Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 07 april 1999
gepubliceerd op 15 april 1999

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 februari 1998 tot uitvoering van artikel 7, § 1bis, vierde lid, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en tot uitvoering van artikel 18, derde lid, van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, gecoördineerd op 28 juni 1971

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
1999012226
pub.
15/04/1999
prom.
07/04/1999
ELI
eli/besluit/1999/04/07/1999012226/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

7 APRIL 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 februari 1998 tot uitvoering van artikel 7, § 1bis, vierde lid, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en tot uitvoering van artikel 18, derde lid, van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, gecoördineerd op 28 juni 1971 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 7, § 1bis, vierde lid, ingevoegd bij de wet van 13 februari 1998;

Gelet op de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, gecoördineerd op 28 juni 1971, inzonderheid op artikel 18, derde en vierde lid, ingevoegd bij de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen;

Gelet op het koninklijk besluit van 13 februari 1998 tot uitvoering van artikel 7, § 1bis, vierde lid, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 4;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 30 maart 1999;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 31 maart 1999;

Gelet op de wetten op de Raad van State gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegend dat er reden is om onverwijld de nodige maatregelen te nemen die toelaten de financiering en dus de betaling van de vakantiegelden te verzekeren van de arbeiders tewerkgesteld in bepaalde stelsels van activering van sociale uitkeringen;

Gelet op de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg, inzonderheid op artikel 15 ;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Staatssecretaris voor Maatschappelijke integratie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 4 van het koninklijk besluit van 13 februari 1998 tot uitvoering van artikel 7, § 1bis, vierde lid, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders wordt aangevuld met het volgende lid : « In afwijking van het eerste lid, blijft de werkgever gehouden tot de betaling van het gedeelte van 9,98 % van de bijdrage bedoeld bij artikel 38, § 3, 8°. »

Art. 2.De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en het Bestuur van de Maatschappelijke Integratie van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu storten aan de Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie, elk voor hun deel, uiterlijk op 30 september van ieder jaar, de tegenwaarde van de bijdragen van de jaarlijkse vakantie die het voorwerp hebben uitgemaakt van een vrijstelling voor de arbeiders die respectievelijk werden tewerkgesteld in een stelsel van activering van de werkloosheidsuitkeringen of het bestaansminimum.

Art. 3.De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en het Bestuur van de Maatschappelijke Integratie van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, storten aan de Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie, voor 15 april van ieder jaar, een voorschot gebaseerd op het bedrag van de geactiveerde werkloosheidsuitkeringen en van het geactiveerde bestaansminimum van het vakantiedienstjaar.

Art. 4.In afwijking van de bepalingen van artikel 3, bedraagt het voorschot voor het vakantiedienstjaar 1998 60 miljoen BEF. Dit voorschot is ten laste van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.

Art. 5.Dit besluit treedt in werking op 15 april 1999, met uitzondering van artikel 1 dat uitwerking heeft vanaf het vakantiedienstjaar 1999.

Art. 6.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Staatssecretaris voor Maatschappelijke integratie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 7 april 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN De Staatssecretaris voor Maatschappelijke integratie, J. PEETERS _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Besluitwet van 28 december 1944, Belgisch Staatsblad van 30 december 1944. Gecoôrdineerde wetten van 28 juni 1971, Belgisch Staatsblad van 30 september 1971.

Wet van 13 februari 1998, Belgisch Staatsblad van 19 februari 1998.

Wet van 26 maart 1999, Belgisch Staatsblad van 1 april 1999.

Koninklijk besluit van 13 februari 1998, Belgisch Staatsblad van 19 februari 1998.

^