gepubliceerd op 23 december 2019
Koninklijk besluit nr. 52 met betrekking tot de bewijsregeling inzake de vrijstellingen betreffende de intracommunautaire leveringen van goederen en de ermee gelijkgestelde handelingen en met betrekking tot de vrijstelling van intracommunautaire verwervingen van goederen en de ermee gelijkgestelde handelingen, op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde
11 DECEMBER 2019. - Koninklijk besluit nr. 52 met betrekking tot de bewijsregeling inzake de vrijstellingen betreffende de intracommunautaire leveringen van goederen en de ermee gelijkgestelde handelingen en met betrekking tot de vrijstelling van intracommunautaire verwervingen van goederen en de ermee gelijkgestelde handelingen, op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Dit ontwerp van koninklijk besluit vervangt het koninklijk besluit nr. 52 van 29 december 1992 met betrekking tot de vrijstellingen betreffende de intracommunautaire leveringen van goederen en de ermee gelijkgestelde handelingen, alsook betreffende de intracommunautaire verwervingen van goederen, op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: "koninklijk besluit nr. 52 van 29 december 1992").
De vervanging is vooreerst het gevolg van de invoering in het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: "het Wetboek") van nieuwe voorwaarden voor de vrijstelling van btw bedoeld in artikel 39bis, eerste lid, van het Wetboek. Die nieuwe voorwaarden treden in werking op 1 januari 2020 en zijn een gevolg van de omzetting van de richtlijn (EU) 2018/1910 van de Raad van 4 december 2018 tot wijziging van richtlijn 2006/112/EG wat betreft de harmonisatie en vereenvoudiging van bepaalde regels in het btw-stelsel voor de belastingheffing in het handelsverkeer tussen de lidstaten (hierna: "richtlijn 2018/1910").
Verder zijn de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 52 van 29 december 1992 aangepast om rekening te houden met de impact van artikel 1 van de uitvoeringsverordening (EU) 2018/1912 van de Raad van 4 december 2018 tot wijziging van uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 wat betreft bepaalde vrijstellingen voor intracommunautaire handelingen.
Die uitvoeringsverordening heeft met name een artikel 45bis ingevoegd in de uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011, waarbij twee weerlegbare vermoedens werden ingevoerd als bewijsmiddel voor één van de grondvoorwaarden voor de toepassing van de vrijstelling voor intracommunautaire leveringen (met name het feit dat goederen vanuit een lidstaat naar een andere zijn verzonden of vervoerd).
Tevens werd van de gelegenheid gebruik gemaakt om de bestaande administratieve beslissing met betrekking tot het zogenaamde bestemmingsdocument (beslissing nr. E.T.129.460 van 1 juli 2016) te integreren in de bewijsregeling opgenomen in het ontwerp van koninklijk besluit.
Rekening houdend met de omvang van deze wijzigingen, werd het koninklijk besluit nr. 52 van 29 december 1992 in zijn geheel vervangen. HOOFDSTUK 1. - Bewijsregeling inzake de vrijstellingen betreffende de intracommunautaire leveringen van goederen en de ermee gelijkgestelde handelingen Artikel 39bis, eerste lid, van het Wetboek stelt een aantal leveringen vrij van de belasting mits een aantal cumulatieve voorwaarden zijn vervuld. Dit artikel vormt de omzetting van artikel 138 van de richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: "btw-richtlijn").
De toepassingvoorwaarden voor de vrijstelling werden aangescherpt en uitgebreid door artikel 1, 3), van de richtlijn (EU) 2018/1910 waarbij artikel 138, lid 1, van de btw-richtlijn werd vervangen en bovendien in dat artikel een lid 1bis werd ingevoerd. Deze wijzigingen werden in het Wetboek omgezet bij artikel 10 van de wet van 3 november 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/11/2019 pub. 13/11/2019 numac 2019042374 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde ter omzetting van richtlijn 2019/475 en richtlijn (EU) 2018/1910 (1) sluiten tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde ter omzetting van richtlijn (EU) 2019/475 en richtlijn (EU) 2018/1910 (Belgisch Staatsblad van 13 november 2019).
Artikel 1 van dit ontwerp bevestigt ter zake het principe dat een belastingplichtige die zich wenst te beroepen op de vrijstellingen bedoeld in artikel 39bis, eerste lid, van het Wetboek, ten aanzien van de administratie moet kunnen aantonen dat alle grondvoorwaarden voor de toepassing van de vrijstelling daadwerkelijk vervuld zijn.
Artikel 2 van dit ontwerp bepaalt vervolgens meer in het bijzonder dat, om te voldoen aan de grondvoorwaarde dat de bedoelde handeling een levering van goederen moet uitmaken, de belastingplichtige steeds in het bezit moet zijn van alle documenten die het bestaan van de levering van de goederen rechtvaardigen. Deze documenten omvatten onder meer de contracten, bestelbonnen, facturen en betalingsdocumenten.
Artikel 3 van dit ontwerp beschrijft daarna de bewijsregeling om de belastingplichtige in staat te stellen aan te tonen dat de grondvoorwaarde met betrekking tot de verzending of het vervoer van goederen vanuit België naar een andere lidstaat is vervuld.
Artikel 3, § 1, van dit ontwerp legt in de eerste plaats de algemene regel vast dat de belastingplichtige, om het bestaan van de verzending of het vervoer van deze goederen aan te tonen, steeds in het bezit moet zijn van alle documenten die het bestaan van deze verzending of dit vervoer rechtvaardigen. Deze documenten omvatten onder meer de contracten, bestelbonnen, facturen van vervoerondernemingen en betalingsdocumenten. Deze lijst is niet volledig en het bewijs van verzending of vervoer van de goederen vanuit België naar een andere lidstaat kan met andere middelen worden geleverd.
Artikel 3, §§ 2 en 3, van het ontwerp leggen in aanvulling op deze algemene regel een aantal specifieke bewijsmiddelen vast die door de belastingplichtige kunnen worden gebruikt, met name specifieke wettelijke weerlegbare vermoedens.
Artikel 3, § 2, van dit ontwerp voert aldus een verwijzing in naar de twee weerlegbare vermoedens opgenomen in het nieuwe artikel 45bis van uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011, dat bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 2018/1912 is ingevoegd. Deze vermoedens zijn nieuwe bewijsmiddelen op Europees niveau om de realiteit van het vervoer of de verzending van goederen van de ene lidstaat naar de andere aan te tonen.
Wat de grondvoorwaarde met betrekking tot het intracommunautaire goederenvervoer betreft, werd immers vastgesteld dat de praktijken in de verschillende lidstaten ten aanzien van het bewijs van deze voorwaarde verschillen, zodat zij de belastingplichtigen niet voldoende rechtszekerheid bieden.
Om die reden werd er samen met de goedkeuring van de richtlijn 2018/1910 ook de uitvoeringsverordening (EU) 2018/1912 van de Raad van 4 december 2018 tot wijziging van uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 wat betreft bepaalde vrijstellingen voor intracommunautaire handelingen goedgekeurd. Deze uitvoeringsverordening legt aldus een gemeenschappelijke benadering vast voor de bewijsvoering van het intracommunautaire vervoer van de goederen als eerste toepassingsvoorwaarde voor de vrijstelling.
Artikel 45bis, lid 1, nieuw, van de uitvoeringsverordening nr. 282/2011 creëert aldus twee wettelijke vermoedens ten voordele van de contractspartijen met betrekking tot de verzending of het vervoer van de goederen naar een andere lidstaat dan de lidstaat van vertrek.
De basisfilosofie van deze vermoedens is dat de contractspartijen geacht worden aan hun bewijslast ter zake te hebben voldaan indien een verklaring van één van de contractspartijen mede gestaafd wordt door ten minste twee andere niet-tegenstrijdige bewijsstukken die uitgaan van twee verschillende partijen die onafhankelijk zijn van elkaar en van de contractspartijen. In dat geval wordt de bewijslast omgekeerd.
Artikel 45bis, lid 2, nieuw, van de uitvoeringsverordening nr. 282/2011 legt het weerlegbaar karakter van het vermoeden vast en bepaalt derhalve dat elk van de veronderstellingen door de administratie kan worden weerlegd.
