gepubliceerd op 04 augustus 2001
Koninklijk besluit tot vaststelling van het bedrag van de vergoedingen toegekend aan de voorzitter en aan de leden van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk
11 JULI 2001. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het bedrag van de vergoedingen toegekend aan de voorzitter en aan de leden van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, inzonderheid op artikel 44, gewijzigd bij de wet van 13 februari 1998 en op artikel 45;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 mei 1999 betreffende de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het koninklijk besluit van 24 augustus 1971 tot vaststelling van het bedrag van het presentiegeld en van de vergoeding toe te kennen aan de leden van de Hoge Raad voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen ;
Gelet op het koninklijk besluit van 24 augustus 1971 tot vaststelling van het bedrag van het presentiegeld en van de vergoedingen toe te kennen aan de leden van de bedrijfscomités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen ;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 7 december 2000;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 4 mei 2001;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 8 februari 2001;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat zo snel mogelijk het bedrag van de vergoedingen moet bepaald worden, toe te kennen aan de voorzitter van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk, teneinde een goede werking van deze Hoge Raad te verzekeren;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Aan de voorzitter van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk wordt een jaarlijkse forfaitaire vergoeding van 2 974,72 EUR toegekend ter dekking van zijn verblijf- en representatiekosten.
Art. 2.De voorzitter van dezelfde Hoge Raad heeft recht op de terugbetaling van de reiskosten onder de voorwaarden vastgesteld in artikel 16 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten.
Art. 3.De effectieve en de plaatsvervangende leden en de deskundigen van dezelfde Hoge Raad, van zijn uitvoerend Bureau, van zijn Commissies ad hoc en van zijn vaste Commissies en de op de vergaderingen uitgenodigde personen, ontvangen voor elke dag waarop zij een vergadering bijwonen : 1. 4, 95 EUR presentiegeld;2. als de vergadering wordt gehouden buiten hun verblijfplaats : a) de terugbetaling van de reiskosten in eerste klasse van hun verblijfplaats naar de plaats van de vergadering;b) de vergoeding voor verblijfkosten, bepaald voor de rangen 10 tot 14, onder de voorwaarden gesteld in het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het personeel der ministeries.
Art. 4.De bepalingen van artikel 3 zijn niet van toepassing op het personeel van het Rijk, van de Gemeenschappen en Gewesten, noch op het personeel van de instellingen, bedoeld in artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut.
Art. 5.Het koninklijk besluit van 24 augustus 1971 tot vaststelling van het bedrag van het presentiegeld en van de vergoeding toe te kennen aan de leden van de Hoge Raad voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen wordt opgeheven.
Art. 6.Het koninklijk besluit van 24 augustus 1971 tot vaststelling van het bedrag van het presentiegeld en van de vergoedingen toe te kennen aan de leden van de bedrijfscomités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen wordt opgeheven.
Art. 7.Voor de periode van 1 april 2000 tot 31 december 2001 geldt in de plaats van het bedrag van « 2 974,72 EUR », vermeld in artikel 1, het bedrag van « 120 000 BEF ».
Art. 8.Voor de periode van 1 augustus 2000 tot 31 december 2001 geldt in de plaats van het bedrag van « 4,95 EUR », vermeld in artikel 3, het bedrag van « 200 BEF ».
Art. 9.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 augustus 2000, met uitzondering van de bepalingen van de artikelen 1 en 2, die uitwerking hebben met ingang van 1 april 2000 en van artikel 6, die in werking treden op de datum van omvorming van de bedrijfscomités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen tot vaste Commissies.
Art. 10.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 11 juli 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 4 augustus 1996, Belgisch Staatsblad van 18 september 1996. Wet van 13 februari 1998, Belgisch Staatsblad van 19 februari 1998.
Koninklijk besluit van 3 mei 1999, Belgisch Staatsblad van 10 juli 1999.
Koninklijk besluit van 24 augustus 1971 tot vaststelling van het bedrag van het presentiegeld en van de vergoeding toe te kennen aan de leden van de Hoge Raad voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen, Belgisch Staatsblad van 11 december 1971.