Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 11 september 2020
gepubliceerd op 30 september 2020

Koninklijk besluit tot vaststelling van de nadere regels van het openbaar register van het Instituut van de Belastingadviseurs en de Accountants en, de toekenning van de hoedanigheid aan de personen van derde landen en aan de rechtspersonen, de regels inzake de werking van het Instituut en de voorwaarden inzake beroepsverzekering

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2020015597
pub.
30/09/2020
prom.
11/09/2020
ELI
eli/besluit/2020/09/11/2020015597/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

11 SEPTEMBER 2020. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de nadere regels van het openbaar register van het Instituut van de Belastingadviseurs en de Accountants en, de toekenning van de hoedanigheid aan de personen van derde landen en aan de rechtspersonen, de regels inzake de werking van het Instituut en de voorwaarden inzake beroepsverzekering


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit waarvan wij de eer hebben het aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen geeft uitvoering aan bepaalde artikelen van de wet van 17 maart 2019 betreffende de beroepen van accountant en belastingadviseur.

De wet van 17 maart 2019 betreffende de beroepen van accountant en belastingadviseur, hierna "de wet van 17 maart 2019", is met uitzondering van de artikelen 127 tot 129 nog niet in werking getreden.

De overgangsraad, opgericht bij het artikel 127 van de wet van 17 maart 2019, van het Instituut van de Belastingadviseurs en de Accountants, hierna "het Instituut", heeft zijn advies over het ontwerp van besluit gegeven op 20 augustus 2019.

Op 17 oktober 2019 heeft de Hoge Raad voor de Economische Beroepen, hierna "de Hoge Raad", zijn advies over het ontwerp van besluit gegeven.

Krachtens artikel 54, § 1, derde lid, van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen moet elke afwijking van een eensluidend advies van de Hoge Raad uitdrukkelijk met redenen worden omkleed.

Op 15 januari 2020 gaf de Raad van State zijn advies nr. 66.818/1 over het ontwerp van besluit.

Op 21 februari 2020 gaf de Gegevensbeschermingsautoriteit zijn advies over het ontwerp van besluit (advies 13/2020).

Waar mogelijk werd het voorliggend besluit aangepast aan de opmerkingen van deze adviesorganen.

A. RECHTSGROND Dit koninklijk besluit beoogt de uitvoering van de volgende wetsartikelen: 1° het artikel 10, § 4, van de wet van 17 maart 2019 geeft rechtsgrond voor de voorwaarden en de procedure voor de toekenning van de hoedanigheid aan de natuurlijke personen uit een derde land;2° het artikel 25 van de wet van 17 maart 2019 geeft rechtsgrond voor het vaststellen van de nadere regels over de toekenning van de hoedanigheid aan rechtspersonen, alsook de voorwaarden en de procedure voor de toekenning van de hoedanigheid aan rechtspersonen van stagiairs en rechtspersonen uit derde landen;3° het artikel 32 van de wet van 17 maart 2019 geeft rechtsgrond voor het vaststellen van de nadere regels van het openbaar register;4° het artikel 34 van de wet van 17 maart 2019 geeft rechtsgrond voor het vaststellen van de nadere regels voor de herinschrijving in het openbaar register;5° het artikel 44 van de wet van 17 maart 2019 geeft rechtsgrond voor de bepaling van de minimumvoorwaarden van de beroepsverzekering van de beroepsbeoefenaar;6° het artikel 54, tweede lid, van de wet van 17 maart 2019 geeft rechtsgrond voor de bepaling van de maximumbedragen van de bijdragen voor het lidmaatschap van het Instituut;7° het artikel 61, derde lid, van de wet van 17 maart 2019 geeft rechtsgrond voor de vaststelling van het huishoudelijk reglement, met inbegrip van de betalingsmodaliteiten van het lidgeld;8° het artikel 114 van de wet van 17 maart 2019 geeft rechtsgrond voor de bepaling van de procedure van de tuchtcommissie en van de commissie van beroep van het Instituut. Het advies van de Hoge Raad bevat opmerkingen en aanbevelingen die de rechtsgrond en het toepassingsgebied van het voorliggend besluit overstijgen.

TITEL 1. - DEFINITIES Deze titel behoeft geen commentaar.

TITEL 2. - HET OPENBAAR REGISTER, DE TOEKENNING VAN DE HOEDANIGHEID AAN NATUURLIJKE PERSONEN UIT DERDE LANDEN EN AAN RECHTSPERSONEN HOOFDSTUK 1. - HET OPENBAAR REGISTER De Hoge Raad stelt dat het Instituut moet instaan voor een transparant, toegankelijk en gebruiksvriendelijk openbaar register.

Dat is inderdaad de bedoeling van de wetgever bij de wet van 17 maart 2019. Bij het opstellen van het voorliggend koninklijk besluit werd rekening gehouden met de bijzonderheden van een openbaar register.Het Instituut zal instaan voor de operationele taak, als voorzien in artikel 30 en 31 van het besluit, en zal erop toezien dat het openbaar register vrij en gratis geconsulteerd kan worden en zonder registratieprocedure.

De tekst werd in die zin aangepast. De tekst werd ook aangepast om in het besluit te verduidelijken welke gegevens opgenomen worden in het aanvraagdossier voor alle categorieën van aanvragers en niet alleen voor de stagiairs. Die gegevens vormen de authentieke bron voor de opmaak van het register en elke wijziging van die gegevens moet gemeld worden aan het Instituut.

Door het gebruik van authentieke bronnen hoeft het Instituut niet alle gegevens bij de in het openbaar register ingeschreven persoon op te vragen om een bijgewerkt openbaar register te houden. Niettemin zullen sommige gegevens, zoals de professionele contactgegevens opgevraagd moeten worden.

Als contactgegevens mag het Instituut volgens het advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit enkel de professionele gegevens opvragen en bijhouden zoals het kantooradres, het professioneel telefoonnummer en het professioneel e-mailadres. Een in het openbaar register ingeschreven persoon, ook de stagiair, bezorgt het Instituut enkel de professionele contactgegevens.

Een persoon die in het openbaar register ingeschreven is, kan de Raad vragen om hem uit te schrijven. Hij doet vrijwillig afstand van de hoedanigheid met het vooruitzicht om geen gereglementeerde beroepsactiviteiten op zelfstandige basis meer uit te voeren en de titel verbonden aan de hoedanigheid niet meer te dragen om verschillende redenen: hoge leeftijd, de intentie om een andere beroepsactiviteit uit oefenen, persoonlijke of familiale redenen, ...

De uitschrijving van een accountant, fiscaal accountant of een gecertificeerd accountant is niet automatisch. Zij kan pas gebeuren wanneer die beroepsbeoefenaar de opdrachten bedoeld in artikel 3, 1° tot en met 8°, van de wet van 17 maart 2019, dit wil zeggen al zijn boekhoudkundige opdrachten, heeft uitgevoerd of op de gepaste wijze heeft overgedragen aan een confrater.

Het is met name niet mogelijk om door de Raad te worden uitgeschreven met het oog op het vermijden van een onderzoek naar een deontologische fout of een inbreuk op het wettelijk, reglementair en normatief kader van het beroep.

Wanneer de Raad akkoord gaat met de uitschrijving van een ingeschreven persoon, wordt hij uit het openbaar register weggelaten. De gegevens van deze persoon verschijnen niet meer openbaar. Afdeling 6. - De weglating uit het openbaar register

Zoals hoger uitgelegd, wordt een persoon die vrijwillig zijn uitschrijving vraagt, weggelaten uit het register in geval van een akkoord over zijn aanvraag. Een persoon kan ook uit het register weggelaten worden voor andere redenen.

Het is mogelijk dat de hoedanigheid van een persoon ingeschreven in het openbaar register wordt ingetrokken door de Raad. De intrekking is het gevolg van een sanctie: 1° als gevolg van de terechtwijzing, wanneer de betrokkene heeft verzuimd om zich na de terechtwijzing in regel te stellen met het wettelijk, reglementair en normatief kader van het beroep;2° als gevolg van de schrapping door een tuchtsanctie, hetzij door de tuchtcommissie, hetzij door de commissie van beroep. Wanneer de hoedanigheid van de betrokken persoon door de Raad wordt ingetrokken, wordt hij uit het openbaar register weggelaten.

Samengevat: personen die ingeschreven zijn in het openbaar register kunnen worden weggelaten uit het openbaar register: 1° door uitschrijving, vrijwillig, na aanvaarding door de Raad;2° door intrekking als een sanctie omdat de betrokkene geen gevolg gaf aan een terechtwijzing van de Raad;3° door intrekking na de schrapping als een sanctie uitgesproken door de tuchtinstanties. Wanneer de natuurlijk persoon ingeschreven in het openbaar register overleden is, dan wordt deze persoon ook uit het openbaar register weggelaten. HOOFDSTUK 2. - ACCOUNTANTS EN BELASTINGADVISEURS, NATUURLIJKE PERSONEN, UIT EEN DERDE LAND De Hoge Raad merkt op dat er in dit hoofdstuk op diverse plaatsen verwezen wordt naar de hoedanigheid "gelijkwaardig", met als voorwaarde "mits wederkerigheid, eventueel op grond van internationale verdragen". De tekst van het besluit is aangepast zodat op een coherente en consequente manier naar deze begrippen wordt verwezen. HOOFDSTUK 3. - RECHTSPERSONEN UIT EEN LIDSTAAT OF EEN DERDE LAND Rechtspersonen opgericht door stagiairs voor de hen toegelaten beroepsuitoefening De Hoge Raad stelt in zijn advies dat het uitoefenen van het beroep door een stagiair een bijzonder heikel punt vormt. De leden van de Hoge Raad uiten, door middel van dat advies, hun bezorgdheid ten aanzien van de mogelijkheid voor stagiairs, natuurlijke personen en rechtspersonen, om bepaalde activiteiten van gecertificeerd accountant in opdracht en voor rekening van derden uit te oefenen buiten de stage om.

Stagiairs die vroeger een stage doorliepen in het kader van het stagereglement van het Beroepsinstituut van Erkende Boekhouders en Fiscalisten, hierna "BIBF", of nu nog stagiair boekhouder zijn, mochten en mogen de gereglementeerde beroepsactiviteiten van boekhouding uitoefenen buiten de stage om. In verschillende intellectuele beroepen mogen stagiairs een klantenbestand uitbouwen.

Dat is bijvoorbeeld het geval voor de advocaten en de vastgoedmakelaars.

De wet van 17 maart 2019 behield dus de mogelijkheid voor de stagiairs om zelfstandig hun beroepsactiviteit uit te oefenen voor rekening van derden. Het artikel 16, eerste lid, van de wet luidt: "De stagiair die ingeschreven is voor de stage van "gecertificeerd accountant" mag, mits de uitdrukkelijke toestemming vermeld in de stageovereenkomst, de activiteiten van gecertificeerd accountant uitoefenen, bedoeld in artikel 3 van de wet, met uitzondering van de activiteiten bedoeld in artikel 3, 6° tot en met 8°, van de wet, in opdracht en voor rekening van derden. Hij draagt in dit geval de titel van "stagiair gecertificeerd accountant".".

De stagiair mag dus, onder bepaalde voorwaarden, op zelfstandige basis bepaalde gereglementeerde beroepsactiviteiten voor derden uitoefenen.

De mogelijkheid om buiten de stagewerkzaamheden de toegelaten beroepsactiviteiten uit te oefenen voor derden, moet echter uitdrukkelijk worden voorzien in de stageovereenkomst die tussen de stagiair en de stagemeester gesloten wordt. In de eerste plaats oordeelt de stagemeester over het al dan niet toelaten aan de stagiair om naast de stagewerkzaamheden op zelfstandige basis voor rekening van derden beroepsactiviteiten te ontplooien.

Stagemeesters kunnen in de overeenkomst bepalen dat de stagiair geen enkele beroepsactiviteit mag uitvoeren buiten de stagewerkzaamheden om. De stagemeester kan inderdaad van oordeel zijn dat de stagiair nog niet de nodige beroepsmaturiteit heeft.

Andere stagemeesters zullen het in specifieke gevallen wel toelaten, mits bepaalde voorwaarden vermeld in de stageovereenkomst worden nageleefd. Een stage doorlopen veronderstelt niet altijd dat de stagiair op alle vlakken een onvoldoende maturiteit heeft. De wetgever voorziet dat aan een persoon die minstens zeven jaar relevante beroepservaring kan aantonen, een vrijstelling van de stage kan worden toegestaan. Werknemers die de boekhouding voor hun werkgever hebben gevoerd of nog voeren, kunnen tijdens de stage voldoende maturiteit verwerven om bepaalde beroepsactiviteiten bedoeld in artikel 3 van de wet zelfstandig voor derden uit te oefenen, bijvoorbeeld het verstrekken van fiscaal advies, wat volgens de wet van 17 maart 2019 geen beschermde beroepsactiviteit is. Een ander geval zijn de personen die op zelfstandige basis al een beroepsactiviteit uitgebouwd hebben, zoals belastingadvies of administratieve dienstverlening aan ondernemingen. Zij kunnen dan de stage doorlopen en tevens hun beroepsactiviteit uitbreiden met het voeren van boekhouding voor derden. Om de titel van "stagiair gecertificeerd accountant" te mogen toevoegen aan de benaming van de vennootschap, moet de vennootschap door het Instituut erkend worden.

Er moet worden benadrukt dat de gereglementeerde beroepsactiviteiten van de stagiair geen opdrachten bedoeld in artikel 3, 6° tot en met 8°, van de wet inhouden. Dergelijke beroepsactiviteiten blijven voorbehouden aan de personen met de hoedanigheid van gecertificeerd accountant.

In principe mag iedereen een rechtspersoon oprichten. Voor een stagiair gecertificeerd belastingadviseur die door zijn stagemeester werd toegelaten om zelfstandig beroepsactiviteiten in opdracht en voor rekening van derden uit te oefenen, bestaat de mogelijkheid zijn beroepsactiviteiten door middel van een rechtspersoon (in de meeste gevallen een besloten vennootschap) uit te oefenen.

Het besluit legt voorwaarden voor de erkenning van een rechtspersoon van stagiair op, met name voor de vennootschap die wordt opgericht door een stagiair gecertificeerd accountant. Het voorwerp van de rechtspersoon van stagiair is beperkt tot de activiteiten die de stagiair mag uitvoeren krachtens artikel 3, 1° tot en met 5° en 9° tot en met 12°. Minstens één bestuurder van de vennootschap moet de hoedanigheid van gecertificeerd accountant hebben, zodat zowel deze persoon als het Instituut toezicht kunnen houden op de vennootschap en haar beperkte activiteiten. Een tweede belangrijke voorwaarde is dat het Instituut een vennootschap die voldoet aan de voorwaarden bepaald in het artikel 28 maar pas zal kunnen inschrijven in het openbaar register van het Instituut, na het advies van de stagecommissie aan de Raad van het Instituut. De stagecommissie volgt de stagiair in zijn proces van beroepsvorming.

De erkenning van een rechtspersoon van stagiair heeft als voordeel: 1° de vennootschap valt onder het toezicht van het Instituut;2° de (potentiële) cliënt is op de hoogte van de bewaking van de bekwaamheid en de verplichtingen voor de rechtspersoon van stagiair die voortvloeien uit de erkenning, zoals de antiwitwasreglementering;3° de (potentiële) cliënt is op de hoogte dat de rechtspersoon niet alle boekhoudkundige opdrachten mag uitvoeren, met name de opdrachten bedoeld in artikel 3, 6° tot en met 8°, van de wet van 17 maart 2019. Het is immers voor de ondernemingen die beroep doen op de diensten van beroepsbeoefenaars, alsook voor de economische beroepsbeoefenaars zelf omwille van het risico op concurrentievervalsing, van belang te weten welke personen, natuurlijke en rechtspersonen, de gereglementeerde beroepsactiviteiten mogen uitoefenen.

Wanneer de stagiair door het Instituut in het openbaar register ingeschreven wordt als gecertificeerd accountant, met name na de eedaflegging, bestaat de mogelijkheid om de door hem opgerichte rechtspersoon door middel van een statutenwijziging om te vormen tot een rechtspersoon met de hoedanigheid van gecertificeerd accountant.

Het besluit legt geen voorwaarden op voor de oprichting van een vennootschap door een stagiair gecertificeerd belastingadviseur die door de stagemeester werd toegelaten om dergelijke beroepsactiviteiten uit te oefenen. Het opleggen van voorwaarden voor een vennootschap van een stagiair gecertificeerd belastingadviseur is minder zinvol omdat krachtens de wet van 17 maart 2019 de beroepsactiviteiten van een gecertificeerd belastingadviseur niet gereglementeerd zijn. De vennootschap van de stagiair mag de titel van gecertificeerd belastingadviseur niet in haar benaming dragen.

Om tegemoet te komen aan de opmerking van de Hoge Raad zijn de volgende beperkingen ingebouwd in de wet van 17 maart 2019 en in het voorliggend besluit: 1° de mogelijkheid voor de stagiair om naast de stagewerkzaamheden de beroepsactiviteiten uit te oefenen, moet worden voorzien in de stageovereenkomst die de stagiair sluit met de stagemeester.De stagemeester kan deze mogelijkheid uitsluiten in de stageovereenkomst; 2° het voorwerp van de vennootschap die de stagiair opricht voor zijn beroepsactiviteiten is beperkt tot de activiteiten bedoeld in artikel 3 van de wet, met uitzondering van de activiteiten bedoeld in artikel 3, 6° tot en met 8°, van de wet. TITEL 3. - INFORMATIE EN ONLINEPROCEDURES De bepalingen onder deze titel behoeven geen commentaar.

TITEL 4. - BIJDRAGEN De bepalingen onder deze titel behoeven geen commentaar.

TITEL 5. - HUISHOUDELIJK REGLEMENT De bepalingen onder deze titel behoeven geen commentaar. HOOFDSTUK 5. - PROCEDURE VOOR HET TUCHTONDERZOEK EN DE TUCHTINSTANTIES Uitleg over het toezicht, het tuchtonderzoek, meer bepaald de positie van de rechtskundig assessor, de referendaris en de klagende partij.

Met betrekking tot dit hoofdstuk heeft de Hoge Raad in zijn advies aan de bevoegde ministers een aantal aandachtspunten opgesomd.

De Hoge Raad vraagt zich af of, en zo ja, op welke wijze de voorzitters en de leden-magistraten van de tuchtinstanties, alsook de rechtskundig assessor, zullen vergoed worden.

Tijdens de algemene vergadering van het Instituut keuren de leden van het Instituut de begroting van het volgende jaar goed. Hierbij hoort ook de vaststelling van de verschillende vergoedingen.

De door de Hoge Raad gewenste bepaling om de vergoedingen van de leden van de tuchtinstanties en voor de rechtskundig assessor behoeft een rechtsgrondslag in de wet van 17 maart 2019.

De Hoge Raad acht het noodzakelijk om te verduidelijken op welke wijze het Instituut zijn opdracht van toezicht op de beroepsuitoefening zal uitvoeren.

Zoals de Hoge Raad terecht opmerkt, zal het regelmatig toezicht door het Instituut, als een begeleidend instrument, worden uitgeoefend door middel van de kwaliteitstoetsing, die uitgebreid wordt geregeld door het Hoofdstuk 7 van de wet van 17 maart 2019. Met de kwaliteitstoetsing ziet het Instituut eveneens toe op de naleving van antiwitwaswetgeving. Wat betreft het incidenteel toezicht worden de klachten of de meldingen van inbreuken door de Raad overgemaakt aan de rechtskundig assessor die zal beslissen of het dossier zal worden doorverwezen naar de tuchtinstanties. Hij kan worden bijgestaan door referendarissen die het statuut van personeelslid bij het Instituut hebben.

Naast de kwaliteitstoetsing en de tuchtprocedure kan de Raad de leden van het Instituut terechtwijzen, als voorzien in hoofdstuk 11, afdeling 1, van de wet van 17 maart 2019. Dat is in eerste instantie een administratieve maatregel. De Raad ziet voorts toe op de permanente vorming van de leden van het Instituut als voorzien in artikel 39 van de wet van 17 maart 2019.

De Raad van het Instituut staat in voor de terechtwijzing, de organisatie van de kwaliteitstoetsing via de commissie kwaliteitstoetsing en de doorverwijzing naar de tuchtinstanties via de rechtskundig assessor. De Raad heeft geen autoriteit op het gebied van het tuchtonderzoek en het opleggen van tuchtsancties. De Hoge Raad daarentegen heeft de bevoegdheid om rechtstreeks door te verwijzen naar de tuchtinstanties zonder tussenkomst van de rechtskundig assessor.

Een aantal verduidelijkingen werden in de tekst aangebracht met betrekking tot het statuut van de rechtskundig assessor en de referendarissen en het verloop van het onderzoek.

De onafhankelijkheid van de gerechtelijk assessor is gewaarborgd door de scheiding van de opdrachten die zijn toegewezen aan de Raad van het Instituut, de tuchtinstanties, en de Hoge Raad. Als advocaat is de rechtskundig assessor onderworpen aan zijn eigen deontologie die hem tot onafhankelijkheid verplicht.

Daarnaast merkt de Hoge Raad op dat het noodzakelijk is om voldoende middelen te voorzien voor de ondersteuning van de rechtskundig assessor. De interne werking van het Instituut in detail in het koninklijk besluit regelen, valt niet binnen het toepassingsgebied van het koninklijk besluit. Evenmin is het de bedoeling om in de plaats van de algemene vergadering van het Instituut of de Raad van het Instituut beslissingen te nemen over de interne organisatie en zijn werking.

Alleszins neemt de Raad van het Instituut het engagement om voldoende middelen te voorzien zodat de rechtskundig assessor zijn taak in volle onafhankelijkheid kan uitoefenen. Bevindt de rechtskundig assessor zich in één van de situaties bedoeld in het artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek, dan maakt hij het tuchtdossier over aan zijn plaatsvervanger.

Iedere belanghebbende kan een klacht indienen bij de rechtskundig assessor of zijn plaatsvervanger, die beide benoemd zijn door de minister bevoegd voor Economie en de minister bevoegd voor Middenstand, gekozen uit de advocaten die minstens tien jaar zijn ingeschreven op het tableau van een orde van advocaten. De Procureur-generaal, de Raad van het Instituut, een confrater of een cliënt of een andere belanghebbende kan bij de rechtskundig assessor een klacht tegen een in het openbaar register ingeschreven persoon indienen. De rechtskundig assessor wordt bijgestaan door referendarissen, die personeelsleden zijn bij het Instituut. Zij bereiden het tuchtdossier voor wat betreft de feiten en adviseren de rechtskundig assessor over de tuchtprocedure.

Een referendaris kan niet tegelijk griffier van een tuchtinstantie zijn. Bij de uitvoering van zijn opdracht is de referendaris enkel verantwoording verschuldigd aan de rechtskundig assessor.

Een rechtskundig assessor is dus een advocaat en derhalve niet altijd vertrouwd met de techniciteit van het beroep. Hij kan daarom een beroepsbeoefenaar aanstellen en hem verzoeken om een technisch verslag uit te brengen over het dossier. In principe zal hij geen stagiair aanstellen, maar een beroepsbeoefenaar met voldoende kennis van zaken over het beroep.

Bij zijn onderzoek kan de rechtskundig assessor allerlei handelingen stellen: hij kan vragen om stukken en personen verhoren. Het onderzoek wordt à charge en à décharge gevoerd. De rechtskundig assessor oordeelt onafhankelijk.

Het Instituut zal een aanspreekpunt organiseren voor meldingen en klachten met betrekking tot de uitoefening van het beroep, wat tegemoet komt aan de opmerking van de Hoge Raad over het toezicht.

Volgens de Hoge Raad schenkt het koninklijk besluit te weinig aandacht aan de positie van de klager, de persoon die een klacht heeft neergelegd bij de tuchtinstanties van het Instituut.

Een klacht kan worden ingediend bij de rechtskundig assessor, die kan oordelen of het dossier wordt overgemaakt aan de tuchtinstanties. De rechtskundig assessor kan oordelen om de klacht te seponeren of om de klacht te onderzoeken en over te maken aan de tuchtinstanties van het Instituut.

Wanneer de rechtskundig assessor oordeelt dat er onvoldoende bezwaren bestaan, brengt hij de klager op de hoogte, krachtens artikel 94, zesde lid, van de wet van 17 maart 2019.

Wanneer de rechtskundig assessor oordeelt dat het dossier wordt overgemaakt aan de tuchtinstantie, kan de klager worden gehoord. De zittingsdatum zal hem worden meegedeeld, zoals voortaan voorzien in de tekst, op vraag van de Hoge Raad.

De burgerlijke partijstelling in de tuchtrechtspraak is niet gebruikelijk omdat de tuchtrechter zich niet uitspreekt over de schadeloosstelling bij de eventuele schade die de klager zou hebben geleden. In een tuchtzaak is de klager dus geen partij. De klager wendt zich in dat geval tot de gerechtelijke instanties om zijn rechten als burgerlijke partij te doen gelden en een eventuele schade-eis in te dienen.

Voorts verwijst de Hoge Raad naar de beroepsmogelijkheden van de Procureur-generaal tegen beslissingen van de tuchtinstanties. Het besluit dat voorligt voert de maatregelen uit van de wet van 17 maart 2019 en kan de bepalingen van deze wet niet wijzigen.

De Hoge Raad betreurt dat in het voor advies voorgelegd ontwerp van besluit het Instituut niet verplicht wordt de nodige maatregelen te nemen met het oog op het op passende wijze openbaar maken van de tuchtbeslissingen uitgesproken tegen beroepsbeoefenaars.

Het artikel 93, § 1, tweede lid, van de wet van 17 maart 2019 bepaalt dat de tuchtcommissie de bekendmaking van de beslissing kan bevelen of een samenvatting ervan op de website van het Instituut. De bekendmaking gebeurt op geanonimiseerde wijze. Het besluit dat voorligt, voert de maatregelen uit van de wet van 17 maart 2019 en wijzigt de bepalingen van deze wet bijgevolg niet. Het juiste evenwicht moet gevonden worden tussen de rechten van de beroepsbeoefenaars en het belang van het beroep. De tuchtcommissie is het best geplaatst om dat te beoordelen in functie van de ernst van de tekortkoming en andere criteria. Bovendien engageert het Instituut zich ertoe om in zijn jaarverslag voldoende aandacht te besteden aan deze materie om zo aan te tonen dat dit een belangrijk aspect van zijn werking is.

De Hoge Raad stelt voor dat de Procureur-generaal de klager toegang zou verlenen tot de volledige beslissing. Voor dit voorstel is er geen rechtsgrond. Daarenboven betekent het een inbreuk op het beroepsgeheim, dat wordt beschermd door artikel 120 van de wet van 17 maart 2019.

Wat betreft dit beroepsgeheim kan worden opgemerkt dat de beklaagde het beroepsgeheim niet kan inroepen bij een zaak die aan de tuchtinstanties is overlegd. Verschillende arresten van het Hof van Cassatie bevestigen dat bij een tuchtonderzoek of een tuchtinstantie geen beroepsgeheim kan worden opgeworpen (Cass. 3 juni 1976, Cass. 12 mei 1977, Cass. 29 mei 1986, Cass. 18 juni 1992, Cass. 15 december 1994). Deze rechtspraak is ingegeven door de volgende motieven: De beoefenaar van een vrij beroep is gehouden tot een oprechtheids- en loyaliteitsplicht ten aanzien van zijn tuchtoverheid;

De tuchtoverheid is zelf gehouden tot het beroepsgeheim.

Deze rechtspraak heeft inderdaad een zekere evolutie gekend door de erkenning van het recht om te zwijgen voor de beroepsbeoefenaar. Dat recht om te zwijgen laat de beroepsbeoefenaar toe zichzelf niet te beschuldigen, maar laat hem niet toe om de documenten die hij moet bezorgen, niet te bezorgen. De klager daarentegen is niet gehouden tot het beroepsgeheim en zou door de toegang tot het volledig dossier toegang kunnen krijgen tot documenten die onder het beroepsgeheim vallen.

De Hoge Raad pleit voor een gecentraliseerde en geanonimiseerde registratie van de tuchtklachten en tuchtonderzoeken tegen de leden van het Instituut. Deze registratie kan volgens de Hoge Raad gebeuren in de schoot van de Hoge Raad. Hiervoor bestaat echter geen rechtsgrond.

Zoals al gezegd, bevat het jaarverslag van het Instituut al een oplijsting van de tuchtzaken met een samenvatting van de tuchtrechtspraak gedurende het vorige kalenderjaar.

De opmerking van de Hoge Raad met betrekking tot de uitvoeringsbesluiten en de benoemingen en de opmerking over de kwaliteitstoetsing vallen buiten het toepassingsgebied van het voorliggend besluit.

TITEL 6. - MINIMUMVOORWAARDEN VOOR DE VERZEKERING BURGERLIJKE BEROEPSAANSPRAKELIJKHEID De goedkeuring van de verzekeringsovereenkomst voor beroepsaansprakelijkheid en de mogelijkheid van een collectieve polis.

Op basis van het artikel 44, derde lid, van de wet, is elke beroepsbeoefenaar verplicht om een verzekeringsovereenkomst te sluiten voor zijn burgerlijke aansprakelijkheid. De verplichte verzekering geldt voor elke beroepsbeoefenaar, ook voor degenen die weinig of geen activiteiten hebben en ongeacht de aard van de opdrachten die zijn toevertrouwd aan de beroepsbeoefenaar. De beroepsbeoefenaar moet een bevestiging van zijn verzekeringsovereenkomst ter goedkeuring aan het Instituut bezorgen.

De Hoge Raad vraagt waarop de goedkeuring van het Instituut dan betrekking heeft en wat de juridische gevolgen zijn van de goedkeuring en niet-goedkeuring.

Het besluit legt in de artikelen 77 tot 82 de minimumvoorwaarden voor de verzekering vast.

Het artikel 44, vierde lid, van de wet stelt dat de Koning de minimale voorwaarden voor de verzekering van de burgerlijke aansprakelijkheid bepaalt.

De minimumvoorwaarden bepaald in dit besluit zijn gebaseerd op de minimumvoorwaarden die het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulten en het Beroepsinstituut van Erkende Boekhouders en Fiscalisten vóór de aanneming van de wet van 17 maart 2019 oplegden.

Het toezicht van het Instituut op de verplichting om een dergelijke verzekeringsovereenkomst af te sluiten en de betaling van de premies hiervoor wordt geregeld door: 1° de terechtwijzing, bedoeld in artikel 85, 2°, van de wet;2° de kwaliteitstoetsing, als bedoeld in hoofdstuk 7 van de wet. Wanneer het Instituut vaststelt dat de beroepsbeoefenaar geen verzekering ter dekking van zijn burgerlijke aansprakelijkheid heeft afgesloten, zal de Raad van het Instituut de beroepsbeoefenaar terechtwijzen. Deze laatste heeft dan drie maanden de tijd om zich in orde te stellen.

Volgens de Hoge Raad is het niet volledig duidelijk op welke manier het Instituut zelf een verzekeringsovereenkomst voor zijn leden die in gebreke blijven aan te tonen dat zij gedekt zijn door een verzekeringsovereenkomst, kan organiseren. Het Instituut kan immers zelf geen verzekeringsactiviteiten ontplooien.

Voor beroepsbeoefenaars die hun beroepsactiviteit niet kunnen dekken door een verzekering van burgerlijke aansprakelijkheid, voorziet het koninklijk besluit inderdaad de mogelijkheid voor het Instituut om een collectieve verzekering te organiseren. Hiervoor zal het Instituut beroep doen op een externe verzekeraar.

Artikel 83 van het besluit legt geen verplichting aan het Instituut op om een dergelijke collectieve verzekering te organiseren of aan te bieden. Het is een vrijwillige dienstverlening van het Instituut ten aanzien van zijn leden. Bovendien is de beroepsbeoefenaar niet verplicht om zich aan te sluiten bij deze collectieve verzekering in het geval het Instituut een dergelijke verzekering zou aanbieden. De aansluiting tot deze collectieve verzekering is altijd facultatief. De beroepsbeoefenaar mag zich voor de verplichting van verzekering van burgerlijke beroepsaansprakelijkheid wenden tot iedere aanbieder op de verzekeringsmarkt.

De verplichting slaat enkel op de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid. Risico's als cybercriminaliteit, hacking en andere informatieverwerkingsrisico's kunnen worden gedekt door andere verzekeringen.

Om de administratieve lasten te verlichten, kan de verzekeraar, in overleg met het Instituut, een lijst van verzekerde beroepsbeoefenaars overmaken, in plaats van individuele attesten naar elke beroepsbeoefenaar te versturen. Beroepsbeoefenaars die niet toetreden tot de collectieve polis die het Instituut zou aanbieden, bezorgen het attest op individuele basis. Bij betwisting echter zal de beroepsbeoefenaar altijd de nodige bewijsstukken moeten kunnen voorleggen die kunnen staven dat hij een beroepsverzekering heeft afgesloten en de polis heeft betaald.

TITEL 7. - TERMIJNEN Deze titel behoeft geen bijzondere commentaar.

TITEL 8. - SLOTBEPALINGEN Deze titel behoeft geen bijzondere commentaar.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Middenstand, D. DUCARME De Minister van Economie, N. MUYLLE

Raad van State afdeling Wetgeving Advies 66.818/1 van 15 januari 2020 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot vaststelling van de nadere regels van het openbaar register van het Instituut van de Belastingadviseurs en de Accountants en, de toekenning van de hoedanigheid aan de personen van derde landen en aan de rechtspersonen, de regels inzake de werking van het Instituut en de voorwaarden inzake beroepsverzekering' Op 16 december 2019 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Economie verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot vaststelling van de nadere regels van het openbaar register van het Instituut van de Belastingadviseurs en de Accountants en, de toekenning van de hoedanigheid aan de personen van derde landen en aan de rechtspersonen, de regels inzake de werking van het Instituut en de voorwaarden inzake beroepsverzekering'.

Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 9 januari 2020 . De kamer was samengesteld uit Marnix Van Damme, kamervoorzitter, Wilfried Van Vaerenbergh en Wouter Pas, staatsraden, Michel Tison en Johan Put, assessoren, en Annemie Goossens, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Githa Scheppers, eerste auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Marnix Van Damme, kamervoorzitter .

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 15 januari 2020 . 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan.2. Rekening houdend met het ogenblik waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht van de regering op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken.Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens die de regering in aanmerking kan nemen als ze te oordelen heeft of het vaststellen of het wijzigen van verordeningen noodzakelijk is.

STREKKING VAN HET ONTWERP 3. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe uitvoering te geven aan diverse bepalingen van de wet van 17 maart 2019 `betreffende de beroepen van accountant en belastingadviseur' die onder meer in een fusie heeft voorzien van het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten en het Beroepsinstituut van Erkende Boekhouders en Fiscalisten en in de oprichting van het nieuwe Instituut van de Belastingadviseurs en de Accountants, hierna "het Instituut" genoemd. Het ontworpen koninklijk besluit beoogt diverse aangelegenheden te regelen.

Het bevat vooreerst bepalingen die betrekking hebben op de inschrijving in het openbaar register bedoeld in artikel 29 van de wet van 17 maart 2019. Er wordt onder meer geregeld welke personen in dat register moeten worden ingeschreven door de Raad van het Instituut (artikel 2 van het ontwerp), onder welke voorwaarden stagiairs (artikel 3) en andere natuurlijke personen (artikel 4) in het register kunnen worden ingeschreven en wanneer dit kan gebeuren in de hoedanigheid van "accountant" of "fiscaal accountant" (artikel 5).

Daarnaast wordt de inschrijving van tijdelijke en occasionele beroepsuitoefening (artikel 6) en van rechtspersonen (artikelen 7 tot 9) geregeld.Ook wordt bepaald op welke wijze de gegevens in het openbaar register moeten worden bijgehouden en bewaard (artikelen 10 tot 13) en welke andere gegevens nog moeten worden bijgehouden door het Instituut (artikelen 14 tot 16). Voorts bevat het ontwerp bepalingen betreffende de uitschrijving (artikelen 17 en 18) en de weglating (artikel 19) uit het register en betreffende de herinschrijving (artikel 20).

Een afzonderlijk onderdeel van de ontworpen regeling heeft betrekking op de toekenning van de hoedanigheid van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur aan natuurlijke personen die onderdaan zijn van een derde land (artikelen 21 tot 25) en aan rechtspersonen uit een lidstaat of een derde land (artikelen 26 tot 29).

Aan het Instituut worden bepaalde verplichtingen opgelegd op het vlak van de informatie met betrekking tot de toekenning van een bepaalde hoedanigheid en de inschrijving in het openbaar register (artikel 30) en op het vlak van het afhandelen "online" van de desbetreffende procedures (artikel 31).

De personen die in het openbaar register zijn ingeschreven met een bepaalde hoedanigheid en de stagiairs dienen met toepassing van artikel 54 van de wet van 17 maart 2019 jaarlijks een bijdrage te betalen aan het Instituut. In artikel 32 van het ontwerp wordt die bijdrage nader geregeld.

Titel 5 van het ontwerp, "Huishoudelijk reglement", bevat bepalingen betreffende de werking van de algemene vergadering van het Instituut (artikelen 33 tot 39), de verkiezing van de voorzitter, de ondervoorzitter en de leden van de Raad van het Instituut (artikelen 40 tot 43), de beëindiging van het mandaat van lid van de Raad (artikelen 44 tot 47), de werking van de Raad (artikelen 48 tot 54), de delegatie door de Raad van het dagelijks bestuur aan één van zijn leden of aan het uitvoerend comité (artikel 55), de uitoefening van de taak van secretaris die inhoudt dat deze onder toezicht van de Raad het openbaar register moet bijhouden en bijwerken (artikel 56), de opdrachten van de penningmeester (artikel 57), de vergoedingsregeling die onder meer geldt ten aanzien van de leden van de Raad en de commissies (artikel 58) en betreffende de werking van de overgangsraad die door artikel 127 van de wet van 17 maart 2019 voor een periode van vier jaar na de inwerkingtreding van die bepaling is opgericht (artikel 59). Voorts bevat titel 5, "Huishoudelijk reglement", nog bepalingen betreffende de wijze waarop de jaarrekening van het Instituut wordt opgesteld (artikel 60), betreffende de commissarissen, bedoeld in artikel 76 van de wet van 17 maart 2019 (artikelen 61 tot 65) en betreffende de procedure van het tuchtonderzoek en voor de tuchtinstanties (artikelen 66 tot 76). Overeenkomstig artikel 44, derde lid, van de wet van 17 maart 2019 is de beroepsbeoefenaar verplicht om zich voor zijn burgerlijke beroepsaansprakelijkheid te verzekeren met een verzekeringscontract.

In het ontwerp van koninklijk besluit worden de minimale verzekeringsvoorwaarden omschreven waaraan de desbetreffende verzekeringsovereenkomsten moeten voldoen (artikelen 77 tot 83).

Er wordt bepaald dat de termijnregeling die in de artikelen 48 tot 57 van het Gerechtelijk Wetboek is vervat met betrekking tot de erin bedoelde proceshandelingen eveneens van toepassing is op de kennisgevingen en termijnen bedoeld in het ontworpen koninklijk besluit (artikel 84).

De ontworpen regeling zal in werking treden op een nog niet nader bepaalde datum (artikel 85)(1). Aangezien deze regeling in de plaats zal komen van bepalingen die voorheen verspreid lagen over diverse koninklijke besluiten worden deze laatste opgeheven (artikel 86). Het ontwerp bevat tot slot ook nog een overgangsbepaling (artikel 87).

RECHTSGROND 4. Onder voorbehoud van hetgeen sub 5 en 6 wordt opgemerkt kan de ontworpen regeling worden geacht rechtsgrond te vinden in de bepalingen van de wet van 17 maart 2019 waarvan melding wordt gemaakt in het tweede lid van de aanhef van het ontwerp.Voor sommige bepalingen van het ontwerp dient wel een beroep te worden gedaan op de algemene bevoegdheid waarover de Koning op grond van artikel 108 van de Grondwet beschikt om de wetten uit te voeren, gelezen in samenhang met bepaalde van de in het tweede lid van de aanhef opgesomde artikelen van de voornoemde wet. 5. In het tweede lid van de aanhef wordt tevens melding gemaakt van artikel 29 van de wet van 17 maart 2019.In die wetsbepaling wordt de verplichting voor het Instituut geregeld om een openbaar register bij te houden waarin de betrokken beroepsbeoefenaren moeten worden ingeschreven. Die bepaling bevat evenwel geen bevoegdheidsdelegatie ten aanzien van de Koning, noch wordt deze erin met een bepaalde opdracht belast. Er hoeft met betrekking tot de bepalingen van het ontwerp die een aspect van het openbaar register regelen evenmin een beroep te worden gedaan op artikel 108 van de Grondwet, gelezen in samenhang met het voornoemde artikel 29 van de wet. Deze laatste bepaling strekt het ontworpen koninklijk besluit derhalve niet tot rechtsgrond. 6. In artikel 55 van het ontwerp wordt aan de Raad van het Instituut de bevoegdheid verleend om "het dagelijks bestuur [te] delegeren aan een van zijn leden of aan het uitvoerend comité, bedoeld in artikel 70 van de wet". De gemachtigde deelde in dat verband het volgende mee: "De Raad kan op basis van artikel 55 ook aan één van zijn leden, als bedoeld in artikel 70 van de wet, de opdrachten van dagelijks bestuur delegeren. Het dagelijks bestuur is toevertrouwd aan het uitvoerend comité zoals voorzien in artikel 74 van de wet." Er moet worden vastgesteld dat in artikel 74, eerste lid, van de wet van 17 maart 2019 wordt bepaald dat het uitvoerend comité, bedoeld in artikel 70 van de wet, belast is met het dagelijks bestuur van het Instituut. De Raad van State, afdeling Wetgeving, ziet geen bepaling in die wet die het de Koning zou mogelijk maken om de wettelijke regeling op dat punt aan te vullen door - zoals in artikel 55 van het ontwerp het geval is - te bepalen dat niet enkel het uitvoerend comité, maar ook een lid van de Raad van het Instituut met het dagelijks bestuur zou kunnen worden belast. Artikel 55 van het ontwerp is derhalve niet in overeenstemming met wat in artikel 74 van de wet wordt bepaald in de mate aan de Raad van het Instituut de bevoegdheid wordt verleend om het dagelijks bestuur aan één van zijn leden toe te vertrouwen. De bevoegdheidsdelegatie in artikel 55 van het ontwerp zal, rekening houdend hiermee, moeten worden aangepast, met dien verstande dat in dat geval de vraag rijst of artikel 55 van het ontwerp niet overbodig wordt aangezien al uit artikel 74 van de wet voortvloeit dat het uitvoerend comité belast is met het dagelijks bestuur van het Instituut.

VORMVEREISTEN 7. Naar het zeggen van de gemachtigde werd het ontworpen besluit tegelijkertijd om advies voorgelegd aan de Raad van State, afdeling Wetgeving, en aan de Gegevensbeschermingsautoriteit. Indien de tekst van het ontwerp van koninklijk besluit zoals die om advies is voorgelegd aan de afdeling Wetgeving wijzigingen zou ondergaan als gevolg van het advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit dat, op het ogenblik dat de afdeling Wetgeving haar advies uitbrengt, nog niet gekend is, zullen die wijzigingen met toepassing van artikel 3, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, alsnog eveneens aan de afdeling Wetgeving om advies moeten worden voorgelegd.

VOORAFGAANDE OPMERKING 8. Zoals sub 4 vermeld, beoogt de ontworpen regeling uitvoering te geven aan diverse bepalingen van de wet van 17 maart 2019, die tot op heden evenwel niet in werking zijn getreden.(2) Het spreekt voor zich dat het ontworpen koninklijk besluit pas in werking zal kunnen treden van zodra de bepalingen van de wet van 17 maart 2019 die ervoor rechtsgrond bieden in werking zijn gesteld door de Koning. Hiermee zal rekening moeten worden gehouden bij het inschrijven van de datum van inwerkingtreding van het ontworpen koninklijk besluit in artikel 85 van het ontwerp.

De gemachtigde deelde wat dat betreft mee wat volgt: "Het is de bedoeling om het voorliggend besluit in werking te laten treden op dezelfde datum als het koninklijk besluit beroepsopleiding dat u binnenkort ter advies zal voorgelegd worden en het koninklijk besluit inwerkingtreding van de wet dat nog in voorbereiding is. De datum van inwerkingtreding zal dan ingevuld worden zodat de 3 besluiten samen gepubliceerd kunnen worden en in werking treden." ONDERZOEK VAN DE TEKST Aanhef 9. Om de reden die sub 5 wordt weergegeven, wordt de vermelding van artikel 29 van de wet van 17 maart 2019 in het tweede lid van de aanhef het best weggelaten. 10. Het is niet zinvol in de aanhef de wijzigingen te vermelden die vroeger zijn aangebracht in de op te heffen koninklijke besluiten.(3) Men schrappe derhalve de vermelding van de wijzigende koninklijke besluiten aan het einde van het derde, het vierde en het vijfde lid van de aanhef. 11. Rekening houdend met de data waarop de adviezen van de Hoge Raad voor de Economische Beroepen en de Raad van het Instituut van de Belastingadviseurs en de Accountants werden uitgebracht, dient het lid van de aanhef waarin wordt gerefereerd aan het advies van de Hoge Raad voor de Economische Beroepen van plaats te worden gewisseld met het lid waarin melding wordt gemaakt van het advies van de Raad van het Instituut. Artikel 2 12. In artikel 2, § 2, tweede lid, van het ontwerp, volstaat het te schrijven "de personen bedoeld in het eerste lid, 1° tot 14°, " in plaats van "de personen bedoeld in paragraaf 2, eerste lid, 1° tot en met 14°, ". Artikel 4 13. In artikel 4, § 2, eerste lid, van het ontwerp, dient de zinsnede "of de personen bedoeld in artikel 21, 1°, " te worden vervangen door de zinsnede "of de personen bedoeld in artikel 21, § 1, 1°, ". Artikel 21 14. In artikel 21, § 3, eerste lid, van het ontwerp, wordt beter geschreven "van derde landen bedoeld in paragraaf 1, 1°, b)," in plaats van "van derde landen bedoeld in artikel 21, § 1, 1°, b),". Artikel 25 15. Meer in overeenstemming met de Franse tekst en juridisch correcter(4) schrijve men aan het einde van de Nederlandse tekst van artikel 25 van het ontwerp "deelt de Raad van het Instituut zijn beslissing over de aanvraag mee aan de natuurlijke persoon" in plaats van "maakt de Raad van het Instituut zijn beslissing over de aanvraag bekend aan de natuurlijk persoon". Artikel 26 16. In artikel 26, § 2, eerste en tweede lid, van het ontwerp, verwijze men respectievelijk naar "artikel 24, § 1, eerste lid, 4°, " en "artikel 24, § 1, eerste lid, 5°, " van de wet. Artikel 29 17. Ter wille van de leesbaarheid schrijve men aan het einde van de Nederlandse tekst van artikel 29 van het ontwerp ", wanneer de statuten van de rechtspersoon door een statutenwijziging in overeenstemming zijn gebracht met de voorwaarden bepaald in artikel 24 van de wet". Artikel 32 18. Aan het einde van de inleidende zin van artikel 32, § 1, tweede lid, van het ontwerp, wordt vermeld dat de betrokken bijdrage "elk jaar kan worden geïndexeerd volgens de nadere regels bepaald in het eerste lid".Artikel 32, § 1, eerste lid, van het ontwerp, bevat evenwel geen "nadere regels" met betrekking tot de indexering. Wel wordt in artikel 54, derde lid, van de wet van 17 maart 2019 bepaald dat de bijdrage jaarlijks kan worden geïndexeerd. De redactie van de inleidende zin van artikel 32, § 1, tweede lid, van het ontwerp, dient op dit punt te worden aangepast.

Artikel 34 19. In de Nederlandse tekst van artikel 34 van het ontwerp wordt het geval beoogd waarin een "buitengewone algemene vergadering" wordt bijeengeroepen.Rekening houdend met de door de gemachtigde verstrekte toelichting dient in artikel 34 van het ontwerp evenwel te worden aangesloten bij de terminologie die wordt gebruikt in de Nederlandse tekst van artikel 67 van de wet van 17 maart 2019 waarin melding wordt gemaakt van een "bijzondere algemene vergadering". In de Franse tekst van artikel 34 van het ontwerp wordt trouwens nu al de terminologie gehanteerd die voorkomt in artikel 67 van de wet ("assemblée générale extraordinaire").

De Nederlandse tekst van artikel 36 van het ontwerp dient op dezelfde wijze te worden aangepast.

Artikel 37 20. In artikel 37 van het ontwerp is er een gebrek aan overeenstemming tussen de Nederlandse ("worden twee stemopnemers aangewezen") en de Franse tekst ("deux scrutateurs au moins sont désignés").Deze discordantie moet worden weggewerkt.

Artikel 46 21. In de Franse tekst van artikel 46 van het ontwerp wordt onder meer het volgende bepaald: "L'assemblée générale décide également de sa révocation dans ce cas à la majorité des voix." Het is niet duidelijk waarop het woord "également" precies doelt. Het betrokken woord wordt evenmin weergegeven in de Nederlandse tekst van artikel 46. De Franse tekst lijkt op dit punt het best te worden in overeenstemming gebracht met de Nederlandse tekst.

Artikel 48 22. In artikel 48, derde lid, van het ontwerp, is er een gebrek aan overeenstemming tussen de Nederlandse ("In dat geval vermeldt de agenda het punt dat spoed vereist") en de Franse tekst ("Dans ce cas, l'ordre du jour mentionne que l'urgence est requise").Beide teksten dienen beter op elkaar te worden afgestemd.

Artikel 57 23. Naar analogie van de Nederlandse tekst dient aan het einde van de Franse tekst van artikel 57, 6°, van het ontwerp, te worden geschreven "ainsi que l'exécution du budget de l'Institut" in plaats van "ainsi que l'exécution du budget par l'Institut". Artikel 58 24. In artikel 58, eerste lid, van het ontwerp, wordt uitgegaan van het principe volgens hetwelk de uitoefening van een mandaat van voorzitter, ondervoorzitter, secretaris, penningmeester, lid van de Raad en lid van een commissie "onbezoldigd" is, met dien verstande dat in artikel 58, tweede lid, de algemene vergadering wordt opgedragen om de bedragen vast te stellen "van de eventuele presentiegelden en vergoedingen voor deze mandaten".(5) Alhoewel dit niet wordt geëxpliciteerd in de tekst van de ontworpen bepaling zal het allicht de algemene vergadering zijn die erover zal beslissen of nu al dan niet een presentiegeld of een vergoeding zal worden toegekend voor dit of een ander mandaat. Op grond van welke criteria dat zal gebeuren valt evenwel niet uit het ontwerp af te leiden, noch of en zo ja welke minima of maxima er worden gesteld aan de aldus te bepalen bedragen.

De in artikel 58 van het ontwerp vervatte regeling zou op deze punten moeten worden aangevuld. Zoals de bepaling nu is geredigeerd is de regeling immers onvolkomen en wordt aan de algemene vergadering een te weinig afgebakende bevoegdheid gedelegeerd die op gespannen voet staat met de aan de Koning toekomende verordenende bevoegdheid en met de rechtszekerheid en waardoor deze niet toelaatbaar kan worden geacht.(6) Artikel 59 25. Naar analogie van de Franse tekst schrijve men in de Nederlandse tekst van artikel 59, derde lid, van het ontwerp, "wanneer ten minste een derde van de leden van die raad ...".

Artikel 61 26. Luidens artikel 76, tweede lid, van de wet van 17 maart 2019 is het mandaat van commissaris onverenigbaar met het mandaat van voorzitter, ondervoorzitter of lid van de Raad van het Instituut, alsook enige commissie of werkgroep opgericht door het Instituut. Teneinde niet de indruk te wekken dat de Koning van deze bepaling wenst af te wijken, wordt in artikel 61, tweede lid, 1°, van het ontwerp, het best de aldus door de wetgever omschreven onverenigbaarheid overgenomen. Nu wordt immers in artikel 61, tweede lid, 1°, van het ontwerp, uitsluitend melding gemaakt van het lidmaatschap van de Raad van het Instituut terwijl het uiteraard niet aan de Koning staat om van de betrokken wettelijke regeling inzake onverenigbaarheden af te wijken, mocht dit al de bedoeling zijn. 27. In artikel 61, derde lid, van het ontwerp, wordt de algemene vergadering opgedragen om de "eventuele vergoeding" van het mandaat van commissaris vast te stellen.In artikel 76, vierde lid, van de wet van 17 maart 2019 wordt evenwel bepaald dat de algemene vergadering de bezoldiging van de commissaris vaststelt. Indien de stellers van het ontwerp eraan hechten om dat principe over te nemen, doen zij dat ter wille van de rechtszekerheid het best in identieke bewoordingen.

Artikel 62 28. Anders dan wat het geval is in de Nederlandse tekst van artikel 62, tweede lid, van het ontwerp, wordt in de Franse tekst ervan niet gespecificeerd dat de voorzitter de datum en het uur dient te vermelden "bij de oproep" tot kandidatuurstelling.Ter wille van de overeenstemming van beide teksten wordt de Franse tekst op dit punt het best aangevuld. 29. In artikel 62, derde lid, van het ontwerp, bestaat er een redactioneel verschil tussen de Nederlandse ("na dit tijdstip") en de Franse tekst ("après cette date").Daarenboven wordt in de Franse tekst uitsluitend gerefereerd aan de "datum" van de kandidatuurstelling, terwijl in artikel 62, tweede lid, ook melding wordt gemaakt van het "uur" waarop de kandidatuur uiterlijk moet worden ingediend. Vraag is derhalve of het niet veeleer aanbeveling verdient om artikel 62, derde lid, van het ontwerp, op een meer algemene wijze te redigeren en bijvoorbeeld te schrijven "Laattijdige kandidatuurstellingen zijn onontvankelijk".

Artikel 78 30. Aan het einde van de Nederlandse tekst van artikel 78, eerste lid, van het ontwerp, moeten de woorden "voor die activiteiten" worden weggelaten.Het volstaat derhalve te schrijven "door de beroepsbeoefenaar en de personen die voor die activiteiten handelen voor rekening en in naam van de beroepsbeoefenaar".

Artikel 80 31. In artikel 80, 1°, van het ontwerp, hebben de woorden "persoonlijke kosten", in de Nederlandse tekst, een inhoudelijk andere draagwijdte dan de woorden "frais de personnel", in de Franse tekst. De redactie van het ontwerp dient op dat punt te worden aangepast.

Artikel 86 32. Artikel 86, eerste lid, 5°, van het ontwerp, strekt tot het opheffen van artikel 59 van het ontwerp, betreffende de overgangsraad, met ingang van de dag van de verkiezing van de leden van de Raad van het Instituut die in de plaats zal komen van de voornoemde overgangsraad.Artikel 59 maakt evenwel deel uit van afdeling 8 van hoofdstuk 2 van titel 5 van het ontwerp, hetgeen correct moet worden weergegeven in artikel 86, eerste lid, 5°, van het ontwerp, wat nu niet het geval is.

Artikel 87 33. In artikel 87 van het ontwerp wordt onder meer melding gemaakt van "de inwerkingtreding van deze wet" ("l'entrée en vigueur de la présente loi"), terwijl allicht op "de inwerkingtreding van de wet" ("l'entrée en vigueur de la loi") wordt gedoeld, gelet op de omschrijving van het begrip "wet" in artikel 1, 1°, van het ontwerp. Met "de activiteiten bedoeld in artikel 3" ("les activités visées à l'article 3") en "[de activiteiten bedoeld in] artikel 3, 6° tot en met 8° " ("des activités visées à l'article 3, 6° à 8° "), worden allicht de beroepsactiviteiten bedoeld die worden opgesomd in artikel 3, respectievelijk artikel 3, 6° tot 8°, van de wet (van 17 maart 2019). Het belang en het praktisch nut van een duidelijke overgangsbepaling kunnen niet worden overschat. Bepalingen van die aard vergen zo mogelijk nog een grotere redactionele zorg dan andere normatieve bepalingen. De stellers van het ontwerp doen er goed aan om de redactie van artikel 87 vanuit die optiek aan een bijkomend nazicht te onderwerpen.

De Griffier, Annemie Goossens De Voorzitter, Marnix Van Damme _______ Nota's (1) Zie wat dat betreft de "Voorafgaande opmerking".(2) De wet van 17 maart 2019 treedt luidens haar artikel 130 "in werking op de datum bepaald door de Koning, met uitzondering van de artikelen 127 tot en met 129 die in werking treden op 1 juni 2019". Tot op heden heeft de Koning de betrokken wet nog niet in werking gesteld. (3) Beginselen van de wetgevingstechniek.Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, Raad van State, 2008, nr. 30, te raadplegen op de internetsite van de Raad van State (www.raadvst-consetat.be). (4) Een individuele mededeling of betekening moet worden onderscheiden van een "bekendmaking" die bijvoorbeeld ook via een website kan gebeuren.(5) Er dient te worden opgemerkt dat het woord "eventuele" dat in de Nederlandse tekst van artikel 58, tweede lid, van het ontwerp, voorkomt, niet wordt weergegeven in de Franse tekst van die bepaling.(6) De gemachtigde verwijst in zijn toelichting bij artikel 58 van het ontwerp onder meer naar gelijkaardige regelingen, zoals die in het koninklijk besluit van 27 november 1985 `tot bepaling van de regels inzake de organisatie en de werking van de beroepsinstituten die voor de dienstverlenende intellectuele beroepen zijn opgericht'.Wat dat betreft dient evenwel te worden vastgesteld dat de regeling die in artikel 41quater van het betrokken koninklijk besluit van 27 november 1985 is uitgewerkt met betrekking tot de erin bedoelde zitpenningen zelf de elementen bevat voor de vaststelling van de desbetreffende bedragen en dat erin nauwkeurig wordt aangegeven voor welke prestaties een zitpenning kan worden toegekend.

11 SEPTEMBER 2020. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de nadere regels van het openbaar register van het Instituut van de Belastingadviseurs en de Accountants en, de toekenning van de hoedanigheid aan de personen van derde landen en aan de rechtspersonen, de regels inzake de werking van het Instituut en de voorwaarden inzake beroepsverzekering FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 108 van de Grondwet;

Gelet op de wet van 17 maart 2019 betreffende de beroepen van accountant en belastingadviseur, de artikelen 10, § 4, 25, 32, 34, 44, 54, tweede lid, 61, derde lid, en 114;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 maart 1989 tot vaststelling van het huishoudelijk reglement van het Instituut der Accountants;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 mei 1999 betreffende het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 februari 2005 betreffende de uitoefening van het beroep van erkend boekhouder en erkend boekhouder-fiscalist in het kader van een rechtspersoon;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 februari 2015 betreffende de vermeldingen en documenten die door de beoefenaars van de boekhoudkundige en fiscale beroepen in het kader van de vrije dienstverlening moeten worden opgenomen bij de voorafgaande verklaring en betreffende de aan de afnemers van de diensten mee te delen gegevens;

Gelet op het advies van de Raad van het Instituut van de Belastingadviseurs en de Accountants, gegeven op 20 augustus 2019;

Gelet op het advies van de Hoge Raad voor de economische beroepen, gegeven op 17 oktober 2019;

Gelet op advies nr. 66.818/1 van de Raad van State, gegeven op 15 januari 2020 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Gelet op het advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit nr. 13/2020, gegeven op 21 februari 2020;

Op de voordracht van de Minister van Middenstand en de Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL 1. - DEFINITIES

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° wet: de wet van 17 maart 2019 betreffende de beroepen van accountant en belastingadviseur;2° het openbaar register: het openbaar register bedoeld in artikel 29 van de wet;3° beroepsbeoefenaar: de gecertificeerd accountant, de gecertificeerd belastingadviseur, de accountant, de fiscaal accountant en de stagiairs die de beroepsactiviteiten uitoefenen als zelfstandige in hoofdberoep of bijberoep, voor rekening van derden, alsook de erkende rechtspersonen;4° algemene vergadering: de algemene vergadering bedoeld in hoofdstuk 8, afdeling 3 van de wet;5° Raad: de Raad van het Instituut bedoeld in artikel 68 van de wet;6° secretaris: het lid van de Raad benoemd tot secretaris, bedoeld in artikel 70 van de wet;7° lidstaat: een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, als bedoeld in artikel 2, § 1, l) van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een algemeen kader voor de erkenning van EU-beroepskwalificaties;8° derde land : een land dat geen lidstaat is;9° fusionerende instituten: het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten, opgericht bij artikel 2 van de wet van 22 april 1999, en het Beroepsinstituut van Erkende Boekhouders en Fiscalisten, opgericht bij artikel 43 van de wet van 22 april 1999. TITEL 2. - HET OPENBAAR REGISTER, DE TOEKENNING VAN DE HOEDANIGHEID AAN NATUURLIJKE PERSONEN UIT DERDE LANDEN EN AAN RECHTSPERSONEN HOOFDSTUK 1. - HET OPENBAAR REGISTER Afdeling 1. - Toepassingsgebied

Art. 2.§ 1. Overeenkomstig artikel 29 van de wet, schrijft de Raad de natuurlijke personen en de rechtspersonen die de toelating hebben om het beroep uit te oefenen of de titel te dragen, in het openbaar register in met de vermelding van hun hoedanigheid of een van de vermeldingen bedoeld in artikel 29 van de wet. § 2. Worden door de Raad van het Instituut ingeschreven in het openbaar register: 1° de accountant, natuurlijk persoon, overeenkomstig artikel 21 van de wet, met de vermelding van de hoedanigheid "accountant";2° de fiscaal accountant, natuurlijk persoon, overeenkomstig artikel 22 van de wet, met de vermelding van de hoedanigheid "fiscaal accountant";3° de gecertificeerd accountant, natuurlijk persoon, met de vermelding van de hoedanigheid "gecertificeerd accountant";4° de gecertificeerd belastingadviseur, natuurlijk persoon, met de vermelding van de hoedanigheid "gecertificeerd belastingadviseur";5° de rechtspersoon die voldoet aan de voorwaarden van artikel 24 van de wet met, naargelang de situatie bedoeld in artikel 24 van de wet, de vermelding "accountant", "fiscaal accountant", "gecertificeerd accountant" of "gecertificeerd belastingadviseur" en de rechtsvorm;6° de stagiair boekhouder als bedoeld door of krachtens de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen met de vermelding "stagiair accountant";7° de stagiair boekhouder-fiscalist als bedoeld door of krachtens de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen met de vermelding "stagiair fiscaal accountant";8° de stagiair gecertificeerd accountant of de stagiair accountant als bedoeld door of krachtens de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen met de vermelding "stagiair gecertificeerd accountant";9° de stagiair gecertificeerd belastingadviseur of de stagiair belastingconsulent als bedoeld door of krachtens de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen met de vermelding "stagiair gecertificeerd belastingadviseur";10° de rechtspersoon van stagiair die voldoet aan de voorwaarden van artikel 28 met de vermelding "stagiair gecertificeerd accountant" of "stagiair accountant" en de rechtsvorm;11° de intern accountant, natuurlijk persoon, overeenkomstig artikel 21 van de wet, met de vermelding van de hoedanigheid "intern accountant";12° de intern fiscaal accountant, natuurlijk persoon, overeenkomstig artikel 22 van de wet, met de vermelding van de hoedanigheid "intern fiscaal accountant";13° de intern gecertificeerd accountant, natuurlijk persoon, met de vermelding van de hoedanigheid "intern gecertificeerd accountant";14° de intern gecertificeerd belastingadviseur, natuurlijk persoon, met de vermelding van de hoedanigheid "intern gecertificeerd belastingadviseur";15° de persoon die het beroep tijdelijk en occasioneel uitoefent, bedoeld in artikel 23 van de wet, met de vermelding van "tijdelijk en occasioneel dienstenverlener" en de beroepstitel uit zijn lidstaat van herkomst. Vanaf hun inschrijving in het openbaar register worden de personen bedoeld in het eerste lid, 1° tot en met 14°, lid van het Instituut.

De rechtspersoon mag in zijn benaming de vermelding opnemen die in het openbaar register werd toegevoegd. Afdeling 2. - Inschrijving in het openbaar register

Onderafdeling 1. - Inschrijving van de stagiairs

Art. 3.Onder voorbehoud van het tweede lid, wordt de kandidaat voor de stage van gecertificeerd accountant of van gecertificeerd belastingadviseur door de Raad in het openbaar register als stagiair ingeschreven op de dag vastgesteld door de stagecommissie voor zover zijn stageovereenkomst voor die datum werd goedgekeurd door de stagecommissie. De inschrijving gebeurt op basis van het inschrijvingsdossier voor de stage, bedoeld in artikel 9 van het koninklijk besluit van 11 september 2020 betreffende de beroepsopleiding van de accountants en de belastingadviseurs.

In uitvoering van artikel 123 van de wet worden de stagiairs van de fusionerende instituten automatisch in het openbaar register ingeschreven op de datum van inwerkingtreding van de wet, op basis van hun inschrijvingsdossier bij een van de fusionerende instituten.

Onderafdeling 2. - Inschrijving van de andere natuurlijke personen

Art. 4.§ 1. In overeenstemming met artikel 19 van de wet wordt de vermelding van "stagiair" in het openbaar register gewijzigd in de hoedanigheid "gecertificeerd accountant" of "gecertificeerd belastingadviseur" wanneer de betrokken natuurlijk persoon geslaagd is voor het bekwaamheidsexamen en de eed heeft afgelegd. § 2. In overeenstemming met artikel 19 van de wet, worden de natuurlijke personen bedoeld in artikel 11 of 14 van de wet of de personen bedoeld in artikel 21, § 1, 1°, die geslaagd zijn voor het bekwaamheidsexamen van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur of van wie de beroepskwalificaties als gelijkwaardig werden erkend, in voorkomend geval na het slagen voor een bekwaamheidsproef, slechts in het openbaar register ingeschreven met hun hoedanigheid na het afleggen van de eed. Hun inschrijving gebeurt op basis van het aanvraagdossier voor toekenning van de hoedanigheid bij de Raad of, in voorkomend geval, van het aanvraagdossier voor toegang tot het bekwaamheidsexamen of de bekwaamheidsproef.

Voor de personen bedoeld in artikel 11 van de wet bevat het aanvraagdossier de informatie bedoeld in artikel 22 van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een algemeen kader voor de erkenning van EU-beroepskwalificaties.

Voor de personen bedoeld in artikel 14 van de wet bevat het aanvraagdossier de informatie bedoeld in artikel 9, 1° tot en met 3° en 6°, van het koninklijk besluit van 11 september 2020 betreffende de beroepsopleiding van de accountants en van de belastingadviseurs.

Voor de onderdanen van derde landen bedoeld in artikel 21, § 1, 1°, b), bevat het aanvraagdossier de informatie bedoeld in artikel 24, § 1. § 3. Na de eedaflegging bezorgt de secretaris aan de betrokken persoon de door het Instituut al verwerkte gegevens over de inschrijving.

In voorkomend geval verbetert de betrokken persoon zijn gegevens of vult hij ze aan met de ontbrekende gegevens, vergezeld van de nodige documenten ter staving.

De betrokken persoon kan zich wenden tot de functionaris voor gegevensbescherming, aangeduid door het Instituut, om zijn rechten in dat verband te doen gelden. § 4. De Raad bevestigt de inschrijving in het openbaar register met de eventuele aanvulling en de wijziging van de gegevens. De secretaris deelt de bevestiging schriftelijk aan de betrokken persoon mee.

Onderafdeling 3. - Inschrijving als accountant en fiscaal accountant

Art. 5.Wanneer een persoon de stage voor boekhouder (fiscalist) gevolgd heeft en geslaagd is voor het bekwaamheidsexamen van het Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten als bedoeld in de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, wordt hij door de Raad ingeschreven in het openbaar register met, naargelang het geval, de hoedanigheid "accountant" of "fiscaal accountant", na ontvangst van de verklaring van slagen van de bevoegde stagecommissie. Die verklaring wordt zo snel mogelijk aan het Instituut bezorgd.

Onderafdeling 4. - Inschrijving van de tijdelijke en occasionele beroepsuitoefening

Art. 6.De persoon die het beroep tijdelijk en occasioneel in België wil uitoefenen, wordt bij de eerste dienstverrichting in het openbaar register ingeschreven op basis van de gegevens opgenomen in de voorafgaande verklaring en de documenten die worden bezorgd in toepassing van artikel 23 van de wet.

Onderafdeling 5. - Inschrijving van een rechtspersoon

Art. 7.De aanvraag van een rechtspersoon tot inschrijving in het openbaar register wordt door middel van een aanvraagdossier aan de Raad van het Instituut gericht.

Art. 8.Met het oog op zijn inschrijving in het openbaar register, bezorgt de rechtspersoon aan de Raad een aanvraagdossier dat de volgende gegevens en documenten bevat: 1° de oprichtingsakte, de statuten of, in voorkomend geval, het intern reglement of een gelijkwaardige overeenkomst van de rechtspersoon;2° de jaarrekening van de rechtspersoon over de laatste vijf boekjaren of sedert zijn oprichting wanneer die nog geen vijf jaar bestaat;3° het ondernemingsnummer;4° het rijksregisternummer of, bij gebrek daaraan, het identificatienummer in de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid van de natuurlijke personen aangeduid door de rechtspersoon voor de opdrachten bedoeld in artikel 3, 6° tot en met 8°, van de wet;5° de gegevens over de aandeelhoudersstructuur van de rechtspersoon;6° de gegevens over de deelnemingen in andere rechtspersonen;7° in voorkomend geval, het of de netwerken waartoe de rechtspersoon behoort;8° de nauwkeurige omschrijving van de activiteiten, de organisatie en de werking van de rechtspersoon;9° de naam, de voornaam en het inschrijvingsnummer van de natuurlijke personen die optreden of kunnen optreden in naam en voor rekening van de rechtspersoon;10° in voorkomend geval, het bewijs dat de rechtspersoon in een andere lidstaat of in een derde land de hoedanigheid heeft die als gelijkwaardig wordt erkend met die van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur in België;11° het bewijs dat de natuurlijke persoon die optreden of kunnen optreden in naam en voor rekening van de rechtspersoon voldoen aan de voorwaarde bedoeld in artikel 10, § 1, 2° tot en met 4°, van de wet. De rechtspersoon moet de gegevens bedoeld onder de bepalingen 1° tot en met 11° niet bezorgen wanneer die gratis beschikbaar zijn via een website.

Het Instituut stelt op zijn website een aanvraagformulier ter beschikking.

Art. 9.De Raad bezorgt zijn beslissing over de aanvraag aan de rechtspersoon binnen een termijn van zestig dagen na ontvangst van het volledige aanvraagdossier. Afdeling 3. - Het bijhouden en bewaren van gegevens in het openbaar

register

Art. 10.In overeenstemming met artikel 32 van de wet houdt de Raad van het Instituut in het openbaar register onder de vorm van een elektronische databank de volgende gegevens bij over de natuurlijke personen en maakt ze openbaar: 1° de identificatiegegevens van de betrokken persoon, met name de naam, voornaam en de nodige contactgegevens, namelijk, het adres waar de natuurlijk persoon kantoor houdt, het professioneel telefoonnummer en het professioneel e-mailadres;2° het inschrijvingsnummer en de hoedanigheid die het Instituut heeft toegekend aan de betrokken persoon en de vermeldingen opgenomen in het openbaar register;3° de datum van toekenning van de hoedanigheid door het Instituut aan de betrokken persoon en de datum van de eerste inschrijving in het openbaar register;4° de taal van de betrokken persoon, bedoeld in artikel 30, 7°, van de wet;5° in voorkomend geval, de mandaten die de betrokken persoon vervult als lid van het bestuursorgaan van een rechtspersoon aan wie de hoedanigheid en/of de beroepstitel door het Instituut werd toegekend;6° in voorkomend geval, het adres waar de beroepsbeoefenaar kantoor houdt en het of de netwerken waartoe de betrokken persoon behoort.

Art. 11.Het Instituut houdt onder de vorm van een elektronische databank de volgende gegevens bij over de rechtspersonen en maakt ze openbaar: 1° het ondernemingsnummer, de naam van de rechtspersoon, de rechtsvorm, het adres waar de rechtspersoon kantoor houdt, het telefoonnummer en het e-mailadres;2° het inschrijvingsnummer, de hoedanigheid en de vermeldingen die het Instituut heeft toegekend aan de rechtspersoon;3° de datum van toekenning van de hoedanigheid door het Instituut aan de rechtspersoon en de datum van de eerste inschrijving in het register;4° de taal van de rechtspersoon;5° de naam, de voornaam en het inschrijvingsnummer van de leden van het bestuursorgaan die de hoedanigheid van (fiscaal) accountant, gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur hebben;6° de naam, de voornaam en het inschrijvingsnummer van de beroepsbeoefenaars die kunnen handelen in naam van of voor rekening van de rechtspersoon;7° in voorkomend geval, de deelnemingen van de rechtspersoon in andere rechtspersonen;8° in voorkomend geval, het of de netwerken waartoe de rechtspersoon behoort.

Art. 12.Het Instituut houdt onder de vorm van een elektronische databank de volgende gegevens over de stagiairs bij en maakt ze openbaar: 1° de identificatiegegevens, met name de naam, voornaam, de plaats van zijn werkzaamheden van de stagiair en de nodige contactgegevens zoals het professioneel e-mailadres en het professioneel telefoonnummer;2° het inschrijvingsnummer en de vermelding die het Instituut heeft toegekend aan de stagiair;3° de datum van inschrijving van de stagiair in het openbaar register;4° de taal van de stagiair;5° in voorkomend geval, de mandaten die de stagiair vervult als lid van het bestuursorgaan in een rechtspersoon die ingeschreven is in het openbaar register;6° in voorkomend geval, het adres waar de stagiair kantoor houdt en het of de netwerken waartoe de stagiair behoort.

Art. 13.Het Instituut werkt de gegevens van elke persoon ingeschreven in het openbaar register in de beveiligde elektronische databank bij en vermeldt de datum van de laatste aanpassing.

Het Instituut duidt nauwkeurig aan welke gegevens afkomstig zijn van een authentieke bron waarop het Instituut zich baseert en welke gegevens de betrokken persoon aan het Instituut heeft aangeleverd.

Elk jaar verzoekt het Instituut de natuurlijke persoon ingeschreven in het openbaar register de volgende gegevens te bevestigen, of indien nodig, te wijzigen of aan te vullen: 1° het adres waar de natuurlijk persoon kantoor houdt;2° zijn professioneel telefoonnummer en zijn professioneel e-mailadres;3° in voorkomend geval, het netwerk waartoe hij behoort;4° in voorkomend geval, de mandaten die hij vervult als lid van het bestuursorgaan van een rechtspersoon aan wie de hoedanigheid en/of de beroepstitel door het Instituut werd toegekend. Iedere rechtspersoon ingeschreven in het openbaar register deelt aan de Raad iedere wijziging mee van de statuten, de stemrechten, de samenstelling van het aandeelhouderschap of het bestuursorgaan van de rechtspersoon of iedere wijziging van het netwerk.

Via zijn website verzoekt het Instituut jaarlijks aan elke rechtspersoon ingeschreven in het openbaar register na te gaan of haar gegevens opgenomen in de beveiligde elektronische databank volledig en actueel zijn. Afdeling 4. - Het bijhouden van andere gegevens

Art. 14.Het Instituut houdt de volgende gegevens over de ingeschreven natuurlijke personen bij die niet openbaar mogen gemaakt worden en enkel mogen gebruikt worden voor de uitoefening van de opdracht van het Instituut en zijn organen: 1° het rijksregisternummer of bij gebrek daaraan het identificatienummer in de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid van de leden, natuurlijke personen;2° de documenten in verband met de kwaliteitstoetsing en, in voorkomend geval, het verbeterplan;3° in voorkomend geval, het dossier over de ingeschreven persoon met betrekking tot de terechtwijzing of tot de doorverwijzing naar de tuchtinstanties;4° de tuchtstraffen die aan de ingeschreven persoon werden opgelegd, tenzij deze zijn uitgewist of de persoon eerherstel heeft gekregen;5° de gegevens over de permanente vorming die de ingeschreven persoon heeft gevolgd;6° de gegevens van het stagedossier van de stagiair, met name de behaalde diploma's, de vrijstellingen die de stagiair heeft verkregen, de stageovereenkomst(-en), de documenten met betrekking tot de stage, de resultaten van het toelatingsexamen, het bekwaamheidsexamen, de bekwaamheidsproef en de tussentijdse proeven;7° in voorkomend geval, de rechtspersoon of de beroepsbeoefenaar waarmee de ingeschreven persoon een arbeidsovereenkomst heeft gesloten of bij wie hij zijn beroepswerkzaamheden uitoefent;8° de informatie met betrekking tot de dekking van de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid;9° in voorkomend geval, de lijst van rechtspersonen ingeschreven in het openbaar register waarvan hij aandeelhouder is;10° in voorkomend geval, de beroepsbeoefenaar met wie de stagiair een arbeidsovereenkomst heeft afgesloten en bij wie hij zijn stagewerkzaamheden uitoefent.

Art. 15.Het Instituut houdt de volgende gegevens over de ingeschreven rechtspersonen bij die niet openbaar mogen gemaakt worden en enkel mogen gebruikt worden voor de uitoefening van de opdracht van het Instituut en zijn organen: 1° de documenten in verband met de kwaliteitstoetsing en, in voorkomend geval, het verbeterplan;2° in voorkomend geval, het dossier over de betrokken rechtspersoon met betrekking tot de terechtwijzing of de doorverwijzing naar de tuchtinstanties;3° de tuchtstraffen die aan de betrokken rechtspersoon werden opgelegd, tenzij deze zijn uitgewist of de rechtspersoon eerherstel heeft gekregen;4° de informatie met betrekking tot de dekking van de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid;5° de identificatiegegevens van de aandeelhouders en de leden van het bestuursorgaan, namelijk hun naam, voornaam, hun professioneel telefoonnummer, professioneel e-mailadres, alsook, in voorkomend geval hun hoedanigheid.

Art. 16.Elke persoon ingeschreven in het openbaar register heeft het recht de niet-openbare gegevens die op hem betrekking hebben, in te zien en, waar nodig, aan te vullen of aan te passen door middel van een beveiligde portaalsite, beschikbaar op de website van het Instituut. Afdeling 5. - Uitschrijving uit het openbaar register

Art. 17.Iedere persoon ingeschreven in het openbaar register, heeft het recht om uit het openbaar register te worden uitgeschreven, overeenkomstig artikel 33 van de wet.

De betrokken persoon vraagt de uitschrijving per aangetekende zending of per e-mail met ontvangstbevestiging gericht aan de Raad van het Instituut. De Raad neemt ten laatste zestig dagen na ontvangst van de zending of de e-mail een beslissing over de aanvaarding of de weigering van het verzoek om uitschrijving.

Wanneer de persoon een beroepsbeoefenaar is, bevat het verzoek een verklaring waarin de beroepsbeoefenaar bevestigt dat hij alle opdrachten die hem zijn toevertrouwd tot een goed einde heeft gebracht of overgedragen heeft. Een accountant, een fiscaal accountant of gecertificeerd accountant kan pas worden uitgeschreven wanneer hij alle voorbehouden opdrachten als bedoeld in artikel 3, 1° tot en met 8°, van de wet die hem zijn toevertrouwd, voltooid of overgedragen heeft.

Art. 18.Na de uitschrijving: 1° mag de uitgeschreven persoon die de hoedanigheid van accountant, fiscaal accountant of gecertificeerd accountant had, geen enkele opdracht als bedoeld in artikel 3, 1° tot en met 8°, van de wet, voor rekening van derden aanvaarden of verder uitvoeren;2° mag de uitgeschreven persoon de titel als bedoeld in artikelen 4, 7 en 9, van de wet niet meer dragen. Afdeling 6. - De weglating uit het openbaar register

Art. 19.Een persoon wordt weggelaten uit het openbaar register wanneer: 1° de Raad het verzoek van de betrokken persoon om uitschrijving heeft aanvaard, in overeenstemming met artikel 33 van de wet en artikel 17;2° de Raad de hoedanigheid van de betrokken persoon heeft ingetrokken, in uitvoering van artikel 115 van de wet;3° de betrokken persoon is geschorst, voor de duur van de schorsing. De Raad stelt de datum van weglating vast en deelt deze schriftelijk mee aan de betrokken persoon.

Een persoon wordt ook uit het openbaar register weggelaten wanneer hij overleden is.

Tenzij de persoon na weglating uit het openbaar register het voorwerp uitmaakt van een gerechtelijke procedure, houdt de Raad van het Instituut de gegevens van de betrokken persoon maximum tien jaar na de weglating bij. Daarna worden alle persoonlijke gegevens van de betrokken persoon door de Raad van het Instituut gewist.

Wanneer de persoon het voorwerp uitmaakt van een gerechtelijke procedure, houdt de Raad van het Instituut na de periode van tien jaar bedoeld in het vierde lid, enkel de gegevens bij die gekoppeld zijn aan het beheer van een lopende procedure die door het Instituut tegen de betrokken persoon is ingeleid en voor zover die gegevens nodig zijn voor het beheer van het geschil en dat gedurende de periode die strikt noodzakelijk is voor beheer van het geschil. Afdeling 7. - De herinschrijving in het openbaar register

Art. 20.Iedere persoon kan per aangetekende zending of per e-mail met ontvangstbevestiging een verzoek om herinschrijving in het openbaar register richten aan de Raad.

Wanneer de aanvraag tot herinschrijving plaatsvindt binnen vijf jaar na de uitschrijving, schrijft de Raad de betrokkene opnieuw in het openbaar register in, na verificatie door de Raad dat de belanghebbende voldoet aan de voorwaarden voor de toegang tot het beroep bedoeld in artikel 10 van de wet. Wanneer de aanvraag tot herinschrijving plaatsvindt na vijf jaar na de uitschrijving, legt de aanvrager het bekwaamheidsexamen af als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van het koninklijk besluit van 11 september 2020, betreffende de beroepsopleiding van de accountants en van de belastingadviseurs.

Wanneer de betrokken persoon uit het openbaar register weggelaten was als gevolg van een beslissing van de Raad tot intrekking van de hoedanigheid op basis van artikel 115, § 1, 1°, van de wet, kan hij pas opnieuw ingeschreven worden na eerherstel door de commissie van beroep. Een aanvraag tot eerherstel kan enkel via aangetekende zending of via e-mail met ontvangstbevestiging ingediend worden bij de commissie van beroep indien voldaan is aan de voorwaarden van artikel 103 van de wet.

Na ontvangst van het verzoek tot herinschrijving gaat de Raad na of de voorwaarden van toelating tot het beroep als vermeld in artikel 10 van de wet opnieuw zijn vervuld.

De Raad neemt binnen zestig dagen na ontvangst van de zending een beslissing over de aanvaarding of de weigering van het verzoek om herinschrijving. HOOFDSTUK 2. - ACCOUNTANTS EN BELASTINGADVISEURS, NATUURLIJKE PERSONEN, UIT EEN DERDE LAND Afdeling 1. - Toekenningsvoorwaarden voor de hoedanigheid aan

natuurlijke personen uit derde landen

Art. 21.§ 1. De hoedanigheid van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur wordt slechts toegekend aan een natuurlijk persoon, onderdaan van een derde land en die in België de opdrachten verbonden aan die hoedanigheid wil uitvoeren, wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: 1° a) ofwel beschikt de natuurlijke persoon over een diploma bedoeld in artikel 12 van de wet of als gelijkwaardig erkend en heeft hij de stage bedoeld in artikel 10 van de wet vervuld;b) ofwel heeft de natuurlijke persoon een hoedanigheid die als gelijkwaardig erkend is met die van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur en is hij onderdaan van een land dat het voordeel van wederkerigheid toekent aan de personen met de hoedanigheid van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur;2° in België gevestigd zijn;3° de activiteiten op het Belgisch grondgebied zijn beperkt tot de beroepsactiviteiten bedoeld in artikel 3 van de wet voor de hoedanigheid van gecertificeerd accountant of tot de beroepsactiviteiten bedoeld in artikel 6 van de wet voor de hoedanigheid van gecertificeerd belastingadviseur en tot het uitoefenen van hiermee verenigbare werkzaamheden;4° de documenten, de akten en de briefwisseling die samenhangen met de uitoefening van de beroepsactiviteit in België worden in de Belgische vestiging bewaard;5° de natuurlijke persoon voldoet aan de voorwaarden van betrouwbaarheid, in het bijzonder aan de voorwaarde bepaald in artikel 10, § 1, 2° tot en met 4°, van de wet, of werd in het buitenland niet veroordeeld voor gelijkaardige feiten overeenkomstig artikel 10, §§ 2 en 3, van de wet;6° hij heeft de eed afgelegd in overeenstemming met artikel 20 van de wet;7° hij verbindt er zich toe om het wettelijk, reglementair en normatief kader na te leven dat van toepassing is op het beroep. § 2. De stage voor onderdanen van derde landen bedoeld in paragraaf 1, 1°, a), wordt geregeld volgens dezelfde bepalingen als die voor de onderdanen van een lidstaat. § 3. De Raad organiseert een bekwaamheidsproef voor de onderdanen van derde landen bedoeld in paragraaf 1, 1°, b), volgens dezelfde regels als die voor de onderdanen van een andere lidstaat. De Raad legt de opleidingsonderdelen vast waarop de proef betrekking heeft om de kennis van de kandidaat over het wettelijk, reglementair en normatief kader te bewijzen.

De hoedanigheid van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur kan slechts worden toegekend wanneer de betrokken persoon geslaagd is voor de bekwaamheidsproef.

Art. 22.De Raad kan de toekenning van de hoedanigheid van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur aan een natuurlijk persoon, onderdaan van een derde land, weigeren wanneer hij een andere beroepsactiviteit uitoefent die onverenigbaar is met de beroepsactiviteiten verbonden met de hoedanigheid. Afdeling 2. - Procedure van toekenning van de hoedanigheid aan

natuurlijke personen uit een derde land

Art. 23.De persoon bedoeld in artikel 21, § 1, 1°, a), die geslaagd is voor het bekwaamheidsexamen van gecertificeerd accountant of van gecertificeerd belastingadviseur, wordt op zijn vraag met de hoedanigheid van gecertificeerd accountant of van gecertificeerd belastingadviseur ingeschreven na de eed te hebben afgelegd.

Art. 24.§ 1. De natuurlijk persoon, onderdaan van een derde land, bedoeld in artikel 21, § 1, 1°, b), vraagt de Raad van het Instituut de toekenning van de hoedanigheid van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur door middel van een aanvraagdossier.

Het aanvraagdossier bevat de volgende documenten: 1° een identiteitsbewijs;2° een attest betreffende de betrouwbaarheid, afgegeven door een bevoegd ambtenaar van het derde land;wanneer de afgifte van dergelijk attest in het betrokken derde land niet geregeld is, bezorgt de natuurlijke persoon een schriftelijke verklaring waarin hij bevestigt te voldoen aan de voorwaarde bepaald in artikel 21, § 1, 5° ; 3° een bewijs dat de persoon voldoet aan de voorwaarden van artikel 21 § 1, 1°, b). Het Instituut stelt op zijn website een aanvraagformulier ter beschikking. § 2. Na ontvangst van het volledige aanvraagdossier en na geslaagd te zijn voor de bekwaamheidsproef, bezorgt het Instituut een kopie van de beslissing tot de toelating tot de eedaflegging aan de ondernemingsrechtbank overeenkomstig artikel 20, § 1, van de wet.

De ondernemingsrechtbank bepaalt de dag en het uur van eedaflegging.

Na de eedaflegging bezorgt de betrokken persoon het proces-verbaal van de eedaflegging aan het Instituut.

Art. 25.Binnen een termijn van zestig dagen na ontvangst van het volledige aanvraagdossier deelt de Raad van het Instituut zijn beslissing over de aanvraag mee aan de natuurlijk persoon. HOOFDSTUK 3. - RECHTSPERSONEN UIT EEN LIDSTAAT OF EEN DERDE LAND Afdeling 1. - Voorwaarden voor de toekenning van de hoedanigheid aan

een rechtspersoon van een lidstaat

Art. 26.§ 1. In overeenstemming met artikel 24 van de wet, wordt de hoedanigheid van erkend rechtspersoon toegekend aan een rechtspersoon die voldoet aan de voorwaarden vermeld in dat artikel 24. § 2. Bovendien mag wat betreft de voorwaarde bedoeld in artikel 24, § 1, eerste lid, 4°, van de wet, de meerderheid van de stemrechten in de algemene vergadering in handen zijn van personen die in een derde land een hoedanigheid hebben die gelijkwaardig is aan een van de hoedanigheden toegekend door het Instituut, mits wederkerigheid.

Wat betreft de voorwaarde bedoeld in artikel 24, § 1, eerste lid, 5°, van de wet, mag de meerderheid van de leden van het bestuursorgaan die handelen in naam en voor rekening van de rechtspersoon ook personen zijn met een hoedanigheid in een derde land die gelijkwaardig is erkend met een van de hoedanigheden toegekend door het Instituut, mits wederkerigheid. Afdeling 2. - Voorwaarden voor de toekenning van de hoedanigheid aan

een rechtspersoon uit een derde land

Art. 27.§ 1. De hoedanigheid van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur wordt toegekend aan een rechtspersoon, opgericht naar het recht van een derde land, die voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° de rechtspersoon, opgericht naar het recht van een derde land, heeft rechtspersoonlijkheid;2° het voorwerp en de activiteiten van de rechtspersoon op Belgisch grondgebied zijn beperkt tot de beroepsactiviteiten bedoeld in artikel 3 van de wet voor de hoedanigheid van gecertificeerd accountant of tot de beroepsactiviteiten bedoeld in artikel 6 van de wet voor de hoedanigheid van gecertificeerd belastingadviseur en tot het uitoefenen van de hiermee verenigbare werkzaamheden;3° alle aandelen en deelbewijzen van de rechtspersoon zijn op naam;4° de meerderheid van de stemrechten wordt gehouden door personen die in een lidstaat een hoedanigheid hebben die als gelijkwaardig is erkend met die van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur in België of een hoedanigheid in een derde land die gelijkwaardig is erkend met die van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur in België, mits wederkerigheid;5° de meerderheid van de leden van het bestuursorgaan, die optreden in naam en voor rekening van de rechtspersoon, zijn personen die in een lidstaat een hoedanigheid hebben die gelijkwaardig is erkend met die van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur in België of een hoedanigheid in een derde land die gelijkwaardig is erkend met die van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur in België, mits wederkerigheid;6° de beroepsactiviteiten bedoeld in artikel 3 van de wet worden in België uitgeoefend door een of meerdere natuurlijke personen: a) die aandeelhouder of lid van het bestuursorgaan van de rechtspersoon zijn, en;b) die in een lidstaat of een derde land een hoedanigheid hebben die gelijkwaardig is met die van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur in België, mits wederkerigheid. § 2. Wanneer het bestuursorgaan van de rechtspersoon slechts uit twee personen bestaat, heeft minstens één van hen: 1° de hoedanigheid van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur in België, of;2° in een andere lidstaat een hoedanigheid die gelijkwaardig is met die van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur in België, of;3° een hoedanigheid in een derde land die gelijkwaardig is met die van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur, mits wederkerigheid. § 3. Wanneer een lid van het bestuursorgaan een rechtspersoon is, wordt die besturende rechtspersoon vertegenwoordigd door een natuurlijk persoon die: 1° de hoedanigheid van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur heeft in België, of;2° in een andere lidstaat een hoedanigheid heeft die gelijkwaardig is met die van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur in België, of;3° in een derde land een hoedanigheid heeft die mits wederkerigheid, gelijkwaardig is met die van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur in België. Afdeling 3. - Toekenningsvoorwaarden voor rechtspersonen van stagiairs

Art. 28.Een rechtspersoon van een stagiair (gecertificeerd) accountant mag de activiteiten als bedoeld in artikel 3, met uitzondering van de activiteiten bedoeld in artikel 3, 6° tot en met 8°, van de wet uitoefenen onder de volgende voorwaarden: 1° de rechtspersoon, opgericht door één of meerdere stagiairs (gecertificeerd) accountant, heeft rechtspersoonlijkheid;2° het voorwerp en de activiteiten van de rechtspersoon zijn beperkt tot de activiteiten bedoeld in artikel 3, met uitzondering van de activiteiten bedoeld in artikel 3, 6° tot en met 8°, van de wet of tot het uitoefenen van de hiermee verenigbare werkzaamheden en artikel 6 van de wet;3° de meerderheid van de stemrechten wordt gehouden door personen die in een lidstaat de beroepsactiviteiten van accountant of gecertificeerd accountant mogen uitvoeren of een hoedanigheid hebben die gelijkwaardig is met die van accountant of gecertificeerd accountant in België;4° de meerderheid van de leden van het bestuursorgaan zijn personen die in een lidstaat de beroepsactiviteiten van accountant of gecertificeerd accountant mogen uitvoeren of een hoedanigheid hebben die gelijkwaardig is met die van accountant of gecertificeerd accountant in België;5° ten minste één bestuurder van de rechtspersoon is ingeschreven in het openbaar register met de hoedanigheid van accountant of gecertificeerd accountant;6° de rechtspersoon bezit geen deelnemingen in andere rechtspersonen, tenzij in rechtspersonen die deel uitmaken van het netwerk waartoe de rechtspersoon behoort. Wanneer de meerderheid van de leden van het bestuursorgaan stagiairs (gecertificeerde) accountants zijn, wordt de melding "stagiair (gecertificeerd) accountant" opgenomen in het openbaar register.

Art. 29.Onverminderd artikel 24 van de wet, mag de rechtspersoon van stagiair (gecertificeerd) accountant, ingeschreven in het openbaar register, worden omgezet in een rechtspersoon met een hoedanigheid van gecertificeerd accountant, wanneer de statuten van de rechtspersoon door een statutenwijziging in overeenstemming zijn gebracht met de voorwaarden bepaald in artikel 24 van de wet.

TITEL 3. - INFORMATIE EN ONLINEPROCEDURES

Art. 30.Het Instituut vermeldt op zijn website alle informatie met betrekking tot de toekenning van een hoedanigheid en de inschrijving in het openbaar register. Ten laatste op 12 december 2020 biedt het Instituut die informatie ook in het Engels aan.

Art. 31.Ten laatste op 12 december 2023 biedt het Instituut de mogelijkheid om deze procedures volledig online af te handelen.

TITEL 4. - BIJDRAGEN

Art. 32.§ 1. In overeenstemming met artikel 54 van de wet betalen de personen die in het openbaar register ingeschreven zijn met de hoedanigheid van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur elk jaar een bijdrage waarvan het bedrag jaarlijks door de algemene vergadering wordt bepaald met een maximum van 800 euro.

De personen die in het openbaar register ingeschreven zijn met de hoedanigheid van accountant of fiscaal accountant betalen elk jaar een bijdrage die als volgt is vastgesteld en die elk jaar kan worden geïndexeerd overeenkomstig artikel 54, derde lid, van de wet: 1° 405 euro voor een natuurlijk persoon;2° 200 euro voor een rechtspersoon. De algemene vergadering stelt, op voorstel van de Raad, een vermindering van de jaarlijkse bijdrage vast voor de volgende personen: 1° de stagiair;2° de interne gecertificeerd accountant;3° de interne gecertificeerd belastingadviseur;4° in voorkomend geval, het erelid van het Instituut;5° in voorkomend geval, andere categorieën van leden op voorstel van de Raad. De persoon bedoeld in artikel 23 van de wet betaalt geen bijdrage. § 2. Elk jaar vraagt de penningmeester van het Instituut de personen bedoeld in paragraaf 1 om binnen de maand na de uitnodiging tot betaling de verschuldigde bijdrage op een rekening van het Instituut te betalen. Indien de persoon de bijdrage niet binnen de maand betaalt, stelt de penningmeester het lid per aangetekende zending of per e-mail met ontvangstbevestiging in gebreke. De bijdrage die niet betaald is binnen de maand na de ingebrekestelling, wordt vermeerderd met een bedrag om de administratieve kosten te dekken. Indien de persoon binnen de drie maanden of een termijn bepaald door de Raad volgend op het verzenden van de ingebrekestelling nog niet heeft betaald, wijst de Raad hem terecht overeenkomstig artikel 85 van de wet.

Op voorstel van de Raad keurt de algemene vergadering het bedrag goed van de administratieve kosten die aangerekend worden bij niet-betaling. § 3. De bijdrage wordt per kwartaal berekend vanaf de datum van inschrijving met de hoedanigheid van gecertificeerd (intern) accountant of gecertificeerd (intern) belastingadviseur. § 4. De bijdrage voor het volledige jaar is verschuldigd: 1° wanneer de persoon tijdens het lopende jaar afstand doet van zijn hoedanigheid van (intern) accountant, (intern) fiscaal accountant, (intern) gecertificeerd accountant of (intern) gecertificeerd belastingadviseur;2° bij intrekking van de hoedanigheid van (intern) accountant, (intern) fiscaal accountant, (intern) gecertificeerd accountant of (intern) gecertificeerd belastingadviseur van de persoon tijdens het lopende jaar. TITEL 5. - HUISHOUDELIJK REGLEMENT HOOFDSTUK 1. - DE ALGEMENE VERGADERING

Art. 33.De algemene vergadering komt jaarlijks bijeen in de tweede helft van de maand april, daartoe opgeroepen door de Raad.

De oproeping voor de algemene vergadering wordt minstens een maand vóór de datum van de algemene vergadering per gewone brief of elektronisch aan haar leden verstuurd. Zij bevat: 1° de uitnodiging met de plaats, de datum en het uur van de algemene vergadering;2° de agenda van de algemene vergadering;3° de jaarrekening van het Instituut afgesloten op 31 december van het vorig boekjaar;4° het activiteitenverslag van het afgelopen jaar;5° de begroting voor het nieuwe boekjaar;6° het verslag van de commissarissen;7° in voorkomend geval, de lijst met namen van de kandidaten voor het mandaat van voorzitter, de ondervoorzitter en de leden van de Raad;8° in voorkomend geval, de lijst met namen van de kandidaten voor het mandaat van commissaris;9° het volmachtformulier. Het volmachtformulier bedoeld in de bepaling onder 9° moet door de volmachtgever ondertekend en gedateerd worden en uiterlijk vijf dagen voor de algemene vergadering toekomen bij de secretaris. Het vermeldt de volgende gegevens: 1° de naam van de volmachtgever;2° de naam van de volmachthouder;3° de datum van de algemene vergadering waarvoor de volmacht geldt. Een lid kan op de algemene vergadering niet meer dan twee volmachten houden.

Art. 34.De Raad roept een bijzondere algemene vergadering bijeen, wanneer de meerderheid van de leden van de Raad hierom schriftelijk heeft verzocht.

Art. 35.De algemene vergadering wordt voorgezeten door de voorzitter.

Indien hij afwezig is of in de onmogelijkheid is om het mandaat uit te oefenen, wordt de algemene vergadering voorgezeten door de ondervoorzitter.

Zij kan enkel beslissen over de punten die op de agenda zijn geplaatst. Ieder voorstel dat ondertekend is door ten minste een vijfde van haar leden wordt op de agenda gebracht. Dit voorstel wordt uiterlijk vijfenveertig dagen voor de algemene vergadering aan de Raad meegedeeld.

Art. 36.De bijzondere algemene vergadering kan enkel geldig beslissen wanneer ten minste één vierde van haar leden aanwezig of vertegenwoordigd is. Wanneer dit quorum niet bereikt is, dan wordt er ten minste acht dagen later een tweede bijzondere algemene vergadering bijeengeroepen die ongeacht het aantal aanwezige of vertegenwoordigde leden kan beslissen.

Art. 37.Op de algemene vergadering worden minstens twee stemopnemers aangewezen door de voorzitter. Zij mogen geen deel uitmaken van de Raad of geen kandidaat zijn voor de mandaten die door de algemene vergadering moeten worden goedgekeurd.

Art. 38.De stemming is geheim wanneer het verkiezingen betreft of wanneer ten minste vijftig leden hierom verzoeken.

Art. 39.De besluiten van de algemene vergadering worden opgenomen in de notulen, die door de voorzitter en de secretaris worden ondertekend.

De notulen van de algemene vergaderingen worden op de zetel van het Instituut bewaard en kunnen op elk moment aan zijn leden ter beschikking worden gesteld. HOOFDSTUK 2. - DE RAAD VAN HET INSTITUUT Afdeling 1. - Aanstelling van de leden van de Raad

Art. 40.§ 1. De voorzitter, de ondervoorzitter en de leden van de Raad worden verkozen door de algemene vergadering bij stemming op onderscheiden alfabetische lijsten van natuurlijke personen.

De voorzitter brengt ten minste zestig dagen voor de algemene vergadering de leden op de hoogte met vermelding van de opengestelde mandaten en roept de leden op om zich kandidaat te stellen. § 2. Uiterlijk vijfenveertig dagen vóór de algemene vergadering moeten de kandidaturen voor een mandaat bij de Raad per aangetekende zending of per e-mail met ontvangstbevestiging bij de voorzitter van het Instituut ingediend worden. De voorzitter van de Instituut vermeldt bij de oproep de datum en het uur waarop de kandidatuurstellingen verzonden moeten zijn.

Kandidatuurstellingen na dit vastgestelde tijdstip zijn onontvankelijk.

Art. 41.Zijn niet verkiesbaar: 1° de leden die definitief terechtgewezen zijn overeenkomstig artikel 85 van de wet;2° de leden van wie de tuchtstraf niet werd uitgewist overeenkomstig artikel 102 van de wet of tegen wie een tuchtstraf uitgesproken werd zonder eerherstel te hebben gekregen overeenkomstig artikel 103 van de wet;3° de leden die op de datum van de bijeenkomst van de algemene vergadering geschorst zijn overeenkomstig artikel 93 van de wet;4° de stagiairs.

Art. 42.De mandaten van de nieuwgekozen voorzitter, ondervoorzitter en lid van de Raad treden onmiddellijk na de beslissing van de algemene vergadering in werking.

Art. 43.De mandaten van voorzitter, ondervoorzitter en lid van de Raad zijn onverenigbaar met de functie van: 1° effectief of plaatsvervangend lid van de tuchtcommissie;2° effectief of plaatsvervangend lid van de commissie van beroep;3° commissaris. Afdeling 2. - Einde van het mandaat van lid van de Raad

Art. 44.Het mandaat van een lid van de Raad vervalt: 1° wanneer het lid van de Raad geen lid meer is van het Instituut;2° wanneer het lid van de Raad ontslag neemt uit zijn mandaat;3° wanneer het lid van de Raad door twee derde van aanwezige en vertegenwoordigde leden op de algemene vergadering wordt afgezet;4° wanneer het lid van de Raad niet meer voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 41.

Art. 45.Een lid van de Raad dat op eigen initiatief ontslag wil nemen, richt zijn verzoek tot ontslag per aangetekende zending of per e-mail met ontvangstbevestiging aan de Raad van het Instituut. De Raad beslist over het ontslag en geeft binnen de acht dagen na beraadslaging kennis van zijn beslissing. Het ontslag is pas geldig wanneer de Raad het heeft aanvaard.

Art. 46.Een lid van de Raad wordt als ontslagnemend beschouwd wanneer hij op vier opeenvolgende vergaderingen van de Raad afwezig is geweest, zonder motivering en na aangemaand te zijn om uitleg te verschaffen over de oorzaak van zijn afwezigheid. De algemene vergadering beslist in dit geval over zijn afzetting bij meerderheid van stemmen. De Raad meldt de beslissing van de algemene vergadering over de afzetting aan het betrokken lid.

Art. 47.Wanneer het mandaat van een lid van de Raad in een van de gevallen bedoeld in artikelen 44 of 46 vervalt, kiest de algemene vergadering een vervanger die het mandaat van het uittredend lid voleindigt. Afdeling 3. - Werking van de Raad

Art. 48.De Raad komt ten minste acht keer per jaar bijeen.

De voorzitter nodigt ten minste acht dagen vóór de vergadering de leden van de Raad uit.

De voorzitter kan de Raad bijeenroepen in spoedeisende gevallen. In dat geval vermeldt de agenda het punt dat spoed vereist en wordt de uitnodiging minstens vierentwintig uur voor de vergadering naar de leden verstuurd, in voorkomend geval via elektronische weg.

De uitnodiging vermeldt de agenda en is vergezeld van de vereiste documenten.

Art. 49.De voorzitter kan de Raad eveneens bijeenroepen wanneer minstens een derde van de leden van de Raad de voorzitter om een bijeenroeping van de Raad hebben verzocht.

Het verzoek vermeldt het onderwerp dat op de agenda moet worden geplaatst. De vergadering vindt plaats ten laatste vijftien dagen volgend op het indienen van de aanvraag.

Art. 50.De vergaderingen van de Raad worden voorgezeten door de voorzitter of, bij zijn afwezigheid, door de ondervoorzitter. Indien beiden afwezig zijn, duiden de aanwezige leden van de Raad een lid aan dat de vergadering voorzit.

Art. 51.De Raad kan slechts geldig beraadslagen en beslissen wanneer minstens de helft van zijn leden aanwezig of vertegenwoordigd zijn.

Wanneer het vereiste quorum op de vergadering van de Raad niet wordt bereikt, worden de leden ten minste acht dagen later opnieuw opgeroepen voor een nieuwe vergadering. Op deze tweede vergadering wordt er geldig beslist, ongeacht het aantal aanwezige of vertegenwoordigde leden. Ieder lid mag aan een ander lid van de Raad schriftelijk volmacht verlenen om hem te vertegenwoordigen op de beraadslaging van de Raad. Ieder aanwezig lid mag slechts drager zijn van één volmacht.

Art. 52.De Raad beraadslaagt enkel over de punten die vermeld staan op de agenda. Met eenparigheid van stemmen kan de Raad beslissen een punt aan de agenda toe te voegen dat tijdens de vergadering wordt voorgelegd.

Art. 53.De ontwerpnotulen van de vergadering van de Raad vermelden de genomen beslissingen. De secretaris stuurt de ontwerpnotulen naar de leden van de Raad voor goedkeuring tijdens de volgende vergadering. De goedgekeurde notulen worden door de secretaris en de voorzitter van de vergadering ondertekend. Een samenvatting wordt gepubliceerd op de website van het Instituut.

Art. 54.De beraadslagingen van de Raad en de werkdocumenten zijn vertrouwelijk. De vertrouwelijkheid van de documenten van de Raad kan worden opgeheven wanneer de Raad hiermee heeft ingestemd. Afdeling 4. - Delegatie van bevoegdheden

Art. 55.Met uitzondering van de opdrachten die binnen het wettelijk, reglementair en normatief kader uitdrukkelijk aan de Raad zijn toevertrouwd, kan de Raad het dagelijks bestuur delegeren aan het uitvoerend comité, als bedoeld in artikel 70 van de wet. Afdeling 5. - De secretaris

Art. 56.Onder toezicht van de Raad heeft de secretaris de taak het openbaar register bij te houden en bij te werken.

De secretaris wordt bijgestaan door het secretariaat van het Instituut. Afdeling 6. - De penningmeester

Art. 57.De opdrachten van de penningmeester zijn: 1° het beheer van de roerende goederen van het Instituut;2° de inning van de bijdragen en de opvolging van de betalingen van de bijdragen;3° de uitvoering van de betalingen die het Instituut verschuldigd is, overeenkomstig de beslissingen van de Raad of de gedelegeerde van de Raad;4° het voorbereiden van de jaarrekening van het Instituut;5° de begroting voor het volgende jaar voorbereiden;6° het aan de Raad voorleggen van het voorstel van jaarrekening en van begroting en een kwartaaloverzicht van de financiële positie alsook de uitvoering van de begroting van het Instituut. Afdeling 7. - Vergoeding van de leden van de Raad en de commissies

Art. 58.Het mandaat van voorzitter, ondervoorzitter, secretaris, penningmeester, lid van de Raad en lid van een commissie is onbezoldigd.

De algemene vergadering stelt de bedragen vast van de presentiegelden voor een halve dag prestatie van minimum drie uur.

Daarnaast kan de algemene vergadering een taakvergoeding vastleggen voor de voorzitter, ondervoorzitter, secretaris, penningmeester en de leden van het uitvoerend comité.

Deze bedragen worden bekendgemaakt op de website van het Instituut. Afdeling 8. - De overgangsraad

Art. 59.De afdelingen 1, 2, 3 en 7 zijn mutatis mutandis van toepassing op de overgangsraad bedoeld in artikel 127 van de wet.

Wanneer de voorzitter van de overgangsraad die raad bijeenroept in overeenstemming met artikel 48, nodigt hij de leden van de overgangsraad en de regeringscommissarissen uit ten minste acht dagen voor de vergadering of, in geval van hoogdringendheid, ten laatste vierentwintig uur voor de vergadering. De uitnodiging vermeldt de agenda en is vergezeld van de nodige documenten.

De voorzitter roept de overgangsraad bijeen wanneer ten minste een derde van de leden van die raad of de regeringscommissarissen de voorzitter om een bijeenroeping van de overgangsraad hebben verzocht.

Onder zijn leden kan de overgangsraad een secretaris en een penningmeester aanduiden, aan wie de taken als bedoeld in de artikelen 56 en 57 worden toegewezen. De secretaris wordt bijgestaan door het secretariaat van het Instituut. De penningmeester legt het voorstel van jaarrekening en van begroting en een kwartaaloverzicht van de financiële positie alsook de uitvoering van de begroting van het Instituut voor aan de overgangsraad en aan de regeringscommissarissen. HOOFDSTUK 3. - DE JAARREKENING EN DE BEGROTING

Art. 60.De jaarrekening van het Instituut wordt opgesteld volgens het volledig model dat gevoegd is bij het koninklijk besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het wetboek van vennootschappen en verenigingen. HOOFDSTUK 4. - DE COMMISSARISSEN

Art. 61.In overeenstemming met artikel 76 van de wet kiest de algemene vergadering jaarlijks onder haar leden twee effectieve en twee plaatsvervangende commissarissen. Een effectieve commissaris en een plaatsvervangend commissaris zijn Nederlandstalig en een effectieve commissaris en een plaatsvervangend commissaris zijn Franstalig. Hun mandaat is tweemaal hernieuwbaar.

De commissarissen mogen: 1° in overeenstemming met artikel 76, tweede lid, van de wet, geen voorzitter, ondervoorzitter of lid zijn van de Raad van het Instituut, en evenmin lid zijn van een commissie of werkgroep opgericht door het Instituut;2° geen bloedverwant of aanverwant zijn tot in de vierde graad van de penningmeester;3° niet behoren tot hetzelfde kantoor of netwerk;4° geen stagiair zijn. De bezoldiging van het mandaat van commissaris wordt door de algemene vergadering vastgesteld.

Art. 62.De voorzitter brengt ten minste zestig dagen voor de jaarlijkse algemene vergadering de leden op de hoogte met vermelding van de opengestelde mandaten van commissaris en roept de leden op om zich kandidaat te stellen.

Uiterlijk vijfenveertig dagen vóór de jaarlijkse algemene vergadering moeten de kandidaturen voor een mandaat van commissaris per aangetekende zending of per e-mail met ontvangstbevestiging bij de voorzitter van het Instituut ingediend worden. Bij de oproep voor de algemene vergadering vermeldt de voorzitter van het Instituut de datum en het uur tegen dewelke de kandidatuurstellingen verzonden moeten zijn.

Laattijdige kandidatuurstellingen zijn onontvankelijk.

Art. 63.De commissarissen nemen hun mandaat onmiddellijk na hun aanstelling door de algemene vergadering op.

Art. 64.Uiterlijk zes weken vóór de jaarlijkse algemene vergadering legt de Raad de jaarrekening aan de commissarissen ter verificatie voor. Zij stellen een verificatieverslag op en leggen dit verslag neer ten minste vier weken voor de jaarlijkse algemene vergadering.

Art. 65.Wanneer een effectieve commissaris verhinderd is om zijn mandaat uit te oefenen, dan wordt hij vervangen door een plaatsvervangende commissaris. HOOFDSTUK 5. - PROCEDURE VAN HET TUCHT ONDERZOEK EN VOOR DE TUCHTINSTANTIES

Art. 66.§ 1. De rechtskundig assessor die op de hoogte is gebracht van een inbreuk op de toepassing van het wettelijk, reglementair en normatief kader, al dan niet als gevolg van de kwaliteitstoetsing, van een mogelijke tekortkoming of zelf een mogelijke tekortkoming vaststelt op basis van een klacht of op elke andere manier betreffende een persoon ingeschreven in het openbaar register, schrijft de zaak in een register in en kent een volgnummer toe aan de zaak.

De zaak wordt ingeschreven in het register, aangelegd om de zaak te identificeren en de evolutie ervan op te volgen. De rechtskundig assessor vermeldt de volgende gegevens in het register: 1° het volgnummer;2° de voornaam, de naam en het inschrijvingsnummer van de betrokken persoon ingeschreven in het openbaar register of, in het geval van een rechtspersoon, de benaming, het ondernemingsnummer en het inschrijvingsnummer;3° de taal van de zaak;4° de datum waarop de zaak of de klacht werd ontvangen;5° de bepalingen van het wettelijk, reglementair en normatief kader die als grond voor de zaak kunnen dienen;6° de verschillende fases van de zaak met de begindatum;7° de eindbeslissing bij afsluiting van de zaak. Indien het gaat om klacht ingediend door een natuurlijk persoon, vermeldt de rechtskundig assessor ook de naam en voornaam van de klager. Als het gaat om een klacht ingediend door een rechtspersoon, schrijft de rechtskundig assessor ook de naam en het ondernemingsnummer van de rechtspersoon in, samen met de naam en voornaam van de natuurlijke persoon die de klacht indiende in naam van de rechtspersoon. § 2. De rechtskundig assessor oefent zijn bevoegdheid in alle onafhankelijkheid uit.

Hij kan een beroepsbeoefenaar aanstellen om een verslag uit te brengen over de technische aspecten van het dossier. Hij stelt de termijn vast binnen dewelke dit verslag moet worden voorgelegd.

Voor het onderzoek van de zaak kan de rechtskundig assessor, of de referendarissen onder het toezicht van de rechtskundig assessor, alle nodige handelingen stellen. § 3. Overeenkomstig artikel 94 van de wet beslist de rechtskundig assessor op het einde van het onderzoek om de zaak te verwijzen naar de tuchtcommissie of ze zonder gevolg te klasseren. De procedure voor die commissie en in voorkomend geval voor de commissie van beroep verloopt overeenkomstig de regels voorzien in de wet en in dit hoofdstuk.

Wanneer het dossier geseponeerd wordt, wist de rechtskundig assessor in het register het dossier en de gegevens betreffende deze zaak vijf jaar na zijn beslissing tot seponering op voorwaarde dat er geen nieuwe klacht neergelegd of onderzoek gestart werd binnen de termijn van vijf jaar te rekenen vanaf de dag volgend op de beslissing tot seponering.

Art. 67.§ 1. De griffie aangesteld door de Raad overeenkomstig de artikelen 90 of 105 van de wet schrijft de datum van ontvangst van de aanvraag van de rechtskundig assessor of van het beroep in het register bedoeld in artikel 66 in onmiddellijk na ontvangst van de aanvraag van de rechtskundig assessor bij de tuchtcommissie of van het beroep bij de bevoegde commissie van beroep. § 2. De voorzitter van de betrokken commissie legt de datum vast waarop de aan de betrokken commissie voorgelegde zaken worden onderzocht. § 3. De griffie van de betrokken commissie roept de leden van die commissie op voor de vastgelegde zitting voor verschijning van de betrokken persoon. § 4. De oproeping tot verschijning wordt per aangetekende zending of per e-mail met ontvangstbevestiging verstuurd naar de woonplaats en voor een rechtspersoon naar de zetel of naar de verblijfplaats van de betrokken persoon als bedoeld in artikel 32 van het Gerechtelijk Wetboek.

In voorkomend geval wordt de klager ingelicht over de zitting waarop de zaak wordt behandeld.

Art. 68.Tijdens de oproepingstermijnen wordt het dossier ter beschikking van de betrokken persoon gehouden.

Deze raadpleging gebeurt ter plaatse, op de griffie en dat op de openingsdagen en -uren van het Instituut.

De betrokken persoon kan een elektronische kopie van het dossier krijgen. De aanvraag gebeurt bij de griffie en dit ten minste vijf dagen vóór de zitting. De klager heeft geen toegang tot het tuchtdossier.

Art. 69.§ 1. Overeenkomstig artikel 98 van de wet kan de betrokken persoon zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een advocaat of door één of meer leden van het Instituut. Het mandaat is schriftelijk. § 2. De betrokken commissie kan alle betrokken personen en getuigen evenals de klagers horen en alle nodige onderzoeksmaatregelen treffen.

De betrokken commissie kan de persoonlijke verschijning bevelen.

Art. 70.De beslissingen in tuchtzaken worden bij verstek genomen ten aanzien van de partij die, na opgeroepen te zijn geweest, noch haar middelen schriftelijk heeft uiteengezet, noch ter zitting is verschenen of werd vertegenwoordigd.

Art. 71.§ 1. De beslissingen met redenen omkleed in toepassing van artikel 100 of 111 van de wet vermelden: 1° de volledige identiteit van de opgeroepen personen en, in voorkomend geval, die van de persoon die hen vertegenwoordigt of bijstaat, met name hun naam, voornaam en nodige contactgegevens, met name hun professioneel e-mailadres en hun professioneel telefoonnummer;2° de datum van oproeping van de voormelde personen, alsmede hun eventuele aanwezigheid;3° de naam en de voornaam van de leden van de betrokken commissie die hebben deelgenomen aan de beraadslaging;4° de datum van uitspraak. § 2. De beslissing van de betrokken commissie wordt door de griffie per aangetekende zending of per e-mail met ontvangstbevestiging aan de betrokken persoon ter kennis gebracht binnen vijftien dagen na de uitspraak. De griffier van de bevoegde commissie vermeldt de datum van de beslissing in het register bedoeld in artikel 66, in voorkomend geval samen met de vermelding dat een beroep werd ingediend. § 3. De kennisgevingen worden verstuurd naar de woonplaats en voor een rechtspersoon naar de zetel of naar de verblijfplaats van de betrokken persoon als bedoeld in artikel 32 van het Gerechtelijk Wetboek.

De klager, die geen partij is in tuchtzaken, kan bij beslissing van de betrokken commissie op de hoogte gebracht worden van het beschikkend gedeelte van de beslissing betreffende zijn klacht van zodra de beslissing kracht van gewijsde heeft. § 4. Het dossier van de betrokken persoon en de gegevens in het register bedoeld in artikel 66 met betrekking tot die persoon worden gewist wanneer de tuchtstraf gewist wordt of wanneer de persoon in eer hersteld wordt of, ingeval van een beslissing zonder sanctie, binnen dezelfde termijnen als die voor een beslissing tot seponering.

Art. 72.De tuchtcommissie beraadslaagt slechts op geldige wijze indien de voorzitter of zijn plaatsvervanger en de twee werkende of plaatsvervangende leden aanwezig zijn.

De beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen.

De rechtskundig assessor wordt uitgenodigd. Hij neemt niet deel aan de beraadslagingen.

Art. 73.§ 1. De commissie van beroep beraadslaagt slechts op geldige wijze indien de voorzitter of zijn plaatsvervanger en de werkende of plaatsvervangende leden en de werkende of plaatsvervangende rechters aanwezig zijn.

De beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen. § 2. De bij verstek genomen beslissingen in beroep zijn vatbaar voor verzet. Dit verzet wordt gedaan per aangetekende zending of per e-mail met ontvangstbevestiging, ten laatste verzonden op de dertigste dag na die waarop de beslissing werd ter kennis gebracht. De verzetdoende partij die een tweede maal verstek laat gaan, kan niet andermaal verzet doen.

Art. 74.De beroepsbeoefenaar brengt elke beslissing van de tuchtcommissie of van de commissie van beroep die in kracht van gewijsde is gegaan en die een schorsing van meer dan een maand oplegt, ter kennis van de ondernemingen en instellingen die op hem een beroep doen tijdens een periode van schorsing.

Wanneer de betrokken persoon zijn activiteit uitoefent binnen een arbeidsovereenkomst of een door de overheid bezoldigde betrekking, brengt hij elke beslissing van de tuchtcommissie of van de commissie van beroep die in kracht van gewijsde is gegaan en die een schorsing van meer dan een maand oplegt, ter kennis van zijn werkgever.

Art. 75.De tuchtinstanties houden zitting in de lokalen van het Instituut.

Art. 76.Wanneer de commissie erom verzoekt, maakt de Raad, overeenkomstig artikel 93, § 1, van de wet, de beslissing via de website van het Instituut openbaar.

De Raad stelt jaarlijks een geanonimiseerd verslag op met een samenvatting van de beslissingen van de tuchtcommissie en de commissie van beroep.

De Raad maakt dit verslag over: 1° aan de minister bevoegd voor Economie en de minister bevoegd voor Middenstand;2° aan de algemene vergadering van het Instituut;3° aan de Hoge Raad voor de Economische Beroepen, bedoeld in artikel 79 van de wet. TITEL 6. - MINIMUMVOORWAARDEN VOOR DE VERZEKERING BURGERLIJKE BEROEPSAANSPRAKELIJKEID

Art. 77.Overeenkomstig artikel 44, derde lid, van de wet moet iedere beroepsbeoefenaar zijn beroepsaansprakelijkheid laten dekken door een verzekeringsovereenkomst die beantwoordt aan de minimumvoorwaarden bepaald in deze titel.

Art. 78.De verzekeringsovereenkomst dekt zowel de contractuele als buitencontractuele burgerlijke beroepsaansprakelijkheid bij de uitoefening van de beroepsactiviteiten bedoeld in artikel 3 en 6 van de wet door de beroepsbeoefenaar en de personen die voor die activiteiten handelen voor rekening en in naam van de beroepsbeoefenaar.

De waarborg is in de hele wereld, met uitzondering van de Verenigde Staten van Amerika en Canada, van toepassing voor de beroepsactiviteiten die de beroepsbeoefenaar uitoefent vanuit een zetel in een lidstaat.

Bij een rechtsgeding wordt de dekking bovendien enkel verleend indien de verzekerde voor een rechtbank op het grondgebied van een lidstaat wordt gedaagd.

Zijn eveneens verzekerd in het geval van een rechtspersoon, de leden van het bestuursorgaan van de rechtspersoon, welke de benaming van hun functie ook is, wanneer zij handelen voor rekening van de rechtspersoon in het kader van de uitoefening van het beroep van accountant, fiscaal accountant, gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur.

Art. 79.De bedragen verzekerd door de verzekeringsovereenkomst mogen niet lager zijn dan 1.250.000 euro per schadegeval.

Deze minimumdekking wordt verhoogd tot 2.500.000 euro wanneer eenzelfde schadegeval schade veroorzaakt voor meerdere personen en tot 3.000.000 euro per schadegeval voor elke vordering met betrekking tot de opdrachten bedoeld in artikel 3, 6° tot en met 8°, van de wet.

Art. 80.Naast de uitsluitingen voorzien in artikel 62 en 63 van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, kan de verzekeringsovereenkomst alleen voorzien in de uitsluiting van de dekking van de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid van: 1° de betwistingen omtrent erelonen en personeelskosten;2° de schade gedekt door andere verplichte verzekeringen;3° de schade ten gevolge van staking, lock-out, oproer, terrorisme of sabotage of alle collectieve gewelddaden.

Art. 81.De verzekeringsovereenkomst dekt de verzoeken tot schadeloosstelling ingediend gedurende de geldigheidsduur van de verzekeringsovereenkomst voor schade opgelopen gedurende de geldigheidsduur van die overeenkomst.

De waarborgen van de overeenkomst blijven verworven voor de verzekerden die hun beroepsactiviteiten stopzetten en, in geval van overlijden, voor hun erfgenamen en rechthebbenden, voor feiten en daden begaan vóór de stopzetting van hun beroepsactiviteiten voor zover de vordering ingediend is tijdens de wettelijke verjaringstermijn.

Art. 82.De beroepsbeoefenaars bezorgen ten laatste op 31 maart van elk jaar aan het Instituut een attest waaruit het respecteren van hun verzekeringsverplichting blijkt. Dit attest vermeldt het ondernemingsnummer, de naam van de verzekeringsonderneming, het nummer van de verzekeringsovereenkomst en de begin- en einddatum van de verzekeringsdekking.

Art. 83.Het Instituut kan voor zijn leden een collectieve verzekeringsovereenkomst onderschrijven of een verzekeringsovereenkomst organiseren voor zijn leden die in gebreke blijven aan te tonen dat zij gedekt zijn door een verzekeringsovereenkomst overeenkomstig de bepalingen van deze titel.

Het Instituut rekent de kost voor het onderschrijven van elk van deze polissen door aan die leden.

TITEL 7. - TERMIJNEN

Art. 84.De artikels 48 tot en met 57 van het Gerechtelijk wetboek zijn van toepassing op de kennisgevingen en termijnen bedoeld in dit besluit.

TITEL 8. - SLOTBEPALINGEN

Art. 85.Dit besluit treedt in werking op 30 september 2020.

Art. 86.Worden opgeheven: 1° het koninklijk besluit van 2 maart 1989 tot vaststelling van het huishoudelijk reglement van het Instituut der Accountants, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 juli 2000, 24 april 2014 en 20 april 2015;2° het koninklijk besluit van 4 mei 1999 betreffende het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 oktober 2009;3° het koninklijk besluit van 15 februari 2005 betreffende de uitoefening van het beroep van erkend boekhouder en erkend boekhouder fiscalist in het kader van een rechtspersoon, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 augustus 2005 en 30 september 2009;4° het koninklijk besluit van 22 februari 2015 betreffende de vermeldingen en documenten die door de beoefenaars van de boekhoudkundige en fiscale beroepen in het kader van de vrije dienstverlening moeten worden opgenomen bij de voorafgaande verklaring en betreffende de aan de afnemers van de diensten mee te delen gegevens;5° afdeling 8 van titel 5, hoofdstuk 2, dat artikel 59 bevat, op de dag van de verkiezing van de leden van de Raad bedoeld in artikel 68 van de wet en die de leden van de overgangsraad bedoeld in artikel 127 van de wet vervangen. De datum van de eerste verkiezing bedoeld in het eerste lid, 5°, wordt bij bericht gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad vóór de datum van de verkiezingen.

Art. 87.Een rechtspersoon van stagiair boekhouder of boekhouder-fiscalist opgericht vóór de inwerkingtreding van de wet overeenkomstig artikel 2, § 2, van het koninklijk besluit van 15 februari 2005 betreffende de uitoefening van het beroep van erkend boekhouder en erkend boekhouder-fiscalist in het kader van een rechtspersoon, mag de activiteiten bedoeld in artikel 3 van de wet blijven uitoefenen, met uitzondering van artikel 3, 6° tot en met 8°, van de wet zolang hij voldoet aan de voorwaarden van dat besluit. Deze rechtspersoon van stagiair wordt in het openbaar register ingeschreven met de melding "stagiair accountant" en met vermelding van de rechtsvorm.

Art. 88.De minister bevoegd voor Middenstand en de minister bevoegd voor Economie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 11 september 2020.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Middenstand, D. DUCARME De Minister van Economie, N. MUYLLE

^