gepubliceerd op 20 maart 2009
Koninklijk besluit tot vaststelling van de afrekeningsmodaliteiten inzake de algemene belastingverminderingen of -vermeerderingen, de opcentiemen en belastingkortingen toegekend door de Gewesten
8 MAART 2009. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de afrekeningsmodaliteiten inzake de algemene belastingverminderingen of -vermeerderingen, de opcentiemen en belastingkortingen toegekend door de Gewesten
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat wij U aan Uwe Majesteit ter ondertekening voorleggen heeft als oogmerk het vaststellen van de afrekeningsmodaliteiten van de toepassing van algemene belastingverminderingen of -vermeerderingen, de opcentiemen en belastingkortingen genomen door de Gewesten in uitvoering van artikel 9, § 1, vijfde lid, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten.
In uitvoering van dit artikel worden de afrekeningsmodaliteiten bij een in de Ministerraad overlegd koninklijk besluit en na voorafgaandelijk overleg met de Gewestregeringen, vastgelegd.
Het onderhavige ontwerpbesluit regelt de afrekeningsmodaliteiten voor alle door de Gewesten genomen maatregelen vanaf het aanslagjaar 2010.
Het besluit is verdeeld in vier delen om toe te laten rekening te houden met de verschillende mogelijkheden van de toegekende verlagingen en vermeerderingen. HOOFDSTUK 1. - De belastingverminderingen toegekend bij de vaststelling van de personenbelasting In het eerste hoofdstuk worden de algemene belastingverminderingen en de belastingkortingen in aanmerking genomen bij de vaststelling van de personenbelasting.
In dat geval zal de afrekening gedurende de ganse periode dat ze van kracht is, op de volgende manier gebeuren : 1. in de loop van de maand september van het jaar volgend op het aanslagjaar wordt een voorlopige afrekening gemaakt die rekening houdt met de inkohieringen inzake de personenbelasting uitgevoerd tijdens de gewone aanslagtermijn die verstrijkt op 30 juni van het jaar volgend op het aanslagjaar;2. op het einde van de daaropvolgende maand oktober, stort het betreffende gewest als voorschot het bedrag vastgesteld op de voorlopige afrekening;3. in de loop van de maand maart van het derde jaar volgend op het aanslagjaar, wordt een tweede voorlopige afrekening gemaakt die rekening houdt met de inkohieringen inzake de personenbelasting uitgevoerd tijdens de bijzondere aanslagtermijn, die verstrijkt op 31 december van het tweede jaar volgend op het aanslagjaar.Naargelang het geval zal het betreffende gewest een bijkomend bedrag moeten storten of zal de Federale Staat een deel van de eerste voorlopige afrekening moeten terugstorten; 4. in de loop van de maand maart van het zevende jaar volgend op het aanslagjaar, wordt een definitieve afrekening gemaakt die rekening houdt met de inkohieringen inzake de personenbelasting uitgevoerd tijdens de bijzondere aanslagtermijn, die verstrijkt op 31 december van het zesde jaar volgend op het aanslagjaar.Het betreft hier de inkohieringen uitgevoerd ingevolge inbreuken tegen de bepalingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB92), gedaan met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden.
Naargelang het geval zal het betreffende gewest ook hier nog een bijkomend bedrag moeten storten of zal de Federale Staat een deel van de voorlopige afrekening moeten terugstorten.
