gepubliceerd op 21 januari 1998
Koninklijk besluit houdende organisatie van het administratief en financieel beheer van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie als staatsdienst met afzonderlijk beheer
7 JANUARI 1998. Koninklijk besluit houdende organisatie van het administratief en financieel beheer van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie als staatsdienst met afzonderlijk beheer
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, inzonderheid op artikel 140;
Gelet op de wet van 15 december 1997 waarbij het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie opgericht wordt als staatsdienst met afzonderlijk beheer, inzonderheid op artikel 2;
Gelet op het koninklijk besluit van 16 november 1994 betreffende de administratieve en begrotingscontrole;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 18 juni 1997;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 31 december 1997;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 31 december 1997;
Gelet op de hoogdringendheid gemotiveerd door de noodzaak dat de staatsdienst met afzonderlijk beheer zo snel mogelijk in 1998 operationeel is aangezien de begrotingswet de kredieten van het Instituut vanaf dat jaar aan de staatsdienst ter beschikking stelt;
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën, van Onze Minister van Begroting en van Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I - Beheer en Beheerscommissie
Artikel 1.Het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie hierna genoemd "de dienst" staat onder het gezag van de Minister van Justitie.
Art. 2.Het beheer van de dienst, met uitzondering van het beheer van het personeel ten laste van de algemene uitgavenbegroting wordt opgedragen aan een commissie die bestaat uit : 1° het inrichtingshoofd van de dienst dat de commissie voorzit;2° de Directeur-generaal van het Bestuur Strafwetgeving en Rechten van de Mens van het Ministerie van Justitie;3° de Adviseur-generaal voor het Strafrechtelijk Beleid;4° de Departementshoofden van de dienst;5° drie leden aangewezen door de Minister van Justitie; De mandaten van de in 5° genoemde leden worden verleend voor een termijn van drie jaar en zijn hernieuwbaar; hij die aangesteld wordt om een lid gedurende de uitoefening van het mandaat te vervangen, voleindigt het onderbroken mandaat.
Het mandaat van de in 5° genoemde leden neemt een einde wanneer zij op pensioen worden gesteld.
Art. 3.De Voorzitter duidt een secretaris aan onder de personeelsleden van de dienst.
De secretaris is niet stemgerechtigd.
Art. 4.Op vraag van één van de leden van de Commissie kan de voorzitter andere personen uitnodigen op de bijeenkomsten van de Beheerscommissie, teneinde advies uit te brengen omtrent één van de agendapunten.
Zij hebben geen stemrecht.
De Inspecteur van Financiën bij het Ministerie van Justitie mag iedere commissievergadering bijwonen. Hij heeft een adviserende stem.
Art. 5.De Commissie bepaalt het huishoudelijk reglement dat wordt onderworpen aan de goedkeuring van de Minister van Justitie.
Art. 6.De leden van de Commissie nemen hun ambt gratis waar.
De leden voor wie het bijwonen van de vergaderingen van de commissie reis-en verblijfskosten meebrengt, wordt een vergoeding toegekend, berekend volgens het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfskosten toegekend aan de leden van het personeel der ministeries en het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten. Voor de toepassing van deze bepalingen worden zij gelijkgesteld met de ambtenaren van rang 15.
Art. 7.De Beheerscommissie is belast met : 1° het jaarlijks opmaken van het begrotingsontwerp van de dienst, conform de algemene begrotingsinstructies;2° het opstellen van het jaarlijks investeringsprogramma;3° het aanwerven binnen de perken van de beschikbare geldmiddelen en losstaand van het personeel ten laste van de algemene uitgavenbegroting, van het vereiste contractuele personeel voor de uitvoering van specifieke taken van de dienst;4° de goedkeuring vóór 31 januari van het volgend jaar van de staten van ontvangsten en uitgaven, de beheersrekeningen en de vermogensrekeningen van het afgelopen dienstjaar;5° het jaarlijks opmaken vóór 31 januari van een activiteitenverslag, alsook een overzicht van de giften van louter roerende aard ontvangen tijdens het afgelopen dienstjaar;6° de goedkeuring van voorstellen voor opdrachten voor werken, levering van goederen en diensten. HOOFDSTUK II - Begroting
Art. 8.De begroting bevat alle ontvangsten en alle uitgaven. Het begrotingsjaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december van hetzelfde jaar.
Art. 9.De ontvangsten omvatten : 1° de dotaties ingeschreven op de algemene uitgavenbegroting;2° de subsidies die worden toegekend door de overheid;3° de bedragen afkomstig uit de verkoop van materiële of intellectuele goederen;4° giften en legaten.
Art. 10.Tenzij andersluidende bepaling in onderhavig besluit, zijn de bepalingen van de rijkscomptabiliteit van toepassing op de dienst.
Art. 11.De begroting wordt onderverdeeld als volgt : Saldo op 1 januari : Ontvangsten : - ontvangsten afkomstig van de staatsbegroting; - ontvangsten uit diensten verstrekt aan derden; - ontvangsten voor orde;
Uitgaven : - werkings- en investeringskosten; - uitgaven voor orde.
Saldo op 31 december : De verrichtingen worden opgesplitst volgens de economische classificatie.