Overeenkomstig de basisfilosofie van de Europese reglementering doen deze specifieke vermoedens geen afbreuk aan de mogelijkheid voor de lidstaten om ook andere documenten, of een geheel van met elkaar overeenstemmende documenten, als bewijs te aanvaarden van de verzending of het vervoer van de goederen naar een andere lidstaat van de Europese Unie dan de lidstaat van vertrek.
Artikel 3, § 3, van dit ontwerp voorziet aldus in een aanvullend nationaal weerlegbaar vermoeden op grond waarvan de belastingplichtige het bewijs van verzending of vervoer van de goederen vanuit België naar een andere lidstaat ook kan leveren door middel van een bestemmingsdocument met betrekking tot deze goederen in combinatie met de factuur met betrekking tot het vervoer van deze goederen, als dat wordt uitgevoerd voor rekening van de leverancier. Ook in dit geval maakt het bezit van die documenten het mogelijk de bewijslast om te keren, voor zover de inhoud van die documenten niet in tegenspraak is met de overeenkomstige indicaties in de documenten bedoeld in artikel 2 van dit ontwerp die de realiteit van de levering aantonen en voor zover de belastingplichtige niet wist of moest weten dat de goederen niet daadwerkelijk het voorwerp hebben uitgemaakt van deze verzending of dit vervoer.
De toevoeging van dit vermoeden geeft een stabiele reglementaire omkadering aan de bestaande nationale administratieve praktijk opgenomen in de beslissing ET 129.460 van 1 juli 2016.
Artikel 4, § 1, van dit ontwerp somt de gegevens op die op het bestemmingsdocument moeten worden vermeld en bepaalt dat de belastingplichtige een geglobaliseerd bestemmingsdocument kan opstellen voor al zijn leveringen van goederen die krachtens artikel 39bis van het Wetboek zijn vrijgesteld voor eenzelfde afnemer gedurende een periode van maximaal drie opeenvolgende kalendermaanden.
Artikel 4, § 2, eerste lid, van dit ontwerp bepaalt de personen die bevoegd zijn voor het opstellen van dit bestemmingsdocument. Het gaat om de leverancier, de afnemer of de persoon die daartoe naar behoren door één van hen is gemachtigd. In geval van een kettingverkoop is de leverancier uiteraard die persoon die in die ketting de vrijgestelde levering verricht. In dat geval kan het bestemmingsdocument uiteraard eveneens worden opgesteld door zijn medecontractant in de ketting (de belastingplichtige afnemer van de goederen na deze vrijgestelde levering) of een door één van hen naar behoren gemachtigde persoon.
Laatstgenoemde persoon kan bijvoorbeeld de eindafnemer in de ketting zijn voor wie de goederen uiteindelijk zijn bestemd (de laatste schakel in de ketting) indien het vervoer en dus de intracommunautaire levering in een eerder stadium van de ketting plaatsvindt.
Artikel 4, § 2, tweede lid, van het ontwerp voorziet vervolgens dat dit document moet worden gedateerd, ondertekend en aan de leverancier worden bezorgd binnen een termijn van drie maanden na het verstrijken van de periode waarop het document betrekking heeft.
Dit moet in principe gebeuren door de afnemer of een door de afnemer gemachtigde persoon die uit hoofde van zijn functie binnen de onderneming geacht mag worden kennis te hebben van de door de onderneming verrichte aankopen. Laatstgenoemde brengt aldus de vermelding "in naam van de afnemer" evenals zijn naam en functie aan op het bestemmingsdocument.
Artikel 4, § 2, derde lid, van het ontwerp voorziet ter zake in een bijzonderheid wanneer goederen niet verzonden of vervoerd worden naar een inrichting van de afnemer maar naar een andere inrichting die wordt geëxploiteerd door een derde. In dat geval moet het bestemmingsdocument, naar analogie met het geval bedoeld in artikel 4, § 2, eerste lid, van het ontwerp worden gedateerd, ondertekend en bezorgd aan de leverancier binnen dezelfde termijn als hiervoor vermeld, door de persoon van wie de functie (ongeacht of het gaat om de zaakvoerder, een bestuurder, een werknemer of enige andere persoon) hem toelaat om binnen die inrichting te attesteren dat de goederen wel degelijk zijn toegekomen. In dat geval zal de handtekening worden voorafgegaan door de vermelding "in naam van de afnemer" evenals door zijn naam, zijn functie en de naam van de betrokken onderneming.
Tot slot machtigt artikel 4, § 3, van het ontwerp de Minister van Financiën de toepassingsmodaliteiten van het bestemmingsdocument te bepalen, in hoofdzaak wat betreft het formaat, de authenticiteit van de ondertekening en de integriteit van de inhoud. HOOFDSTUK 2. - Vrijstelling van intracommunautaire verwervingen van goederen en de ermee gelijkgestelde handelingen Artikel 5 van het ontwerp herneemt artikel 4 van het vervangen koninklijk besluit nr. 52. Ter zake worden geen wijzigingen aangebracht.
Deze bepaling bevestigt de toepassing van de bepalingen inzake de vrijstelling van de belasting voorzien in afdeling 2 van hoofdstuk IV van het koninklijk besluit nr. 7 van 29 december 1992, met betrekking tot de invoer van goederen voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde, op de intracommunautaire verwervingen van goederen die vrijgesteld zijn op grond van artikel 40, § 1, 1°, b, van het Wetboek.
Punt 10 van het advies nr. 66.678/3 van de Raad van State van 26 november 2019 wordt niet gevolgd. Het opschrift in het Nederlands van het voormeld koninklijk besluit is immers juist en is in overeenstemming met het opschrift zoals gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 31 december 1992, ed. 4, en 14 juli 2019 bij de laatste wijziging van dit besluit.
Voor het overige wordt het voormeld advies van de Raad van State gevolgd. HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen Artikel 6 van dit ontwerp bepaalt dat het koninklijk besluit nr. 52 van 29 december 1992 in zijn vorige versie wordt opgeheven.
Artikel 7 van dit ontwerp bepaalt dat de bepalingen van de nieuwe versie van het koninklijk besluit nr. 52 op 1 januari 2020 in werking treden.
Tot slot vertrouwt artikel 8 van dit ontwerp de uitvoering van dit nieuw besluit toe aan de minister van Financiën.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Vice-Eersteminister en Minister van Financiën, A. DE CROO
ADVIES 66.678/3 VAN 26 NOVEMBER 2019 OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT NR 52 "MET BETREKKING TOT DE BEWIJSREGELING INZAKE DE VRIJSTELLINGEN BETREFFENDE DE INTRACOMMUNAUTAIRE LEVERINGEN VAN GOEDEREN EN DE ERMEE GELIJKGESTELDE HANDELINGEN EN MET BETREKKING TOT DE VRIJSTELLING VAN INTRACOMMUNAUTAIRE VERWERVINGEN VAN GOEDEREN EN DE ERMEE GELIJKGESTELDE HANDELINGEN, OP HET STUK VAN DE BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE" Op 25 oktober 2019 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Financiën verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit nr. 52 "met betrekking tot de bewijsregeling inzake de vrijstellingen betreffende de intracommunautaire leveringen van goederen en de ermee gelijkgestelde handelingen en met betrekking tot de vrijstelling van intracommunautaire verwervingen van goederen en de ermee gelijkgestelde handelingen, op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde".
Het ontwerp is door de derde kamer onderzocht op 19 november 2019 . De kamer was samengesteld uit Jo Baert, kamervoorzitter, Jeroen Van Nieuwenhove en Koen Muylle, staatsraden, Jan Velaers en Bruno Peeters, assessoren, en Astrid Truyens, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Dries Van Eeckhoutte, eerste auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Jo Baert, kamervoorzitter.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 26 november 2019. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Voorafgaande opmerking 2. Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken.Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als ze te oordelen heeft of het vaststellen of het wijzigen van een verordening noodzakelijk is.
Strekking van het ontwerp 3. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt tot de vervanging van het koninklijk besluit nr.52 van 29 december 1992 `met betrekking tot de vrijstellingen betreffende de intracommunautaire leveringen van goederen en de ermee gelijkgestelde handelingen, alsook betreffende intracommunautaire verwervingen van goederen, op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde' (hierna: koninklijk besluit nr. 52).
Die vervanging is in de eerste plaats nodig wegens het van kracht worden op 1 januari 2020 van nieuwe voorwaarden voor de vrijstelling van btw bedoeld in artikel 39bis, eerste lid, van het Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde (hierna: Btw-wetboek). Voorts dient rekening te worden gehouden met de impact van artikel 1 van de uitvoeringsverordening (EU) 2018/1912 van de Raad van 4 december 2018 `tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 [van de Raad van 15 maart 2011] wat betreft bepaalde vrijstellingen voor intracommunautaire handelingen'. Ten slotte wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om de administratieve beslissing nr. E.T.129.460 van 1 juli 2016 te integreren in de bewijsregeling.
Rechtsgrond 4. Voor het ontworpen besluit kan rechtsgrond worden gevonden in de artikelen 39bis, derde lid, en 40, § 3, van het Btw-wetboek. Vormvereisten 5. De gemachtigde heeft laten weten dat over het ontwerp advies werd gevraagd aan de Gegevensbeschermingsautoriteit en dat ook om het akkoord van de minister bevoegd voor begroting is verzocht. Indien de aan de Raad van State voorgelegde tekst ten gevolge van het vervullen van de voornoemde vormvereisten nog wijzigingen zou ondergaan, moeten de gewijzigde of toegevoegde bepalingen, ter inachtneming van het voorschrift van artikel 3, § 1, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, aan de afdeling Wetgeving worden voorgelegd.
Onderzoek van de tekst Aanhef 6. In het tweede lid van de aanhef dient in de Nederlandse versie van het ontwerp het correcte opschrift van het koninklijk besluit nr.52 van 29 december (niet: "décember") 1992 te worden vermeld. Dat betekent dat dient te worden geschreven "..., alsook betreffende intracommunautaire ...".
Artikel 3 7. Met artikel 3, §§ 1 en 2, van het ontwerp wordt nader uitvoering gegeven aan de bewijsregeling voorzien in artikel 45bis van de uitvoeringsverordening (EU) nr.282/2011 van de Raad van 15 maart 2011. Artikel 3, § 3, van het ontwerp bevat echter een wettelijk vermoeden dat geen uitvoering is van EU-regelgeving. Vermits uit punt 3 van de considerans van uitvoeringsverordening (EU) 2018/1912, waarmee artikel 45bis is ingevoegd in uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011, blijkt dat het de bedoeling is met de verordening "de voorwaarden waaronder de vrijstellingen toepassing kunnen vinden, te specificeren en te harmoniseren", is het onzeker of er nog wel enige marge voor de lidstaten is om ter zake eigen regels aan te nemen.
Daarover om toelichting verzocht, verstrekte de gemachtigde de volgende uitleg: "L'instauration de la présomption prévue à l'article 45bis du règlement d'exécution (UE) no 282/2011 a effectivement comme objectif d'éviter que les assujettis soient confrontés à de trop importantes divergences au sein des différents Etats membres quant à l'administration de la preuve du transport intracommunautaire des biens. Elle répond de la sorte à la volonté d'harmonisation mais surtout de sécurité juridique prônée au considérant 3 du règlement (UE) n° 2018/1912 du Conseil du 4 décembre 2018. Cette présomption fixe, dans ce cadre, un maximum au-delà duquel les Etats membres ne peuvent, sauf démonstration du caractère erroné ou falsifié des éléments présentés, exiger de preuves supplémentaires.
Cette présomption autorise cependant les Etats membres à prévoir que la preuve du transport intracommunautaire des biens peut être apportée par d'autres éléments dans l'hypothèse où les éléments de preuve prévus à l'article 45bis du règlement d'exécution (UE) n° 282/2011 ne pourraient être présentés par l'assujetti qui se prévaut de l'exemption (prévue à l'article 39bis, alinéa 1er, du Code de la T.V.A.).
Cette analyse est partagée par les services de la Commission européenne qui, dans les travaux préparatoires en vue de l'établissement d'explanatory notes en ce qui concerne cette règlementation `Quick Fixes' précise que : `The fact that the conditions for being in one of the cases set out under points (a) or (b) of paragraph 1 of Article 45a IR are not fulfilled does not mean automatically that the exemption of Article 138 VD will not apply. In this case it will remain up to the supplier to prove, to the satisfaction of the tax authorities, that the conditions for the exemption (transport included) of Article 138 VD are met.' (Group of the Future of VAT N° 89, document n° taxud.c.1(2019)6275014, point 5.3.3.).
Les discussions dans le groupe de travail européen en vue de la finalisation de ces explanatory notes ont démontré que cette approche est manifestement partagée par les Etats membres. Le but de la Commission européenne est de publier ces explanatory notes avant la fin de l'année.
En prévoyant une nouvelle présomption selon laquelle `Les biens qui font l'objet d'une livraison visée à l'article 39bis, alinéa 1er, 1° à 3°, du Code, sont présumés, sauf preuve contraire par l'administration, être expédiés ou transportés à partir de la Belgique vers un autre Etat membre lorsque le fournisseur est en possession [d'un document de destination relatif à ces biens et de la facture relative au transport lorsque celui-ci est effectué pour le compte du fournisseur] dont le contenu n'est pas en contradiction avec celui des documents visés à l'article 2', la Belgique fait usage de cette faculté de permettre à l'assujetti de prouver ce transport au moyen de ce document de destination, sans nécessairement devoir remplir les conditions de l'article 45bis du règlement d'exécution (UE) n° 282/2011. Par ailleurs, cette présomption, à son tour, ne fait pas obstacle à la possibilité, pour l'assujetti, de prouver ce transport par toutes autres voies de droit, sans cette fois pouvoir bénéficier du reversement de la charge de cette preuve." Artikel 4 8. Artikel 4, § 1, tweede lid, van het ontwerp bevat een verwijzing naar "de gegevens bedoeld in het eerste lid, 4° tot 8° ", terwijl in dat lid slechts zeven elementen worden opgesomd, en geen acht.De gemachtigde heeft bevestigd dat in plaats daarvan in de ontworpen bepaling dient te worden gerefereerd aan "het eerste lid, 4° tot 7° ". 9. De gemachtigde heeft aangegeven dat de woorden "of zijn gemachtigde" zullen worden geschrapt in artikel 4, § 3, van het ontwerp. Artikel 5 10. Ook in de Nederlandse tekst van artikel 5 van het ontwerp wordt niet het correcte opschrift vermeld van het koninklijk besluit waarnaar wordt verwezen.Er moet worden geschreven "... het koninklijk besluit nr. 7 van 29 december 1992 betreffende de ...".
De griffier, De voorzitter, A. Truyens J. Baert
11 DECEMBER 2019. - Koninklijk besluit nr. 52 met betrekking tot de bewijsregeling inzake de vrijstellingen betreffende de intracommunautaire leveringen van goederen en de ermee gelijkgestelde handelingen en met betrekking tot de vrijstelling van intracommunautaire verwervingen van goederen en de ermee gelijkgestelde handelingen, op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde (1) FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, artikel 39bis, derde lid, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992, vervangen bij het koninklijk besluit van 29 december 1992Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 29/12/1992 pub. 30/09/2014 numac 2014000675 bron federale overheidsdienst financien Koninklijk besluit nr. 52 met betrekking tot de vrijstellingen betreffende de intracommunautaire leveringen van goederen en de ermee gelijkgestelde handelingen, alsook betreffende intracommunautaire verwervingen van goederen, op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde. - Duitse vertaling sluiten, bekrachtigd bij de wet van 22 juli 1993 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 3 november 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/11/2019 pub. 13/11/2019 numac 2019042374 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde ter omzetting van richtlijn 2019/475 en richtlijn (EU) 2018/1910 (1) sluiten en artikel 40, § 3, vervangen bij de wet van 26 november 2009Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/11/2009 pub. 04/12/2009 numac 2009003442 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde sluiten;
Gelet op het koninklijk besluit nr. 52 van 29 december 1992 met betrekking tot de vrijstellingen betreffende de intracommunautaire leveringen van goederen en de ermee gelijkgestelde handelingen, alsook betreffende de intracommunautaire verwervingen van goederen, op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 4 november 2019;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d. 2 december 2019;
Gelet op het advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit, gegeven op 29 november 2019;
Gelet op advies nr. 66.678/3 van de Raad van State, gegeven op 26 november 2019, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Bewijsregeling inzake de vrijstellingen betreffende de intracommunautaire leveringen van goederen en de ermee gelijkgestelde handelingen
Artikel 1.De in artikel 39bis, eerste lid, van het Wetboek bedoelde vrijstellingen van de belasting zijn afhankelijk van het bewijs, door de leverancier ten aanzien van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde, dat alle voorwaarden voor de toepassing van die vrijstellingen daadwerkelijk vervuld zijn.
Art. 2.Met het oog op het bewijs dat er een levering van goederen heeft plaatsgevonden voor de toepassing van de vrijstellingen bedoeld in artikel 39bis, eerste lid, 1° tot 3°, van het Wetboek, is de leverancier steeds in het bezit van alle documenten waaruit de echtheid van de levering van goederen blijkt. Die documenten omvatten onder meer de contracten, de bestelbons, de facturen en de betalingsdocumenten.
Art. 3.§ 1. Met het oog op het bewijs dat de goederen verzonden of vervoerd zijn vanuit België naar een andere lidstaat voor de toepassing van de vrijstellingen bedoeld in artikel 39bis, eerste lid, van het Wetboek, is de leverancier steeds in het bezit van alle documenten waaruit de echtheid van de verzending of het vervoer van de goederen vanuit België naar een andere lidstaat blijkt. Die documenten omvatten onder meer de vervoerdocumenten, de facturen van vervoerders, de verzekeringsdocumenten en de betalingsdocumenten met betrekking tot het vervoer. § 2. Goederen worden, behoudens tegenbewijs door de administratie, geacht te zijn verzonden of vervoerd vanuit België naar een andere lidstaat wanneer de leverancier in het bezit is van de documenten bedoeld in artikel 45bis van de uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde. § 3. Goederen die het voorwerp uitmaken van een levering bedoeld in artikel 39bis, eerste lid, 1° tot 3°, van het Wetboek worden, behoudens tegenbewijs door de administratie, geacht te zijn verzonden of vervoerd vanuit België naar een andere lidstaat wanneer de leverancier in het bezit is van de volgende documenten waarvan de inhoud niet strijdig is met die van de documenten bedoeld in artikel 2: - een bestemmingsdocument met betrekking tot die goederen; - de factuur met betrekking tot het vervoer, indien de goederen voor rekening van de leverancier werden vervoerd.
Het eerste lid is niet van toepassing wanneer de leverancier wist of moest weten dat de goederen niet vanuit België naar een andere lidstaat werden verzonden of vervoerd.
Art. 4.§ 1. Het bestemmingsdocument bedoeld in artikel 3, § 3, eerste lid, vermeldt: 1° de naam of de maatschappelijke benaming van de leverancier, het adres van zijn administratieve of maatschappelijke zetel en zijn in artikel 50 van het Wetboek bedoeld btw-identificatienummer;2° de naam of de maatschappelijke benaming van de afnemer, het adres en het btw-identificatienummer van een andere lidstaat dan België waaronder de afnemer de intracommunautaire verwerving heeft verricht;3° de bevestiging dat het bestemmingsdocument betrekking heeft op de aankomst van goederen die het voorwerp uitmaken van de levering vrijgesteld op grond van artikel 39bis, eerste lid, 1° tot 3°, van het Wetboek;4° de plaats van aankomst van de goederen, namelijk het adres in de lidstaat van aankomst, ander dan België;5° de gebruikelijke benaming en de hoeveelheid van de goederen en, ingeval van vervoermiddelen, het identificatienummer ervan;6° de datum van uitreiking van de factuur evenals het opeenvolgend nummer dat de factuur op eenduidige wijze identificeert of, wanneer de factuur nog niet is uitgereikt, een andere tussen de partijen gebruikte referentie die ondubbelzinnig aan de factuur is verbonden, op voorwaarde dat zowel de leverancier als de afnemer in het bezit zijn van een exemplaar van het document dat die referentie bevat;7° de datum van de ontvangst van de geleverde goederen. In afwijking van het eerste lid mag een geglobaliseerd bestemmingsdocument worden opgesteld voor alle leveringen vrijgesteld op grond van artikel 39bis van het Wetboek die werden gedaan voor eenzelfde afnemer gedurende een periode die niet meer bedraagt dan drie opeenvolgende kalendermaanden. In dat geval worden de gegevens bedoeld in het eerste lid, 4° tot 7°, vermeld per levering die is vrijgesteld op grond van artikel 39bis van het Wetboek en vermeldt het bestemmingsdocument tevens de periode waarop het betrekking heeft. § 2. Het bestemmingsdocument wordt opgesteld door de leverancier, de afnemer of door een persoon die door één van hen naar behoren werd gemachtigd.
Het bestemmingsdocument wordt gedateerd, ondertekend en bezorgd aan de leverancier uiterlijk binnen de drie maanden na het verstrijken van de periode waarop het document betrekking heeft, door één van de volgende personen: 1° de afnemer;2° een door de afnemer gemachtigde persoon die uit hoofde van zijn functie binnen de onderneming van de afnemer geacht mag worden kennis te hebben van de door de onderneming verrichte aankopen en die op het bestemmingsdocument de melding "in naam van de afnemer" aanbrengt evenals zijn naam en zijn functie binnen de onderneming. Ingeval de goederen niet naar een inrichting van de afnemer worden verzonden of vervoerd, wordt het bestemmingsdocument eveneens gedateerd en ondertekend door een persoon van wie de functie binnen de onderneming het mogelijk maakt te attesteren dat de goederen daar effectief zijn aangekomen. Hij brengt op het bestemmingsdocument de melding "in naam van de afnemer" aan, evenals zijn naam, zijn functie en de naam van de onderneming die de inrichting uitbaat. § 3. De Minister van Financiën bepaalt de toepassingsmodaliteiten van dit artikel met betrekking tot het papieren of elektronisch formaat van het document, de authenticiteit van de ondertekening en de integriteit van de inhoud. HOOFDSTUK 2. - Vrijstelling van intracommunautaire verwervingen van goederen en de ermee gelijkgestelde handelingen
Art. 5.De bepalingen opgenomen in afdeling 2 van hoofdstuk IV van het koninklijk besluit nr. 7 van 29 december 1992, met betrekking tot de invoer van goederen voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde, zijn eveneens van toepassing op de intracommunautaire verwervingen van goederen die vrijgesteld zijn op grond van artikel 40, § 1, 1°, b, van het Wetboek. HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen
Art. 6.Het koninklijk besluit nr. 52 van 29 december 1992 met betrekking tot de vrijstellingen betreffende de intracommunautaire leveringen van goederen en de ermee gelijkgestelde handelingen, alsook betreffende de intracommunautaire verwervingen van goederen, op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde wordt opgeheven.
Art. 7.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2020.
Art. 8.De minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 11 december 2019.
FILIP Van Koningswege : De Vice-Eersteminister en Minister van Financiën, A. DE CROO _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad: Wet van 3 juli 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1969 pub. 02/05/2013 numac 2013000278 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde type wet prom. 03/07/1969 pub. 11/04/2016 numac 2016000216 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten, Belgisch Staatsblad van 17 juli 1969; Wet van 28 december 1992, Belgisch Staatsblad van 31 december 1992, 1e editie;
Wet van 22 juli 1993, Belgisch Staatsblad van 26 juli 1993;
Wet van 26 november 2009Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/11/2009 pub. 04/12/2009 numac 2009003442 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde sluiten, Belgisch Staatsblad van 4 december 2009;
Wet van 3 november 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/11/2019 pub. 13/11/2019 numac 2019042374 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde ter omzetting van richtlijn 2019/475 en richtlijn (EU) 2018/1910 (1) sluiten, Belgisch Staatsblad van 13 november 2019;
Koninklijk besluit van 29 december 1992Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 29/12/1992 pub. 30/09/2014 numac 2014000675 bron federale overheidsdienst financien Koninklijk besluit nr. 52 met betrekking tot de vrijstellingen betreffende de intracommunautaire leveringen van goederen en de ermee gelijkgestelde handelingen, alsook betreffende intracommunautaire verwervingen van goederen, op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde. - Duitse vertaling sluiten, Belgisch Staatsblad van 31 december 1992, 4e editie;
Gecoördineerde wetten op de Raad van State, koninklijk besluit van 12 januari 1973, Belgisch Staatsblad van 21 maart 1973.