegemoetkomingen aan personen met een handicap. » Art. 8 Artikel 9ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 mei 2003, wordt vervangen als volgt : «
Art. 9ter.§ 1. Voor de berekening van de integratietegemoetkoming worden bepaalde gedeelten van het overeenkomstig de artikelen 8 en 9 bepaalde inkomen vrijgesteld onder de in de volgende paragrafen vermelde voorwaarden. § 2. Van het inkomen van de persoon met wie de persoon met een handicap een huishouden vormt wordt vrijgesteld : 1° indien de persoon met een handicap behoort tot de categorie 1 of 2 : de eerste 1500,00 EUR; 2° indien de persoon met een handicap behoort tot de categorie 3, 4 of 5 : de eerste 16.354,13 EUR alsook de helft van het gedeelte dat meer bedraagt dan dit bedrag; § 3. Van het arbeidsinkomen worden de eerste 16.354,13 EUR vrijgesteld, alsook de helft van het arbeidsinkomen dat meer bedraagt dan 16.354,13 EUR; § 4. Van het vervangingsinkomen wordt vrijgesteld : 1° indien de genoten arbeidsvrijstelling niet meer bedraagt dan 14.017,83 EUR : de eerste 2.335,97 EUR; 2° indien de genoten arbeidsvrijstelling meer bedraagt dan 14.017,83 EUR : het gedeelte dat niet meer bedraagt dan het verschil tussen 2.335,97 EUR en het gedeelte van de genoten arbeidsvrijstelling dat meer bedraagt dan 14.017,83 EUR; § 5. Van het andere inkomen wordt vrijgesteld : het gedeelte dat niet meer bedraagt dan het verschil tussen de categorievrijstelling, enerzijds, en de som van de genoten arbeidsvrijstelling en de genoten vrijstelling op het vervangingsinkomen, anderzijds; § 6. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder : 1° arbeidsinkomen : het inkomen van de persoon met een handicap voortkomend uit werkelijk door hemzelf gepresteerde arbeid;2° vervangingsinkomen : het geheel van de sociale uitkeringen die de persoon met een handicap ontvangt op grond van de reglementeringen inzake ziekte-en invaliditeit, werkloosheid, arbeidsongevallen, beroepsziekten, rust- en overlevingspensioenen, inkomensgarantie voor ouderen en gewaarborgd inkomen voor bejaarden;3° arbeidsvrijstelling : de vrijstelling bedoeld in paragraaf 3;4° vrijstelling op het vervangingsinkomen : de vrijstelling bedoeld in paragraaf 4; 4°bis andere inkomen : het niet vrijgesteld vervangingsinkomen overeenkomstig § 4, het overeenkomstig § 2, 1° niet vrijgesteld inkomen van de persoon met wie de persoon met een handicap een huishouden vormt en de andere niet in punten 1° en 2° bedoelde belastbare inkomsten; 5° categorievrijstelling : een bedrag dat afhankelijk is van de categorie waartoe de persoon op basis van artikel 4 zou kunnen behoren of behoort en dat overeenstemt met de bedragen die overeenkomstig artikel 6, § 1, van de wet voor die categorieën kunnen bepaald worden. § 7.De bedragen bedoeld in de paragrafen 2 tot en met 4 zijn gekoppeld aan de spilindex 103,14 der consumptieprijzen (basis 1996 = 100) overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der werknemers, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer der consumptieprijzen worden gekoppeld.
De in aanmerking genomen bedragen zijn de bedragen die gelden op de datum van uitwerking van de aanvraag of de nieuwe aanvraag om tegemoetkoming of op de eerste dag van de maand volgend op de ambtshalve herziening. »
Art. 8.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2004.
Art. 9.Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en Onze Staatssecretaris voor het Gezin en Personen met een handicap zijn belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Kos, 13 september 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE De Staatssecretaris voor het Gezin en Personen met een handicap, G. MANDAILA