De uitgaven mogen de beschikbare geldmiddelen en de limitatieve kredieten niet overschrijden.
Art. 12.Het begrotingsontwerp wordt ieder jaar door de Minister van Justitie vóór 1 mei voorafgaand aan het begrotingsjaar en uiterlijk tegelijk met het begrotingsontwerp van het Ministerie van Justitie aan de Minister van Begroting toegezonden.
Art. 13.Het begrotingsontwerp van de dienst wordt toegevoegd aan het ontwerp van algemene uitgavenbegroting.
De begroting van de dienst wordt door de Kamer van volksvertegenwoordigers goedgekeurd. De goedkeuring wordt verkregen door de aanneming van de betrokken bepalingen in de wet houdende de algemene uitgavenbegroting.
Als die goedkeuring vóór de aanvang van het begrotingsjaar niet is geschied, mogen dezelfde verrichtingen als die welke in de vorige begroting zijn toegestaan, uitgevoerd worden vanaf 1 januari. HOOFDSTUK III - Uitvoering van de begroting
Art. 14.Op het einde van ieder jaar worden een beheersrekening, een rekening van uitvoering van de begroting en een staat van activa en passiva opgesteld. Uiterlijk op 31 maart na het jaar waarop ze betrekking hebben, worden deze rekeningen door de Minister van Justitie aan de Minister van Financiën gezonden, die ze vóór 30 april van hetzelfde jaar aan het Rekenhof overlegt.
Art. 15.De contracten voor leveringen, werken en diensten worden afgesloten met inachtneming van de wetgeving en de reglementering betreffende de overheidsopdrachten.
Na het gunnen van een opdracht die een bedrag van 2,5 miljoen frank overschrijdt, mag van de essentiële bepalingen en voorwaarden van de opdracht niet worden afgeweken en mogen de boeten niet worden kwijtgescholden, dan met een met reden omklede beslissing van de Minister van Justitie.
Art. 16.§ 1. De inkomsten uit de verkoop van materiële of intellectuele producten die ten laste vallen van de gerechtskosten of uit de vervreemding van investeringsgoederen worden gestort aan de Schatkist. § 2. De Minister van Justitie stelt een lijst op van de prestaties die het voorwerp mogen uitmaken van facturering.
Art. 17.De bij het verstrijken van het begrotingsjaar beschikbare geldmiddelen mogen vanaf het begin van het volgend jaar gebruikt worden.
Art. 18.Op voorstel van de beheerscommissie stelt de Minister van Justitie een rekenplichtige aan die belast is met de verrichtingen inzake ontvangsten en uitgaven.
Art. 19.De tegenover het Rekenhof verantwoordelijke rekenplichtige is belast met : 1. de inning van de vastgestelde rechten;2. de uitvoering van de betalingen;3. het beheren en bewaren van de gelden en waarden;4. het opstellen en bewaren van de in het artikel 14 bedoelde bescheiden, met uitzondering van de rekening van uitvoering van de begroting;5. het bijhouden van de vermogenscomptabiliteit;6. het periodiek opmaken van een staat van het vermogen. Deze staten worden aan de beheerscommissie ter goedkeuring voorgelegd en vervolgens door de Minister van Justitie aan het Rekenhof voorgelegd via de Minister van Financiën.
Art. 20.Bij zijn ambtsneerlegging maakt de rekenplichtige een eindrekening van zijn beheer op. HOOFDSTUK IV - Controle
Art. 21.De dienst is onderworpen aan de administratieve en begrotingscontrole zoals bepaald in het koninklijk besluit van 16 november 1994.
Art. 22.Het Rekenhof kan de comptabiliteit ter plaatse controleren en mag zich te allen tijde alle verantwoordingsstukken, staten, inlichtingen of toelichtingen doen verstrekken betreffende de ontvangsten, de uitgaven, de activa en de schulden.
De uitgaven worden vereffend en betaald zonder voorafgaande tussenkomst van het Rekenhof. HOOFDSTUK V - Vertegenwoordiging
Art. 23.§ 1. De Voorzitter van de Commissie vertegenwoordigt de dienst in alle handelingen van het burgerlijk leven. § 2. De voorzitter wordt gemachtigd om het bestek of de als zodanig geldende bescheiden vast te stellen, de wijze te kiezen waarop de opdracht wordt gegund, de procedure in te zetten en de opdracht te gunnen voor aanneming van werken, leveringen en diensten voor de behoeften van de dienst en binnen de perken der geopende kredieten voor de opdrachten die 2,5 miljoen frank niet overschrijden. § 3. De bevoegdheid tot goedkeuring van de uitvoering van de opdracht wordt verleend aan de Voorzitter. § 4. Bovendien wordt de Voorzitter gemachtigd tot beloop van een globaal bedrag van 20 miljoen frank, de uitgaven goed te keuren betreffende de portkosten, het gebruik van telefoon en het verbruik van water, gas en electriciteit en brandstoffen te leveren via het Federaal Aankoopbureau. HOOFDSTUK VI - Slotbepalingen
Art. 24.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1998.
Art. 25.Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 7 januari 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, Ph. MAYSTADT De Minister van Begroting, H. VAN ROMPUY De Minister van Justitie, S. DE CLERCK