gepubliceerd op 08 september 1998
Koninklijk besluit tot instelling van een recht op loopbaanonderbreking
10 AUGUSTUS 1998. - Koninklijk besluit tot instelling van een recht op loopbaanonderbreking
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen inzonderheid artikel 105, § 1, zoals ingevoegd door de wet van 22 december 1995 houdende maatregelen tot uitvoering van het meerjarenplan voor werkgelegenheid;
Gelet op de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instelling van openbaar nut van sociale zekerheid en de sociale voorzorg, inzonderheid op artikel 15;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Gelet op het advies van de inspectie van financiën, gegeven op 24 juni 1998;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 2 juli 1998;
Gelet op de wetten op de Raad van State gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door het feit dat de sectoren onverwijld in kennis moeten worden gesteld van de mogelijkheden inzake het sluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten m.b.t. de toepassing van het recht op loopbaanonderbreking in kleine en middelgrote ondernemingen met minder dan 50 werknemers;
Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de werknemers en werkgevers die vallen onder het toepassingsgebied van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comité's.
Art. 2.§ 1. Binnen de grenzen bepaald in artikel 3 hebben de werknemers bedoeld in artikel 1 vanaf 1 januari 1999 recht op de uitkering wegens volledige schorsing van de arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 100 van de voornoemde herstelwet van 22 januari 1985, en op de uitkering wegens het verminderen van de arbeidsprestaties, bedoeld in artikel 102 van dezelfde wet, voor zover de betrokken onderbrekingsperioden over het geheel van hun loopbaan in totaal niet meer bedragen dan drie jaar.
Die onderbrekingsperioden mogen worden genomen met een minimum van drie maanden en een maximum van één jaar, de minimale duur van drie maanden is niet vereist wanneer het om een verlenging gaat.
Het recht op vermindering van de arbeidsprestaties bedoeld in het eerst lid geldt niet voor een werknemer tewerkgesteld in een kleine of een middelgrote onderneming die minder dan 10 werknemers tewerkstelde op 30 juni van het voorafgaande burgerlijk jaar. § 2. Nochtans kunnen tot 30 september 1998 bij collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten in een paritair comité of paritair subcomité overeenkomstig de bepalingen van de voornoemde Wet van 5 december 1968 de nadere regelen worden vastgelegd met betrekking tot de toepassing van het recht bedoeld in § 1 voor de ondernemingen die per 30 juni van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de toepassing van het recht bedoeld in art. 3 wordt gevraagd minder dan 50 werknemers tewerkstelden. § 3. Voor de sectoren waar geen collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten werd in een paritair comité of in een paritair subcomité voor 30 september 1998 kunnen de nadere regelen zoals vermeld in § 2 van dit artikel door de Koning worden bepaald.
De datum van 30 september 1998 voorzien bij § 2 en bij deze paragraaf kan door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid worden gewijzigd naar een latere datum indien zou blijken dat de paritaire comité's en subcomité's meer tijd nodig hebben om de nadere regelen voorzien in dit artikel uit te werken. Deze datum moet in elk geval gesitueerd zijn voor 31 december 1998.
Art. 3.§ 1. Per kalenderjaar is het gemiddeld aantal werknemers die van het recht bedoeld in artikel 2 kunnen genieten minimum gelijk aan 3% van het gemiddeld aantal werknemers dat tijdens het afgelopen kalenderjaar in de onderneming was tewerkgesteld, uitgedrukt in voltijdse equivalenten.
Onder « onderneming » zoals bedoeld in het eerste lid wordt verstaan de juridische entiteit.
Het gemiddelde van de in de onderneming tewerkgestelde werknemers wordt verkregen door toepassing van de berekeningsmethode bepaald in artikel 4 van het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 betreffende de ondernemingsraden en de comité's voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen. § 2. Het recht bedoeld in § 1 is niet van toepassing op de werknemers en werkgevers bedoeld in artikel 1 die gebonden zijn door een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in een paritair comité of paritair subcomité overeenkomstig de voornoemde wet van 5 december 1968 voor 31 december 1998 voor zover deze collectieve arbeidsovereenkomst een recht op loopbaanonderbreking instelt dat gelijkwaardig is aan het recht bedoeld in § 1.
Deze collectieve arbeidsovereenkomst moet door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid worden goedgekeurd. De collectieve arbeidsovereenkomst wordt geacht te zijn goedgekeurd indien de Minister van Tewerkstelling en Arbeid geen beslissing heeft genomen binnen de vier weken na voorlegging van de collectieve arbeidsovereenkomst. De Minister van Tewerkstelling en Arbeid kan nadere regelen en modaliteiten vastleggen met betrekking tot de procedure tot goedkeuring van deze collectieve arbeidsovereenkomsten.
Art. 4.De organisatieregels met betrekking tot de toepassing van het recht bedoeld in de artikelen 2 en 3, § 1 worden vastgesteld door de ondernemingsraad overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 9 van 9 maart 1972 houdende ordening van de in de Nationale Arbeidsraad gesloten nationale akkoorden en collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende de ondernemingsraden.
Bij ontstentenis van een ondernemingsraad worden de regels vastgesteld in gemeen overleg tussen de werkgever en de vakbondsafvaardiging, van de onderneming of, bij ontstentenis daarvan, in gemeen overleg tussen de werkgever en de betrokken werknemers.
De betrokken werknemers zijn de werknemers tewerkgesteld in de technische bedrijfseenheid in de zin van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven.
Art. 5.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van het trimester volgend op de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
Art. 6.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 10 augustus 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET