gepubliceerd op 20 augustus 2021
Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 2, § 3, tweede lid, 14, § 3, en 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, wat de maatschappij van onderlinge bijstand betreft bedoeld in artikel 70, § 6, van dezelfde wet
7 JULI 2021. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 2, § 3, tweede lid, 14, § 3, en 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, wat de maatschappij van onderlinge bijstand betreft bedoeld in artikel 70, § 6, van dezelfde wet
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit waarvan wij de eer hebben het ter ondertekening aan Uwe Majesteit voor te leggen, heeft tot doel om, na advies van het Technisch Comité, ingesteld bij de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, de samenstelling te wijzigen van de beheersorganen van de maatschappij van onderlinge bijstand bedoeld in artikel 70, § 6, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen. Er is slechts één maatschappij van onderlinge bijstand van dit type, namelijk MLOZ Insurance. Deze wijzigingen worden aangebracht in het vooruitzicht van de mutualistische verkiezingen, die een nieuwe samenstelling, voor maximaal 6 jaar, van de algemene vergadering en de raad van bestuur van deze entiteit tot gevolg zullen hebben.
In het kader van de gesprekken die geleid hebben tot de afsluiting op 28 november 2016 van het Toekomstpact tussen de beleidscel van de vorige minister van Sociale Zaken en de verzekeringsinstellingen, hebben het RIZIV en de voornoemde Controledienst ermee ingestemd om het aantal mandaten in de beheersorganen van de mutualistische entiteiten te verminderen. Die vermindering wordt doorgevoerd aangezien het aantal mandaten in de huidige mutualistische entiteiten te hoog is. Hoewel de betrokkenheid van de leden in de beheersorganen ontegensprekelijk een positieve zaak is, zijn er echter ook nadelen op het vlak van governance. Zo maakt het aantal vertegenwoordigers binnen de raad van bestuur of de algemene vergadering het voor sommige entiteiten net moeilijker om een echt debat te voeren rond het beheer van de entiteit en de bijhorende beleidsoriëntatie. Bovendien vereist de onophoudelijk toenemende complexiteit van de verzekering voor geneeskundige verzorging, of ze nu verplicht, aanvullend of nog van verzekeringsaard is, steeds meer vaardigheden en een technische deskundigheid op hoog niveau, waarbij het moeilijk is deze in grote getale te bereiken in sociale organen van een (heel) grote omvang;.
Dit besluit voorziet in zijn artikel 5 dat de bepaling van het aantal vertegenwoordigers in de algemene vergadering van deze verzekeringsmaatschappij van onderlinge bijstand afhangt van het aantal leden op 30 juni van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de verkiezing van deze algemene vergadering zal plaatsvinden.
Deze algemene vergadering moet, overeenkomstig artikel 4, minstens 15 vertegenwoordigers tellen.
Om te vermijden dat er in voorkomend geval een bijkomende verkiezing moet worden gehouden voor de algemene vergadering van de verzekeringsmaatschappij van onderlinge bijstand, voorziet dit besluit, in artikel 12, dat als het vereiste aantal mandaten niet of niet meer wordt bereikt en er geen plaatsvervangers (meer) zijn, de algemene vergadering desondanks toch wordt beschouwd als zijnde geldig samengesteld tot de volgende mutualistische verkiezingen.
De voorwaarden om in de algemene vergadering te kunnen zetelen zijn onveranderd gebleven.
De bijlage bij dit besluit vermeldt, meer gedetailleerd dan vroeger, de verschillende stappen van de verkiezingsprocedure van de vertegenwoordigers in de algemene vergadering van de verzekeringsmaatschappij van onderlinge bijstand en de termijnen die dienaangaande moeten worden gerespecteerd.
Met betrekking tot de raad van bestuur van deze verzekeringsmaatschappij van onderlinge bijstand voorziet artikel 16 van dit besluit dat die is samengesteld uit minstens tien bestuurders en maximaal een aantal bestuurders dat niet hoger mag zijn dan de helft van het aantal leden van de algemene vergadering van deze entiteit, waarbij de onafhankelijke bestuurders niet in aanmerking worden genomen in dit aantal.
Het laatste lid van artikel 16 voorziet voortaan bovendien uitdrukkelijk dat de raad van bestuur van de verzekeringsmaatschappij van onderlinge bijstand ook bestuurders mag tellen die niet de ziekenfondsen vertegenwoordigen die er afdelingen van uitmaken. Dit aantal bestuurders mag niet hoger zijn dan 25 % van het totale aantal bestuurders.
De voorwaarden om in de algemene vergadering of de raad van bestuur van de verzekeringsmaatschappij van onderlinge bijstand te kunnen zetelen, zijn onveranderd gebleven.
Artikel 18 van dit besluit voorziet voortaan evenwel dat personen die in de algemene vergadering van de maatschappij van onderlinge bijstand zetelen en die spontaan hun kandidatuur indienen om in de raad van bestuur van deze entiteit te zetelen, op dezelfde kandidatenlijst moeten staan als diegenen die door de "uittredende" raad van bestuur worden voorgesteld.
Bovendien voorziet dit besluit, in artikel 23, zich baserend op de bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen, in de mogelijkheid voor de raad van bestuur om bestuurders te coöpteren wanneer er mandaten openvallen voor het einde van hun termijn, voor zover in deze mogelijkheid wordt voorzien door de statuten van de verzekeringsmaatschappij van onderlinge bijstand. Daardoor kan een bestuurder van wie het mandaat stopt voor het einde van zijn termijn snel vervangen worden, namelijk voor het houden van een volgende algemene vergadering, door een persoon met een zelfde profiel.
Bovendien voert dit besluit ook een meer evenwichtige verhouding "mannen-vrouwen" in de raad van bestuur van de verzekeringsmaatschappij van onderlinge bijstand in. In artikel 25 wordt immers voorzien dat de statuten het maximumaantal mandaten moet vastleggen dat aan personen van hetzelfde geslacht kan worden toegekend, zonder dat dit meer dan 75 % van de mandaten mag zijn.
Tot slot, in overeenstemming met de bijlage bij het koninklijk besluit, zal de aandacht van de leden van de verzekeringsmaatschappij van onderlinge bijstand via minstens twee kanalen, waaronder de website van deze entiteiten, gevestigd worden op het houden van verkiezingen om de beheersorganen opnieuw samen te stellen. Daardoor zouden er meer kandidaturen van de leden moeten komen. Bovendien voorziet dit besluit, in artikelen 8 en 21, in de mogelijkheid om een beroep te doen op een elektronische stemming, ter plaatse of op afstand, voor de verkiezing van respectievelijk de algemene vergadering of de raad van bestuur, voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden vastgelegd door de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen. Daardoor zouden er makkelijker resultaten verkregen moeten worden en zou de deelname aan de stemming moeten verhogen.
Artikel 30 bepaalt dat de minister bevoegd voor Sociale Zaken belast is met de uitvoering van dit besluit.
Dit ontwerp houdt rekening met alle bemerkingen geformuleerd door de Raad van State in zijn advies nr. 68.911/1 van 26 maart 2021.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE
RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving Advies 68.911/1 van 26 maart 2021 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot uitvoering van artikelen 2, § 3, tweede lid, 14, § 3, en 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, wat de maatschappij van onderlinge bijstand betreft bedoeld in artikel 70, § 6, van dezelfde wet' Op 24 februari 2021 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Sociale Zaken verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot uitvoering van artikelen 2, § 3, tweede lid, 14, § 3, en 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, wat de maatschappij van onderlinge bijstand betreft bedoeld in artikel 70, § 6, van dezelfde wet'.
Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 18 maart 2021. De kamer was samengesteld uit Marnix VAN DAMME, kamervoorzitter, Chantal BAMPS en Bert THYS, staatsraden, Michel TISON en Johan PUT, assessoren, en Greet VERBERCKMOES, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Katrien DIDDEN, auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Marnix VAN DAMME, kamervoorzitter.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 26 maart 2021. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 2. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe de samenstelling en de wijze van benoeming van de organen van de maatschappijen van onderlinge bijstand bedoeld in artikel 70, § 6, van de wet van 6 augustus 1990 `betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen' te regelen.Daarnaast wordt in het ontwerp bepaald wie lid kan zijn van deze maatschappijen van onderlinge bijstand, alsook welke documenten door deze maatschappijen aan de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen (hierna: de Controledienst) moeten worden bezorgd. Ten slotte wordt in het ontwerp de bevoegdheid geregeld inzake de betwistingen met betrekking tot aangelegenheden die onder de ontworpen regeling vallen. Het is de bedoeling om het ontworpen koninklijk besluit op 1 september 2021 in werking te laten treden, met dien verstande dat ten aanzien van een aantal bepalingen in een afwijkende regeling van inwerkingtreding wordt voorzien (artikel 29 van het ontwerp).
De ontworpen regeling is bestemd om in de plaats te komen van de regeling die is opgenomen in het koninklijk besluit van 26 augustus 2010(1), waarvan artikel 28 van het ontwerp de opheffing beoogt. 3.1. Rechtsgrond voor de ontworpen regeling wordt hoofdzakelijk geboden door de artikelen 2, § 3, tweede lid, 14, § 3, en 19, derde en vierde lid, van de voornoemde wet van 6 augustus 1990, gelezen in samenhang met artikel 70, § 9, van dezelfde wet(2) . Wel moet worden opgemerkt wat hierna volgt. 3.2. In artikel 6, 2°, van het ontwerp wordt, als voorwaarde om te kunnen worden verkozen als vertegenwoordiger in de algemene vergadering en om dat te kunnen blijven, onder meer vereist dat "op aanvraag een uittreksel uit het strafregister [moet kunnen voorgelegd worden] dat geen vermelding omvat van een strafrechtelijke of een correctionele veroordeling".
Het opvragen en inzien van het uittreksel uit het strafregister houden een verwerking van persoonsgegevens in die een specifieke wetskrachtige bepaling vereist die dergelijke verwerking toelaat. Bij gebrek aan dergelijke machtigingsbepaling(3) dient de desbetreffende verkiesbaarheidsvoorwaarde uit het ontwerp te worden weggelaten. 3.3. Voor artikel 17 van het ontwerp, dat betrekking heeft op de aanstelling van onafhankelijke bestuurders, kan rechtsgrond worden gevonden in artikel 108 van de Grondwet, op grond waarvan de Koning over een algemene bevoegdheid tot het uitvoeren van de wetten beschikt, gelezen in samenhang met artikel 48 van de wet van 13 maart 2016 `op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen'. 3.4. De artikelen 26 en 27 van het ontwerp bevatten regels voor de toepassing van artikel 52, eerste lid, 2° en 10°, van de wet van 6 augustus 1990. Onder voorbehoud van hetgeen in dit advies bij artikel 27 van het ontwerp wordt opgemerkt, kunnen de betrokken bepalingen van het ontwerp geacht worden rechtsgrond te vinden in artikel 108 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 52, eerste lid, 2° en 10°, van de wet van 6 augustus 1990.
VORMVEREISTEN 4. Het ontwerp bevat bepalingen die betrekking hebben op het verwerken van persoonsgegevens (zie artikel 3).De ontworpen regeling zou wat die bepalingen betreft alsnog om advies aan de Gegevensbeschermingsautoriteit moeten worden voorgelegd.
ALGEMENE OPMERKING 5. De ontworpen regeling houdt belangrijke wijzigingen in met betrekking tot de samenstelling en de wijze van benoeming van de organen van de betrokken maatschappijen van onderlinge bijstand, waaraan nieuwe beleidskeuzes ten grondslag liggen.Daarom kan worden overwogen om het ontwerp vergezeld te laten gaan van een verslag aan de Koning, dat vervolgens samen met het besluit en het advies van de Raad van State in het Belgisch Staatsblad zou worden bekendgemaakt. In een dergelijk verslag kunnen de stellers van de tekst dan de context van de ontworpen regelgeving en de doelstelling ervan nader toelichten, alsook de inhoud ervan duiden en verantwoorden waar dit aangewezen is.
ONDERZOEK VAN DE TEKST Aanhef 6. Uit hetgeen sub 3.1 tot 3.4 is opgemerkt met betrekking tot de rechtsgrond voor het ontworpen koninklijk besluit valt af te leiden dat de aanhef van het ontwerp moet aanvangen met een nieuw toe te voegen lid waarin wordt verwezen naar artikel 108 van de Grondwet, en dat in het huidige eerste lid - dat het tweede lid dient te worden - ook nog melding moet worden gemaakt van de artikelen 14, § 3, 19, derde en vierde lid, en 52, eerste lid, 2° en 10°, van de wet van 6 augustus 1990. Daarbij zullen in voorkomend geval telkens ook de nog van kracht zijnde teksten moeten worden vermeld die in het verleden wijzigingen hebben aangebracht in de desbetreffende wetsbepalingen.
Vervolgens dient in een nieuw in de aanhef in te voegen derde lid te worden verwezen naar artikel 48 van de reeds genoemde wet van 13 maart 2016.
Artikel 1 7. Aangezien een maatschappij van onderlinge bijstand blijkens de wet van 6 augustus 1990 uiteenlopende vormen kan aannemen en de ontworpen regeling specifiek betrekking heeft op de maatschappijen van onderlinge bijstand bedoeld in artikel 70, § 6, van die wet, verdient het ter wille van de duidelijkheid aanbeveling om in artikel 1 ook een omschrijving van het begrip "maatschappij van onderlinge bijstand" op te nemen waarbij deze laatste bijvoorbeeld zou kunnen worden omschreven als "een maatschappij van onderlinge bijstand, bedoeld in artikel 70, § 6, van de wet van 6 augustus 1990".Op die wijze kan dan in de tekst van het ontwerp telkens met de vermelding van de "maatschappij van onderlinge bijstand" worden volstaan zonder dat nog een verwijzing naar artikel 70, § 6, van de wet van 6 augustus 1990 nodig is, zoals bijvoorbeeld nu nog gebeurt in de inleidende zin van artikel 2, eerste lid, van het ontwerp.
Artikel 17 8. In de Franse tekst van artikel 17, § 2, tweede lid, 2, van het ontwerp, wordt melding gemaakt van de zinsnede "ou de l'union nationale à laquelle la société mutualiste est affiliée".In de Nederlandse tekst van die bepaling ontbreekt een overeenstemmende zinsnede. Beide teksten moeten op dat punt met elkaar in overeenstemming worden gebracht. 9. In artikel 17, § 2, tweede lid, 4, b), van het ontwerp, wordt melding gemaakt van een "significante zakelijke relatie" (une relation commerciale significative).Indien het de bedoeling is om met deze bepaling aansluiting te vinden bij de criteria voor onafhankelijkheid van bestuurders zoals deze zijn uitgewerkt in de door de Koning aangeduide code voor deugdelijk bestuur met toepassing van artikel 7:87, § 1,(4) van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, wordt bij voorkeur nauwer aangesloten bij de in die code gebruikte terminologie. De samenhang met de in deze code voor deugdelijk bestuur gehanteerde criteria dient in voorkomend geval ook te worden verduidelijkt in het verslag aan de Koning waarvan de opmaak sub 5 is gesuggereerd.
Artikel 18 10. In de Nederlandse tekst van artikel 18, derde lid, van het ontwerp, moet uiteraard worden geschreven "Bovendien kunnen er ook, wat het mandaat van onafhankelijke bestuurder betreft, ...".
Artikel 20 11. In artikel 20, eerste lid, van het ontwerp, wordt melding gemaakt van een verkiezing "in deze hoedanigheid".De gemachtigde lichtte deze omschrijving toe als volgt: "Er is een verkiezing van `gewoonlijke bestuurders' en een verkiezing van `onafhankelijke bestuurders'. Zoals voorzien door de wet van 13 maart 2016 waaraan de betrokken VMOB onderworpen is, moeten alle bestuurders, met inbegrip van de `onafhankelijke bestuurders', `fit&proper' zijn in de zin van de betrokken wetgeving en de uitvoeringsmaatregelen ervan.
Na de oproep tot kandidaten voor zowel de `gewoonlijke bestuurders' als voor de `onafhankelijke bestuurders' moeten de kandidaturen aan de Controledienst overgemaakt worden met het oog op het `fit&proper' onderzoek.
Misschien zou het duidelijker zijn om het eerste lid als volgt aan te passen : `De lijst van alle kandidaten die volgens de voorzitter aan de voorwaarden voldoen om in de hoedanigheid van onafhankelijk bestuurder of bestuurder verkozen te worden moet zo spoedig mogelijk aan de Controledienst overgemaakt worden." Er kan met het door de gemachtigde gedane tekstvoorstel worden ingestemd. 12. In de Franse tekst van artikel 20, tweede lid, van het ontwerp, moet worden geschreven "L'Office de contrôle dispose d'un délai de trois mois pour se prononcer sur ...".
Artikel 22 13. In artikel 22, tweede lid, van het ontwerp, moeten de woorden "van het ziekenfonds" worden vervangen door de woorden "van de maatschappij voor onderlinge bijstand". Artikel 23 14. Aan het einde van de Franse tekst van artikel 23, eerste lid, van het ontwerp, schrijve men "Les statuts fixent les modalités d'une telle cooptation". 15. In artikel 23, tweede lid, 1°, van het ontwerp, wordt naar het zeggen van de gemachtigde met de zinsnede "het feit, naargelang het geval, onder artikel 16, eerste lid, of artikel 16, tweede lid, (...) te vallen", gedoeld op het onderscheid tussen het feit om al dan niet vertegenwoordiger te zijn van een ziekenfonds dat een afdeling uitmaakt van de maatschappij van onderlinge bijstand. Bijgevolg dient in de ontworpen bepaling verwezen te worden naar artikel 16, vierde lid, van het ontwerp, dat betrekking heeft op bestuurders die de ziekenfondsen die er afdelingen van uitmaken, niet vertegenwoordigen, in plaats van naar artikel 16, tweede lid, van het ontwerp.
Artikel 26 16. Ter wille van de leesbaarheid dient de inleidende zin van artikel 26, eerste lid, van het ontwerp, in de Nederlandse tekst aan te vangen als volgt: "Om de Controledienst de mogelijkheid te bieden de hem bij artikel 52, eerste lid, 2°, van ...".
Artikel 27 17. In artikel 27, eerste lid, van het ontwerp, wordt onder meer bepaald dat, met toepassing van artikel 52, eerste lid, 10°, van de wet van 6 augustus 1990, "alle geschillen voortkomend uit de betwisting van de ontvankelijkheid van de ingediende kandidaturen voorgelegd [kunnen] worden aan de Controledienst".In artikel 52, eerste lid, 10°, van de voornoemde wet wordt de Controledienst evenwel opgedragen om iedere "klacht" in verband met de uitvoering van die wet en de uitvoeringsbesluiten ervan te onderzoeken en er het passende gevolg aan te geven. In artikel 27, eerste lid, van het ontwerp, kan aan de Controledienst bijgevolg enkel de bevoegdheid worden verleend om zich uit te spreken over "klachten" in verband met de ontvankelijkheid van de ingediende kandidaturen. De tweede zin van artikel 27, eerste lid, maakt trouwens niet van "geschillen" melding, maar wel van "klachten".(5) De terminologie die wordt gebruikt zou dus meer uniform en in overeenstemming met artikel 52, eerste lid, 10°, van de wet van 6 augustus 1990 moeten worden gemaakt.
Voorts wordt in artikel 27, derde lid, van het ontwerp, bepaald dat de Controledienst het recht voorbehoudt de betrokken partijen "op te roepen om ze te horen in hun verdedigingsmiddelen". Hieruit lijkt te moeten worden afgeleid dat de stellers van het ontwerp ervan uitgaan dat het de Controledienst is die er vrij over oordeelt of partijen zullen worden gehoord of niet. In dat verband valt evenwel op te merken dat de hoorplicht is uitgegroeid tot een beginsel van behoorlijk bestuur waarop iedere partij zich kan beroepen wanneer het bestuur ten aanzien van die partij een maatregel overweegt die de belangen van de betrokken partij ernstig kan aantasten. Het is dan ook zeer de vraag of het bepaalde in artikel 27, derde lid, van het ontwerp, daaraan kan beantwoorden.
Tot slot wordt in artikel 27, vierde lid, van het ontwerp bepaald dat, "[v]oor de betwistingen met betrekking tot de andere aangelegenheden bedoeld door dit besluit de rechtbanken van eerste aanleg bevoegd [zijn]". Afgezien van de vaststelling dat de algemene omschrijving van "de andere aangelegenheden bedoeld door dit besluit" onvoldoende duidelijk en te weinig afgebakend is en bovendien de vraag doet rijzen hoe die bevoegdheidstoewijzing aan de rechtbank van eerste aanleg zich precies verhoudt tot de rechtsprekende bevoegdheden zoals die met betrekking tot de betrokken materie reeds voortvloeien uit andere bepalingen, moet erop worden gewezen dat het bepalen van de bevoegdheden van de rechtbanken krachtens artikel 146 van de Grondwet zaak van de wetgever is en dat het niet aan de Koning toekomt om op dat vlak de aan de wetgever voorbehouden bevoegdheid te betreden, zelfs niet om door de wetgever vastgestelde regels te bevestigen, laat staan om een wettelijke bevoegdheidsregeling aan te vullen.(6) Het staat evenmin aan de Koning om in te werken op mogelijke gevolgen van rechterlijke beslissingen door, zoals in artikel 27, vierde lid, van het ontwerp, te bepalen dat, ongeacht de betrokken betwistingen, de betrokken bestuursorganen van de maatschappij van onderlinge bijstand "verondersteld [worden] rechtsgeldig te zijn samengesteld tijdens de afhandeling ervan".
Uit wat voorafgaat volgt dat artikel 27, vierde lid, uit het ontwerp moet worden weggelaten en dat, indien de overige leden van artikel 27 zouden worden behouden,(7) deze het voorwerp dienen uit te maken van een grondige herziening.
Artikel 29 18. In artikel 29, tweede lid, van het ontwerp, wordt in een complexe afwijkingsregeling voorzien, wat de inwerkingtreding van de erin beoogde artikelen betreft. Zo worden in artikel 29, tweede lid, 2°, een aantal bepalingen opgesomd die, in afwijking van artikel 29, eerste lid, slechts in werking treden "voor de verkiezing met betrekking tot de betrokken mandaten met het oog op de hernieuwing, in 2022 en in volgende jaren, van de samenstelling van de algemene vergadering van de maatschappij van onderlinge bijstand en van de raad van bestuur van deze entiteit".
Het lijkt in artikel 29, tweede lid, 2°, te gaan om bepalingen betreffende de verkiezing en de samenstelling van de organen van de maatschappijen van onderlinge bijstand. De vraag rijst evenwel of wel degelijk alle relevante bepalingen in de betrokken opsomming worden opgenomen. Nu wordt de afwijkende regeling overeenkomstig artikel 29, tweede lid, 2°, immers beperkt tot de artikelen 4, 6, 16, 17 en 25 van het ontwerp. Dergelijke selectie van artikelen mag uiteraard niet de goede werkbaarheid van de regeling van inwerkingtreding in de weg staan. Wat dat betreft kan men zich afvragen of de stellers van het ontwerp er niet beter aan zouden doen om alle bepalingen met betrekking tot de verkiezing en samenstelling van de organen die zijn opgenomen in hoofdstuk III van het ontwerp, op het beoogde latere tijdstip in werking te laten treden. Het tijdstip van de inwerkingtreding van de opheffing van het in artikel 28 bedoelde koninklijk besluit van 26 augustus 2010 zou in het licht hiervan dan moeten worden aangepast.
DE GRIFFIER Greet VERBERCKMOES DE VOORZITTER Marnix VAN DAMME _______ Nota's (1) Koninklijk besluit van 26 augustus 2010 `tot uitvoering van artikelen 2, § 3, tweede lid, 14, § 3, en 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, wat de maatschappijen van onderlinge bijstand betreft bedoeld in artikel 70, §§ 6 en 8, van dezelfde wet'.(2) In artikel 70, § 9, van de wet van de wet van 6 augustus 1990 worden de bepalingen van de wet opgesomd -waaronder de artikelen 2, § 3, tweede lid, 14, § 3, en 19, derde en vierde lid - die, al dan niet onder bepaalde voorwaarden, van toepassing zijn op de maatschappijen van onderlinge bijstand bedoeld in artikel 70, § 6, van de wet.(3) In artikel 20 van de wet van 6 augustus 1990 wordt weliswaar melding gemaakt van het vereiste inzake "goed zedelijk gedrag", maar dat vereiste heeft uitsluitend betrekking op het lidmaatschap van de raad van bestuur van een ziekenfonds en van een landsbond, niet van de algemene vergadering, waar het in artikel 6, 2°, van het ontwerp over gaat. (4) Zie Principe 3.5 van de `Belgische corporate governance code', opgenomen als bijlage bij het koninklijk besluit van 12 mei 2019 `houdende aanduiding van de na te leven code inzake deugdelijk bestuur door genoteerde vennootschappen', B.S. 17 mei 2019. (5) De gemachtigde bevestigde dat "[d]e betwisting van de onontvankelijkheid van een kandidatuur wordt beschouwd als een klacht ingediend bij de Controledienst in de zin van artikel 52, eerste lid, 10° ".(6) De gemachtigde deelde wat dat betreft het volgende mee: "Ik denk dat de huidige bewoording van artikel 580, 6°, d) van het Gerechtelijk Wetboek te algemeen is om de betwistingen te voorzien die bijvoorbeeld de uitslag van de verkiezingen betreffen.Dit artikel bedoelt de betwistingen aangaande de voordelen van de `diensten' die erin bedoeld worden (de gekregen tussenkomst is verkeerd, betwisting door een lid van een vraag tot terugvordering van het ziekenfonds, ...)". (7) Volgens de gemachtigde wordt overwogen om artikel 27 in zijn geheel weg te laten uit het ontwerp. 7 JULI 2021. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikelen 2, § 3, tweede lid, 14, § 3, en 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, wat de maatschappij van onderlinge bijstand betreft bedoeld in artikel 70, § 6, van dezelfde wet FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 108 van de Grondwet;
Gelet op de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, artikelen 2, § 3, tweede lid, gewijzigd bij de wet van 20 juli 1991, 14, § 3, 19, derde en vierde lid, 52, eerste lid, 2° en 10°, en 70, § 9, ingevoegd bij de wet van 26 april 2010 en gewijzigd bij de wet van 17 juli 2015;
Gelet op artikel 48 van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op verzekerings- of herverzekeringsondernemingen;
Gelet op het koninklijk besluit van 26 augustus 2010 tot uitvoering van artikelen 2, § 3, tweede lid, 14, § 3, en 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, wat de maatschappijen van onderlinge bijstand betreft bedoeld in artikel 70, §§ 6 en 8, van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 mei 2018;
Gelet op het voorstel van de Raad van de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, gedaan op 12 december 2019 en op 30 januari, 20 februari, 5 mei, 25 juni en 25 september 2020;
Gelet op het advies van het Technisch Comité ingesteld bij de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, gegeven op 11 juni en 10 december 2020;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 24 januari 2021;
Gelet op het advies 68.911/1 van de Raad van State, gegeven op 26 maart 2021 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Sociale Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Hoofdstuk I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit koninklijk besluit wordt begrepen onder: 1° "de wet van 6 augustus 1990": de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen;2° "de wet van 14 juli 1994": de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;3° "de wet van 13 maart 2016": de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op verzekerings- of herverzekeringsondernemingen;4° "het koninklijk besluit van 7 maart 1991": het koninklijk besluit van 7 maart 1991 tot uitvoering van artikel 2, §§ 2 en 3, artikel 14, § 3, en artikel 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen;5° "de Controledienst": de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, bedoeld in artikel 49, § 1, van de wet van 6 augustus 1990;6° "gerechtigde": de gerechtigde van de geneeskundige verstrekkingen bedoeld in artikel 2, k), van de wet van 14 juli 1994;7° "persoon ten laste": de persoon bedoeld in artikel 2, § 3, tweede streepje, van de wet van 6 augustus 1990;8° ° "maatschappij van onderlinge bijstand": de maatschappij van onderlinge bijstand bedoeld in artikel 70, § 6, van de wet van 6 augustus 1990. Hoofdstuk II. - Leden van de maatschappij van onderlinge bijstand
Art. 2.Onder "lid van de maatschappij van onderlinge bijstand", moet verstaan worden: 1° de persoon die lid is, in de zin van artikel 2, 1° of 2°, van het koninklijk besluit van 7 maart 1991, van een ziekenfonds dat een afdeling uitmaakt van deze maatschappij van onderlinge bijstand, of die een persoon ten laste van een dergelijk lid is en die, met inachtneming van de van toepassing zijnde wettelijke, reglementaire en statutaire bepalingen, verzekerd is door deze maatschappij van onderlinge bijstand;2° de persoon die niet bedoeld is onder 1° en die, met inachtneming van de van de toepassing zijnde wettelijke, reglementaire en statutaire bepalingen, verzekerd is door deze maatschappij van onderlinge bijstand. Een lid, in de zin van artikel 2, 3°, van het koninklijk besluit van 7 maart 1991, van een ziekenfonds dat een afdeling uitmaakt van deze maatschappij van onderlinge bijstand, kan slechts lid worden of opnieuw worden van deze maatschappij van onderlinge bijstand, indien het in regel is met de bijdragen sinds de aanvang van de periode bedoeld in artikel 2quater, derde lid, van het koninklijk besluit van 7 maart 1991 voor de diensten die erin bedoeld worden.
Bij vertraging van 6 maanden in de betaling van deze bijdragen sinds de aanvang van de periode bedoeld in artikel 2quater, derde lid, van het koninklijk besluit van 7 maart 1991 voor de diensten die erin bedoeld worden, verliest deze persoon haar hoedanigheid van lid van de maatschappij van onderlinge bijstand.
Deze periode van 6 maanden wordt opgeschort: 1° gedurende de periode tijdens dewelke het lid, van wie de mogelijkheid om een voordeel van deze diensten te genieten, is opgeheven en dat begonnen is met de betaling van de bijdragen voor een daaropvolgende periode, door de wet verhinderd is te betalen omdat hij zich in een toestand van collectieve schuldregeling of van faillissement bevindt;2° gedurende de periode tijdens dewelke het lid, van wie de mogelijkheid om een voordeel van deze diensten te genieten, is opgeheven en dat begonnen is met de betaling van de bijdragen voor een daaropvolgende periode, de hoedanigheid van gerechtigde heeft verloren en persoon ten laste is van een gerechtigde die niet in regel is met de betaling van de bijdragen voor de diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990. Het tweede lid en het derde lid zijn eveneens van toepassing op de persoon ten laste van een dergelijk lid.
Wanneer de persoon ten laste van een gerechtigde bedoeld in artikel 2, 3°, van het koninklijk besluit van 7 maart 1991, van een ziekenfonds dat een afdeling uitmaakt van deze maatschappij van onderlinge bijstand, zelf voor de eerste maal gerechtigde wordt, wordt deze persoon op het ogenblik van zijn aansluiting als gerechtigde, beschouwd als een lid bedoeld door artikel 2, eerste lid, van de maatschappij van onderlinge bijstand indien hij, met inachtneming van de van de toepassing zijnde wettelijke, reglementaire en statutaire bepalingen, verzekerd is door de maatschappij van onderlinge bijstand.
Art. 3.Het aantal leden in de zin van artikel 2, op 30 juni van een bepaald jaar, moet uiterlijk op 31 augustus van dit jaar aan de Controledienst overgezonden worden.
Hoofdstuk III. - Bestuursorganen van de maatschappij van onderlinge bijstand Afdeling 1. - Algemene vergadering
Onderafdeling 1. - Het aantal vertegenwoordigers van de maatschappij van onderlinge bijstand in de algemene vergadering
Art. 4.Het aantal vertegenwoordigers wordt als volgt vastgesteld: 1° als de maatschappij van onderlinge bijstand minder dan 75.000 leden telt in de zin van artikel 2: één vertegenwoordiger per volle schijf van 1.000 van deze leden met een minimum van 15 vertegenwoordigers; 2° als de maatschappij van onderlinge bijstand tussen 75.000 en 505.000 leden telt in de zin van artikel 2: 75 vertegenwoordigers voor de eerste schijf van 75.000 van deze leden en één vertegenwoordiger per volle schijf van 10.000 van deze leden boven het ledental van 75.000; 3° als de maatschappij van onderlinge bijstand minstens 505.000 leden telt in de zin van artikel 2: 118 vertegenwoordigers vermeerderd met minstens één vertegenwoordiger per volle schijf van 20.000 van deze leden boven het ledental van 505.000, met een maximum van 250 vertegenwoordigers.
De statuten kunnen evenwel een lager aantal vertegenwoordigers voorzien dan dat voorzien in het eerste lid, zonder evenwel afbreuk te doen aan het minimumaantal van 15 vertegenwoordigers.
Art. 5.De leden die in overweging genomen worden om het aantal vertegenwoordigers te bepalen binnen de algemene vergadering van de maatschappij van onderlinge bijstand, zijn de leden van de maatschappij van onderlinge bijstand in de zin van artikel 2 op 30 juni van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de verkiezing van de algemene vergadering zal plaatsvinden.
Onderafdeling 2. - De verkiesbaarheidsvoorwaarden
Art. 6.Om verkozen te kunnen worden als vertegenwoordiger en om vertegenwoordiger te kunnen blijven in de algemene vergadering van de maatschappij van onderlinge bijstand: 1° moet men lid zijn van de maatschappij van onderlinge bijstand in de zin van artikel 2;2° moet men meerderjarig of ontvoogd zijn;3° moet men in regel zijn met de premies bij de maatschappij van onderlinge bijstand;4° moet men voldoen aan de voorwaarde geen deel uit te maken van het personeel van de maatschappij van onderlinge bijstand of nooit ontslagen te zijn geweest als personeelslid van de maatschappij van onderlinge bijstand wegens ernstige tekortkoming of wegens een andere reden bedoeld door de statuten;5° moet men voldoen aan de eventuele andere bijkomende voorwaarden die in de statuten opgenomen worden.Deze voorwaarden mogen evenwel niet van aard zijn dat ze qua verkiesbaarheid of onverenigbaarheid op een onwettelijke of buitensporige wijze het recht van een lid beperken om zich kandidaat te stellen of om verkozen te worden of discretionaire macht aan de voorzitter zouden verlenen voor wat betreft de aanvaarding van de kandidaturen.
Onderafdeling 3. - De diverse procedurestappen van de verkiezingsprocedure en de na te leven termijnen
Art. 7.Een bijlage is gevoegd bij dit besluit. Deze bijlage vermeldt de diverse procedurestappen van de verkiezingsprocedure en de na te leven termijnen dienaangaande.
Onderafdeling 4. - De stemming
Art. 8.De statuten van de maatschappij van onderlinge bijstand verduidelijken de praktische modaliteiten volgens dewelke de stemming gebeurt.
De stemgerechtigde kan een volmacht geven aan een andere stemgerechtigde om over te gaan tot stemming.
De stemming kan gebeuren per kiesomschrijving. Deze kiesomschrijvingen komen in voorkomend geval overeen met de afdelingen van de maatschappij van onderlinge bijstand.
De stemming kan elektronisch gebeuren ter plaatse of op afstand voor zover tegemoetgekomen wordt aan de door de Controledienst vastgestelde voorwaarden.
Art. 9.De stemming is geheim.
De vertegenwoordigers worden gekozen in volgorde van het aantal bekomen stemmen.
Bij gelijkheid van stemmen voor meerdere kandidaten voor het laatste toe te kennen mandaat, wordt het mandaat toegekend volgens de in de statuten voorziene regeling.
Art. 10.Indien de statuten niet in kiesomschrijvingen voorzien voor de stemming: 1° wordt er overgegaan tot een stemming wanneer het aantal kandidaten groter is dan het aantal toe te kennen effectieve mandaten;2° worden de kandidaten die aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden voldoen automatisch verkozen wanneer het aantal kandidaten gelijk is aan of kleiner is dan het aantal toe te kennen effectieve mandaten.
Art. 11.Indien de statuten wel in kiesomschrijvingen voorzien voor de stemming: 1° wordt er overgegaan tot een stemming in een kiesomschrijving wanneer het aantal kandidaten voor deze kiesomschrijving groter is dan het aantal toe te kennen effectieve mandaten voor deze kiesomschrijving;2° worden de kandidaten in een kiesomschrijving die aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden voldoen automatisch verkozen wanneer het aantal kandidaten voor deze kiesomschrijving gelijk is aan of kleiner is dan het aantal toe te kennen effectieve mandaten voor deze kiesomschrijving.
Art. 12.Indien het aantal mandaten, zoals vereist door artikel 4 niet of niet meer bereikt wordt en er geen plaatsvervangers zijn of geen plaatsvervangers meer zijn, wordt de algemene vergadering toch geacht rechtsgeldig te zijn samengesteld tot de volgende mutualistische verkiezingen.
Onderafdeling 5. - De verkiezing van plaatsvervangers
Art. 13.Wanneer er in toepassing van artikel 10 1°, of van artikel 11, 1°, wordt overgegaan tot een stemming worden de kandidaten die aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden voldoen en die niet als effectieve afgevaardigde worden verkozen, als plaatsvervanger verkozen.
De lijst van de plaatsvervangers wordt opgesteld in functie van het aantal stemmen dat deze personen hebben behaald bij de mutualistische verkiezingen.
De statuten van de maatschappij van onderlinge bijstand bepalen onder welke voorwaarden zij effectieve vertegenwoordigers die niet meer zetelen kunnen vervangen.
Onderafdeling 6. - De andere personen die de vergaderingen van de algemene vergadering kunnen bijwonen
Art. 14.De algemene vergadering van de maatschappij van onderlinge bijstand kan maximaal vijf raadgevers aanduiden. Zij hebben raadgevende stem.
Art. 15.De personen die in de maatschappij van onderlinge bijstand hetzij belast zijn met de globale verantwoordelijkheid voor het dagelijks bestuur hetzij een andere leidinggevende functie of een directiefunctie uitoefenen, kunnen de vergaderingen van de algemene vergadering met raadgevende stem bijwonen. Afdeling 2. - De raad van bestuur
Onderafdeling 1. - Het aantal bestuurders
Art. 16.De raad van bestuur van de maatschappij van onderlinge bijstand is samengesteld uit minimaal tien bestuurders en ten hoogste een aantal bestuurders dat de helft van het aantal leden van de algemene vergadering van deze maatschappij van onderlinge bijstand niet mag overtreffen.
De bestuurders bedoeld in het artikel 17 worden in het vorige lid niet meegeteld.
Wanneer een ziekenfonds dat een afdeling uitmaakt van de maatschappij van onderlinge bijstand overgenomen wordt door een ander aangesloten ziekenfonds dat er eveneens een afdeling van uitmaakt in het kader van een fusie die in werking treedt op 1 januari van het jaar waarin de verkiezing van de algemene vergadering van de maatschappij van onderlinge bijstand zal plaatsvinden, worden de personen die aangesloten zijn bij het ziekenfonds dat overgenomen wordt, beschouwd als personen aangesloten bij het overnemende ziekenfonds op 30 juni van het voorafgaande jaar voor de bepaling van het aantal vertegenwoordigers van dit ziekenfonds binnen de raad van bestuur van de maatschappij van onderlinge bijstand.
De raad van bestuur van een maatschappij van onderlinge bijstand kan eveneens bestuurders tellen die de ziekenfondsen die er afdelingen van uitmaken niet vertegenwoordigen. Dit aantal bestuurders mag niet groter zijn dan 25 % van het totaal aantal bestuurders.
Onderafdeling 2. - Onafhankelijk bestuurder
Art. 17.§ 1. Indien de maatschappij van onderlinge bijstand niet vrijgesteld is van de verplichting, voorzien in artikel 48 van de wet van 13 maart 2016, om een auditcomité op te richten, moet de raad van bestuur samengesteld zijn uit een aantal onafhankelijke bestuurders in de zin van deze wet dat toelaat dat het auditcomité voor de meerderheid samengesteld is uit onafhankelijke bestuurders. § 2. Zelfs als de maatschappij van onderlinge bijstand is vrijgesteld van de verplichting voorzien in § 1, kan de raad van bestuur van een maatschappij van onderlinge bijstand een of meerdere onafhankelijke bestuurders tellen.
Onder "onafhankelijk bestuurder" in de zin van het eerste lid moet worden verstaan, een bestuurder die bevoegd is in het domein van de gezondheid en/of op financieel en/of actuarieel vlak en die aan de volgende voorwaarden voldoet: 1. geen personeelslid zijn van de maatschappij van onderlinge bijstand of van een ziekenfonds dat een afdeling uitmaakt van deze maatschappij van onderlinge bijstand;2. geen mandaat uitoefenen als lid van de algemene vergadering van de maatschappij van onderlinge bijstand of van de algemene vergadering van een ziekenfonds dat een afdeling uitmaakt van deze maatschappij van onderlinge bijstand;3. geen mandaat uitoefenen als bestuurder in een medisch-sociale instelling bedoeld in artikel 20, § 3, van de wet van 6 augustus 1990 of in een rechtspersoon of natuurlijke persoon waarmee een entiteit bedoeld onder 1° samenwerkt in toepassing van artikel 43 van deze wet en geen mandaat van onafhankelijk bestuurder in de zin van de wet van 13 maart 2016 uitoefenen in een andere verzekeringsmaatschappij van onderlinge bijstand bedoeld in artikel 43bis, § 5, of in artikel 70, § 7, van de wet van 6 augustus 1990;4. niet in een hieronder vermelde situatie van belangenconflict zijn: a) een belangrijk voordeel van vermogensrechtelijke aard ontvangen hebben van een entiteit, een rechtspersoon of een natuurlijke persoon bedoeld onder 1° tot en met 3° ;b) een significante zakelijke relatie, in de zin van artikel 15, 94°, van de wet van 13 maart 2016, hebben of hebben gehad met een entiteit, een rechtspersoon of een natuurlijke persoon bedoeld onder 1° tot en met 3° ;c) echtgenoot, wettelijk samenwonende partner of bloed- of aanverwant tot de tweede graad zijn van een persoon die zich in een toestand bedoeld onder a) of b) bevindt. § 3. Om onafhankelijk bestuurder in een maatschappij van onderlinge bijstand te kunnen blijven, moet men blijven voldoen aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden. § 4. Het mandaat van een onafhankelijk bestuurder kan hernieuwd worden naar aanleiding van de volgende mutualistische verkiezingen.
Onderafdeling 3. - De kandidaturen
Art. 18.Onverminderd het recht van de leden van de algemene vergadering van de maatschappij van onderlinge bijstand om zich kandidaat te stellen voor een ander mandaat dan een mandaat van onafhankelijke bestuurder, hetzij spontaan hetzij ingevolge een eventuele oproep tot de kandidaten door de maatschappij van onderlinge bijstand zelf, kan de raad van bestuur van de maatschappij van onderlinge bijstand kandidaten voorstellen aan de algemene vergadering.
Alle kandidaten worden op dezelfde verkiezingslijst opgenomen.
Bovendien kunnen er ook, wat het mandaat van onafhankelijke bestuurder betreft, spontane kandidaturen worden aanvaard, alsook kandidaturen ingediend ingevolge een advertentie door de maatschappij van onderlinge bijstand.
Onderafdeling 4. - De verkiezing
Art. 19.De raad van bestuur van de maatschappij van onderlinge bijstand wordt verkozen door de algemene vergadering van de maatschappij van onderlinge bijstand onder de bij artikel 18 van de wet van 6 augustus 1990 voorziene voorwaarden, zoals van toepassing verklaard op de maatschappij van onderlinge bijstand door artikel 70, § 9, van de wet van 6 augustus 1990, na kennisname van de motivatie die deze kandidatuur desgevallend vergezelt.
De statuten van de maatschappij van onderlinge bijstand verduidelijken de praktische modaliteiten met betrekking tot het neerleggen van de kandidaturen, de controle van hun ontvankelijkheid en de volgorde van de kandidaten op de stemlijsten.
Er wordt overgegaan tot verkiezing van de onafhankelijke bestuurders op grond van een lijst van al de kandidaten die aan de voorwaarden voldoen om in deze hoedanigheid verkozen te worden, vooraleer over te gaan tot de verkiezing van de andere bestuurders.
Art. 20.De lijst van alle kandidaten die volgens de voorzitter aan de voorwaarden voldoen om in deze hoedanigheid van bestuurder verkozen te worden moet zo spoedig mogelijk aan de Controledienst overgemaakt worden. Hetzelfde geldt voor de lijst van alle kandidaten die volgens de voorzitter aan de voorwaarden voldoen om in deze hoedanigheid van onafhankelijke bestuurder verkozen te worden.
De Controledienst beschikt over een termijn van drie maanden om zich uit te spreken over de vraag of de betrokken kandidaten volgens hem beschikken over de voor de uitoefening van deze functie vereiste professionele betrouwbaarheid en passende deskundigheid bedoeld in de wet van 13 maart 2016. Deze termijn begint te lopen vanaf het ogenblik dat de Controledienst over alle nodige documenten en informatie beschikt die ook voorzien worden voor de bestuurders van de verzekeringsondernemingen die niet onder de controle van de Controledienst vallen.
Art. 21.De stemming is geheim.
De stemming kan gebeuren per kiesomschrijving.
De stemming kan elektronisch gebeuren ter plaatse of op afstand voor zover tegemoetgekomen wordt aan de door de Controledienst vastgestelde voorwaarden.
De bestuurders worden verkozen in volgorde van het aantal bekomen stemmen en rekening houdend met artikel 20, §§ 1, en 2, van de wet van 6 augustus 1990 en met artikel 25 van dit besluit.
Bij gelijkheid van stemmen voor meerdere kandidaten voor het laatste toe te kennen mandaat, wordt het mandaat toegekend volgens de in de statuten voorziene regeling.
Onderafdeling 5. - De verkiezing van plaatsvervangende bestuurders
Art. 22.Er kunnen plaatsvervangende bestuurders verkozen worden onder dezelfde voorwaarden.
De statuten van de maatschappij van onderlinge bijstand bepalen de verkiezingsmodaliteiten voor de plaatsvervangende bestuurders, alsook onder welke voorwaarden zij effectieve bestuurders kunnen vervangen.
Onderafdeling 6. - De coöptatie van bestuurders
Art. 23.Wanneer de plaats van een bestuurder openvalt vóór het einde van zijn mandaat, kan de raad van bestuur, indien de statuten in deze mogelijkheid voorzien, een nieuwe bestuurder coöpteren, die aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden en hetzelfde profiel voldoet en rekening houdend met artikel 20, §§ 1 en 2, van de wet van 6 augustus 1990 en met artikel 25 van dit besluit. De statuten bepalen de modaliteiten van een dergelijke coöptatie.
Onder "profiel" moet worden verstaan: 1° het feit, naargelang het geval, onder artikel 16, eerste lid, of artikel 16, vierde lid, of artikel 17, § 1, of artikel 17, § 2, tweede lid, te vallen;2° voor de bestuurders bedoeld in artikel 16, eerste lid, het feit hetzelfde ziekenfonds te vertegenwoordigen als de vervangen bestuurder;3° als de statuten die vereiste voorzien, het feit over gelijkaardige competenties te beschikken als die waarover de te vervangen bestuurder beschikte. In een geval bedoeld in het eerste lid, moet de eerstvolgende algemene vergadering overgaan tot de verkiezing van de bestuurder die het mandaat van de vorige bestuurder zal volbrengen.
Indien een andere bestuurder dan de gecoöpteerde bestuurder verkozen wordt, eindigt het mandaat van de gecoöpteerde bestuurder na afloop van de algemene vergadering.
Onderafdeling 7. - De andere personen die de vergaderingen van de raad van bestuur kunnen bijwonen
Art. 24.De raad van bestuur van de maatschappij van onderlinge bijstand kan ten hoogste vijf raadgevers aanduiden. Deze raadgevers kunnen met raadgevende stem, de vergaderingen van de raad van bestuur bijwonen.
De personen die in de maatschappij van onderlinge bijstand hetzij belast zijn met de globale verantwoordelijkheid voor het dagelijks bestuur hetzij een andere leidinggevende functie of een directiefunctie uitoefenen, kunnen de vergaderingen van de raad van bestuur met raadgevende stem bijwonen.
Onderafdeling 8. - Het maximumaantal mandaten dat toegekend kan worden aan personen van hetzelfde geslacht
Art. 25.De statuten van de maatschappij van onderlinge bijstand bepalen het maximumaantal mandaten dat toegekend kan worden aan personen van hetzelfde geslacht. De statuten mogen evenwel niet voorzien dat meer dan 75 % van de mandaten mogen toegekend worden aan personen van eenzelfde geslacht.
Hoofdstuk IV. - Slotbepalingen Afdeling 1. - Het overmaken van documenten aan de Controledienst
Art. 26.Om de Controledienst de mogelijkheid te bieden de hem bij artikel 52, eerste lid, 2°, van de wet van 6 augustus 1990 toegewezen opdracht te vervullen, zendt de maatschappij van onderlinge bijstand hem tegelijk: 1° de publicaties, adviezen, brieven en omzendbrieven toe die zij aan haar leden toestuurt;2° de eventuele advertenties met betrekking tot toe te kennen mandaten;3° de eventuele brochures die zij ter beschikking stelt voor haar leden die vermeldingen bevatten met betrekking tot de betrokken verkiezingen, tot de indiening van de kandidaturen, tot de ontvankelijke kandidaturen, tot de datum van de stemming en tot het resultaat van de stemming. Bovendien verwittigt ze onmiddellijk de Controledienst van elke publicatie op haar website met betrekking tot aangelegenheden bedoeld door dit besluit. Afdeling 2. - De klachten met betrekking tot aangelegenheden bedoeld
door dit besluit
Art. 27.Overeenkomstig artikel 52, eerste lid, 10°, van de wet van 6 augustus 1990, kan iedere klacht in verband met de toepassing van dit besluit worden voorgelegd aan de Controledienst.
De klachten moeten, bij aangetekend schrijven, gericht worden aan de Controledienst binnen de tien werkdagen volgend op de datum van, naargelang het geval, de betwiste beslissing, het betwiste verloop van de verkiezingen of de bekendmaking van het betwiste resultaat van de verkiezingen.
De Controledienst beschikt over dertig kalenderdagen om kennisgeving te doen van zijn beslissing aan de betrokken partijen.
Hij behoudt zich het recht voor deze partijen op te roepen om ze te horen in hun verdedigingsmiddelen.
De betrokken partijen kunnen eveneens vragen om door de Controledienst te worden gehoord.
Hoofdstuk V. - Inwerkingtreding
Art. 28.Het Koninklijk besluit van 26 augustus 2010 tot uitvoering van artikelen 2, § 3, tweede lid, 14, § 3, en 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, wat de maatschappijen van onderlinge bijstand betreft bedoeld in artikel 70, §§ 6 en 8, van dezelfde wet, gewijzigd door het koninklijk besluit van 8 mei 2018, wordt opgeheven.
Art. 29.Dit besluit treedt in werking op 1 september 2021.
In afwijking van het eerste lid: 1° treedt artikel 3 in werking op 30 juni 2021;2° treedt Hoofdstuk III slechts in werking voor de verkiezing met betrekking tot de betrokken mandaten met het oog op de hernieuwing, in 2022 en in volgende jaren, van de samenstelling van de algemene vergadering van de maatschappij van onderlinge bijstand en van de raad van bestuur van deze entiteit;3° treedt artikel 28: 1° in werking op 30 juni 2021, wat betreft artikel 3 van voornoemd koninklijk besluit van 26 augustus 2010;2° wat betreft artikelen 4 tot en met 21, van voornoemd koninklijk besluit van 26 augustus 2010, slechts in werking voor de verkiezing met betrekking tot de betrokken mandaten met het oog op de hernieuwing, in 2022 en in volgende jaren, van de samenstelling van de algemene vergadering van de maatschappijen van onderlinge bijstand en van de raad van bestuur van deze entiteiten.
Art. 30.De Minister bevoegd voor Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel 7 juli 2021.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld