Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 augustus 2005
gepubliceerd op 28 september 2005

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 mei 2001, gesloten in het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf, betreffende het conventioneel brugpensioen

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2005201924
pub.
28/09/2005
prom.
10/08/2005
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

10 AUGUSTUS 2005. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 mei 2001, gesloten in het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf, betreffende het conventioneel brugpensioen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen ingeval van conventioneel brugpensioen, inzonderheid op artikel 2;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 22 mei 2001, gesloten in het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf, betreffende het coventioneel brugpensioen.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Nice, 10 augustus 2005.

ALBERT Van Koningswege : Voor de Minister van Werk, afwezig : De Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE _______ Nota's (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Koninklijk besluit van 7 december 1992, Belgisch Staatsblad van 11 december 1992.

Bijlage Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 22 mei 2001 Conventioneel brugpensioen (Overeenkomst geregistreerd op 4 juli 2001 onder het nummer 57763/CO/109) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en de werklieden en werksters met inbegrip van de huisarbeid(st)ers van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf ressorteren. HOOFDSTUK II. - Draagwijdte en duur

Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft tot doel de verderzetting van de toepassing van het stelsel van conventioneel brugpensioen gedurende de periode van 1 januari 2001 tot 31 december 2002, overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen ingeval van conventioneel brugpensioen.

Art. 3.In uitvoering van artikel 3, 3° van de statuten, vastgesteld bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 23 april 1979, gesloten in het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf, houdende coördinatie van de statuten van het "Sociaal Waarborgfonds voor het kleding- en confectiebedrijf", wordt aan de werklieden en werksters, bedoeld in artikel 4, een aanvullende vergoeding - waarvan het bedrag en de wijzen van toekenning en uitkering hierna zijn vastgesteld - toegekend ten laste van genoemd fonds voor de arbeid(st)ers die in het systeem van het brugpensioen treden tijdens de periode van 1 januari 2001 tot 31 december 2002. HOOFDSTUK III. - Voorwaarden om recht te hebben op de aanvullende vergoeding

Art. 4.De in artikel 3 bedoelde aanvullende vergoeding behelst het toekennen van gelijkaardige voordelen, als voorzien bij collectieve arbeidsovereenkomst van 19 december 1974, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975.

Deze aanvullende vergoeding wordt toegekend aan de werklieden en werksters die ontslagen worden, met andere woorden aan arbeid(st)ers die ongewild werkloos worden gesteld en van wie de opzeggingstermijn of de periode gedekt door de opzeggingsvergoeding een einde neemt uiterlijk op 31 december 2002 en die, op het einde van de opzeggingstermijn of de periode gedekt door de opzeggingsvergoeding de leeftijd van 58 jaar of ouder bereikt hebben tussen 1 januari 2001 en 31 december 2002.

Voor de toepassing van het vorige lid wordt geen rekening gehouden met de verlenging van de opzeggingstermijn doorgevoerd in toepassing van de artikelen 38, § 2 en 38bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (Belgisch Staatsblad van 22 augustus 1978).

Art. 5.De werklieden en werksters die voldoen aan de door artikel 4 vereiste leeftijdsvoorwaarden komen in aanmerking voor de in hetzelfde artikel 4 vermelde aanvullende vergoeding indien zij, bovenop de in de werkloosheidsreglementering vereiste voorwaarden om te kunnen genieten van conventioneel brugpensioen, tevens het bewijs kunnen voorleggen van : - hetzij een ononderbroken tewerkstelling van minstens 2 jaar onmiddellijk voor het ontslag, dat het recht op brugpensioen opent, in één of meerdere ondernemingen ressorterend onder het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf; - hetzij een loopbaan van minstens 10 jaar tewerkstelling in ondernemingen ressorterend onder het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf.

Art. 6.De werklieden en werksters, die voldoen aan de in artikelen 4 en 5 bepaalde voorwaarden, hebben, voor zover zij werkloosheidsuitkeringen ontvangen in toepassing van de reglementering betreffende het conventioneel brugpensioen, recht op de aanvullende vergoeding tot op de datum zij de leeftijd bereiken waarop zij wettelijk pensioengerechtigd zijn.

Art. 7.De regeling geldt eveneens voor de werklieden en werksters die tijdelijk uit het stelsel zouden zijn getreden en die nadien opnieuw de regeling wensen te genieten. HOOFDSTUK IV. - Bedrag van de aanvullende vergoeding

Art. 8.Het bedrag van de aanvullende vergoeding is gelijk aan de helft van het verschil tussen het netto referteloon en de werkloosheidsuitkering.

Art. 9.Het netto referteloon is gelijk aan het bruto maandloon, begrensd tot 109 800 BEF op 1 januari 2001 en verminderd met de persoonlijk sociale zekerheidsbijdrage en de fiscale inhouding.

De grens van 109 800 BEF is gekoppeld aan het indexcijfer der consumptieprijzen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971, houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld (Belgisch Staatsblad van 20 augustus 1971).

Deze grens wordt daarenboven op 1 januari van elk jaar herzien in functie van de ontwikkeling van de regelingslonen, overeenkomstig hetgeen dienaangaande wordt beslist in de Nationale Arbeidsraad.

Het netto referteloon wordt in franken tot het hogere honderdtal afgerond.

Art. 10.§ 1. Het brutoloon omvat de contractuele premies die rechtstreeks gebonden zijn aan de door de werklieden en werksters verrichte prestaties waarop inhoudingen voor sociale zekerheid worden gedaan en waarvan de periodiciteit van betaling geen maand overschrijdt. Het omvat ook de voordelen in natura die aan inhoudingen voor sociale zekerheid onderworpen zijn.

Daarentegen worden de premies of vergoedingen die als tegenwaarde van werkelijke kosten worden verleend niet in aanmerking genomen. § 2. Voor de per maand betaalde werkman of werkster wordt als brutoloon beschouwd, het loon dat hij (zij) gedurende de in navolgende § 6 bepaalde refertemaand heeft verdiend. § 3. Voor de werkman of werkster die niet per maand wordt betaald, wordt het brutoloon berekend op grond van het normale uurloon. Het normale uurloon wordt bekomen door het loon voor de normale prestaties van de refertemaand te delen door het aantal tijdens die periode gewerkte normale uren.

Het aldus bekomen resultaat wordt vermenigvuldigd met het aantal arbeidsuren, bepaald bij de wekelijkse arbeidstijdsregeling van de arbeid(st)er. Dat product vermenigvuldigd met 52 en gedeeld door 12, stemt overeen met het maandloon. § 4. Het brutoloon van de werkman of werkster die gedurende de ganse refertemaand niet heeft gewerkt, wordt berekend alsof hij of zij aanwezig was geweest op alle arbeidsdagen die in de beschouwde maand vallen.

Indien de werkman of werkster, krachtens de bepalingen van zijn (haar) arbeidsovereenkomst slechts gedurende een gedeelte van de referentiemaand moet werken en hij (zij) al die tijd niet heeft gewerkt, wordt het brutoloon berekend op grond van het aantal arbeidsdagen dat in zijn (haar) arbeidsovereenkomst is vastgesteld. § 5. Het door de werkman of werkster verdiende brutoloon, ongeacht of het per maand of op een andere wijze wordt betaald, wordt vermeerderd met één twaalfde van het totaal der contractuele premies en van de veranderlijke bezoldiging waarvan de periodiciteit van betaling geen maand overschrijdt en door die werkman of werkster in de loop van de twaalf maanden die aan het ontslag voorafgaan afzonderlijk werden ontvangen. § 6. Als refertemaand wordt de kalendermaand, die de datum van het ontslag voorafgaat, in aanmerking genomen. § 7. Indien evenwel blijkt dat het tijdens deze refertemaand verdiende loon hoger ligt dan het loon van de vorige zes maanden ten gevolge van een loonsverhoging, die niet op indexiële of op collectieve conventionele basis heeft plaatsgevonden, zal de aanvullende vergoeding berekend worden op het loon van zes maanden vóór het ontslag, verhoogd op indexiële en conventionele basis. § 8. Indien de werkman of werkster een variabel loon geniet, en de toepassing van het loon van de laatste refertemaand zou leiden tot een lagere aanvullende vergoeding dan een aanvullende vergoeding, berekend op basis van het gemiddelde loon verdiend tijdens de twaalf maanden voorafgaand aan het ontslag, kan de werkman of werkster in kwestie aanspraak maken op een aanvullende vergoeding die berekend wordt op basis van het gemiddeld loon verdiend tijdens deze twaalf maanden, voorafgaand aan het ontslag.

Art. 11.Indien het bedrag van een aanvullende vergoeding, in een voltijdse arbeidsregeling berekend overeenkomstig hogervermelde artikelen 8 tot en met 10, lager ligt dan 74,37 EUR (3 000 BEF), wordt vanaf 1 mei 2001 een minimumbedrag van 74,37 EUR (3 000 BEF) betaald. HOOFDSTUK V. - Rechten deeltijdse arbeid(st)ers

Art. 12.Werklieden of werksters die tewerkgesteld zijn in een deeltijdse arbeidsregeling vóór het ontslag dat het recht op brugpensioen opent, hebben recht op de in artikel 4 bedoelde aanvullende vergoeding voor zover zij de voorwaarden vervullende bepaald bij de artikelen 4 en 5 van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst en indien zij recht hebben op werkloosheidsuitkeringen.

De aanvullende vergoeding wordt berekend op basis van het loon voor de deeltijdse arbeidsregeling tenzij de werkman of werkster zich kan beroepen op de uitzonderingen bepaald bij de hiernavolgende artikelen 12 en 13.

Art. 13.De in artikel 4 bedoelde aanvullende vergoeding - die toegekend wordt aan de werklieden of werksters die een deeltijdse arbeidsregeling hebben aanvaard om aan de werkloosheid te ontsnappen en die ingeschreven gebleven zijn als voltijds werkzoekende - zal berekend worden overeenkomstig het loon verdiend door een voltijdse werkman of werkster en niet overeenkomstig het loon van de deeltijdse tewerkstelling, voor zover de arbeid(st)er een voltijdse tewerkstelling van 5 jaar in de kleding- en confectienijverheid bewijst tijdens een periode van 10 jaar die de brugpensioenstelling voorafgaat.

Art. 14.De in artikel 4 bedoelde aanvullende vergoeding, die toegekend wordt aan de werklieden of werksters die vrijwillig een deeltijdse betrekking in de kleding- en confectienijverheid hebben aanvaard, zal berekend worden overeenkomstig het loon verdiend door een voltijdse werkman of werkster en niet overeenkomstig het loon van de deeltijdse tewerkstelling voor zover de werkman of werkster in het beroepsverleden 20 jaar voltijdse tewerkstelling in de kleding- en confectienijverheid kan bewijzen. HOOFDSTUK VI. - Aanpassing van het bedrag van de aanvullende vergoeding

Art. 15.Het bedrag van de uitgekeerde aanvullende vergoeding wordt gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, volgens de modaliteiten die van toepassing zijn inzake werkloosheidsuitkeringen, overeenkomstig de bepalingen van voormelde wet van 2 augustus 1971.

Het bedrag van deze vergoeding wordt daarenboven elk jaar op 1 januari herzien in functie van de ontwikkeling van de regelingslonen overeenkomstig hetgeen dienaangaande wordt beslist in de Nationale Arbeidsraad.

Voor de werklieden of werksters die in de loop van het jaar tot de regeling toetreden wordt de aanpassing op grond van het verloop van de regelingslonen verricht, rekening houdend met het ogenblik van het jaar waarop zij in het stelsel treden; elk kwartaal wordt in aanmerking genomen voor de berekening van de aanpassing. HOOFDSTUK VII. - Cumulatie van de aanvullende vergoeding met andere voordelen

Art. 16.De aanvullende vergoeding mag niet worden gecumuleerd met andere, wegens ontslag verleende speciale vergoedingen of toeslagen die worden toegekend krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen.

De werklieden of werksters die onder de in artikel 4 voorziene voorwaarden worden ontslagen, moeten eerst de uit die bepalingen voortvloeiende rechten uitputten, alvorens aanspraak te kunnen maken op de in artikel 4 voorziene aanvullende vergoeding.

Het in het voorgaande lid geformuleerde cumulatieverbod is niet van toepassing op de sluitingsvergoeding, voorzien bij de wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen. HOOFDSTUK VIII. - Overlegprocedure

Art. 17.Vooraleer één of meerdere werklieden of werksters, bedoeld bij artikel 4, te ontslaan, pleegt de werkgever overleg met de vertegenwoordigers van het personeel in de ondernemingsraad of, bij ontstentenis daarvan, met de vakbondsafvaardiging.

Onverminderd de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst van 9 maart 1972, gesloten in de Nationale Arbeidsraad tot coördinatie van de in de Nationale Arbeidsraad gesloten nationale akkoorden en collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende de ondernemingsraden, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 12 september 1972, inzonderheid artikel 12, heeft deze beraadslaging tot doel, in gemeen overleg te beslissen of, afgezien van de in de onderneming van kracht zijnde afdankingscriteria, werklieden of werksters die aan de in artikel 4 bepaalde leeftijdscriteria voldoen, bij voorrang kunnen worden ontslagen en derhalve het voordeel van de aanvullende regeling kunnen genieten.

Bij ontstentenis van ondernemingsraad of van vakbondsafvaardiging, heeft dit overleg plaats met de vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisaties of, bij ontstentenis, met de werklieden of werksters van de onderneming.

Vooraleer een beslissing tot ontslag te nemen nodigt de werkgever daarenboven de betrokken werklieden of werksters, bij aangetekend schrijven, uit tot een onderhoud tijdens de werkuren op de zetel van de onderneming.

Dit onderhoud heeft tot doel aan de werklieden of werksters de gelegenheid te geven, zijn (haar) bezwaren tegen het door de werkgever voorgenomen ontslag kenbaar te maken.

Overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 mei 1976, gesloten in het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf betreffende het statuut van de syndicale afvaardigingen, inzonderheid artikel 9, kan de werkman of werkster zich bij dit onderhoud laten bijstaan door een vakbondsafgevaardigde.

De opzegging kan ten vroegste geschieden, de tweede werkdag na de dag waarop dit onderhoud plaats had of waarop dit onderhoud voorzien was.

De ontslagen werklieden of werksters hebben de mogelijkheid de aanvullende regeling te aanvaarden of deze te weigeren en derhalve deel uit te maken van de arbeidsreserve. HOOFDSTUK IX. - Betaling van de aanvullende vergoeding en de bijzondere werkgeversbijdragen

Art. 18.De betaling van de aanvullende vergoeding wordt maandelijks uitgevoerd door het "Sociaal Waarborgfonds voor de kleding- en confectienijverheid".

Het "Sociaal Waarborgfonds voor de kleding- en confectienijverheid" betaalt eveneens de bijzondere werkgeversbijdrage bepaald bij artikel 268 van de programmawet van 22 december 1989 en de bijzondere werkgeversbijdrage bepaald bij artikel 141 van de programmawet van 29 december 1990. HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen

Art. 19.De administratieve formaliteiten, nodig voor de uitvoering van deze collectieve arbeidsovereenkomst, worden door de raad van beheer van het "Sociaal Waarborgfonds voor de kleding- en confectienijverheid vastgesteld".

Art. 20.De algemene interpretatiemoeilijkheden van deze collectieve arbeidsovereenkomst kunnen door de raad van beheer van het "Sociaal Waarborgfonds voor de kleding- en confectienijverheid" worden beslecht in de geest en refererend naar voormelde collectieve arbeidsovereenkomst van 19 december 1974.

Art. 21.Indien blijkt dat de op het afgeleverde werkloosheidsdocument vermelde gegevens niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van de werkloosheidsreglementering en/of met de in deze collectieve arbeidsovereenkomst vermelde bepalingen zal de directeur van het "Sociaal Waarborgfonds van de kleding- en confectienijverheid" de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening daarvan onverwijld in kennis stellen teneinde te komen tot een correcte berekening van het verschuldigde brugpensioen.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 augustus 2005.

Voor de Minister van Werk, afwezig : De Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE

^