gepubliceerd op 27 januari 2004
Koninklijk besluit tot vaststelling van de bezoldigingsregeling en het administratief statuut van de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen en zijn adjuncten
13 SEPTEMBER 2003. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de bezoldigingsregeling en het administratief statuut van de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen en zijn adjuncten
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 107, tweede lid, van de gecoördineerde Grondwet;
Gelet op de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, inzonderheid op artikel 57/5bis, ingevoegd bij de wet van 9 maart 1998, artikel 57/24, ingevoegd bij de wet van 14 juli 1987, gewijzigd bij de wet van 15 juli 1996, en artikel 57/26, ingevoegd bij de wet van 14 juli 1987;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot vaststelling van de weddeschalen van de bijzondere graden en de specifieke functies van het Ministerie van Binnenlandse Zaken;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 juli 2001 betreffende de weging van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 11 februari 2003;
Gelet op de akkoord bevinding van de Minister van Begroting en de Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 10 maart 2003 en 1 april 2003;
Gelet op het protocol nr. 118/3 van 27 maart 2003 van het sectorcomité I - Algemeen Bestuur;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door het feit dat de reorganisatie van de FOD Binnenlandse Zaken met de aanstelling van de directeuren-generaal voor de verschillende departementen in een beslissende fase is beland;
Overwegende dat het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen niet opgenomen was in de reorganisatie van de FOD Binnenlandse Zaken conform de regels vastgelegd in het Copernicusplan;
Overwegende dat nu blijkt dat hierdoor de organisatie van het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen en het statuut van zijn personeel en commissarissen in het gedrang komt;
Overwegende dat een aantal maatregelen dringend genomen moeten worden teneinde de onafhankelijkheid en de goede werking van het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen te garanderen; dat de relatie tussen de FOD Binnenlandse Zaken en het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen duidelijk vastgelegd moet worden; dat de positie van de Commissaris-generaal ten opzichte van zijn personeel duidelijk vastgelegd moeten worden; dat het financieel en administratief statuut van de commissarissen bepaald moet worden rekening houdend met de principes van de Copernicushervorming;
Overwegende dat de werking van het Commissariaat-generaal cruciaal is voor het goede verloop van de asielprocedure en dat de onafhankelijkheid essentieel is voor de geloofwaardigheid ervan;
Overwegende dat de Commissaris-generaal en zijn adjuncten een bij wet bepaald mandaat vervullen;
Overwegende dat het wenselijk is om de bezoldigingsregeling en het mandaat van de Commissaris-generaal gelijk te schakelen met dat van gelijkaardige mandaathouders binnen de federale overheid om discriminatie te voorkomen;
Overwegende evenwel dat er rekening dient gehouden te worden met de bijzondere afwijkende bepalingen in de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, ondermeer wat de duur en de aard van het mandaat betreft;
Overwegende dat voor de adjuncten een gelijkaardige regeling dient uitgewerkt te worden;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 9 april 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineeerde wetten op de Raad van State;
Overwegende dat er met het advies van de Raad van State rekening wordt gehouden, door opheffing van het artikel betreffende het sociaal statuut. De artikelen betreffende de evaluatie en de hernieuwing van het mandaat werden behouden, omdat zij niet geacht worden in strijd te zijn met de artikelen 57/2, 57/3 en 57/1 van de reeds vermelde wet van 15 december 1980. In onderhavig besluit wordt er uitdrukkelijk bepaald dat de evaluatie niet betrekking kan hebben op de individuele beslissingen en adviezen die door de Commissaris-generaal of zijn adjuncten genomen worden (zie artikel 12, § 2). Bovendien kan er rekening worden gehouden met het feit dat de voorgestelde regeling de onafhankelijkheid van de Commissaris-generaal en zijn adjuncten versterkt, omdat er duidelijk bepaald wordt op welke wijze zij beoordeeld zullen worden, hoe zij in die procedure kunnen rekenen op een tegensprekelijke behandeling en onder welke voorwaarden zij kunnen rekenen op een hernieuwing van hun mandaat. Tenslotte kan er rekening worden gehouden met de bepaling dat de wetgever de opdracht gegeven heeft om het statuut bij koninklijk besluit te regelen, waarbij men kan stellen dat die regeling onder meer inhoudt dat de evaluatie bij koninklijk besluit kan vastgelegd worden. De tussenkomst van de ministerraad in de procedure van evaluatie kan gelijkgesteld worden met de tussenkomst ervan bij de benoeming van de commissarissen;
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de vreemdelingenwet : de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;2° Onze Minister : de Minister bevoegd voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;3° de Commissaris-generaal : de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen;4° de adjuncten : de adjunct-commissarissen die de commissaris-generaal bijstaan;5° de FOD : de federale overheidsdienst behorend tot de Minister waarbij het commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen is opgericht.
Art. 2.Niettegenstaande de Commissaris-generaal en zijn adjuncten geen rijksambtenaar zijn in de zin van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel kunnen bepalingen ervan op hun van toepassing zijn indien deze van toepassing zijn verklaard.
TITEL II. - Bezoldigingsregeling
Art. 3.Het bruto jaarlijks beloningspakket van de Commissaris - generaal omvat : 1° een maandelijkse brutowedde ingeschaald in salarisband 4 in de zin van het koninklijk besluit van 11 juli 2001 betreffende de weging van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde;2° de deelname aan een aanvullende pensioenregeling, gefinancierd door persoonlijke en werkgeversbijdragen voor zover ze zijn onderworpen aan de rust- en overlevingspensioenregeling voor werknemers. Bovenop de hiervoor vermelde bezoldigingen kan een dienstvoertuig dat voor privé-doeleinden mag gebruikt worden ter beschikking worden gesteld.
Art. 4.Het bruto jaarlijks beloningspakket van de adjunct omvat : 1° een maandelijkse brutowedde die ingeschaald wordt in de salarisband van de Commissaris-generaal min 1, in de zin van het koninklijk besluit van 11 juli 2001 betreffende de weging van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde;2° de deelname aan een aanvullende pensioenregeling, gefinancierd door persoonlijke en werkgeversbijdragen voor zover ze zijn onderworpen aan de rust- en overlevingspensioenregeling voor werknemers.
Art. 5.De Commissaris-generaal en zijn adjuncten genieten van kinderbijslag, vakantiegeld en een eindejaarspremie onder dezelfde voorwaarden als de rijksambtenaren.
TITEL III. - Mandaat HOOFDSTUK I. - Duur
Art. 6.Overeenkomstig de artikelen 57/3 en 57/4 van de vreemdelingenwet worden de Commissaris-generaal en zijn adjuncten aangesteld voor een hernieuwbare periode van vijf jaar.
Art. 7.Indien de Commissaris- generaal of een adjunct vraagt om zijn mandaat te beëindigen, is een opzegging van zes maanden vereist. Deze termijn kan in onderling akkoord met Onze Minister worden verkort. De opzegging gebeurt per aangetekende brief gericht aan Onze Minister.
Art. 8.Tenzij de evaluatie, zoals vastgelegd in dit besluit, leidt tot een vermelding "onvoldoende", wordt het mandaat van de Commissaris-generaal of zijn adjuncten verlengd voor een nieuwe periode van vijf jaar. HOOFDSTUK II. - Beheersplan
Art. 9.§ 1. Overeenkomstig artikel 57/24 van de vreemdelingenwet maakt de Commissaris-generaal een beheersplan op. § 2. Het beheersplan omvat minstens een beschrijving van de hierna volgende elementen : 1° de omschrijving van de algemene beheersopdrachten van de Commissaris - generaal en zijn verplichtingen terzake;2° de strategische doelstellingen die hij moet bereiken en zijn verplichtingen ter zake;3° de operationele doelstellingen die hij moet bereiken en zijn verplichtingen ter zake;4° de vereiste budgettaire middelen (inbegrepen personeelsmiddelen);5° de toegekende ondersteuning vanwege de FOD, in overeenstemming met het managementplan van de voorzitter van de FOD. § 3. De vaststelling van het beheersplan met inbegrip van het operationeel luik kan op generlei wijze afbreuk doen aan de onafhankelijkheid van de Commissaris-generaal en zijn adjuncten bij het nemen van hun beslissingen en het uitbrengen van hun adviezen.
Art. 10.§ 1. De Commissaris-generaal maakt binnen de drie maanden na zijn aanstelling een voorstel van beheersplan op dat overgemaakt wordt aan Onze Minister.
Telkens de omstandigheden het noodzakelijk maken, maakt de Commissaris-generaal een voorstel van aangepast beheersplan over aan Onze Minister. § 2. Onze Minister, bijgestaan door de voorzitter van het directiecomité van de FOD, bespreekt met de Commissaris-generaal het voorstel van beheersplan. § 3. De Commissaris-generaal stelt vervolgens zijn definitief beheersplan op dat ter goedkeuring aan de Ministerraad wordt overgemaakt door Onze Minister. HOOFDSTUK III. - Evaluatie
Art. 11.De Commissaris-generaal wordt tijdens zijn mandaat tweemaal geëvalueerd.
De eerste evaluatie grijpt plaats twee jaar na het begin van het mandaat. Ten laatste zes maand vóór het einde van het mandaat krijgt hij een globale eindevaluatie.
Art. 12.§ 1. De evaluatie en de eindevaluatie betreffen de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan, zoals vervat in het beheersplan, bedoeld in artikel 9. § 2. Deze evaluatie kan geen betrekking hebben op de individuele beslissingen en adviezen die met toepassing van de vreemdelingenwet werden genomen noch er enige invloed op hebben.
Art. 13.De evaluatie van de Commissaris-generaal geschiedt door Onze Minister. De evaluatie wordt bekrachtigd door de Ministerraad.
Art. 14.§ 1. Onze Minister heeft met het oog op de evaluatie een functioneringsgesprek met de Commissaris-generaal.
Onze Minister nodigt de Commissaris-generaal minstens één maand op voorhand uit voor het functioneringsgesprek. § 2. De Commissaris-generaal maakt tegen ontvangstbewijs minstens vijf kalenderdagen voor het functioneringsgesprek een zelfevaluatie over aan Onze Minister.
Deze schriftelijke zelfevaluatie maakt deel uit van het evaluatiedossier. § 3. Na het evaluatiegesprek finaliseert de Minister het evaluatieverslag dat binnen de vijftien kalenderdagen na het evaluatiegesprek tegen ontvangstbewijs aan de Commissaris-generaal wordt bezorgd en vervolgens binnen de maand, met de eventuele opmerkingen van de Commissaris-generaal, aan de Ministerraad ter bespreking en bekrachtiging wordt voorgelegd.
Art. 15.De evaluatie en de globale eindevaluatie van de Commissaris-generaal wordt besloten met de vermelding "onvoldoende" wanneer de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan, zoals vervat in het beheersplan, bedoeld in artikel 9, § 2, klaarblijkelijk niet werden verwezenlijkt zonder gegronde reden.
Art. 16.§ 1. De adjunct wordt tijdens zijn mandaat tweemaal geëvalueerd.
De eerste evaluatie grijpt plaats twee jaar na het begin van het mandaat. Ten laatste zes maand vóór het einde van het mandaat krijgt hij een globale eindevaluatie.
Art. 17.De evaluatie heeft betrekking op de bijstand die hij verleent aan de Commissaris-generaal en de uitvoering van de opdrachten, gegeven door de Commissaris-generaal.
Art. 18.De evaluatie geschiedt door Onze Minister daarin bijgestaan door de Commissaris-generaal.
Art. 19.§ 1. De Commissaris-generaal heeft met het oog op de evaluatie een functioneringsgesprek met de adjunct.
De Commissaris-generaal nodigt de adjunct minstens één maand op voorhand uit voor het functioneringsgesprek. § 2. De adjunct maakt tegen ontvangstbewijs minstens vijf kalenderdagen voor het functioneringsgesprek een zelfevaluatie over aan de commissaris-generaal.
Deze schriftelijke zelfevaluatie maakt deel uit van het evaluatiedossier. § 3. Na het evaluatiegesprek finaliseert de commissaris-generaal het evaluatieverslag dat binnen de vijftien kalenderdagen na het evaluatiegesprek tegen ontvangstbewijs aan de adjunct wordt bezorgd en vervolgens binnen de maand, met de eventuele opmerkingen van de adjunct, aan de Minister ter bekrachtiging wordt voorgelegd. § 4. De globale eindevaluatie wordt door Onze Minister ter bekrachtiging voorgelegd aan de Ministerraad.
Art. 20.De evaluatie en de eindevaluatie wordt besloten met de vermelding « onvoldoende » wanneer de adjunct de bijstand die hij verleent aan de Commissaris-generaal en de uitvoering van de gegeven opdrachten klaarblijkelijk niet naar behoren heeft uitgeoefend op de wijze bepaald door de Commissaris-generaal. HOOFDSTUK IV. - Verlofregeling
Art. 21.De Commissaris-generaal en de adjuncten oefenen hun taak voltijds uit. Zij kunnen mits toestemming van de Minister andere bijkomende opdrachten uitoefenen in zoverre deze de uitoefening van hun mandaat niet verhinderen en deze in overeenstemming zijn met de algemene regeling die geldt voor het openbaar ambt.
Het eensluidend advies van de Commissaris-generaal is vereist voor de adjuncten.
Art. 22.De Commissaris-generaal en de adjuncten kunnen het verlof bekomen die wordt toegestaan aan het rijkspersoneel met inachtneming van de behoeften van de dienst.
De Commissaris-generaal licht Onze Minister in over zijn verlof. De adjuncten lichten hierover de commissaris-generaal in die hierover beslist met inachtneming van de behoeften van de dienst.
Tijdens hun mandaat hebben zij geen recht op volgende verlofregelingen : 1° een verlof voor loopbaanonderbreking, behalve indien het gaat om het ouderschapsverlof, de palliatieve zorgverlening en het verzorgen in geval van ernstige ziekte;2° een verlof voor het uitoefenen van een functie in de cel algemene beleidscoördinatie, een cel van algemeen beleid, een ministerieel kabinet of een secretariaat van een minister, staatssecretaris of regeringscommissaris;3° een verlof voor het vervullen van een stage of een proefperiode in een andere betrekking van een openbare dienst;4° een verlof voor onthaal en opleiding;5° een verlof om in vredestijd prestaties te verrichten bij het korps civiele bescherming als vrijwillige dienstnemer bij dit korps;6° een verlof om mindervaliden en zieken te vergezellen en bij te staan tijdens vakantiereizen en -verblijven in België of in het buitenland die worden georganiseerd door een vereniging, een openbare instelling of een privé-instelling, waarvan de opdracht erin bestaat de zorg voor mindervaliden en zieken op zich te nemen en die, te dien einde, subsidies van de overheid krijgt;7° de toelating hun functie om persoonlijke redenen per verminderde prestaties uit te oefenen;8° een afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden;9° een verlof zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 12 augustus 1993 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde, ter beschikking van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België gestelde personeelsleden van de Rijksdiensten en het koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen;10° een verlof omwille van een missie van algemeen belang.
Art. 23.De Commissaris-generaal of de adjunct die zich, op het ogenblik van zijn benoeming, in een statutair verband bevindt met de Staat of met enige andere rechtspersoon van publiek recht die onder de Staat ressorteert, wordt van rechtswege een verlof wegens opdracht toegestaan overeenkomstig de bepalingen van het desbetreffende statuut, voor de gehele duur van zijn mandaat.
Gedurende deze periode kan hij er zijn rechten op tussentijdse verhogingen en op bevordering laten gelden.
TITEL IV. - Tuchtregeling
Art. 24.§ 1. De door de wet vastgelegde tuchtstraffen worden uitgesproken overeenkomstig de in dit besluit vastgelegde procedure. § 2. De Minister beslist of er een onderzoek naar de mogelijkheid tot het opleggen van een tuchtstraf wordt uitgevoerd. Hij duidt de persoon aan die het onderzoek uitvoert. Die persoon moet binnen de kortste tijd een tuchtdossier en een voorstel voor een tuchtstraf opstellen. § 3. Nadat een voorstel voor een tuchtstraf opgesteld werd, roept de Minister de Commissaris-generaal of de betrokken adjunct op.
De oproeping duidt de plaats, dag en uur aan van de hoorzitting, evenals de plaats en de termijn waarin het tuchtdossier kan worden geraadpleegd. Er wordt aan de Commissaris-generaal of de betrokken adjunct de mogelijkheid geboden om gedurende minstens vijf werkdagen voor de hoorzitting het tuchtdossier te raadplegen.
De Commissaris-generaal of de betrokken adjunct verschijnt in eigen persoon, hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.
Getuigen kunnen worden gehoord.
Er wordt van het verhoor een proces-verbaal opgesteld.
De Commissaris-generaal of de betrokken adjunct tekent het proces-verbaal voor gezien en geeft ze binnen de vijf werkdagen terug.
Indien hij bezwaren heeft, geeft hij het proces-verbaal terug vergezeld van een schriftelijke nota.
Binnen de vijf werkdagen volgend op het verstrijken van de in het vorig lid vermelde termijn, betekent de Minister zijn voorlopig besluit aan de Commissaris-generaal of de betrokken adjunct.
Binnen de vijf werkdagen na ontvangst van het voorlopig besluit, kan de Commissaris-generaal of de betrokken adjunct zijn bezwaren aan de Minister overmaken. § 4. Indien de Minister van mening is dat een afzetting bevolen moet worden, legt de Minister een voorstel tot afzetting voor aan de Ministerraad binnen een termijn van vijftien werkdagen na betekening van het voorlopig besluit.
Indien de Minister meent dat een schorsing moet bevolen worden, betekent de Minister het besluit tot schorsing binnen een termijn van vijftien werkdagen na betekening van het voorlopig besluit of binnen een termijn van vijf werkdagen na de beraadslaging van de Ministerraad, indien de Minister aan de Ministerrraad eerst een afzetting voorgesteld had.
Art. 25.Wanneer de Minster besloten heeft tot een onderzoek naar de mogelijkheid tot het opleggen van een tuchtstraf en wanneer het belang van de dienst het vereist, kan de Minister in uitzonderlijke omstandigheden de Commissaris-generaal of de betrokken adjunct met behoud van wedde schorsen De Commissaris-generaal of de betrokken adjunct wordt door de Minister gehoord over de feiten die hem ten laste worden gelegd. Hij kan zich laten bijstaan door de persoon van zijn keuze.
De schorsing wordt uitgesproken voor een termijn van maximum een maand. Die termijn kan eenmaal verlengd worden met een termijn van maximum een maand.
In geval van schorsing van de Commissaris-generaal wordt deze vervangen door de adjunct met de meeste anciënniteit. Ingeval beiden dezelfde anciënniteit hebben, vervangt de oudste in leeftijd de Commissaris-generaal.
TITEL V. - Overgangsmaatregel
Art. 26.De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de lopende mandaten.
Art. 27.De termijn bedoeld in artikel 11 begint te lopen vanaf de publicatie van dit besluit.
TITEL VI. - Opheffingsbepaling
Art. 28.In artikel 1, 4°, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot vaststelling van de weddeschalen van de bijzondere graden en de specifieke functies van het Ministerie van Binnenlandse Zaken worden de woorden « Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen » en in artikel 1, 5°, de woorden « adjunct-commissaris voor de vluchtelingen en de staatlozen » geschrapt.
Art. 29.Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Athene, 13 september 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL