Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 07 juni 2007
gepubliceerd op 21 juni 2007

Koninklijk besluit tot vaststelling van de afrekeningsmodaliteiten inzake de Vlaamse forfaitaire vermindering in de personenbelasting

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2007003337
pub.
21/06/2007
prom.
07/06/2007
ELI
eli/besluit/2007/06/07/2007003337/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

7 JUNI 2007. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de afrekeningsmodaliteiten inzake de Vlaamse forfaitaire vermindering in de personenbelasting


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat wij U aan Uwe majesteit ter ondertekening voorleggen heeft als oogmerk de uitvoering van de beslissing van het Overlegcomité « Federale Regering -Gemeenschaps- en Gewestregeringen » van 25 april 2007 inzake de compensatie van de Vlaamse forfaitaire vermindering in de personenbelasting.

De Vlaamse regering heeft die vermindering ingevoerd bij decreet van 30 juni 2006 houdende de invoering van een forfaitaire vermindering in de personenbelasting (Belgisch Staatsblad van 26 september 2006). Deze vermindering wordt op verzoek van het Vlaams Gewest bovendien reeds onmiddellijk verrekend in de bedrijfsvoorheffing.

In uitvoering van artikel 9, § 1, vijfde lid, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, moeten de afrekeningsmodaliteiten van de toepassing van algemene belastingverminderingen en -vermeerderingen, opcentiemen en kortingen, na voorafgaandelijk overleg met de gewestregeringen, bij een koninklijk besluit worden vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Het onderhavige ontwerp van besluit regelt deze modaliteiten.

De afrekening zal gedurende de ganse periode dat ze van kracht is, op de volgende manier gebeuren : 1. tijdens het jaar van uitbetaling of toekenning van bezoldigingen waarop de forfaitaire vermindering van de bedrijfsvoorheffing is toegepast, wordt in de loop van de maand september door het Vlaams Gewest een voor dat jaar vastgesteld bedrag als voorschot gestort;2. in de loop van de maand september van het tweede jaar volgend op het jaar van de storting van het voorschot, wordt een voorlopige afrekening gemaakt die rekening houdt met de inkohieringen inzake personenbelasting die tijdens de gewone aanslagtermijn, die verstrijkt op 30 juni van het jaar volgend op het aanslagjaar, zijn uitgevoerd. Naargelang het geval zal het Vlaams Gewest nog een bijkomend bedrag moeten storten of zal de Federale Staat een deel van het voorschot moeten terugstorten; 3. in de loop van de maand januari van het vierde jaar volgend op het jaar van de storting van het voorschot wordt de definitieve afrekening gemaakt die rekening houdt met de inkohieringen inzake personenbelasting die tijdens de bijzondere aanslagtermijn, die verstrijkt op 31 december van het tweede jaar volgend op het aanslagjaar, zijn uitgevoerd.Naargelang het geval zal het Vlaams Gewest nog een bijkomend bedrag moeten storten of zal de Federale Staat een deel van voorlopige eindafrekening moeten terugstorten.

Op die betalingen zijn interesten verschuldigd volgens de in artikel 4 van dit besluit vastgelegde criteria.

De berekeningswijze van de interesten is gebaseerd op de interestberekening die werd opgenomen in het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en het Vlaams Gewest inzake de korting op de personenbelasting voor het aanslagjaar 2001 dat naar aanleiding van het decreet van 22 december 2000 houdende toekenning van een korting op de personenbelasting werd afgesloten.

Omwille van de specificiteit en de complexiteit van de berekeningswijze van de interesten, de reeds bereikte overeenstemming met betrekking tot deze berekeningswijze inzake de procedure gevolgd voor het toekennen van de bovenvermelde korting, alsook met het oog op conformiteit, werd er voor geopteerd om de bepalingen inzake interestberekening uit het bovenvermelde samenwerkingsakkoord ongewijzigd over te nemen.

Daar de rechtszekerheid reeds wordt gewaarborgd door de vermelding in het koninklijk besluit in ontwerp van de diensten van de Federale Overheid en het Vlaams Gewest bevoegd voor de uitbetaling van de verschuldigde bedragen en de interestberekening die hierover desgevallend bijkomend uitleg kunnen verschaffen, meent de Federale Overheid dat het advies van de Raad van State in verband met deze bepalingen niet moet worden gevolgd.

Wat de toepassing van roerende voorheffing betreft, is het zo dat interesten wegens te late betaling (moratoire interesten) niet vallen onder de in artikel 17 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde inkomsten; moratoire interesten zijn geen verrijking, maar een schadevergoeding : in werkelijkheid maken zij een afzonderlijk kapitaal uit (Cass., 3 november 1930, Pas., 1930, I, 350, vgl. Cass., 9 december 1971, A.C., 1972, (354), 356). Zij komen trouwens ook niet voort uit de inzet van een kapitaal (vgl. Cass., 7 november 1967, A. C., 1968, 352). Er is derhalve geen roerende voorheffing verschuldigd.

De passage die daarop betrekking had in het ontwerp, is op advies van de Raad van State geschrapt.

Voor het overige zijn alle opmerkingen van de Raad van State gevolgd met uitzondering van de opmerking bij artikel 6. In dat verband wordt gemeend dat moet worden rekening gehouden met de huidige toestand en niet met een mogelijke gewijzigde toestand in de toekomst.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS

ADVIES 43.007/2 VAN 30 MEI 2007 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 3 mei 2007 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot vaststelling van de afrekeningsmodaliteiten inzake de Vlaamse forfaitaire vermindering in de personenbelasting", heeft het volgende advies gegeven : Rekening houdend met het ogenblik waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht van de Regering op het feit dat de ontstentenis van de controle die het Parlement krachtens de Grondwet moet kunnen uitoefenen, tot gevolg heeft dat de Regering niet over de volheid van haar bevoegdheid beschikt. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als zij te oordelen heeft of het vaststellen of wijzigen van een verordening noodzakelijk is.

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Onderzoek van het ontwerp Aanhef 1. In het eerste lid moeten de woorden "inzonderheid de artikelen 6, § 2, 4° [lees: 6, § 2, eerste lid, 4°] en 9, § 1, vijfde lid" vervangen worden door de woorden "inzonderheid op artikel 9, § 1, vijfde lid, vervangen bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 ". Artikel 6, § 2, eerste lid, 4°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten verleent immers geen enkele bevoegdheid aan de Koning. 2. Het tweede lid moet vervallen. 3. Na de opgaaf van de akkoordbevindingen van de gewestregeringen moet de beslissing van het Overlegcomité d.d. 25 april 2007 worden vermeld, die het overleg afsluit dat is voorgeschreven bij artikel 9, § 1, vijfde lid, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten. 4. In het voordrachtformulier schrijve men : - in de Nederlandse versie: "... en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers,". - in de Franse versie: "qui en ont délibéré" in plaats van "qui'ont délibéré".

Dispositief Artikel 1 1. In de Franse tekst moet het rekeningnummer worden vermeld waarop het bedrag moet worden gestort. Dezelfde opmerking geldt voor artikel 2, § 2, en voor artikel 3, § 2. 2. Aan het eind van het eerste lid moet worden geschreven : « [...] ter compensatie van de Vlaamse forfaitaire vermindering van de bedrijfsvoorheffing ingesteld bij het koninklijk besluit van 18 december 2006 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de bedrijfsvoorheffing en tot invoering van de Vlaamse forfaitaire vermindering van de bedrijfsvoorheffing. in zoverre de bedrijfsvoorheffing verschuldigd is op de inkomsten betaald of toegekend tijdens het jaar 2007 ». 3. Het tweede lid moet vervallen, daar het zich ertoe beperkt een regel over te nemen die reeds voorkomt in artikel 9, § 1, vijfde lid, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten. Artikel 2 In paragraaf 1 moeten de woorden "inzake personenbelasting," vervallen, daar artikel 359 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (hierna WIB genoemd) geen bijzondere termijn vastlegt op het stuk van de personenbelasting. In de huidige versie van het voorontwerp verwijzen de woorden "bepaald in artikel 359 van het WIB" overigens niet naar "de aanslagtermijn", maar naar "personenbelasting".

Dezelfde opmerking geldt voor artikel 3, § 1, daar artikel 354 van het WIB, waarnaar deze paragraaf verwijst, evenmin een bijzondere termijn vastlegt op het stuk van de personenbelasting.

Artikel 4 1. In paragraaf 1 is de wijze van berekenen van de interesten op de nog verschuldigde bedragen onbegrijpelijk voor niet-specialisten. Bovendien is het onmogelijk om op basis van de loutere lezing van de ontwerptekst te bepalen wat de woorden "marginale rentevoet van de ECB zoals gepubliceerd op Reuters-pagina ECBO1 (marginal rate of allotment), verminderd met een marge van 25bp" betekenen.

De ontwerptekst moet worden verduidelijkt op dat punt en een blijvende toegang tot de gegevens waarnaar eventueel wordt verwezen moet gegarandeerd worden opdat de federale overheid en de gewesten, die de enige adressaten zijn van het ontwerpbesluit, rechtszekerheid kunnen genieten en opdat de rechter eventuele geschillen kan beslechten die hem in dit verband worden voorgelegd. 2. Paragraaf 3 bepaalt dat de in het ontwerp bedoelde interesten "[...] vrijgesteld (zijn) van roerende voorheffing".

Aangezien geen enkele bepaling van het WIB voorschrijft dat op zulke interesten roerende voorheffing verschuldigd is, is er geen grond om in de ontwerptekst voor te schrijven dat deze interesten ervan vrijgesteld zijn.

Paragraaf 3 moet dan ook vervallen.

Artikel 6 Aangezien de Minister van Financiën niet altijd tevens Vice-Eerste Minister zal zijn, zou het beter zijn te schrijven: "Onze minister bevoegd voor Financiën... (voorts zoals in het ontwerp)".

De kamer was samengesteld uit : De heer Y. Kreins, kamervoorzitter, De heer P. Vandernoot en Mevr. M. Baguet, staatsraden, De heren J. Kirkpatrick en G. Keutgen, assessoren van de afdeling wetgeving, Mevr. B. Vigneron, griffier.

Het verslag werd uitgebracht de door de heer P. Ronvaux, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Vandernoot.

De griffier, B. Vigneron.

De voorzitter, Y. Kreins.

7 JUNI 2007. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de afrekeningsmodaliteiten inzake de Vlaamse forfaitaire vermindering in de personenbelasting (1) ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, inzonderheid op artikel 9, § 1, vijfde lid, vervangen bij de bijzondere wet van 13 juli 2001;

Gelet op het akkoord van de regering van het Waalse Gewest gegeven op 19 april 2007;

Gelet op het akkoord van de regering van de het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gegeven op 19 april 2007;

Gelet op het akkoord van de regering van het Vlaamse Gewest gegeven op 20 april 2007;

Gelet op de beslissing van het Overlegcomité « Federale Regering - Gemeenschaps- en Gewestregeringen » van 25 april 2007;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 26 april 2007;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 27 april 2007;

Gelet op het advies nr. 43.007/2 van de Raad van State, gegeven op 30 mei 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën en op advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Het Vlaams Gewest stort in de loop van de maand september van elk jaar op rekeningnummer 679-2004058-38 van de dienst « Diverse Ontvangsten van de Thesaurie », Kunstlaan 30, 1040 Brussel, met vermelding van de woorden « Vlaamse forfaitaire vermindering in de personenbelasting », het voor dat jaar vastgestelde bedrag ter compensatie van de Vlaamse forfaitaire vermindering van de bedrijfsvoorheffing, voor zover de bedrijfsvoorheffing verschuldigd is op de tijdens hetzelfde jaar betaalde of toegekende inkomsten.

Ter compensatie van de Vlaamse forfaitaire vermindering van de bedrijfsvoorheffing ingevoerd door het koninklijk besluit van 18 december 2006 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de bedrijfsvoorheffing en tot invoering van de Vlaamse forfaitaire vermindering van de bedrijfsvoorheffing en voor zover de bedrijfsvoorheffing verschuldigd is op de tijdens het jaar 2007 betaalde of toegekende inkomsten, stort het Vlaams Gewest op 25 september 2007 een bedrag van 114.580.000 euro.

Art. 2.§ 1. In de loop van de maand september van het tweede jaar volgend op het jaar van de storting als bepaald in artikel 1, maakt de Federale Overheidsdienst Financiën een voorlopige afrekening over aan het Vlaamse Gewest betreffende het totale bedrag van de verminderingen berekend tot aan het einde van de aanslagtermijn bepaald in artikel 359 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, waarvoor de storting als bedoeld in artikel 1 wordt verricht. § 2. Indien de voorlopige afrekening bedoeld in § 1 hoger is dan het gestorte bedrag bedoeld in artikel 1, stort het Vlaams Gewest op het einde van de maand oktober van het tweede jaar volgend op het jaar van de storting als bepaald in artikel 1, het nog verschuldigde bedrag, vermeerderd met de overeenkomstig artikel 4 verschuldigde interesten, op rekeningnummer 679-2004058-38 van de dienst « Diverse Ontvangsten van de Thesaurie », Kunstlaan 30, 1040 Brussel, met vermelding van de woorden « Vlaamse forfaitaire vermindering in de personenbelasting ». § 3. Indien de voorlopige afrekening bedoeld in § 1 lager is dan het gestorte bedrag bedoeld in artikel 1, stort de Federale Overheidsdienst Financiën op het einde van de maand oktober van het tweede jaar volgend op het jaar van de storting als bepaald in artikel 1, het teveel ontvangen bedrag, vermeerderd met de overeenkomstig artikel 4 verschuldigde interesten, op rekeningnummer 091-2202001-33 van het Departement Financiën en Begroting van de Vlaamse Overheid, met vermelding van de woorden « Vlaamse forfaitaire vermindering in de personenbelasting ».

Art. 3.§ 1. In de loop van de maand januari van het vierde jaar volgend op het jaar van de storting als bepaald in artikel 1, maakt de Federale Overheidsdienst Financiën een definitieve afrekening over aan het Vlaamse Gewest betreffende het totale bedrag van de verminderingen berekend tot aan het einde van de aanslagtermijn bepaald in artikel 354, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, waarvoor de storting als bedoeld in artikel 1 wordt verricht. § 2. Indien de definitieve afrekening bedoeld in § 1 hoger is dan de voorlopige afrekening bedoeld in artikel 2, § 1, stort het Vlaams Gewest op het einde van de maand februari van het vierde jaar volgend op het jaar van de storting als bepaald in artikel 1, het nog verschuldigd bedrag, vermeerderd met de overeenkomstig artikel 4 verschuldigde interesten, op rekeningnummer 679-2004058-38 van de dienst « Diverse Ontvangsten van de Thesaurie », Kunstlaan 30, 1040 Brussel, met vermelding van de woorden « Vlaamse forfaitaire vermindering in de personenbelasting ». § 3. Indien de definitieve afrekening bedoeld in § 1 lager is dan de voorlopige afrekening bedoeld in artikel 2, § 1, stort de Federale Overheidsdienst Financiën op het einde van de maand februari van het vierde jaar volgend op het jaar van de storting als bepaald in artikel 1, het teveel ontvangen bedrag, vermeerderd met de overeenkomstig artikel 4 verschuldigde interesten, op rekeningnummer 091-2202001-33 van het Departement Financiën en Begroting van de Vlaamse Overheid, met vermelding van de woorden « Vlaamse forfaitaire vermindering in de personenbelasting ».

Art. 4.§ 1. De interesten op het nog door het Vlaams Gewest verschuldigde bedrag bedoeld in artikel 2, § 2 of in artikel 3, § 2, of in voorkomend geval op het nog door de Federale Overheidsdienst Financiën terug te storten bedrag bedoeld in artikel 2, § 3 of in artikel 3, § 3, worden berekend per kalendermaand op basis van het rekenkundig gemiddelde van de wekelijkse notering gedurende de betrokken kalendermaand van de marginale rentevoet van de ECB zoals gepubliceerd op Reuters-pagina ECB01 (marginal rate of allotment), verminderd met een marge van 25bp. § 2. De interesten bedoeld in § 1 worden berekend vanaf de maand volgend op de maand van de storting als bepaald in artikel 1, tot op het einde van de maand waarin de betaling bedoeld in artikel 2, § 2 of § 3, en in artikel 3, § 2 of § 3, plaats vindt.

Art. 5.Dit besluit heeft uitwerking op de Vlaamse forfaitaire vermindering in de personenbelasting die bedoeld wordt in het decreet van 30 juni 2006 houdende de invoering van een forfaitaire vermindering in de personenbelasting.

Art. 6.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 7 juni 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, Belgisch Staatsblad van 17 januari 1989. Wetten op de Raad van State, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 12 januari 1973, Belgisch Staatsblad van 21 maart 1973.

^