Voor alle duidelijkheid wordt er op gewezen dat bij verminderingen of vermeerderingen toegekend bij de vaststelling van de personenbelasting met de term "aanslagjaar" het jaar volgend op het inkomstenjaar wordt aangeduid (cf. hoofdstukken 1 en 4). Dit in tegenstelling tot de bedrijfsvoorheffing waar het begrip "aanslagjaar" staat voor het jaar van toekenning of betaalbaarstelling van de inkomsten. HOOFDSTUK 2. - De belastingverminderingen toegekend door een maandelijkse vermindering van de bedrijfsvoorheffing In het tweede hoofdstuk, worden de algemene belastingverminderingen en de belastingkortingen in rekening gebracht in de maandelijkse bedrijfsvoorheffing. 1. tijdens het jaar van uitbetaling of toekenning van bezoldigingen waarop de forfaitaire vermindering van de bedrijfsvoorheffing is toegepast, wordt op de vijfde werkdag van de maand augustus door het betreffende gewest een voor dat jaar (jaar N) vastgesteld bedrag als voorschot gestort;2. in de loop van de maand maart van het volgend jaar (N+1) wordt een voorlopige afrekening gemaakt op basis van de aangiften in de bedrijfsvoorheffing ingediend tot 15 januari (N+1) voor de inkomsten betaald of toegekend voor het jaar N overeenkomstig artikel 412 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.Naargelang het geval zal het betreffende gewest nog een bijkomend bedrag moeten storten of zal de Federale Staat een deel van het voorschot moeten terugstorten; 3. in de loop van de maand september van het tweede jaar volgend op het jaar van de storting van het eerste voorschot (N+2), wordt een tweede voorlopige afrekening gemaakt die rekening houdt met de inkohieringen inzake de personenbelasting uitgevoerd tijdens de gewone aanslagtermijn die verstrijkt op 30 juni van het jaar N+2;4. in de loop van de maand maart van het vierde jaar volgend op het jaar van de storting van het eerste voorschot (N+4) wordt de definitieve afrekening gemaakt die rekening houdt met de inkohieringen inzake de personenbelasting uitgevoerd tijdens de bijzondere aanslagtermijn, die verstrijkt op 31 december van het jaar N+3. Naargelang het geval zal het betreffende gewest nog een bijkomend bedrag moeten storten of zal de Federale Staat een deel van voorlopige eindafrekening moeten terugstorten. HOOFDSTUK 3. - De belastingverminderingen toegekend door een jaarlijkse vermindering van de bedrijfsvoorheffing In het derde hoofdstuk, worden de algemene belastingverminderingen en de belastingkortingen in één keer in rekening gebracht in de bedrijfsvoorheffing. Ingevolge de opmerkingen van de Raad van State wordt er voor alle duidelijkheid nogmaals opgewezen dat inzake bedrijfsvoorheffing het begrip "aanslagjaar" het jaar is waarin de inkomsten worden toegekend of betaalbaar gesteld. Indien in dit hoofdstuk bijgevolg wordt gesproken over "aanslagjaar" betekent dit het jaar waarin de algemene belastingverminderingen en belastingkortingen toegekend zijn door een jaarlijkse vermindering van de bedrijfsvoorheffing en vice versa wordt met het jaar waarin de algemene belastingverminderingen en belastingkortingen toegekend zijn door een jaarlijkse vermindering van de bedrijfsvoorheffing het aanslagjaar bedoeld. 1. in de loop van de maand volgend op de maand waarin de vermindering van de bedrijfsvoorheffing is toegekend wordt een eerste voorlopige afrekening gemaakt op basis van de aangiften in de bedrijfsvoorheffing ingediend tot de 15e van de maand volgend op de maand van de vermindering.2. op de voorlaatste werkdag van de maand van de zending van de voorlopige afrekening stort het betreffende gewest het bedrag vastgesteld in de afrekening. De vastlegging van de termijn van toezending van de voorlopige afrekening en van storting door het betrokken Gewest is gebeurd na ingewonnen advies over de tijdige uitvoerbaarheid ervan bij de dienst Schatkistcomité Begroting, Fiscale ontvangsten en Statistieken bij het Kabinet van de Administrateur-generaal van de Belastingen en de Invordering. Deze dienst heeft zich voor dit advies gesteund op de uitvoering van de periodieke werkzaamheden inzake de bedrijfsvoorheffing. 3. in de loop van de maand februari van het jaar volgend op het aanslagjaar waarin de korting werd toegekend (N), wordt een tweede voorlopige afrekening gemaakt op basis van de aangiften in de bedrijfsvoorheffing ingediend tot 15 januari (N+1) voor de inkomsten betaald of toegekend voor het jaar N.Met deze tweede voorlopige afrekening wordt ook de belastingvermindering verrekend toegekend in de driemaandelijkse aangiften van de bedrijfsvoorheffing. De aanslagtermijn zoals bedoeld in artikel 359, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, loopt inzake bedrijfsvoorheffing van 1 januari tot de daaropvolgende 31 december. Het advies van de Raad van State wordt dus niet gevolgd. Naargelang het geval zal het betreffende gewest nog een bijkomend bedrag moeten storten of zal de Federale Staat een deel van het voorschot moeten terugstorten. 4. in de loop van de maand maart van het derde jaar volgend op het aanslagjaar wordt de definitieve afrekening gemaakt die rekening houdt met de inkohieringen inzake de personenbelasting uitgevoerd tijdens de bijzondere aanslagtermijn van 3 jaar vanaf 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar is genoemd, die verstrijkt op 31 december van dat derde jaar.Naargelang het geval zal het betreffende gewest nog een bijkomend bedrag moeten storten of zal de Federale Staat een deel van voorlopige eindafrekening moeten terugstorten. HOOFDSTUK 4. - De belastingvermeerderingen toegepast bij de vaststelling van de personenbelasting In dit vierde hoofdstuk worden de toepassingsmodaliteiten besproken in het geval van zowel algemene belastingvermeerderingen als opcentiemen bij de vaststelling van de personenbelasting. In het geval een belastingvermeerdering of opcentiemen worden doorgevoerd op een andere manier dan bij de vaststelling van de personenbelasting zullen de afrekeningsmodaliteiten wettelijk vastgelegd worden rekeninghoudend met de specifieke procedure die voor de heffing zal worden gebruikt.
Dezelfde modaliteiten als deze besproken in hoofdstuk 1 zijn mutatis mutandis van toepassing.
Op alle betalingen bepaald in de vier hoofdstukken zijn interesten verschuldigd volgens de in artikel 17 van dit besluit vastgelegde criteria.
De berekeningswijze van de interesten is gebaseerd op de interestberekening die werd opgenomen in het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en het Vlaams Gewest inzake de korting op de personenbelasting voor het aanslagjaar 2001 dat naar aanleiding van het decreet van 22 december 2000 houdende toekenning van een korting op de inkomstenbelastingen werd afgesloten.
Om dezelfde redenen aangehaald tegen het advies nr. 43.007/2 van 30 mei 2007 op het koninklijk besluit van 7 juni 2007 geworden ontwerp tot vaststelling van de afrekeningsmodaliteiten inzake de Vlaamse forfaitaire vermindering in de personenbelasting betreffende de berekeningswijze van de intresten op de verschuldigde bedragen, wordt ook hier het thans uitgebrachte advies niet gevolgd.
Inderdaad, omwille van de specificiteit en de complexiteit van de berekeningswijze van de intresten, de reeds bereikte overeenstemming met betrekking tot deze berekeningswijze inzake de procedure gevolgd voor het toekennen van de bovenvermelde korting, alsook met het oog op conformiteit, werd er voor geopteerd om de bepalingen inzake interestberekening uit het bovenvermelde samenwerkingsakkoord ongewijzigd over te nemen.
De rechtszekerheid wordt gewaarborgd door de vermelding in het koninklijk besluit in ontwerp van de Federale Overheid en het Vlaams Gewest bevoegd voor de uitbetaling van de verschuldigde bedragen en de interestberekening die hierover desgevallend bijkomende uitleg kunnen verschaffen.
De federale Minister van Financiën stelt jaarlijks de bedragen voor de afrekeningen vast na voorafgaand overleg met de gewestregeringen (of de door deze gedelegeerde gewestministers). Bovendien zal hij eveneens later vastgestelde anomalieën (bijv. na audit van het Rekenhof) na dezelfde procedure van voorafgaand overleg rechtzetten.
Het advies van de Raad van State werd gegeven op 21 januari 2009.
Er werd rekening gehouden met dit advies behalve voor de opmerkingen over de artikels 10, 11, 17 en 20. De reden daarvoor worden uitgelegd in onderhavig verslag behalve voor artikel 20. Die opmerking wordt niet gevolgd omdat gemeend wordt dat moet rekening gehouden worden met de huidige toestand en niet met een mogelijk gewijzigde toestand in de toekomst.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe majesteit, De zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS
8 MAART 2009. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de afrekeningmodaliteiten inzake de algemene belastingverminderingen of -vermeerderingen, de opcentiemen en belastingkortingen toegekend door de Gewesten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, artikel 9, § 1, vijfde lid, vervangen bij de bijzondere wet van 13 juli 2001;
Gelet op het overleg tussen de drie Gewesten op 17 december 2008 tijdens het Overlegcomité "Federale Regering - Gemeenschap -en Gewestregeringen";
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 10 december 2008;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Staatssecretaris voor Begroting van 15 december 2008;
Gelet op het advies nr. 45.751/2 van de Raad van State, gegeven op 21 januari 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën en op advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - De belastingverminderingen toegekend bij de vaststelling van de personenbelasting
Artikel 1.Indien de algemene belastingverminderingen en de belastingkortingen worden toegekend bij de vaststelling van de personenbelasting, maakt de Federale Overheidsdienst Financiën in de loop van de maand september van het jaar volgend op het aanslagjaar waarop ze betrekking hebben de eerste voorlopige afrekeningen met betrekking tot het totaalbedrag van deze belastingverminderingen voor de periode van de aanslagtermijn, bepaald in artikel 359 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, over aan het betreffende gewest.
Art. 2.Op het einde van de maand oktober volgend op de maand van de toezending van de eerste voorlopige afrekeningen als bedoeld in artikel 1 stort het betreffende gewest op rekeningnummer 679-2004058-38 van de dienst "Diverse Ontvangsten van de Thesaurie", Kunstlaan 30, 1040 Brussel, het bedrag van de vastgestelde compensaties voor dat jaar.
Art. 3.§ 1. In de loop van de maand maart van het derde jaar volgend op het aanslagjaar als bepaald in artikel 1, maakt de Federale Overheidsdienst Financiën de tweede voorlopige afrekening over aan het betreffende gewest aangaande het totale bedrag van de algemene belastingverminderingen en belastingkortingen berekend tot aan het einde van de aanslagtermijn bepaald in artikel 354, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. § 2. Indien de tweede voorlopige afrekeningen bedoeld in § 1 hoger zijn dan de voorlopige afrekeningen bedoeld in artikel 1, stort het betreffende gewest op het einde van de maand april van het derde jaar volgend op het aanslagjaar als bepaald in artikel 1, het nog verschuldigd bedrag, vermeerderd met de overeenkomstig artikel 17 verschuldigde interesten, op rekeningnummer 679-2004058-38 van de dienst "Diverse Ontvangsten van de Thesaurie", Kunstlaan 30, 1040 Brussel. § 3. Indien de tweede voorlopige afrekeningen bedoeld in § 1 lager zijn dan de voorlopige afrekeningen bedoeld in artikel 1, stort de Federale Overheidsdienst Financiën op het einde van de maand april van het derde jaar volgend op het aanslagjaar als bepaald in artikel 1, het nog verschuldigd bedrag, vermeerderd met de overeenkomstig artikel 17 verschuldigde interesten, op het rekeningnummer van het Departement Financiën en Begroting van het betreffende gewest.
Art. 4.§ 1. In de loop van de maand maart van het zevende jaar volgend op het aanslagjaar als bepaald in artikel 1, maakt de Federale Overheidsdienst Financiën een definitieve afrekening over aan het betreffende gewest aangaande het totale bedrag van de algemene belastingverminderingen en belastingkortingen berekend tot aan het einde van de aanslagtermijn bepaald in artikel 354, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. § 2. Indien de definitieve afrekening bedoeld in § 1 hoger is dan de afrekening bedoeld in artikel 3, stort het betreffende gewest op het einde van de maand april van het zevende jaar volgend op het aanslagjaar als bepaald in artikel 1, het nog verschuldigd bedrag, vermeerderd met de overeenkomstig artikel 17 verschuldigde interesten, op rekeningnummer 679-2004058-38 van de dienst "Diverse Ontvangsten van de Thesaurie", Kunstlaan 30, 1040 Brussel. § 3. Indien de definitieve afrekening bedoeld in § 1 lager is dan de afrekening bedoeld in artikel 3, stort de Federale Overheidsdienst Financiën op het einde van de maand april van het zevende jaar volgend op het aanslagjaar als bepaald in artikel 1, het nog verschuldigd bedrag, vermeerderd met de overeenkomstig artikel 17 verschuldigde interesten, op het rekeningnummer van het Departement Financiën en Begroting van het betreffende gewest. HOOFDSTUK 2. - De belastingverminderingen toegekend door een maandelijkse vermindering van de bedrijfsvoorheffing
Art. 5.Ter compensatie van de vermindering van de bedrijfsvoorheffing, stort het betreffende Gewest elk jaar op de vijfde werkdag van de maand augustus het voor dat jaar N vastgelegde bedrag, voor zover de bedrijfsvoorheffing verschuldigd is op de tijdens hetzelfde jaar betaalde of toegekende inkomsten.
Art. 6.§ 1. In de loop van de maand maart van het jaar volgend op het jaar van de storting zoals bepaald in artikel 5, maakt de Federale Overheidsdienst Financiën een eerste voorlopige afrekening over aan het betreffende gewest aangaande het totale bedrag van de verminderingen op basis van de aangiften in de bedrijfsvoorheffing ontvangen tot 15 januari van het jaar N+1 voor de inkomsten die in het jaar N werden betaald of toegekend overeenkomstig artikel 412 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. § 2. Indien de voorlopige afrekening bedoeld in § 1 hoger is dan het gestorte bedrag bedoeld in artikel 5, stort het betreffende gewest op het einde van de maand april van het jaar volgend op het jaar van de storting als bepaald in artikel 5, het nog verschuldigde bedrag, vermeerderd met de overeenkomstig artikel 17 verschuldigde interesten, op rekeningnummer 679-2004058-38 van de dienst "Diverse Ontvangsten van de Thesaurie", Kunstlaan 30, 1040 Brussel. § 3. Indien de voorlopige afrekening bedoeld in § 1 lager is dan het gestorte bedrag bedoeld in artikel 5, stort de Federale Overheidsdienst Financiën op het einde van de maand april van het jaar volgend op het jaar van de storting als bepaald in artikel 5, het teveel ontvangen bedrag, vermeerderd met de overeenkomstig artikel 17 verschuldigde interesten, op het rekeningnummer van het Departement Financiën en Begroting van het betreffende gewest.
Art. 7.§ 1. In de loop van de maand september van het tweede jaar volgend op het jaar van de storting als bepaald in artikel 5, maakt de Federale Overheidsdienst Financiën een tweede voorlopige afrekening over aan het betreffende gewest aangaande het totale bedrag van de verminderingen berekend tot aan het einde van de aanslagtermijn bepaald in artikel 359 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, waarvoor de storting als bedoeld in artikel 5 wordt verricht. § 2. Indien de voorlopige afrekening bedoeld in § 1 hoger is dan de voorlopige afrekening bedoeld in artikel 6, § 1, stort het betreffende gewest op het einde van de maand oktober van het tweede jaar volgend op het jaar van de storting als bepaald in artikel 5, het nog verschuldigde bedrag, vermeerderd met de overeenkomstig artikel 17 verschuldigde interesten, op rekeningnummer 679-2004058-38 van de dienst "Diverse Ontvangsten van de Thesaurie", Kunstlaan 30, 1040 Brussel. § 3. Indien de voorlopige afrekening bedoeld in § 1 lager is dan de voorlopige afrekening bedoeld in artikel 6, § 1, stort de Federale Overheidsdienst Financiën op het einde van de maand oktober van het tweede jaar volgend op het jaar van de storting als bepaald in artikel 5, het teveel ontvangen bedrag, vermeerderd met de overeenkomstig artikel 17 verschuldigde interesten, op het rekeningnummer van het Departement Financiën en Begroting van het betreffende gewest.
Art. 8.§ 1. In de loop van de maand maart van het vierde jaar volgend op het jaar van de storting als bepaald in artikel 5, maakt de Federale Overheidsdienst Financiën een definitieve afrekening over aan het betreffende gewest aangaande het totale bedrag van de verminderingen berekend tot aan het einde van de aanslagtermijn bepaald in artikel 354, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, waarvoor de storting als bedoeld in artikel 5 wordt verricht. § 2. Indien de definitieve afrekening bedoeld in § 1 hoger is dan de voorlopige afrekening bedoeld in artikel 6, § 1, stort het betreffende gewest op het einde van de maand april van het vierde jaar volgend op het jaar van de storting als bepaald in artikel 4, het nog verschuldigd bedrag, vermeerderd met de overeenkomstig artikel 17 verschuldigde interesten, op rekeningnummer 679-2004058-38 van de dienst "Diverse Ontvangsten van de Thesaurie", Kunstlaan 30, 1040 Brussel. § 3. Indien de definitieve afrekening bedoeld in § 1 lager is dan de voorlopige afrekening bedoeld in artikel 7, § 1, stort de Federale Overheidsdienst Financiën op het einde van de maand april van het vierde jaar volgend op het jaar van de storting als bepaald in artikel 5, het teveel ontvangen bedrag, vermeerderd met de overeenkomstig artikel 17 verschuldigde interesten, op het rekeningnummer van het Departement Financiën en Begroting van het betreffende gewest. HOOFDSTUK 3. - De belastingverminderingen toegekend door een jaarlijkse vermindering van de bedrijfsvoorheffing
Art. 9.In de loop van de maand na die waarin de algemene belastingverminderingen en de belastingkortingen toegekend zijn door een jaarlijkse vermindering van de bedrijfsvoorheffing, maakt de Federale Overheidsdienst Financiën een eerste voorlopige afrekening over aan het betreffende gewest aangaande het totale bedrag van de verminderingen berekend op basis van de aangiften in de bedrijfsvoorheffing ontvangen tot de 15e van de maand volgend op de toekenning van de vermindering voor de inkomsten die in die maand werden betaald of toegekend zoals bepaald in artikel 412 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
Art. 10.Op de voorlaatste werkdag van de maand van verzending van de eerste voorlopige afrekening bedoeld in artikel 9, stort het betreffende gewest het bedrag van de vastgestelde compensaties op rekeningnummer 679-2004058-38 van de dienst "Diverse Ontvangsten van de Thesaurie", Kunstlaan 30, 1040 Brussel.
Art. 11.§ 1. In de loop van de maand februari van het jaar volgend op het aanslagjaar als bepaald in artikel 9, maakt de Federale Overheidsdienst Financiën een tweede voorlopige afrekening over aan het betreffende gewest aangaande het totale bedrag van de algemene belastingverminderingen en belastingkortingen berekend tot aan het einde van de aanslagtermijn bepaald in artikel 359 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. § 2. Indien deze tweede voorlopige afrekening bedoeld in § 1 hoger is dan de eerste voorlopige afrekening bedoeld in artikel 9, stort het betreffende gewest op het einde van de maand maart van het jaar volgend op het jaar van het aanslagjaar, het nog verschuldigd bedrag, vermeerderd met de overeenkomstig artikel 17 verschuldigde interesten, op rekeningnummer 679-2004058-38 van de dienst "Diverse Ontvangsten van de Thesaurie", Kunstlaan 30, 1040 Brussel. § 3. Indien de tweede voorlopige afrekening bedoeld in § 1 lager is dan de eerste voorlopige afrekening bedoeld in artikel 9, stort de Federale Overheidsdienst Financiën op het einde van de maand maart van het jaar volgend op het aanslagjaar, het nog verschuldigd bedrag, vermeerderd met de overeenkomstig artikel 17 verschuldigde interesten, op het rekeningnummer van het Departement Financiën en Begroting van het betreffende gewest.
Art. 12.§ 1. In de loop van de maand maart van het derde jaar volgend op het aanslagjaar als bedoeld in artikel 9, maakt de Federale Overheidsdienst Financiën een definitieve afrekening over aan het betreffende gewest aangaande het totale bedrag van de algemene belastingverminderingen en belastingkortingen berekend tot aan het einde van de aanslagtermijn bepaald in artikel 354, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, waarvoor de storting als bedoeld in artikel 10 wordt verricht. § 2. Indien de definitieve afrekening bedoeld in § 1 hoger is dan de voorlopige afrekening bedoeld in artikel 11, § 1, stort het betreffende gewest op het einde van de maand april van het derde jaar volgend op het aanslagjaar als bepaald in artikel 9, het nog verschuldigd bedrag, vermeerderd met de overeenkomstig artikel 17 verschuldigde interesten, op rekeningnummer 679-2004058-38 van de dienst "Diverse Ontvangsten van de Thesaurie", Kunstlaan 30, 1040 Brussel. § 3. Indien de definitieve afrekening bedoeld in § 1 lager is dan de voorlopige afrekening bedoeld in artikel 11, § 1, stort de Federale Overheidsdienst Financiën op het einde van de maand april van het derde jaar volgend op het aanslagjaar als bedoeld in artikel 9, het teveel ontvangen bedrag, vermeerderd met de overeenkomstig artikel 17 verschuldigde interesten, op het rekeningnummer van het Departement Financiën en Begroting van het betreffende gewest. HOOFDSTUK 4. - De belastingsvermeerderingen toegepast bij de vaststelling van de personenbelasting
Art. 13.Indien de algemene belastingvermeerderingen en de opcentiemen worden toegepast bij de vaststelling van de personenbelasting, maakt de Federale Overheidsdienst Financiën in de loop van de maand september van het jaar volgend op het aanslagjaar waarop ze betrekking hebben de eerste voorlopige afrekeningen met betrekking tot het totaalbedrag van deze belastingvermeerderingen en deze opcentiemen voor de periode van de aanslagtermijn, bepaald in artikel 359 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, over aan het betreffende gewest.
Art. 14.Op het einde van de maand oktober volgend op de maand van de toezending van de eerste voorlopige afrekeningen als bedoeld in artikel 13 stort de Federale Overheidsdienst Financiën de vastgestelde compensaties voor dat jaar op het rekeningnummer van het Departement Financiën en Begroting van het betreffende gewest.
Art. 15.§ 1. In de loop van de maand maart van het derde jaar volgend op het aanslagjaar als bepaald in artikel 13 maakt de Federale Overheidsdienst Financiën de tweede voorlopige afrekening over aan het betreffende gewest aangaande het totale bedrag van de algemene belastingvermeerderingen en de opcentiemen berekend tot aan het einde van de aanslagtermijn bepaald in artikel 354, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. § 2. Indien de definitieve afrekeningen bedoeld in § 1 hoger zijn dan de voorlopige afrekeningen bedoeld in artikel 13 stort de Federale Overheidsdienst Financiën op het einde van de maand april van het derde jaar volgend op het aanslagjaar als bepaald in artikel 13, het nog verschuldigd bedrag, vermeerderd met de overeenkomstig artikel 17 verschuldigde interesten, op het rekeningnummer van het Departement Financiën en Begroting van het betreffende gewest. § 3. Indien de afrekeningen bedoeld in § 1 lager zijn dan de voorlopige afrekeningen bedoeld in artikel 13 stort het betreffende gewest op het einde van de maand april van het derde jaar volgend op het aanslagjaar als bepaald in artikel 13, het nog verschuldigd bedrag, vermeerderd met de overeenkomstig artikel 17 verschuldigde interesten, op rekeningnummer 679-2004058-38 van de dienst "Diverse Ontvangsten van de Thesaurie", Kunstlaan 30, 1040 Brussel.
Art. 16.§ 1. In de loop van de maand maart van het zevende jaar volgend op het aanslagjaar als bepaald in artikel 13, maakt de Federale Overheidsdienst Financiën een definitieve afrekening over aan het betreffende gewest aangaande het totale bedrag van de algemene belastingvermeerderingen en de opcentiemen berekend tot aan het einde van de aanslagtermijn bepaald in artikel 354, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. § 2. Indien de definitieve afrekening bedoeld in § 1 hoger is dan de afrekening bedoeld in artikel 15, § 1, stort de Federale Overheidsdienst Financiën op het einde van de maand april van het zevende jaar volgend op het aanslagjaar als bepaald in artikel 13, het nog verschuldigd bedrag, vermeerderd met de overeenkomstig artikel 17 verschuldigde interesten, op het rekeningnummer van het Departement Financiën en Begroting van het betreffende gewest. § 3. Indien de definitieve afrekening bedoeld in § 1 lager is dan de afrekening bedoeld in artikel 15, § 1, stort het betreffende gewest op het einde van de maand april van het zevende jaar volgend op het aanslagjaar als bepaald in artikel 13, het nog verschuldigd bedrag, vermeerderd met de overeenkomstig artikel 17 verschuldigde interesten, op rekeningnummer 679-2004058-38 van de dienst "Diverse Ontvangsten van de Thesaurie", Kunstlaan 30, 1040 Brussel.
Art. 17.§ 1. De interesten op het nog door het betreffende gewest verschuldigde bedrag bedoeld in artikel 3, § 2, 4, § 2, 6, § 2, 7, § 2, 8, § 2, 11, § 2, 12, § 2, 15, § 3, en 16, § 3 of op het nog door de Federale Overheidsdienst Financiën terug te storten bedrag bedoeld in artikel 3, § 3, 4, § 3, 6, § 3, 7, § 3, 8, § 3, 11, § 3, 12, § 3, 15, § 2, en 16, § 2 worden berekend per kalendermaand op basis van het rekenkundig gemiddelde van de wekelijkse notering gedurende de betrokken kalendermaand van de marginale rentevoet van de ECB zoals gepubliceerd op Reuters-pagina ECB01 (marginal rate of allotment), verminderd met een marge van 25 basispunten. § 2. Indien slechts een gedeelte van de vermindering of de korting van de personenbelasting verrekend wordt in de bedrijfsvoorheffing, worden de intresten die het gewest verschuldigd is overeenkomstig § 1, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer gevormd wordt door het bedrag van de vermindering of korting, en de teller gevormd wordt door het gedeelte van die vermindering of korting die in de bedrijfsvoorheffing kan worden verrekend. § 3. De intresten bedoeld in § 1 worden berekend op het verschuldigde bedrag vanaf de maand volgend op de maand van de storting als bepaald in de artikelen 2, 5, 10, 14 en 15, § 2 of 3, tot op het einde van de maand waarin de betaling van de afrekening plaatsvindt.
Art. 18.Dit besluit heeft uitwerking op de door de Gewesten op grond van artikel, 6, § 2, 3°, bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten verleende belastingkortingen en geheven opcentiemen en op de algemene belastingverminderingen en -vermeerderingen door de Gewesten ingevoerd op grond van artikel 6, § 2, 4°, van dezelfde bijzondere wet, die van toepassing zijn vanaf aanslagjaar 2010 en volgende.
Art. 19.Op grond van de hem door de bevoegde dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën voorgelegde verantwoordingsstaten is de Minister van Financiën bevoegd voor de jaarlijkse vaststelling van de bedragen van de voorlopige en definitieve afrekeningen als bedoeld in artikel 1, 3, § 1, 4, 5, § 1, 6, § 1, 7, § 1, 8, 10, § 1, 11, § 1, 12 en 14, § 1, van dit besluit als ook voor de rekeningnummers en de daarbij horende mededelingen bij betalingen op de rekeningen van de Gewesten na voorafgaand overleg met de gewestregeringen.
Latere vastgestelde anomalieën in de berekening van de bedragen van de voorlopige en definitieve afrekeningen zullen door de Minister van Financiën, eveneens na voorafgaand overleg met de gewestregeringen, worden rechtgezet.
Art. 20.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 8 maart 2009.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS