Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 06 juni 2013
gepubliceerd op 17 juni 2013

Koninklijk besluit betreffende radiotoegang in de frequentieband 790-862 MHz

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2013011295
pub.
17/06/2013
prom.
06/06/2013
ELI
eli/besluit/2013/06/06/2013011295/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

6 JUNI 2013. - Koninklijk besluit betreffende radiotoegang in de frequentieband 790-862 MHz


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Algemeen Dit besluit bepaalt de voorwaarden voor het verkrijgen en uitoefenen van de gebruiksrechten die worden toegekend aan de mobiele operatoren in de frequentieband 790-862 MHz, de zogenaamde « 800 MHz-band ».

Deze band staat bekend als het zogenaamde digitaal dividend. Door de overschakeling van analoge naar digitale televisie kunnen er in het zelfde spectrum veel meer TV-programma's gepland worden. Bij gelijk blijvend aanbod komt er dus een aanzienlijke band vrij die een « dividend » vormt.

De 800 MHz-band maakt deel uit van de band 470-862 MHz die in 2006 door een regionale planningsconferentie van de Internationale Telecommunicatie Unie (hierna « ITU ») - RRC-06 - gepland werd voor digitale televisie. De beslissing van de Wereld Radiocommunicatie Conferentie die plaatsvond in 2007 (WRC-07) om de band 800 MHz toe te kennen aan de mobiele dienst leidde ertoe dat deze band in Europa aangeduid werd als toekomstige band voor het aanbieden van elektronische-communicatiediensten.

De harmonisering van het spectrumgebruik op het niveau van de Europese Unie moet de interne markt voor draadloze elektronische-communicatiediensten stimuleren. Op die manier worden nieuwe innovatiekansen en werkgelegenheid gecreëerd en wordt ook het economisch herstel bevorderd rekening houdende met de sociale, culturele en economische waarde van spectrum. Er werd dan ook heel wat inspanning geleverd zowel op het vlak van de CEPT (Europese Conferentie van de Administraties van Post en Telecommunicatie) als de Europese Unie om deze band te harmoniseren.

Op het vlak van de Europese Unie dienen volgende teksten vermeld te worden : - Aanbeveling 2009/848/EG van de Commissie van 28 oktober 2009 tot het vrijgeven van het digitale dividend in de Europese Unie (P.B., 24 november 2009, L 308/24) waarbij wordt opgeroepen tot het stopzetten van de analoge uitzendingen uiterlijk op 1 januari 2012; - Besluit 2010/267/EU van de Commissie van 6 mei 2010 betreffende de geharmoniseerde technische gebruiksvoorwaarden in de 790-862 MHz-frequentieband voor terrestrische systemen die elektronische-communicatiediensten kunnen verschaffen in de Europese Unie (P.B., 11 mei 2010, L 117/95); - Besluit 243/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot vaststelling van een meerjarenprogramma voor het radiospectrumbeleid (P.B., 21 maart 2012, L 81/7).

Dit laatste Besluit beoogt om de 800 MHz-band beschikbaar te maken voor elektronische-communicatiediensten in de Europese Unie. Het legt aan de Lidstaten op om voor 1 januari 2013 het machtigingsproces uit te voeren om het gebruik van de 800 MHz-band voor elektronische-communicatiediensten mogelijk te maken.

In overweging (1) van dit Besluit wordt aangegeven dat het meerjarenprogramma voor het radiospectrumbeleid de doelen en kernacties moet steunen, die zijn uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 inzake de Europa 2020-strategie en de mededeling van de Commissie van 26 augustus 2010 inzake « Een digitale agenda voor Europa ». Verder wordt in overwegingen (8), (15) en (19) van het Besluit 243/2012/EU een duidelijk verband gelegd tussen de doelstellingen van de digitale agenda 2020, het meerjarenprogramma voor het radiospectrumbeleid en de terbeschikkingstelling van de 800 MHz-band.

De digitale agenda 2020 heeft als doel te voorzien in snel breedbandinternet voor de toekomstige op netwerken en op kennis gebaseerde economie en om universele toegang te bieden tot breedbandinternet. In punt 2.4 wordt gesteld : « Zeer snel internet is een voorwaarde voor krachtige economische groei, werkgelegenheid, welvaart en gegarandeerde toegang van de burger tot inhoud en diensten.

De economie van de toekomst wordt een op netwerken gebaseerde kenniseconomie met het internet als spil. Europa moet kunnen vertrouwen op breed beschikbaar en concurrerend geprijsd snel en ultrasnel internet. In de Europa 2020-strategie wordt sterk de nadruk gelegd op het belang van breedbandgebruik voor de sociale inclusie en het concurrentievermogen in de EU. ».

De toegang via draadloze breedband is een belangrijk middel om de concurrentie, de keuze voor de consument en de toegang op het platteland of andere gebieden waar de invoering van draadgebonden breedband moeilijk ligt of economisch niet levensvatbaar is, te verbeteren.

De digitale agenda 2020 roept op om alle burgers van de Unie tegen 2020 toegang te verlenen tot breedband. De terbeschikkingstelling van de 800 MHz-band kan hier een beduidende bijdrage leveren o.a. om de digitale kloof te minimaliseren.

Volgens artikel 6.6 van Besluit 243/2012/EU dienen de lidstaten, in samenwerking met de Europese Commissie, de toegang tot breedbanddiensten op de 800 MHz-band in afgelegen en dunbevolkte gebieden, waar dit zinvol is, te bevorderen. Hierbij moeten de lidstaten onder andere onderzoeken welke technische en regelgevende maatregelen genomen moeten worden om ervoor te zorgen dat het vrijmaken van de 800 MHz-band geen nadelige gevolgen heeft voor gebruikers van diensten voor programmaproductie en speciale evenementen (program making and special events, PMSE).

Het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie (hierna « BIPT ») nam hiertoe reeds maatregelen (besluit van de Raad van het BIPT van 9 augustus 2012 met betrekking tot radio-interfaces B10-01 tot B10-12 (V3.1), F02-01 en F02-02).

Op 21 maart 2012 werd een publieke consultatie door het BIPT uitgevoerd in verband met een vragenlijst betreffende de 800 MHz-band.

De synthese van de antwoorden die ontvangen werden naar aanleiding van deze consultatie werd op 16 augustus 2012 op de website van het BIPT gepubliceerd.

Een cruciaal aspect van de mobiele markt, dat de vraag naar 800 MHz-spectrum zal beïnvloeden is de ontwikkeling van mobiele datadiensten. In 2011 heeft het BIPT geschat dat de penetratie van mobiele datadiensten ongeveer 19 % van de bevolking bedraagt, een stijging van 6,1 procent ten opzichte van 2010.

Terwijl « smartphones », en in mindere mate « tablets » en « dongles », een belangrijke motor van mobiele datadiensten in de toekomst zullen blijven vormen, is de huidige penetratie in België aanzienlijk lager dan het Europese gemiddelde. Er is dus nog heel wat ruimte voor groei op dit vlak. De voordelen van het marktpotentieel in combinatie met een sterke stijging van de « smartphone »-penetratie zijn indicatoren van een groeiende belangstelling voor mobiele datadiensten in België en zullen waarschijnlijk bijdragen tot een sterke vraag naar 800 MHz-spectrum. Dit kadert in Besluit 243/2012/EU waarin geëist wordt dat er minstens 1200 MHz spectrum nodig is om het groeiend verkeer voor mobiele data aan te kunnen.

Het BIPT deed tevens een beroep op een onafhankelijke consultant om de problematiek van de 800 MHz-band te bekijken met het oog op het formuleren van aanbevelingen voor het vastleggen van de technische parameters en de regels voor de toewijzingsprocedure die op nationaal vlak geïmplementeerd moeten worden. Deze studie werd uitgevoerd door Aetha Consulting Limited in samenwerking met NERA Economic Consulting (hierna « Aetha & Nera ») en resulteerde in het rapport « Regulations for award of the 790-862 MHz band » van 31 oktober 2012. Dit rapport werd gepubliceerd op de website van het BIPT. Op 14 november 2012 publiceerde het BIPT een raadpleging georganiseerd door de Raad van het BIPT op verzoek van de minister van Economie betreffende het ontwerp van wet houdende wijziging van artikel 30 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie en het ontwerp van koninklijk besluit betreffende radiotoegang in de band 790-862 MHz. Er kon worden gereageerd tot 14 december 2012. Op 14 december 2012 had het BIPT 10 bijdragen ontvangen tot de openbare raadpleging.

Overeenkomstig de aanbevelingen van dit onderzoek is de procedure voor de toekenning van de gebruiksrechten voor frequenties een veiling. Dit stemt overeen met de keuze van de meeste Europese staten die al zijn overgegaan tot een dergelijke toekenning of die al een procedure hebben opgezet met het oog op deze toekenning. De situatie in België is zodoende vergelijkbaar met deze elders in Europa.

Een veiling is namelijk een van de meest transparante en meest geschikte procedures om het uiteindelijke bedrag van de enige heffing te bepalen. Een dergelijk bedrag is namelijk het resultaat, uitgaande van een startbedrag dat hetzelfde is voor alle kandidaten, van de voorstellen van de kandidaten zelf op basis van hun eigen berekeningen. Dit bevordert de concurrentie en leidt tot een resultaat dat de werkelijke waarde van de frequenties weerspiegelt.

De belangrijkste doelstellingen die doorheen dit besluit gevolgd werden zijn de volgende : - het spectrum gunnen aan de meest efficiënte gebruikers; - op grote schaal de uitrol van het breedbandnetwerk aanmoedigen en de digitale kloof in België verder minimaliseren; - ervoor zorgen dat alle 800 MHz-spectrum wordt uitgereikt tijdens het veilingproces (in het bijzonder niet-toegewezen spectrum na de veiling vermijden); - het gebruik van het spectrum op de meest efficiënte manier garanderen; - de concurrentie op de mobiele markt maximaliseren; - de concurrentie bevorderen tussen de vaste en de mobiele breedbandmarkt; - zorgen voor een billijke opbrengst voor de overheid, aangezien het hier gaat over een waardevol en schaars publiek goed; - het spectrum gunnen op basis van een transparante, objectieve, niet-discriminerende en eerlijke procedure; - de complexiteit en de kosten minimaliseren met betrekking tot de uitvoering van de gunningsprocedure.

Advies 53.397/4 van de Raad van State van 28 mei 2013 werd gevolgd, afgezien van een paar punten waarvan hierna de verantwoording volgt.

Met betrekking tot de voorafgaande vormvereisten merkt de Raad van State op dat het twijfelachtig is dat het ontwerp zou kunnen vallen onder een uitzonderingsgrond van artikel 2 van het KB van 20 september 2012 houdende uitvoering van artikel 19/1, § 1, tweede lid van hoofdstuk V/1 van de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling zodat geen impactanalyse m.b.t. duurzaamheid zou moeten worden uitgevoerd. Dit ontwerp valt echter wel degelijk onder dergelijke uitzonderingsgrond, met name voorgenomen regelgeving waarover het advies van de Raad van State wordt gevraagd met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State (artikel 2,5° van het koninklijk besluit van 20 september 2012). Bijgevolg is een impactanalyse m.b.t. duurzaamheid niet vereist.

Wat betreft artikel 8 is de Raad van State van mening dat het ontwerp geen voldoende rechtsgrond biedt voor deze regeling van schadevergoeding voor de betrokken omroeporganisaties. Artikel 18, § 1, 3°, van de wet van 13 juni 2005 biedt hiervoor nochtans wel een rechtsgrond. Op basis hiervan kan de Koning de technische en operationele voorwaarden bepalen ter voorkoming van schadelijke storingen. De schadevergoedingsregeling van artikel 8 valt onder dergelijke voorwaarden : hij is noodzakelijk om de betrokken omroeporganisaties hun zenders te doen herschikken zodat er geen schadelijke storingen ontstaan bij het gebruik van de 800MHz-band in het kader van de bij dit ontwerp geregelde toepassing. Om niettemin de Raad van State tegemoet te komen wordt in de aanhef als rechtsgrond artikel 14, eerste lid van voornoemde wet van 13 juni 2005 toegevoegd.

Hierin wordt bepaald dat de Koning de technische voorschriften kan vaststellen betreffende het gebruik van de radiofrequenties voor zover deze niet uitsluitend voor omroepsignalen zijn bestemd. Hierin kan dus ook een basis gevonden worden voor de schadevergoedingsregeling uit artikel 8 : ter voorkoming van storingen in de 800 MHz-band, dienen de omroeporganisaties vergoed te worden zodat ze deze band verlaten. Het voorkomen van storingen maakt deel uit van de technische voorschriften voor het gebruik van de radiofrequenties.

Artikel 10 moet volgens de Raad van State worden verduidelijkt op het vlak van modaliteiten van publicatie van de informatie bestemd voor het publiek. Deze bepaling stelt echter al duidelijk dat de verstrekte informatie het publiek in staat moet stellen om ondubbelzinnig vast te stellen waar het van de betreffende dienst gebruik kan maken. De operator kan het beste beoordelen wat de meest geschikte modaliteiten zijn om dit aan het publiek bekend te maken. Het is dus niet aangewezen dit expliciet in de bepaling op te nemen.

Wat betreft artikel 12, § 9, vindt de Raad van State dat de betreffende hypotheses en omstandigheden beter moeten worden uitgewerkt. Gelet op het feit dat het onmogelijk is hierop volledig te anticiperen, verdient het echter de voorkeur om dit geval per geval te kunnen regelen, aangepast aan de concrete omstandigheden zodat men niet gebonden is door op voorhand vastgelegde regels. In voorkomend geval zal uiteraard een gepaste motivering ontwikkeld worden.

Artikelsgewijze bespreking Artikel 1 In dit artikel worden een aantal in het besluit voorkomende termen gedefinieerd.

De definities van 'controle met betrekking tot een persoon' en 'relevante groep' zijn dezelfde als degene die worden gehanteerd in het koninklijk besluit van 18 januari 2001 tot vaststelling van het bestek en van de procedure tot toekenning van vergunningen voor de mobiele telecommunicatiesystemen van de derde generatie (hierna het « koninklijk besluit 3G ») en het koninklijk besluit van 22 december 2010 betreffende radiotoegang in de frequentieband 2500-2690 MHz, (hierna het « koninklijk besluit 2,6 GHz »). De overige definities behoeven geen commentaar.

Artikel 2 De betreffende frequenties kunnen slechts verworven worden door operatoren die een kennisgeving hebben gedaan in de zin van artikel 9 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie (hierna « wet van 13 juni 2005 »).

Artikel 3 De gebruiksrechten worden toegekend voor een periode van twintig jaar, telkens verlengbaar met vijf jaar.

De gebruiksrechten die eerder werden toegekend aan de 2G-operatoren (op basis van het koninklijk besluit van 7 maart 1995 betreffende het opzetten en de exploitatie van GSM-mobilofoonnetten, hierna het 'koninklijk besluit GSM' genoemd, en op basis van het koninklijk besluit van 24 oktober 1997 betreffende het opzetten en de exploitatie van DCS-1800-mobilofonienetten, hierna het « koninklijk besluit DCS » genoemd) en de gebruiksrechten die werden toegekend voor de band 2,6 GHz (op basis van het koninklijk besluit 2,6 GHz) waren toegekend voor een periode van vijftien jaar. De gebruiksrechten voor de 3G-operatoren (op basis van het koninklijk besluit 3G) waren daarentegen toegekend voor een periode van twintig jaar.

De geldigheidsperiode van de gebruiksrechten die toegekend zijn bij de veilingen voor de 800 MHz-band die in Europa al hebben plaatsgevonden, ligt tussen 15 en 24 jaar.

De cyclus voor de vervanging van dit soort uitrusting is korter dan 15 jaar. Men zou dus a priori kunnen beschouwen dat een periode van 15 jaar lang genoeg is om de houders van de gebruiksrechten de kans te geven hun investeringen in de infrastructuur voor de 800 MHz-band te rentabiliseren. De bijdragen tot de openbare raadpleging van 14 november 2012 hebben echter een voorkeur doen blijken voor een periode van 20 jaar opdat de operatoren hun ondernemingsplan kunnen uitwerken met een hogere mate van betrouwbaarheid, door meer duidelijkheid te scheppen over de langetermijnontwikkeling van hun activiteiten.

De gebruiksrechten zijn geldig voor het gehele nationale grondgebied.

Dit wil zeggen te land. De gebruiksrechten reiken dus niet tot het nationale luchtruim of de territoriale wateren.

Artikel 4 Paragraaf 1 bepaalt de onderverdeling in blokken van de frequentieband 800 MHz.

De 800 MHz-band, met een totale capaciteit van 30 MHz duplex, is onderverdeeld in drie blokken van 10 MHz duplex om de volgende redenen : - met een LTE-blok van 5 MHz duplex kunnen geen snelheden worden gehaald die aanzienlijk hoger liggen dan met een HSPA-blok (evolutie van de 3G UMTS-norm) van 5 MHz duplex, dat kan worden aangewend in de 900 MHz-band in het kader van de 3G-vergunningen; - uit de bijdragen tot de openbare raadpleging van 21 maart 2012 en tot de raadpleging van 14 november 2012 bleek dat er een voorkeur was voor blokken van 10 MHz duplex; - bij de veilingen voor de 800 MHz-band die in Europa al hebben plaatsgevonden, hebben alle operatoren die de toekenning in de wacht hebben gesleept, 10 MHz duplex gekregen. De enige uitzondering is TDC (Denemarken), dat 20 MHz duplex heeft gekregen.

Het onderzoek van Aetha & Nera beveelt aan om drie blokken van 10 MHz duplex toe te kennen om de hierboven aangehaalde redenen.

Paragraaf 2 bepaalt welke subfrequentieband wordt gebruikt voor het uitzenden door de basisstations en welke frequentieband wordt gebruikt voor het uitzenden door de eindtoestellen.

Paragraaf 3 bepaalt de maximale spectrumhoeveelheid (« spectrum cap ») die een relevante groep kan innemen zonder de concurrentie tussen de verschillende operatoren in het gedrang te brengen.

De keuze van een « spectrum cap » voor de frequentieband 800 MHz is in hoofdzaak een compromis tussen het aantal mogelijke concurrerende infrastructuren die gebruikmaken van de 800 MHz-band en het prestatieniveau dat kan worden gehaald voor elk van deze infrastructuren.

De mogelijke waarden voor de « spectrum cap » zijn 5 MHz duplex, 10 MHz duplex, 15 MHz duplex, 20 MHz duplex, 25 MHz duplex of 30 MHz duplex.

Een blok van 10 MHz duplex wordt beschouwd als een minimum om aanzienlijk hogere snelheden te halen dan bij 3G-technologie. We kunnen dus de optie van een « spectrum cap » van 5 MHz duplex terzijde schuiven, die niet zou voldoen aan de ontwikkelingsdoelstellingen van de LTE-technologie in omstandigheden waarbij aanzienlijk hogere snelheden kunnen worden geleverd dan met 3G. Bij een « spectrum cap » van 15 MHz duplex (of meer) bestaat het gevaar dat er slechts twee operatoren zijn in de 800 MHz-band. Dit zou in strijd zijn met de doelstelling om het concurrentieniveau te maximaliseren (en in het bijzonder de concurrentie via de infrastructuren) zoals bedoeld in art. 8/1 § 1, c) van de wet van 13 juni 2005.

Een « spectrum cap » van 10 MHz duplex ligt eveneens in lijn met de resultaten van de veilingen die in Europa al hebben plaatsgevonden en met de aanbevelingen in het onderzoek van Aetha & Nera.

Artikel 5 Gelet op het onderhavige besluit is de vergunningsverplichting overeenkomstig artikel 39, § 1, van de wet van 13 juni 2005 overbodig.

Artikel 6 Artikel 6, net als bijlage 1, hebben betrekking op de technische verplichtingen die de 800 MHz-operatoren dienen na te komen. De uitleg over de oorzaak van deze technische beperkingen wordt hieronder gegeven.

Artikel 7 De federale wetgeving voorziet in verschillende soorten vergoedingen voor de gebruiksrechten voor mobiele telefoons.

De mobiele operatoren zijn ertoe gehouden om in het begin van de geldigheidsperiode van de gebruiksrechten een enige heffing te betalen, in overeenstemming met artikel 30 van de wet van 13 juni 2005.

Considerans 32 van Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Machtigingsrichtlijn) erkent dat de vergoedingen voor de gebruiksrechten voor frequenties zijn samengesteld uit een enige heffing en een periodiek bedrag.

Andere staten zoals Frankrijk, Italië, Duitsland, Zweden, Denemarken, Spanje en Portugal hanteren ook een enige heffing voor de gebruiksrechten voor frequenties in de frequentieband van 800 MHz.

Het jaarlijkse recht voor de terbeschikkingstelling van de frequenties is een aanvulling van de enige heffing die dient ter vergoeding van het effectieve gebruik van het spectrum en de administratieve kosten van het BIPT. Op die manier spoort het jaarlijkse recht de operator ertoe aan de frequenties die hij gebruikt rendabel te maken en dus de frequenties optimaal te gebruiken.

De enige heffing en de jaarlijkse rechten streven hetzelfde doel na, namelijk de operatoren aanzetten tot een optimaal gebruik van het toegewezen spectrum, en vormen zo twee onderdelen van eenzelfde vergoeding.

De mobiele operatoren moeten twee soorten jaarlijkse rechten betalen aan het BIPT : het jaarlijkse recht voor het beheer van de gebruiksrechten en het jaarlijkse recht voor de terbeschikkingstelling van de frequenties.

Het jaarlijkse recht voor het beheer van de gebruiksrechten vertegenwoordigt enkel de administratieve kosten van het BIPT. Het jaarlijkse recht voor het beheer van de gebruiksrechten bedraagt 350.000 euro. Het bedrag van 350.000 euro per jaar is gelijkaardig aan de geïndexeerde bedragen voor de jaarlijkse rechten voor beheer van de 2G-vergunningen (349.680 euro per jaar op basis van het GSM- en DCS-koninklijk besluit) en de 3G-vergunningen (326.900 euro per jaar op basis van het koninklijk besluit 3G).

Het jaarlijkse recht voor de terbeschikkingstelling van de frequenties bedraagt 87.500 euro per MHz. Dit bedrag is gelijkaardig aan de geïndexeerde bedragen voor de jaarlijkse rechten voor de terbeschikkingstelling van de frequenties voor de 900 MHz-band (87.245 euro per MHz op basis van het koninklijk besluit GSM), de 1800 MHz-band (87.245 euro per MHz op basis van het koninklijk besluit DCS) en de 2 GHz-band (81.750 euro per MHz op basis van het koninklijk besluit 3G).

Het onderzoek van Aetha & Nera beveelt aan om voor de jaarlijkse rechten eenzelfde bedrag te hanteren als voor de 900 MHz-band. Het is bovendien dit bedrag dat in het onderzoek in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de business case van de operatoren.

Het bedrag van de jaarlijkse rechten is onafhankelijk van het aantal basisstations voor radiocommunicatie die de frequenties in kwestie exploiteren. Deze bepaling is dezelfde voor alle mobiele netwerken.

Artikel 8 De UHF-omroepband (470-862 MHz) is gedurende tientallen jaren gebruikt voor analoge uitgestraalde televisie. Gelet op de technologische ontwikkelingen is analoge televisie via de ether vervangen door digitale televisie via de ether of terrestrische digitale televisie (DVB-T). In 2006 heeft de ITU een plan opgesteld voor terrestrische digitale tv in de UHF-band, voor Europa en Afrika.

Verschillende besluiten, zowel op Europees niveau als op niveau van de ITU, hebben geleid tot de identificatie van de frequentieband 790-862 MHz (of 800 MHz-band) voor draadloze breedbanddiensten.

Omdat de frequentieband 800 MHz geïdentificeerd is voor draadloze breedbanddiensten kan die niet meer worden gebruikt voor terrestrische digitale televisie. Een beperkt aantal zenders voor terrestrische digitale televisie maakt gebruik van kanalen van de 800 MHz-band. Deze zenders zullen van kanaal moeten veranderen voordat draadloze breedbandnetwerken worden uitgerold.

Artikel 8 voorziet in een vergoedingsmechanisme voor de betrokken omroeporganisaties. Er dient te worden opgemerkt dat deze vergoedingskosten zullen worden aangerekend op het bedrag van de enige heffing zoals bepaald in artikel 34 van dit besluit.

Artikel 9 Artikel 9 legt een aantal algemene regels vast inzake controle.

Artikel 10 Artikel 10 bepaalt dat de operatoren het publiek moeten informeren over de gerealiseerde dekking.

Artikel 11 Artikel 18, § 1, 1°, van de wet van 13 juni 2005 bepaalt dat de voorwaarden voor het verkrijgen en uitoefenen van gebruiksrechten voor radiofrequenties die geheel of gedeeltelijk gebruikt worden voor elektronische-communicatiediensten die aan het publiek worden aangeboden ook betrekking kunnen hebben op « (...) de dekkingsvereisten en kwaliteitseisen ».

De koninklijke besluiten GSM en DCS voorzien in dekkingsverplichtingen. De verbintenissen inzake dekking die de kandidaten voor de 2G-vergunningen zijn aangegaan, waren een van de selectiecriteria tijdens de gunningsprocedures in 1995 (selectie van Mobistar) en in 1997 (selectie van het toenmalige KPN/Orange, nu KPN Group Belgium).

De dekkingsverplichtingen van de 2G-operatoren konden dus meer dwingend zijn dan wat opgelegd is in de koninklijke besluiten. De 2G-dekkingsverplichtingen konden slechts worden vervuld door de GSM-technologie in de frequentiebanden 900 MHz en 1800 MHz.

Het koninklijk besluit 3G voorziet eveneens in dekkingsverplichtingen.

De 3G-dekkingsverplichtingen konden slechts worden vervuld door een IMT-2000-technologie gekozen door de operator.

In het koninklijk besluit 2,6 GHz zijn geen dekkingsverplichtingen opgenomen. De 2,6 GHz-band is namelijk verre van optimaal voor de dekking van grote gebieden.

De 800 MHz-band biedt de optimale oplossing voor de dekking van grote gebieden met draadloze breedbanddiensten. Dekkingsverplichtingen die verbonden zijn aan de gebruiksrechten voor de 800 MHz-band kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van een doelstelling voor de dekking van heel België voor de datatransmissiediensten via mobiele breedband.

De mogelijkheid om de gebruiksrechten voor de 800 MHz-band afhankelijk te maken van dekkingsverplichtingen wordt trouwens uitdrukkelijk vermeld in considerans (23) van Besluit 243/2012/EU, die luidt : « De 800 MHz-band (790-862 MHz) is uitermate geschikt voor de dekking van grote gebieden met draadloze breedbanddiensten. (...) Gelet op de geschiktheid van de 800 MHz-band voor de dekking van grote gebieden, kunnen aan de rechten, indien nodig, dekkingsverplichtingen worden gekoppeld. » Een dekkingsverplichting wordt aanbevolen door het onderzoek van Aetha & Nera.

Artikel 18 van de wet van 13 juni 2005 is de omzetting van deel B van de bijlage bij de Machtigingsrichtlijn. Punt 1 is ietwat herschreven door Richtlijn 2009/140/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 en luidt nu : « 1. Verplichting om een dienst aan te bieden (...) waarvoor de gebruiksrechten voor de frequentie zijn verleend, met inbegrip van in voorkomend geval de dekkingsvereisten en kwaliteitseisen. » Deel B van de bijlage bij de Machtigingsrichtlijn verduidelijkt de dekkingsvereisten en hoe ze moeten worden gerealiseerd.

Artikel 8.1, tweede lid, van Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn) bepaalt immers het volgende : « Tenzij anders bepaald in artikel 9, dat handelt over radiofrequenties, houden de lidstaten zoveel mogelijk rekening met de wenselijkheid van voorschriften die technologisch neutraal zijn, en zorgen zij ervoor dat de nationale regelgevende instanties bij de uitvoering van de in deze richtlijn en de bijzondere richtlijnen omschreven regelgevende taken, met name die welke erop gericht zijn daadwerkelijke concurrentie te waarborgen, eveneens daarmee rekening houden. » In tegenstelling tot de 2G- en 3G-vergunningen is aan de gebruiksrechten voor de 800 MHz-band geen technologie verbonden.

Er wordt weliswaar geen technologie opgelegd, maar artikel 11 legt voor de dekkingsverplichtingen wel een minimale bitsnelheid op.

Het is duidelijk dat de 800 MHz-band zou moeten worden gebruikt voor meer geavanceerde diensten dan diegene die op basis van de huidige 2G- en 3G-technologieën worden geboden. Ook al maakt de LTE-technologie (long term evolution), die zeer waarschijnlijk zou moeten worden gebruikt in de 800 MHz-band, het mogelijk om hogere snelheden aan te bieden dan de 3G-technologieën, toch zijn de echte limieten daarvan nog niet bekend. Er werd gekozen voor de snelheid van 3 Mbit/s omdat die hoger ligt dan wat de werkelijke 3G-netwerken kunnen verwezenlijken. Toch blijft het een voorzichtige doelstelling, rekening houdend met de aankondigingen van de operatoren en de fabrikanten.

Het is echter voor een operator technisch onmogelijk om een bepaalde bitsnelheid voor alle gebruikers te garanderen, ongeacht de belasting van het netwerk. Om hier eventueel rekening mee te houden, bepaalt het koninklijk besluit dat het BIPT een periode van de dag (piekuren) kan bepalen waarin de snelheid van 3 Mbit/s niet verplicht bereikt dient te worden. Deze periode kan evolueren volgens de ontwikkeling van het verkeer en de komst van nieuwe toepassingen.

Het uitrolschema voor de dekkingsverplichtingen is als volgt : - 30 % van de bevolking na 2 jaar; - 70 % van de bevolking na 4 jaar; - 98 % van de bevolking na 6 jaar.

Door voor de 800 MHz-band gebruik te maken van dezelfde uitzendplaatsen als die welke gebruikt worden voor GSM in de 900 MHz-band, wordt een LTE-dekking verkregen die aansluit bij de GSM-dekking. De dekkingsgraad van de GSM-netwerken bedraagt momenteel meer dan 99,5 % en dus blijft een doelpercentage van 98 % na 6 jaar voor de 800 MHz-band voorzichtig.

Voor de 3G-gebruiksrechten ligt de uiteindelijke dekkingsdoelstelling op 85 % van de bevolking. Als de 800 MHz-operatoren geen beperkingen worden opgelegd, dan bestaat het gevaar dat de niet met 3G gedekte gebieden pas als laatste zullen worden gedekt door de 800 MHz-netwerken, m.a.w. niet vóór 6 jaar. Eén van de 800 MHz-operatoren moet dus met voorrang (binnen een termijn van drie jaar) zijn netwerk uitrollen in de gebieden die gedekt zijn met GSM/EDGE door de drie 2G-operatoren, maar die door geen enkele 3G-operator met UMTS/HSPA gedekt zijn. Aangezien deze gebieden voor GSM gedekt zijn (2G), kunnen ze gedekt worden voor de 800 MHz-band door gebruik te maken van dezelfde uitzendplaatsen. Het doel is om na drie jaar een dekking te verkrijgen van de breedbanddiensten (3G en/of 4G) die gelijkaardig is aan de 2G-dekking.

Het is niet noodzakelijk dat deze prioritaire gebieden gedekt worden door de drie 800 MHz-operatoren : deze bijkomende verplichting is enkel verbonden aan één van de drie frequentieblokken. De veilingprocedure zal bepalen welke 800 MHz-operator deze gebieden binnen drie jaar moet bedekken.

Het uitrolschema is minder snel voor de operatoren die nog niet over frequenties voor de 900 MHz- en 1800 MHz-banden beschikken (vóór 2015 beschikken enkel de 2G-operatoren hierover) : zij beschikken over een termijn die 50 % langer is om dezelfde dekkingsdoelstellingen te behalen.

De operatoren die niet beschikken over frequenties in de 900 MHz-band zijn benadeeld voor de dekking van de grote gebieden omdat de kwaliteit van de verspreiding van de radiogolven lager ligt in de hogere frequentiebanden. Operatoren die niet beschikken over frequenties in de 1800 MHz-band zijn ook benadeeld voor de ontwikkeling van de LTE-technologie omdat deze frequentieband de eerste is die gebruikt werd voor de ontwikkeling van deze technologie in België.

De paragrafen 5 en 6 verduidelijken het concept 'dekking'.

In de bijdragen tot de openbare raadplegingen van 21 maart 2012 en van 14 november 2012 hebben bepaalde operatoren aangegeven dat de Brusselse milieunormen het niet mogelijk maken om het grondgebied van het Brussels Gewest met 4G te dekken. De dekkingsverplichtingen zijn niet van toepassing in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Er wordt immers aangenomen dat een operator het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zal bedekken, indien hij de mogelijkheid heeft om dit te doen, ook al is er geen verplichting. Om rekening te houden met de Brusselse milieunormen, wordt aangenomen dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest volledig gedekt is, ongeacht het werkelijke niveau van dekking ervan.

In de praktijk komt dit erop neer dat er geen dekkingsverplichtingen worden opgelegd voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De verplichtingen voor de rest van het land zijn onafhankelijk van de evolutie van de Brusselse milieunormen.

Wanneer bepaalde geografische gebieden reeds worden gedekt door een operator met de minimumsnelheid dankzij andere frequentiebanden dan de 800 MHz-band, dan wint men er niets bij om de operator te verplichten om ook die geografische gebieden te dekken met de 800 MHz-band. Op grond van paragraaf 6 kan worden geoordeeld dat de dekkingsverplichtingen in verband met de 800 MHz-band worden vervuld via alle frequentiebanden waarvoor de operator over gebruiksrechten beschikt.

Artikel 12 Een verplichting om nationale roaming aan te bieden aan een nieuwkomer op de markt heeft als doel de structurele nadelen te beperken waarmee deze nieuwkomer geconfronteerd wordt ten opzichte van bestaande operatoren omdat hij niet over een eigen netwerk beschikt voor mobiele radiocommunicatie. Nationale roaming heeft dus tot doel om tijdens een overgangsperiode toegang te verlenen tot een uitgebreid netwerk aan operatoren die nog geen eigen netwerk hebben kunnen ontwikkelen.

Om te vermijden dat een overeenkomst van nationale roaming niet kan worden afgesloten in het kader van commerciële onderhandelingen, kan het nodig zijn, nadat er een impasse vastgesteld werd in de commerciële onderhandelingen, om nationale roaming op te leggen gedurende een overgangsperiode.

Men gaat ervan uit dat Bidco (3G-operator) en BUCD (2,6 GHz-operator) ook structurele nadelen zullen ondervinden, zij het in mindere mate, ten opzichte van de 2G-operatoren (Belgacom, Mobistar en KPN Group Belgium). De 2G-operatoren beschikken namelijk al over frequenties en een netwerk in de 900 MHz-band (optimale band voor dekking met GSM/EDGE en UMTS/HSPA) en in de 1800 MHz-band (beste band voor het invoeren van LTE-technologie naast de 800 MHz-band).

De bepalingen met betrekking tot nationale roaming vormen een evenwichtig systeem dat de concurrentie bevordert. Daarenboven zal de beperkte winstgevendheid van het retail-minustarief dat 800 MHz-operatoren die recht hebben op nationale roaming betalen, hen er ook toe aanzetten om een eigen netwerk uit te bouwen.

Artikel 12 geeft uitvoering aan de bepalingen van artikel 51, § 2, tweede lid, van de wet van 13 juni 2005.

Het BIPT kan de 2G-operatoren (Belgacom, Mobistar en KPN Group Belgium), die ook 800 MHz-operator zijn, verplichten om nationale roaming aan te bieden aan de 800 MHz-operatoren die geen 2G-operator zijn. De begrippen 'operator die recht heeft op nationale roaming' en 'operator die nationale roaming moet aanbieden' worden gedefinieerd in artikel 1.

Teneinde te vermijden dat 2G-operatoren zich aan deze verplichting zouden onttrekken via een structurering van het vehikel dat de exploitatie van de gebruiksrechten zal garanderen, wordt deze verplichting uitgebreid tot de controlegroep waartoe de 2G-operator behoort, met inbegrip van consortia.

Artikel 12 bepaalt ook dat het recht op nationale roaming niet geldt in die geografische gebieden waar de 800 MHz-operator die recht heeft op nationale roaming al een eigen netwerk heeft uitgebouwd.

De verplichting tot nationale roaming heeft betrekking op 2G-diensten (op basis van de koninklijke besluiten GSM en DCS), 3G-diensten (op basis van het koninklijk besluit 3G) en 4G-diensten (op basis van dit koninklijk besluit) die worden aangeboden door de operator die nationale roaming moet aanbieden.

Het overgangskarakter van de nationale roaming blijkt eveneens uit de bepaling dat iedere tussenkomst van het BIPT inzake nationale roaming afloopt negen jaar na de kennisgeving van de gebruiksrechten aan de operator die recht heeft op nationale roaming. Op die manier kan nationale roaming nooit een structureel alternatief vormen voor het uitbouwen van een eigen netwerk; alle 800 MHz-operatoren moeten dus verplicht een eigen netwerk uitbouwen. Na 9 jaar moet de dekkingsgraad van de operator die recht heeft op nationale roaming minstens 98 % bedragen.

Artikel 13 Dit artikel behoeft geen commentaar.

Artikel 14 Hierin wordt bepaald dat het verboden is voor een kandidaat om wijzigingen aan te brengen aan de elementen die in zijn kandidatuur werden meegedeeld.

Paragraaf 3 legt een informatieverplichting op ingeval zich een wijziging voordoet met betrekking tot bepaalde verklaringen van de kandidaat. Het spreekt voor zich dat het moet gaan om wijzigingen als gevolg van feiten of gebeurtenissen waarop de kandidaat geen invloed kan uitoefenen. Het bewust of door nalatigheid in de hand werken van wijzigingen kan leiden tot de uitsluiting van de kandidaat.

Artikelen 15 en 16 Deze artikelen behoeven geen commentaar.

Artikel 17 Deze bepaling heeft tot doel te vermijden dat niet-ernstige kandidaten een kandidatuur indienen.

De vermelde rentevoet is de rentevoet vastgesteld door de Nationale Bank van België.

Artikel 18 Het is niet aan het Instituut om uit een relevante groep die entiteit te kiezen die zal deelnemen aan de procedure voor toekenning. Indien de relevante groep zelf niet tot een duidelijke beslissing ter zake komt, wordt ze uitgesloten van de procedure voor toekenning.

Artikelen 19 en 20 Deze artikelen behoeven geen commentaar.

Artikelen 21 tot 36 Deze artikelen regelen het praktische verloop van de veilingprocedure.

Er moet worden opgemerkt dat de kosten van consultants die de overheid zullen bijstaan bij de voorbereiding en het verloop van de veilingprocedure zullen worden aangerekend op het bedrag van de enige heffing zoals bepaald in artikel 34.

De gekozen procedure is de procedure van een veiling van het type SMRA met specifieke percelen.

Dit type veiling is een formaat dat werd ontwikkeld en eerst werd gebruikt door de Amerikaanse regulator FCC en daarna werd overgenomen door andere landen. In deze procedure doen de inschrijvers bij elke ronde meerdere aanbiedingen voor individuele en specifieke percelen.

Tijdens opeenvolgende ronden kunnen ze hun vordering tot percelen wijzigen, met inachtneming van bepaalde activiteitenregels. Er bestaat een grote marge voor afwijking van deze activiteitenregels.

De procedure is gelijk aan die voor de 2,6 GHz-band (op basis van het koninklijk besluit 2,6 GHz).

Deze procedure stuitte op geen bezwaren bij de openbare raadpleging van het BIPT van 21 maart 2012 en is de procedure die wordt aanbevolen in het onderzoek van Aetha & Nera.

Artikel 22 verbiedt de kandidaten handelingen te stellen die de procedure kunnen manipuleren.

Artikel 23 verbiedt in het bijzonder afspraken tussen kandidaten of met derden die de procedure zouden kunnen beïnvloeden.

De artikelen 24 tot 26 bevatten de mechanismen voor nieuwe prijsstijgingen en de definitie van de aanbiedingen in het kader van de veilingprocedure. Deze mechanismen, en dan met name de bepaling door het Instituut van het incrementpercentage van een aanbieding tijdens een veilingronde, weerspiegelen de aanbevelingen van Aetha & Nera in hun onderzoek.

De enige heffing zoals vermeld in artikel 34 moet worden betaald door de 800 MHz-operatoren bovenop de jaarlijkse rechten (zie commentaar bij artikel 7).

Artikel 36 beschrijft de inbreuken die automatisch leiden tot uitsluiting van de procedure. Het gaat om inbreuken die de gelijkheid van de kandidaten in het gedrang brengen. Naar analogie met het tuchtrecht kan worden gesteld dat sancties weliswaar duidelijk moeten bepaald zijn (« nulla poena sine lege »), maar dat zulks niet geldt voor inbreuken die in casu niet op voorhand definieerbaar zijn (« L'absence de codification des manquements ou fautes professionnelles peut s'expliquer par la spécificité d'une matière touchant à la fois à la pratique évolutive... » DU JARDIN, J., « Le contrôle de légalité exercé par la Cour de Cassation sur la justice disciplinaire au sein des ordres professionnels », J.T., 2000, 627-628).

De overige artikelen behoeven geen commentaar.

Artikelen 37 en 38 Deze artikelen behoeven geen commentaar.

Artikel 39 De 15 MHz duplex van de 2,6 GHz-band die nog niet werden toegewezen in 2011 op basis van het koninklijk besluit 2,6 GHz zijn voorbehouden voor een eventuele 800 MHz-operator die nog niet beschikt over gebruiksrechten voor de 2,6 GHz-band.

Indien er meerdere operatoren in dit geval zouden verkeren, bepaalt artikel 39 duidelijk de volgorde van prioriteit.

Het is belangrijk voor de business case van een dergelijke operator en voor zijn kansen op succes in de mobiele-breedbandmarkt om gebruiksrechten te verkrijgen voor de 2,6 GHz-band.

Er dient eveneens opgemerkt te worden dat, zelfs zonder artikel 39, Belgacom, Mobistar en KPN Group Belgium deze 15 MHz duplex van de 2,6 GHz-band niet zouden kunnen verkrijgen wegens de « spectrum cap » voor de 2,6 GHz-band.

Het onderzoek van Aetha & Nera beveelt aan om de 15 MHz duplex van de 2,6 GHz-band toe te wijzen aan een mogelijke 800 MHz-operator die nog niet beschikt over gebruiksrechten voor de 2,6 GHz-band, om de hierboven aangehaalde redenen.

De voorwaarden voor de uitoefening van deze gebruiksvoorwaarden zijn vastgelegd in het koninklijk besluit 2,6 GHz.

De procedure voor de toekenning van de gebruiksrechten (veiling) van het koninklijk besluit 2,6 GHz (artikelen 11 tot 35) is niet van toepassing omdat de gebruiksrechten automatisch worden toegekend aan een mogelijke 800 MHz-operator die nog niet beschikt over gebruiksrechten voor de 2,6 GHz-band.

Teneinde de vervaldagen van alle gebruiksrechten op elkaar af te stemmen wordt het einde van de eerste geldigheidsperiode van de gebruiksrechten vastgelegd op 1 juli 2027, zoals voor de in 2011 toegekende gebruiksrechten (Belgacom, Mobistar, KPN Group Belgium en BUCD).

Artikel 40 Artikel 8 van het koninklijk besluit van 7 maart 2007 betreffende de kennisgeving van elektronische-communicatiediensten en -netwerken is niet van toepassing op de klassieke mobiele netwerken : de rechten waarin dit besluit voorziet zijn van een andere categorie dan deze vermeld in het koninklijk besluit van 7 maart 2007; hetgeen zijn verantwoording vindt in voor deze operatoren specifieke aspecten zoals controle van dekkingsvereisten, spectrumbeheer, etc., alsook de vaststelling dat het ter zake om een beperkt aantal netwerken en operatoren gaat. Daarom moet dit besluit logischerwijze worden toegevoegd aan de lijst van besluiten in paragraaf 2 van het koninklijk besluit van 7 maart 2007.

Artikel 41 Dit artikel behoeft geen commentaar.

Bijlage 1 Bijlage 1 betreft de technische verplichtingen die de 800 MHz-operatoren dienen na te komen. De bijlage strookt met Besluit 2010/267/EU van de Commissie van 6 mei 2010 betreffende de geharmoniseerde technische gebruiksvoorwaarden in de 790-862 MHz-frequentieband voor terrestrische systemen die elektronische-communicatiediensten kunnen verschaffen in de Europese Unie.

Bijlage 2 Bijlage 2 bepaalt de gebieden die met GSM/EDGE gedekt zijn door de drie 2G-operatoren en waarvan geen enkele 3G-operator minstens 98 % van de bevolking dekt met UMTS/HSPA. Ze omvat eveneens de 9 gemeenten van de Duitstalige Gemeenschap die een grondgebied vormen waarin de dekking inzake breedbandinfrastructuur erg beperkt is of zelfs ontbreekt. Gezien de beperkte geografische omvang van dit gebied, is het niet onevenredig om het op te nemen in de bijlage, wat niet het geval zou zijn wanneer gemeenten van een andere gemeenschap zouden worden opgenomen.

De 800 MHz-operator die het blok vermeld in artikel 4, paragraaf 1, 3°, houdt, moet bij voorrang binnen de drie jaar in dekking voorzien voor deze gebieden.

Dit zijn, Sire, de voornaamste bepalingen van het besluit dat aan Uwe Majesteit ter goedkeuring wordt voorgelegd.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Economie, J. VANDE LANOTTE

ADVIES 53.397/4 VAN 28 MEI 2013 VAN DE RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING, OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT 'BETREFFENDE RADIOTOEGANG IN DE FREQUENTIEBAND 790-862 MHZ' Op 22 mei 2013 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vice-Eerste Minister en Minister van Economie verzocht binnen een termijn van vijf werkdagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit 'betreffende radiotoegang in de frequentieband 790-862 MHz'.

Het ontwerp is door de vierde kamer onderzocht op 28 mei 2013.

De kamer was samengesteld uit Pierre Liénardy, kamervoorzitter, Luc Cambier en Bernard Blero, staatsraden, en Anne-Catherine Van Geersdaele, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Anne Vagman, eerste auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Pierre Liénardy.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 28 mei 2013.

Volgens artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996 en vervangen bij de wet van 2 april 2003, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.

In het onderhavige geval luidt de motivering in de brief met de adviesaanvraag als volgt : « Het besproken ontwerp van koninklijk besluit vindt zijn wettelijke grondslag in de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, meer bepaald in artikel 30, § 1/1, derde lid. Deze bepaling wordt gewijzigd door de wetgever die een 4° heeft toegevoegd waarin het bedrag van de enige heffing wordt vastgelegd dat de operatoren moeten betalen die gebruiksrechten mogen hebben voor radiofrequenties met het oog op de uitbating van een netwerk en het aanbieden van mobiele openbare elektronische-communicatiediensten in de 790-862MHz-band. Deze wijziging wordt dra gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad nadat het ontwerp (Parlementair Document 53K2789) werd goedgekeurd door de Plenaire vergadering van de Kamer op 8 mei 2013 en het niet werd geëvoceerd door de Senaat (Parlementair Document S. 5-2083).

De auteur van dit ontwerp van koninklijk besluit heeft moeten wachten op deze wetswijziging alvorens hij zijn tekst ter advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State kon voorleggen.

Een eerste verzoek om advies werd immers reeds aan de Raad van State gericht op 8 maart 2013. Dit heeft geleid tot het advies 53.017/4 van 3 april 2013. In dat advies merkt de afdeling wetgeving van de Raad van State op dat 'bij de ontworpen tekst een regeling wordt ingevoerd waarvoor als noodzakelijke voorwaarde geldt dat door de wetgever een voorontwerp van wet wordt aangenomen dat ertoe strekt een 'enige heffing' op te leggen voor de frequentieband 790-862 MHz en het bedrag ervan te bepalen, terwijl het in dit stadium... niet vaststaat dat dit voorontwerp zal worden aangenomen'. En voegt het toe : het ontworpen besluit blijkt een regeling in te voeren die afhangt van een wijziging die nog moet worden aangebracht in artikel 30, § 1/1, van de wet van 13 juni 2005 'betreffende de elektronische communicatie'. Bijgevolg is de adviesaanvraag met betrekking tot het ontworpen besluit, wat de inhoud betreft, voorbarig'.

De auteur van dit ontwerp heeft dus moeten wachten op de aanneming van de wet door het doorlopen van de volledige parlementaire procedure, tot wijziging van het voormelde artikel 30 om zijn tekst opnieuw aan de afdeling wetgeving van de Raad van State voor te leggen.

Nu dringt de tijd en mag er geen tijd meer verloren gaan om de veilingprocedure te lanceren die tot de gunning van gebruiksrechten in de 790-862 MHz-frequentieband moet leiden.

Zoals we, ten eerste, inderdaad kunnen lezen in de memorie van toelichting bij het voorontwerp van wet bedoeld om een 4° toe te voegen aan artikel 30, § 1/1, derde lid, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie : 'Besluit 243/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot vaststelling van een meerjarenprogramma voor het radiospectrumbeleid heeft tot doel de 800 MHz-band beschikbaar te maken voor elektronische-communicatiediensten in de Europese Unie. Dit besluit verplicht de lidstaten om uiterlijk 1 januari 2013 het vergunningsproces in te stellen opdat de 790-862 MHz-band... kan worden gebruikt voor elektronische-communicatiediensten'.

De uitvoeringstermijn (1 januari 2013) van het voormelde besluit werd dus reeds overschreden en er moet worden vermeden om deze termijn nog veel langer te overschrijden. De Europese overheden stellen zich hier vragen bij. In een brief in bijlage van 16 november 2012 herinnerde de vicevoorzitter van de Europese Commissie, N. Kroes, de lidstaten eraan hoe belangrijk het is voor de ontwikkeling van internettoegang om het beschikbare spectrum te gunnen. De nadruk lag meer bepaald op de gunning van de gebruiksrechten in de 800MHz-band.

De Europese Commissie heeft zich vervolgens in een brief in bijlage van 21 maart 2013 tot België gericht om vast te stellen dat het proces voor gunning van de gebruiksrechten in de 800MHz-band nog niet was gestart. Ze verzoekt België om uit te leggen hoe dat komt en de maatregelen te vermelden die zullen worden genomen om dit te verhelpen.

Het is dus van fundamenteel belang, meer bepaald ten aanzien van de Europese Commissie, om het gunningsproces voor de frequenties uit de 800MHz-band sneller te laten verlopen.

De auteur van het ontwerp is niet verantwoordelijk voor de overschrijding van de termijn van 1 januari 2013 aangezien hij heeft moeten wachten op een tussenkomst van de wetgever (die ook in hoogdringendheid heeft gehandeld) voordat zijn tekst kon worden aangenomen. Zodra het hierboven bedoelde voorontwerp van wet klaar was, heeft hij zijn tekst voorgelegd aan de afdeling wetgeving van de Raad van State. Zoals reeds uitgelegd heeft deze laatste geoordeeld dat het verzoek om advies voorbarig was. Nu de wijziging van artikel 30 van de wet van 13 juni 2005 van kracht wordt, stelt de auteur van het ontwerp alles in het werk opdat zijn tekst zo snel mogelijk kan worden aangenomen. Hij zal er ook op toezien dat deze zo snel mogelijk wordt gepubliceerd zodat het gunningsproces voor de gebruiksrechten in de 800MHz-band op heel korte termijn van start kan gaan om beter te voldoen aan de verwachtingen van het Europees Parlement en de Raad.

Ten tweede heeft de ontwerptekst, gelezen in combinatie met artikel 30, § 1/1, derde lid, 4°, van de wet van 13 juni 2005, een niet-verwaarloosbare budgettaire impact : de enige heffing voor het gebruik van de 800MHz-frequentieband zal de staatskas stijven. Deze inkomsten komen op de begroting van 2013. Alles dient dus in het werk te worden gesteld voor een succesvolle veiling en opdat de heffing wordt betaald door de operator(en) aan wie de rechten worden toegekend, voor het einde van het jaar 2013.

Het voorgaande rechtvaardigt het verzoek om advies binnen een termijn van niet meer dan vijf dagen. Opdat de veiling zou kunnen worden voltooid voor het einde van het jaar, evenwel zonder haast en met inachtneming van redelijke termijnen waarbinnen de geïnteresseerden op een serene manier kunnen deelnemen, zou het BIPT (dat de veiling zal organiseren en houden) aan het begin van de zomer het proces moeten kunnen starten met de publicatie van informatiedocumenten. Indien dus dertig dagen zouden worden gelaten voor het verstrekken van een advies (GWRS, art. 84, § 1, 1° ), zou dit tijdschema dus niet haalbaar zijn.

In dat laatste geval zouden de eerste initiatieven pas na de zomer worden genomen, waardoor de veiling misschien niet tegen het einde van het jaar kan worden voltooid of waardoor de veiling op zijn minst in een onredelijk tempo zou moeten worden afgehaspeld. » Die motivering dient overgenomen te worden in de aanhef van het ontworpen besluit, overeenkomstig artikel 84, § 1, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Voorafgaande vormvereisten Uit artikel 19/1, § 1, van de wet van 5 mei 1997 'betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling' volgt dat voorontwerpen van wet, ontwerpen van koninklijk besluit en voorstellen van beslissing die ter goedkeuring aan de Ministerraad moeten worden voorgelegd in principe aanleiding moeten geven tot een voorafgaand onderzoek met betrekking tot de noodzaak om een effectbeoordeling uit te voeren. De enige gevallen waarin zo een voorafgaand onderzoek niet hoeft plaats te vinden, zijn die welke bepaald zijn bij artikel 2 van het koninklijk besluit van 20 september 2012 (1).

In casu hebben de stellers van het voorontwerp geen van de motieven genoemd in artikel 2 van het voormelde koninklijk besluit aangevoerd om niet vooraf te hoeven onderzoeken of het noodzakelijk was een effectbeoordeling uit te voeren, en het valt te betwijfelen dat het voorontwerp onder één van de motieven genoemd in artikel 2 kan vallen.

Er moet bijgevolg voor gezorgd worden dat het vormvereiste van een voorafgaand onderzoek met betrekking tot de noodzaak om een effectbeoordeling uit te voeren, genoemd in artikel 19/1 van de wet van 5 mei 1997, naar behoren is vervuld. Artikel 19/2 schrijft voor dat een effectbeoordeling wordt uitgevoerd wanneer het voorafgaand onderzoek bedoeld in artikel 19/1 zulks vereist. Indien uit het voorafgaand onderzoek blijkt dat een effectbeoordeling moet worden uitgevoerd en er als gevolg van die effectbeoordeling nog wijzigingen zouden worden aangebracht in de tekst van het voorontwerp, dan moeten die wijzigingen ook voor advies worden voorgelegd aan de Raad van State.

Onderzoek van het ontwerp Voorafgaande opmerking Het ontwerpbesluit voorgelegd aan de afdeling Wetgeving is uit technisch oogpunt uitermate complex.

De regelingen die het beoogt te wijzigen of in te voeren moeten deugdelijk verantwoord kunnen worden, zowel wat betreft de verschillende behandeling die ze meebrengen voor de onderscheiden actoren die daaronder vallen of kunnen vallen, als wat betreft de voorwaarden waaraan het optreden van de Koning verbonden is, niet alleen in het licht van de artikelen 18 en volgende van de wet van 13 juni 2005 'betreffende de elektronische communicatie', maar ook in het licht aan de ter zake relevante Europese richtlijnen.

In zoverre de afdeling Wetgeving van de Raad van State een onvoldoende specifieke kennis heeft van de feitelijke situaties waarop het ontwerpbesluit betrekking heeft, alsook van de wetenschappelijke en technische gegevens waarmee rekening moet worden gehouden, kan ze niet alle aspecten en nuances beoordelen van de gegevens aangevoerd in het verslag aan de Koning of, meer in het algemeen, in de overige stukken van het dossier dat aan de Raad van State is bezorgd, bijvoorbeeld het advies van het BIPT. Onder dit voorbehoud worden de volgende opmerkingen gemaakt.

Algemene opmerkingen 1. In het ontworpen besluit wordt als rechtsgrond de wet van 13 juni 2005 'betreffende de elektronische communicatie' opgegeven, en meer in het bijzonder, binnen die wet, de artikelen 18, 20, § 1, gewijzigd bij de wet van 10 juli 2012, artikel 29, § 2, artikel 30, gewijzigd bij de wet van 15 maart 2010, artikel 39, § 2, en artikel 51, § 2, tweede lid, gewijzigd bij de wet van 15 maart 2010. Het ontwerp strekt tot regeling van de « radiotoegang in de frequentieband 790-862 MHz ». Het regelt met andere woorden de toewijzing aan radio-operatoren van de frequenties waaruit die band bestaat (2), de rechten en verplichtingen van de betrokken operatoren op het stuk van de geldigheidsduur van de toegekende gebruiksrechten (3), het frequentiegebruik (4), de betaling van jaarlijkse rechten « voor het beheer van de gebruiksrechten » en « voor de terbeschikkingstelling van frequenties » (5), de controle (6), de vereisten het Belgisch grondgebied te dekken (7) en de nationale roaming (8).

Het ontworpen besluit regelt echter vooral, en met het oog op de toekenning van die rechten en het opleggen van die verplichtingen, de procedure voor de toekenning van de desbetreffende frequenties in de vorm van een toewijzing bij opbod, die in detail geregeld wordt in de artikelen 13 tot 39.

De gehele regeling tot toewijzing van de frequenties bij opbod moet, zoals blijkt uit artikel 34 van het ontworpen besluit, leiden tot de betaling van een zogenaamde « enige » heffing; de nadere voorschriften voor betaling van die heffing zijn « in overeenstemming met artikel 30 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie » (9)(10). 2. De term « enige heffing » en de omstandigheid dat aldus naar artikel 30 van de wet van 13 juni 2005 wordt verwezen, zijn in dit verband van fundamenteel belang. Zoals dat artikel 30 bij de wet van 15 maart 2010 gewijzigd is, luidt het immers als volgt : « § 1. De in de artikelen 11 en 18 bedoelde gebruiksrechten kunnen aan heffingen onderworpen worden teneinde een optimaal gebruik van deze middelen te waarborgen. De heffingen worden door het Instituut geïnd. § 1/1. Ten behoeve van het in paragraaf 1 beschreven doel dienen operatoren aan wie het is toegestaan om over gebruiksrechten voor radiofrequenties te beschikken met het oog op de exploitatie van een netwerk en het aanbieden van mobiele elektronische-communicatiediensten aan het publiek, bij de aanvang van de geldigheidsduur van de gebruiksrechten onder andere een enige heffing te betalen.

De enige heffing wordt bepaald bij het toekennen van de frequenties.

De enige heffing bedraagt : 1° 51.644 euro per MHz en per maand voor de frequentiebanden 880-915 MHz en 925-960 MHz. Het verkrijgen van gebruiksrechten voor de frequentiebanden 880-915 MHz en 925-960 MHz houdt eveneens het verkrijgen van gebruiksrechten in voor de frequentiebanden 1710-1785 en 1805-1880 MHz : de hoeveelheid toegewezen spectrum in de banden 1710-1785 en 1805-1880 MHz is gelijk aan het dubbele van de hoeveelheid toegewezen spectrum in de banden 880-915 MHz en 925-960 MHz, afgerond op het hogere veelvoud van 5 MHz. In afwijking op het voorgaande, tot 26 november 2015 geldt de enige heffing voor de hoeveelheid spectrum dat op 1 januari 2010 is toegewezen in de banden 880-915 MHz en 925-960 MHz, eveneens voor de maximale hoeveelheid spectrum die kon worden toegekend op 1 januari 2010 in de banden 1710-1785 en 1805-1880 MHz; 2° 20.833 euro per MHz en per maand voor de frequentiebanden 1920-1980 MHz en 2110-2170 MHz, behoudens wanneer de totale hoeveelheid spectrum waarover een operator in deze frequentiebanden beschikt niet hoger is dan 2 x 5 MHz. In dat geval bedraagt de enige heffing 32.000 euro per MHz per maand; 3° 2778 euro per MHz en per maand voor de frequentieband 2500-2690 MHz. Bij de toekenning door middel van een veiling van de frequenties geldt het in onderhavige paragraaf 1/1 beoogde minimumbedrag van de enige heffing als beginbod voor de kandidaten. § 1/2. Voor elke periode van verlenging van de vergunning zijn de operatoren een enige heffing verschuldigd.

Het bedrag van de enige heffing stemt overeen met de enige heffing bedoeld in § 1/1, eerste lid.

Bij de berekening van het bedrag wordt rekening gehouden met het deel van de gebruiksrechten dat de operator wil behouden bij de verlenging.

Indien een operator van spectrum wil afstand doen, dan moet dit een aaneensluitend blok vormen. § 1/3. De betaling van de enige heffing gebeurt, al naargelang binnen vijftien dagen na de aanvang van de geldigheidsduur vermeld in § 1/1, eerste lid, en binnen vijftien dagen na de aanvang van de verlengingsperiode vermeld in § 1/2, eerste lid.

In afwijking van vorig lid heeft de operator de mogelijkheid om de betaling als volgt uit te voeren : a) binnen 15 dagen na de aanvang van de geldigheidsduur vermeld in § 1/1, eerste lid, en binnen 15 dagen na de aanvang van de verlengingsperiode vermeld in § 1/2, eerste lid, betaalt de operator pro rata het aantal resterende maanden van het kalenderjaar;b) bovendien betaalt de operator ten laatste op 15 december het volledige gedeelte van enige heffing voor het komende jaar.Indien in het komende jaar de vergunning afloopt, betaalt de operator pro rata het aantal maanden tot het aflopen van de gebruiksrechten; c) de wettelijke rentevoet, berekend overeenkomstig artikel 2, § 1, van de wet van 5 mei 1865 betreffende de lening tegen interest, is, afhankelijk van het geval, van toepassing vanaf de zestiende dag die volgt op het begin van de geldigheidsperiode bedoeld in § 1/1, eerste lid, of vanaf de zestiende dag die volgt op het begin van de periode van verlenging bedoeld in § 1/2, eerste lid;d) gelijktijdig met de betaling van de enige heffing, betaalt de operator de interest op het nog verschuldigde bedrag. De operator brengt het Instituut binnen twee werkdagen, al naargelang na de aanvang van de geldigheidsduur vermeld in § 1/1, eerste lid, en de aanvang van de verlengingsperiode vermeld in § 1/2, eerste lid, op de hoogte van zijn keuze.

De enige heffing wordt in geen geval terugbetaald, noch geheel, noch gedeeltelijk. § 1/4. Indien een operator de enige heffing voor de respectievelijke frequentiebanden zoals bepaald onder § 1/1 1°, 2° of 3°, geheel of gedeeltelijk niet voldoet, worden alle gebruiksrechten voor de respectievelijke frequentiebanden ingetrokken. § 2. De Koning, na advies van het Instituut, bepaalt het bedrag en de nadere regels inzake de in § 1 bedoelde heffingen behoudens voor wat bepaald wordt in § § 1/1, 1/2 en 1/3. » Zo wordt bij artikel 30, § 1/1, zoals het thans geldt, geen enkel bedrag bepaald voor de enige heffing die verschuldigd zou zijn door een operator voor het verlenen van frequenties in de frequentieband 790-862 MHz.

In het vierde lid van diezelfde paragraaf 1/1 wordt evenwel gesteld dat het bedrag van de enige heffing slechts een minimumbedrag vertegenwoordigt, dat voor de kandidaten als beginbod geldt bij de toekenning van de frequenties door middel van een veiling, zoals de verkoop die bij het ontworpen besluit geregeld wordt.

In dezelfde zin bepaalt artikel 26, § 4, van het ontworpen besluit dat « het bedrag van het bod in de eerste ronde [van de veilingprocedure] wordt vastgelegd in overeenstemming met artikel 30 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie », welk artikel 30, zoals het thans geldt, net niet het bedrag bepaalt voor de frequentieband 790-862 MHz. 3. Op dat punt dient opgemerkt te worden dat, zoals vermeld in de adviesaanvraag, de Kamer van volksvertegenwoordigers op 8 mei 2013 in plenaire vergadering een wetsontwerp heeft aangenomen houdende wijziging van artikel 30 van de wet van 13 juni 2005 'betreffende de elektronische communicatie' (11), dat er louter toe strekt een onderdeel 4° toe te voegen aan artikel 30, § 1/1, derde lid, dat het bedrag vaststelt van de enige heffing voor de frequentieband 790-862MHz, namelijk « 25.000 euro per MHz en per maand ». In de adviesaanvraag staat bovendien dat de Senaat geen gebruik heeft gemaakt van zijn evocatierecht met betrekking tot dat ontwerp (12), zodat het beschouwd moet worden als zijnde aangenomen door het parlement.

Dat heeft twee gevolgen.

Enerzijds zal het eerste lid van de aanhef, in zoverre het als rechtsgrond artikel 30 aanvoert van de wet van 13 juni 2005, de wijziging moeten vermelden die in die bepaling wordt aangebracht zodra de wetgevingsprocedure haar beslag krijgt.

Anderzijds zal het ontworpen besluit niet in werking kunnen treden vóór de datum van inwerkingtreding van die wet.

Bijzondere opmerkingen Aanhef 1. Behoudens wat gezegd is onder de algemene opmerking, dient in het eerste lid van de aanhef verwezen te worden naar artikel 51, § 2, van de wet van 13 juni 2005 'betreffende de elektronische communicatie', en niet enkel naar het tweede lid van die paragraaf, waarin geen enkele machtiging aan de Koning wordt verleend. Het eerste lid dient dienovereenkomstig gewijzigd te worden. 2. Het nieuwe zevende en het nieuwe achtste lid dienen gesteld te worden als volgt : « Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat... (overname van de motivering zoals ze voorkomt in de adviesaanvraag);

Gelet op advies 53.397/4 van de Raad van State, gegeven op 28 mei 2013 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 » (13).

Dispositief Artikel 7 1. Artikel 7 van het ontwerp heeft betrekking op het bedrag van en een aantal regels aangaande twee categorieën van jaarlijkse retributies te betalen door de 800 MHz-operator, het ene genaamd « jaarlijks recht voor het beheer van de gebruiksrechten », bestemd om de « kosten te dekken voor het beheer van de gebruiksrechten », dat 350.000 euro bedraagt, de andere genaamd « jaarlijks recht voor de terbeschikkingstelling van frequenties », betaald « voor het spectrumgebruik en om de administratieve kosten te dekken die het Instituut maakt voor de terbeschikkingstelling en de coördinatie van de radiofrequenties en de controle erop en de andere activiteiten van het Instituut dienaangaande », dat 87.500 euro per toegewezen MHz bedraagt.

Die bepaling heeft tot doel uitvoering te geven aan artikel 30, § § 1 en 2, van de wet van 13 juni 2005, dat een ruime bevoegdheid ter zake verleent aan de Koning.

Gelet op wat voorafgaat, moet men in verband met de paragrafen 1 en 2 van de voorliggende bepaling twee zaken voor ogen houden : 1° Wat het interne recht betreft, behoort er nogmaals op gewezen te worden dat, zoals de afdeling Wetgeving reeds heeft opgemerkt, de Franse term « redevance » (in het Nederlands « retributie » (14)) zich laat definiëren als een geldelijke vergoeding van een dienst die de overheid presteert ten voordele van de retributieplichtige, individueel beschouwd.Bovendien moet er een redelijke verhouding bestaan tussen, enerzijds, de waarde van de bewezen dienst en, anderzijds, de gevorderde retributie; bij gemis van een zodanige verhouding verliest de retributie haar vergoedend karakter en wordt ze van fiscale aard (15). 2° Artikel 13 van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 'betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Machtigingsrichtlijn)', met als opschrift « Vergoedingen voor gebruiksrechten en rechten om faciliteiten te installeren », luidt als volgt : « De lidstaten kunnen de betrokken instantie toestaan de gebruiksrechten voor radiofrequenties of nummers of rechten om faciliteiten te installeren op, boven of onder openbare of particuliere eigendom, te onderwerpen aan vergoedingen die ten doel hebben een optimaal gebruik van deze middelen te waarborgen.De lidstaten zorgen ervoor dat deze vergoedingen objectief gerechtvaardigd, transparant en niet-discriminerend zijn en in verhouding staan tot het beoogde doel en zij houden rekening met (lees : « en rekening houden met ») de doelstellingen van artikel 8 van Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn). » Aan die bevoegdheid die aan de lidstaten wordt opgedragen, zijn verscheidene voorwaarden verbonden.

Enerzijds mag de vergoeding alleen worden voorgeschreven met het doel « een optimaal gebruik van deze middelen [in casu de radiofrequenties] te waarborgen ».

Anderzijds moeten de Lidstaten ervoor zorgen dat « deze vergoedingen objectief gerechtvaardigd, transparant en niet-discriminerend zijn en in verhouding staan tot het beoogde doel en rekening houden met de doelstellingen van artikel 8 van Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor electronische- communicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn) ». De afdeling Wetgeving wijst er bovendien op dat soortgelijke eisen inzake rechtvaardiging en proportionaliteit aan de lidstaten worden opgelegd bij artikel 14 van de machtigingsrichtlijn (16), wanneer er sprake is van wijziging van rechten, voorwaarden en procedures die van toepassing zijn op de gebruiksrechten. 2. Gezien de hiervoren in herinnering gebrachte vereisten, geeft het ontworpen dispositief aanleiding tot de volgende opmerkingen : 1° Uit het oogpunt van het Europese recht moet de steller van het ontwerp in staat zijn de precieze en concrete gegevens bij te brengen waarmee kan worden aangetoond dat daadwerkelijk aan de verschillende vereisten van artikel 13 van de machtigingsrichtlijn is voldaan, inzonderheid wat betreft de bedragen van de « rechten » waarin het ontworpen dispositief voorziet.In dat verband moet de steller van het ontwerp kunnen aantonen dat hij die bedragen heeft vastgesteld op basis van een precieze en concrete analyse van de kosten van de dienst die bestaat in het ter beschikking stellen en coördineren van de frequenties.

Bovendien moet in die verantwoording rekening worden gehouden met de omstandigheid dat het voornoemde wetsontwerp dat door het parlement is aangenomen, artikel 30, § 1/1, derde lid, van de wet van 13 juni 2005 wijzigt door de toevoeging van een nieuw onderdeel 4°, voorschrijft dat de 800 MHz-operatoren een « enige » heffing moeten betalen ten bedrage van 25.000 euro per MHz per maand, voor de frequentieband 790-862 MHZ, en dat die « enige heffing » komt bovenop de « rechten » waarin voorzien is in het ontworpen besluit.

Uit het oogpunt van het interne recht, dient de steller van het ontwerp eveneens in staat te zijn aan te tonen dat de bedragen waarin voorzien is in de paragrafen 1 en 2 van artikel 7 van het ontwerp redelijkerwijs in verhouding staan tot de waarde van de dienst die bestaat in het beheer van de gebruiksrechten en de terbeschikkingstelling van de frequenties. 2° Gelet op het evenredigheidsbeginsel dat voortvloeit uit zowel de gemeenschapsrechtelijke bepalingen, als uit de hiervoren in herinnering gebrachte internrechtelijke bepalingen, doet de voorliggende bepaling nog vragen rijzen doordat in paragraaf 2, derde lid ervan, wordt bepaald dat « het bedrag van dat recht (17) [...] onafhankelijk [is] van het aantal stations voor radiocommunicatie die de frequentie in kwestie exploiteren ».

Een dergelijke bepaling kan immers enkel worden toegestaan op voorwaarde dat het aantal voornoemde stations geen invloed van betekenis heeft op de waarde van de dienst die bestaat in het ter beschikking stellen en het coördineren van de frequenties.

Zo ook dat artikel 7, § 3, vierde en vijfde lid, van het ontwerp, waaruit blijkt dat voor de betaling van de vergoeding een onvolledige maand aangerekend wordt als een volle maand, vragen rijzen ten aanzien van het hiervoren gememoreerde evenredigheidsbeginsel (18).

De voorliggende bepaling moet opnieuw worden onderzocht in het licht van de voorgaande opmerkingen : de ontworpen tekst moet gerechtvaardigd kunnen worden zoals vereist krachtens de hiervoren in herinnering gebrachte gemeenschapsrechtelijke en internrechtelijke bepalingen; zo niet dient artikel 7 van het ontwerp te worden herzien (19).

Artikel 8 1. Artikel 8 van het voorontwerp luidt als volgt : « Art.8. § 1. Elke betrokken omroeporganisatie kan worden vergoed voor de kosten die ze heeft opgelopen voor het herschikken van haar zenders voor terrestrische digitale televisie in de frequentieband 790-862 MHz.

Daartoe stelt de betrokken omroeporganisatie een uitvoerig verslag op ter motivering van het gevorderde bedrag en maakt dit verslag over aan het Instituut, ten laatste 6 maanden na de eerste kennisgeving zoals bedoeld in artikel 37, § 2.

Het Instituut onderzoekt dit verslag en bepaalt de gegrondheid van het gevorderde bedrag waarbij de betreffende omroepinstelling elke bijkomende inlichting verstrekt die vereist is voor een volledige en objectieve beoordeling. § 2. Het Instituut vergoedt elke betrokken omroeporganisatie. Het bedrag van de vergoeding wordt vastgesteld door het Instituut op basis van de informatie van de betrokken omroeporganisatie en op basis van de analyse van deze informatie door het Instituut. § 3. De kosten voor vergoeding van de betrokken omroeporganisaties worden afgetrokken van het bedrag van de enige heffing zoals bepaald in artikel 34 van dit besluit. » In het verslag aan de Koning wordt die bepaling als volgt gerechtvaardigd : « De UHF-omroepband (470-862 MHz) is gedurende tientallen jaren gebruikt voor analoge uitgestraalde televisie. Gelet op de technologische ontwikkelingen is analoge televisie via de ether vervangen door digitale televisie via de ether of terrestrische digitale televisie (DVB-T). In 2006 heeft de ITU een plan opgesteld voor terrestrische digitale tv in de UHF-band, voor Europa en Afrika.

Verschillende besluiten, zowel op Europees niveau als op niveau van de ITU, hebben geleid tot de identificatie van de frequentieband 790-862 MHz (of 800 MHz-band) voor draadloze breedbanddiensten.

Omdat de frequentieband 800 MHz geïdentificeerd is voor draadloze breedbanddiensten kan die niet meer worden gebruikt voor terrestrische digitale televisie. Een beperkt aantal zenders voor terrestrische digitale televisie maakt gebruik van kanalen van de 800 MHz-band. Deze zenders zullen van kanaal moeten veranderen voordat draadloze breedbandnetwerken worden uitgerold.

Artikel 8 voorziet in een vergoedingsmechanisme voor de betrokken omroeporganisaties. Er dient te worden opgemerkt dat deze vergoedingskosten zullen worden aangerekend op het bedrag van de enige heffing zoals bepaald in artikel 34 van dit besluit. » Kortom, de voorliggende bepaling voorziet in een regeling voor de vergoeding van omroeporganisaties wier zenders, die thans voor de terrestrische digitale televisie gebruik maken van de 800Mhz-band, zullen moeten overschakelen op een ander kanaal voordat draadloze breedbandnetwerken in de frequentieband 800MHz tot stand kunnen worden gebracht. De desbetreffende vergoeding zal aangerekend worden op het bedrag van de « enige heffing » zoals bedoeld in artikel 34 van de ontworpen regeling. 2. Aangezien met zo'n regeling beslist wordt over de precieze aanwending van financiële overheidsmiddelen - « retributies » - ten voordele van derde partijen - in casu de omroeporganisaties -, kan ze alleen door de uitvoerende macht uitgewerkt worden indien deze daartoe uitdrukkelijk en op duidelijke wijze gemachtigd is door de wetgever. Geen enkele wetsbepaling die in het ontworpen besluit als rechtsgrond opgegeven wordt voorziet in zulk een machtiging.

Immers, 1° Artikel 18, § 1, van de wet van 13 juni 2005 'betreffende de elektronische communicatie' bepaalt : « § 1.De voorwaarden voor het verkrijgen en uitoefenen van gebruiksrechten voor radiofrequenties die geheel of gedeeltelijk gebruikt worden voor elektronische communicatiediensten die aan het publiek worden aangeboden, worden door de Koning vastgesteld bij een besluit, genomen na advies van het Instituut en vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en mogen enkel verband houden met : 1° de betreffende dienst of de technologie waarvoor de gebruiksrechten voor de radiofrequentie zijn verleend, in voorkomend geval met inbegrip van de dekkingsvereisten en kwaliteitseisen;2° het daadwerkelijk en efficiënt gebruik van radiofrequenties overeenkomstig de toepasselijke wettelijke en reglementaire bepalingen;3° de technische en operationele voorwaarden ter voorkoming van schadelijke storingen en ter beperking van blootstelling van het publiek aan elektromagnetische velden;4° de maximumduur onder voorbehoud van wijzigingen van het nationale frequentieplan;5° de overdracht op initiatief van de houder van de rechten en de daarvoor geldende voorwaarden;6° de gebruiksheffingen overeenkomstig artikel 30;7° de toezeggingen die de operator die het gebruiksrecht inzake de radiofrequenties heeft verkregen, in de loop van de selectieprocedure heeft gedaan;8° de verplichtingen uit hoofde van de relevante internationale overeenkomsten aangaande het gebruik van radiofrequenties;9° specifieke verplichtingen voor experimenteel gebruik van radiofrequenties ». Uit die bepaling vloeit voort dat de voorwaarden voor het verkrijgen en uitoefenen van gebruiksrechten voor radiofrequenties die geheel of gedeeltelijk gebruikt worden voor elektronische communicatiediensten die aan het publiek worden aangeboden, die in de ontworpen tekst worden vastgesteld voor de hier bedoelde frequentieband, alleen betrekking mogen hebben op welbepaalde aspecten die op limitatieve wijze worden opgesomd in artikel 18, § 1.

De vergoeding die door de voorliggende bepaling beoogd wordt, valt niet onder één van de punten die op limitatieve wijze opgesomd worden in dat artikel 18, § 1, van de wet van 13 juni 2005. Die bepaling kan daarvoor niet als rechtsgrond aangevoerd worden. 2° Artikel 20, § 1, van dezelfde wet luidt als volgt : « § 1.Het Instituut beperkt het aantal te verlenen gebruiksrechten voor radiofrequenties die geheel of gedeeltelijk gebruikt worden voor elektronische communicatiediensten die aan het publiek worden aangeboden, niet tenzij : 1° om schadelijke storingen te vermijden wanneer deze laatsten een gevolg zijn van onvoldoende beschikbare ruimte binnen het frequentiespectrum, mits de beperking evenredig is;2° om een efficiënt en rationeel gebruik van radiofrequenties te waarborgen. Na advies van het Instituut, bepaalt de Koning de procedure tot beperking van het aantal te verlenen gebruiksrechten voor radiofrequenties die geheel of gedeeltelijk gebruikt worden voor elektronische communicatiediensten die aan het publiek worden aangeboden ».

Er behoort te worden vastgesteld dat deze wetsbepaling die de Koning machtigt om de procedure te bepalen tot beperking van het aantal te verlenen gebruiksrechten voor radiofrequenties die geheel of gedeeltelijk gebruikt worden voor elektronische communicatiediensten die aan het publiek worden aangeboden, klaarblijkelijk geen rechtsgrond kan vormen voor artikel 8 van het thans voorliggende ontwerp. 3° Artikel 29, § § 1 en 2, van dezelfde wet luidt zijnerzijds als volgt : « § 1.De administratieve bijdragen die worden opgelegd aan de operatoren, onverminderd de bepalingen van de artikelen 43, 45, 46 en 47, dienen ter dekking van de kosten inzake : 1° het opstellen, het beheer, de controle en de toepassing van de wetgeving en van de gebruiksrechten;2° de specifieke opdrachten van het Instituut inzake toegang en universele dienstverlening;3° internationale samenwerking, harmonisatie en normering, marktanalyse, controle op de naleving en ander markttoezicht;4° het adviseren en handhaven van secundaire wetgeving en het nemen van administratieve beslissingen;5° aan de jaarlijkse bijdrage aan het Fonds ter bestrijding van de Overmatige Schuldenlast bedoeld in artikel 20, § 2, van de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen evenals, desgevallend, de verhoogde bijdrage bedoeld in artikel 20bis, vierde lid, van dezelfde wet. Het Instituut int de administratieve bijdragen. § 2. De Koning, na advies van het Instituut, bepaalt het bedrag en de nadere regels inzake de administratieve bijdrage met het oog op een objectieve, transparante en evenredige verdeling ».

Deze bepaling bestemt de administratieve bijdragen waarop ze betrekking heeft - die overigens niet overeenstemmen met de « enige heffingen » bedoeld in artikel 30 van de wet van 13 juni 2005 - opnieuw voor een bepaald doel. De vergoeding van derden, in dit geval de omroeporganisaties, wordt daarbij nergens als doel vermeld.

De thans voorliggende bepaling kan derhalve geen rechtsgrond ontlenen aan die wetsbepaling. 4° Naast hetgeen gesteld is onder de algemene opmerking met betrekking tot artikel 30 van de wet van 13 juni 2005 'betreffende de elektronische communicatie', zoals dit gewijzigd is bij het wetsontwerp dat onlangs goedgekeurd is door het parlement, behoort het volgende te worden opgemerkt. Hoewel de Koning bij paragraaf 2 van deze wetsbepaling gemachtigd wordt om « het bedrag en de nadere regels inzake de in § 1 bedoelde heffingen (te bepalen) behoudens voor wat bepaald wordt in § § 1/1, 1/2 en 1/3 », mag Hij op grond van die machtiging geen regeling uitwerken voor de vergoeding van derden die nadeel lijden door een wijziging van de bestemming van welbepaalde frequentiebanden, waardoor die derden verplicht zijn om technische aanpassingen door te voeren aan hun zenders.

De desbetreffende « heffingen » kunnen immers alleen gevorderd worden met het oog op « het optimale gebruik van de toegekende gebruiksrechten » waarvoor die « heffingen » gevorderd worden.

De vergoeding van de omroeporganisaties die bij de thans voorliggende bepaling ingevoerd wordt, heeft niets van doen met een dergelijke doelstelling. 5° Artikel 39, § § 1 en 2, van de wet van 13 juni 2005 heeft zijnerzijds niets uitstaande met de vergoeding die met de thans voorliggende bepaling beoogd wordt, aangezien die twee paragrafen luiden als volgt : « § 1.Niemand mag in het Rijk noch aan boord van een zeeschip, een binnenschip, een luchtvaartuig of enige andere drager onderworpen aan het Belgisch recht, een zend- en/of ontvangtoestel voor radiocommunicatie houden, of een station of een niet-openbaar netwerk voor radiocommunicatie aanleggen en doen werken zonder schriftelijke vergunning van het Instituut. Die vergunning is persoonlijk en kan worden ingetrokken. § 2. De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, de algemene regels inzake toekenning, schorsing en intrekking van de in § 1 bedoelde vergunningen. Hij kan bepalen in welke gevallen die vergunningen niet vereist zijn ».

Deze bepaling levert in feite alleen een rechtsgrond op voor artikel 5 van het ontworpen besluit. 6° Tot slot is ook artikel 51, § 2, van dezelfde wet volledig vreemd aan de problematiek die aan bod komt in de thans voorliggende bepaling, aangezien het betrekking heeft op de bevoegdheid die verleend wordt aan het BIPT om « aan operatoren die de toegang tot de eindgebruikers controleren, verplichtingen [op te leggen] met inbegrip van nationale roaming voor zover noodzakelijk om eind-tot-eindverbindingen of interoperabiliteit van diensten te verzekeren » (20).3. Het besluit is dan ook dat artikel 8 van het ontwerp geen enkele rechtsgrond ontleent aan de wetsbepalingen die in het ontworpen besluit als rechtsgrond opgegeven worden. Bij ontstentenis van een andere duidelijke en uitdrukkelijke rechtsgrond, dient de voorliggende bepaling te vervallen.

Artikel 9 Pro memorie wordt vermeld dat artikel 18, § 1, van de wet van 13 juni 2005 bepaalt dat niet alleen de voorwaarden voor het verkrijgen maar ook voor het uitoefenen van gebruiksrechten voor radiofrequenties die geheel of gedeeltelijk gebruikt worden voor elektronische communicatiediensten die aan het publiek worden aangeboden, « door de Koning [worden] vastgesteld bij een besluit, genomen na advies van het Instituut en vastgesteld na overleg in de Ministerraad ».

Daaruit volgt dat de Koning de voorwaarden voor het verkrijgen en voor het gebruik van deze rechten alleen bij wege van verordening kan vaststellen, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van het BIPT. Het ontworpen artikel 9, § 4, van het besluit kan de Koning dus niet machtigen om « om gegronde redenen, op elk ogenblik na de toekenning van de gebruiksrechten, de voorwaarden van de gebruiksrechten [te] wijzigen ».

Een dergelijke machtiging is immers buitenmatig en gaat overduidelijk voorbij aan de procedure waarin artikel 18, § 1, van de wet van 13 juni 2005 voorziet.

Artikel 10 Er moet worden opgemerkt dat de informatieplicht die opgelegd wordt bij artikel 10, § 1, van het ontwerp, niet nauwkeurig genoeg is, meer bepaald wat betreft de wijze van bekendmaking van de informatie bestemd voor het « publiek ».

De bepaling dient op dat punt nauwkeuriger te zijn (21).

Artikel 12 Artikel 12 van het ontwerpbesluit betreft de nationale roaming. Het ontleent zijn rechtsgrond aan artikel 51, meer bepaald paragraaf 2, van de wet van 13 juni 2005.

Er zij gememoreerd dat deze bepaling het BIPT de mogelijkheid biedt nationale roaming op te leggen, maar enkel « nadat het heeft vastgesteld dat de commerciële onderhandelingen dienaangaande tussen de operatoren binnen een redelijke termijn niet tot een overeenstemming leiden ». Voorts luidt deze bepaling als volgt : « De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van het Instituut, de nadere regels volgens dewelke het Instituut nationale roaming kan opleggen, meer bepaald inzake : - de termijnen waarover het Instituut daartoe beschikt; - de operatoren die verplicht zijn om nationale roaming aan te bieden en degene die het recht hebben op nationale roaming; - de vereiste minimum ontplooiing van het eigen netwerk van de operator die recht heeft op nationale roaming; - de diensten waarop de overeenkomst van nationale roaming betrekking heeft; - de geografische gebieden waarop de overeenkomst van nationale roaming betrekking heeft; - de duur van de overeenkomst van nationale roaming; - de omstandigheden die geheel of gedeeltelijk een einde maken aan de overeenkomst van nationale roaming ».

Het staat dus aan de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van het Instituut « de nadere regels » vast te stellen « volgens dewelke het Instituut nationale roaming kan opleggen ».

In het licht van deze bepaling geeft artikel 12 van het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen. 1° Paragraaf 8 van artikel 12 van het ontwerp luidt als volgt : « § 8.Indien na het afsluiten van een overeenkomst van nationale roaming met tussenkomst van het Instituut krachtens dit artikel een operator die recht heeft op nationale roaming over een andere overeenkomst van nationale roaming onderhandelt en deze afsluit met een andere operator die nationale roaming moet aanbieden, dan wordt de eerste overeenkomst van nationale roaming die tot stand kwam na tussenkomst van het Instituut automatisch beëindigd, behoudens andersluidend akkoord tussen de partijen bij die eerdere overeenkomst van nationale roaming.

Indien het Instituut vaststelt dat de operator die recht heeft op nationale roaming zijn dekkingsverplichtingen krachtens artikel 11 niet naleeft, dan wordt de overeenkomst van nationale roaming die tot stand kwam na tussen komst van het lnstituut automatisch beëindigd, behoudens andersluidend akkoord tussen de partijen bij deze overeenkomst van nationale roaming.

Indien het Instituut vaststelt dat de operator die recht heeft op nationale roaming een 3G-operator is en zijn dekkingsverplichtingen krachtens het koninklijk besluit 3G niet naleeft, dan wordt de overeenkomst van nationale roaming die tot stand kwam na tussenkomst van het Instituut automatisch beëindigd, behoudens andersluidend akkoord tussen de partijen bij deze overeenkomst van nationale roaming ».

Deze bepaling is onvoldoende nauwkeurig wat betreft de wijze waarop een einde wordt gemaakt aan de roamingovereenkomst.

Artikel 51, § 2, van de wet van 13 juni 2005 machtigt de Koning weliswaar slechts om « de omstandigheden die geheel of gedeeltelijk een einde maken aan de overeenkomst van nationale roaming » vast te leggen.

Maar enerzijds is de opsomming van de regels volgens welke het BIPT nationale roaming kan opleggen in deze wetsbepaling niet limitatief (22).

En anderzijds moeten de regels volgens welke de roamingovereenkomst wordt beëindigd, ter wille van de rechtszekerheid nauwkeuriger worden bepaald; het woord « automatisch », dat in de voorliggende bepaling wordt gebezigd, kan deze rechtszekerheid onvoldoende waarborgen. Er zou bijvoorbeeld moeten worden bepaald op welk tijdstip precies deze overeenkomst wordt beëindigd, inzonderheid rekening houdend met een kennisgeving die het BIPT aan de betrokken partijen moet doen.

De voorliggende bepaling moet dienaangaande worden aangevuld. 2° Gelet op de vereisten inzake de machtiging aan de Koning, voortvloeiend uit artikel 51, § 2, van de wet van 13 juni 2005, kan paragraaf 9, derde lid, van artikel 12 van het ontwerp niet louter bepalen dat de Koning « [i]n specifieke gevallen kan () bepalen dat een andere berekeningswijze, zoals een tarief per gebruik, meer aangewezen is ». Enerzijds moet de voorliggende bepaling worden herzien teneinde aan te geven in welke gevallen een ander berekeningswijze kan worden toegepast. Anderzijds moet ze worden herzien zodat de bevoegdheid om van geval tot geval te beslissen of een « meer aangewezen » berekeningswijze wordt gebruikt, niet aan de Koning maar aan het Instituut wordt verleend, daar het Instituut volgens de regeling opgezet door artikel 51, § 2, van de wet van 13 juni 2005 de individuele beslissing moet nemen om nationale roaming al dan niet op te leggen. 3° Paragraaf 9, zesde en zevende lid, van de voorliggende bepaling moet worden herzien teneinde duidelijk aan te geven in welke omstandigheden, gevallen of situaties het Instituut enerzijds een « andere berekeningsmethode » (zesde lid) kan kiezen en anderzijds « bepaalde vaste kosten [kan] [op]nemen » in een overeenkomst van nationale roaming. Artikel 38 In paragraaf 2 van artikel 38 van het ontwerp moeten de woorden « De kandidaat » worden vervangen door de woorden « De 800 MHz-operator ». (1) Koninklijk besluit van 20 september 2012 houdende uitvoering van artikel 19/1, § 1, tweede lid van hoofdstuk V/1 van de wet van 5 mei 1997 'betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling'.(2) Die frequenties vormen drie blokken : zie artikel 4 van het ontworpen besluit.(3) Zie hoofdstuk 2 van het ontworpen besluit (artikelen 2 en 3).(4) Zie hoofdstuk 3 van het ontworpen besluit (artikelen 4 tot 6).(5) Zie hoofdstuk 4 van het ontworpen besluit (artikel 7).(6) Zie hoofdstuk 6 van het ontworpen besluit (artikel 9).(7) Zie hoofdstuk 7 van het ontworpen besluit (artikelen 10 en 11).(8) Zie hoofdstuk 8 van het ontworpen besluit (artikel 12).(9) Zie artikel 38 van het ontworpen besluit.(10) In artikel 8 van het ontworpen besluit wordt bepaald dat van het bedrag van die enige heffing de bedragen worden afgetrokken voor de vergoeding, door het BIPT, van de omroeporganisaties waarop dat artikel betrekking heeft. (11) Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53-2789/004. (12) Zie onder andere, Parl.St. Senaat, nr. 5-2083. Dossierfiche K. 53-2789. (13) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab « Wetgevingstechniek », aanbeveling, formule F 3-5-3. (14) De term « recht » in de Nederlandse tekst van het ontwerp is in dat verband slecht gekozen.Een recht is een door de overheid opgelegde heffing, met andere woorden een belasting. Het zou beter zijn te spreken van een « retributie » of een « vergoeding ». (15) Zie, wat het begrip retributie betreft, meer bepaald advies 37.844/3, op 1 februari 2005 verstrekt over een ontwerp dat geleid heeft tot het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 'tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1993 tot vaststelling van het bedrag van de bijdragen bedoeld in artikel 13bis van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen', advies 37.295/4, op 28 juni 2004 verstrekt over een voorontwerp dat de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie' is geworden (Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1425/1 en 1426/1, 227-228) en advies 47.625/4, op 24 februari 2010 verstrekt over een voorontwerp van wet 'tot wijziging van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven en houdende wijziging van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector'; zie ook Grondwettelijk Hof, arrest 164/2003 van 17 december 2003, en arrest 54/2008 van 13 maart 2008; P. Goffaux, Dictionnaire de droit administratif, Bruylant, Brussel 2006, blz. 220 tot 223, en de genoemde literatuurplaatsen, e.a. Cass., 28 januari 1988, Pas., 1988, I, 619 en Cass., 10 mei 2002, AR C. 010034 F. (16) Deze eis wordt gesteld zowel in het oorspronkelijke artikel 14 van de machtigingsrichtlijn als in deze bepaling zoals ze is vervangen bij richtlijn 2009/140/EG.(17) Het gaat om de vergoeding genaamd « recht voor de terbeschikkingstelling van frequenties ». (18) Zie in dezelfde zin advies 47.728/4, op 25 januari 2010 verstrekt over een voorontwerp dat geleid heeft tot de wet van 15 maart 2010 'houdende wijziging van artikel 30 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie' (Parl.St Kamer 2009-10, nr. 52-2401/1, 17-29). (19) Voor soortgelijke opmerkingen, zie de opmerkingen gemaakt in advies 47.981/4 van 7 april 2010 aangaande artikel 7 van een ontwerp dat geleid heeft tot het koninklijk besluit van 22 december 2010 'betreffende radiotoegang in de frequentieband 2500-2690 MHz'. (20) Deze bepaling levert eigenlijk een rechtsgrond op voor artikel 12 van het ontworpen besluit. (21) Zie in die zin het voornoemde advies 47.981/4. (22) Zie het gebruik van de bijwoordelijke bepaling « meer bepaald ». De griffier, A.-C. Van Geersdaele.

De voorzitter, P. Liénardy.

6 JUNI 2013. - Koninklijk besluit betreffende radiotoegang in de frequentieband 790-862 MHz ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, artikel 14, eerste lid, artikel 18 en artikel 20, § 1 gewijzigd bij de wet van 10 juli 2012, artikel 29, § 2, artikel 30 gewijzigd bij de wet van 15 maart 2010 en bij de wet van 29 mei 2013, artikel 39, § 2 en artikel 51, § 2, gewijzigd bij de wet van 15 maart 2010;

Gelet op het advies van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, gegeven op 15 januari 2013;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 23 januari 2013;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 30 januari 2013;

Gelet op de raadpleging van 1 februari 2013 tot 1 maart 2013 van het Interministerieel Comité voor Telecommunicatie en Radio-omroep en Televisie;

Gelet op de raadpleging van het Overlegcomité van 6 maart 2013 en van 24 april 2013;

Gelet op de spoedeisendheid gemotiveerd door : « Het besproken ontwerp van koninklijk besluit vindt zijn wettelijke grondslag in de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, meer bepaald in artikel 30, § 1/1, derde lid. Deze bepaling wordt gewijzigd door de wetgever die een 4° heeft toegevoegd waarin het bedrag van de enige heffing wordt vastgelegd dat de operatoren moeten betalen die gebruiksrechten mogen hebben voor radiofrequenties met het oog op de uitbating van een netwerk en het aanbieden van mobiele openbare elektronische-communicatiediensten in de 790-862 MHz-band. Deze wijziging wordt dra gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad nadat het ontwerp (Parlementair Document 53K2789) werd goedgekeurd door de Plenaire vergadering van de Kamer op 8 mei 2013 en het niet werd geëvoceerd door de Senaat (Parlementair Document S. 5 2083).

De auteur van dit ontwerp van koninklijk besluit heeft moeten wachten op deze wetswijziging alvorens hij zijn tekst ter advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State kon voorleggen.

Een eerste verzoek om advies werd immers reeds aan de Raad van State gericht op 8 maart 2013. Dit heeft geleid tot het advies 53.017/4 van 3 april 2013. In dat advies merkt de afdeling wetgeving van de Raad van State op dat « bij de ontworpen tekst een regeling wordt ingevoerd waarvoor als noodzakelijke voorwaarde geldt dat door de wetgever een voorontwerp van wet wordt aangenomen dat ertoe strekt een 'enige heffing' op te leggen voor de frequentieband 790-862 MHz en het bedrag ervan te bepalen, terwijl het in dit stadium niet vaststaat dat dit voorontwerp zal worden aangenomen ». En voegt het toe : « het ontworpen besluit blijkt een regeling in te voeren die afhangt van een wijziging die nog moet worden aangebracht in artikel 30, § 1/1, van de wet van 13 juni 2005 'betreffende de elektronische communicatie'.

Bijgevolg is de adviesaanvraag met betrekking tot het ontworpen besluit, wat de inhoud betreft, voorbarig ».

De auteur van dit ontwerp heeft dus moeten wachten op de aanneming van de wet door het doorlopen van de volledige parlementaire procedure, tot wijziging van het voormelde artikel 30 om zijn tekst opnieuw aan de afdeling wetgeving van de Raad van State voor te leggen.

Nu dringt de tijd en mag er geen tijd meer verloren gaan om de veilingprocedure te lanceren die tot de gunning van gebruiksrechten in de 790-862 MHz frequentieband moet leiden.

Zoals we, ten eerste, inderdaad kunnen lezen in de memorie van toelichting bij het voorontwerp van wet bedoeld om een 4° toe te voegen aan artikel 30, § 1/1, derde lid, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie : 'Besluit 243/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot vaststelling van een meerjarenprogramma voor het radiospectrumbeleid heeft tot doel de 800 MHz band beschikbaar te maken voor elektronische communicatiediensten in de Europese Unie. Dit besluit verplicht de lidstaten om uiterlijk 1 januari 2013 het vergunningsproces in te stellen opdat de 790-862 MHz band... kan worden gebruikt voor elektronische communicatiediensten'.

De uitvoeringstermijn (1 januari 2013) van het voormelde besluit werd dus reeds overschreden en er moet worden vermeden om deze termijn nog veel langer te overschrijden. De Europese overheden stellen zich hier vragen bij. In een brief in bijlage van 16 november 2012 herinnerde de vicevoorzitter van de Europese Commissie, N. Kroes, de lidstaten eraan hoe belangrijk het is voor de ontwikkeling van internettoegang om het beschikbare spectrum te gunnen. De nadruk lag meer bepaald op de gunning van de gebruiksrechten in de 800MHz band.

De Europese Commissie heeft zich vervolgens in een brief in bijlage van 21 maart 2013 tot België gericht om vast te stellen dat het proces voor gunning van de gebruiksrechten in de 800MHz band nog niet was gestart. Ze verzoekt België om uit te leggen hoe dat komt en de maatregelen te vermelden die zullen worden genomen om dit te verhelpen.

Het is dus van fundamenteel belang, meer bepaald ten aanzien van de Europese Commissie, om het gunningsproces voor de frequenties uit de 800MHz band sneller te laten verlopen.

De auteur van het ontwerp is niet verantwoordelijk voor de overschrijding van de termijn van 1 januari 2013 aangezien hij heeft moeten wachten op een tussenkomst van de wetgever (die ook in hoogdringendheid heeft gehandeld) voordat zijn tekst kon worden aangenomen. Zodra het hierboven bedoelde voorontwerp van wet klaar was, heeft hij zijn tekst voorgelegd aan de afdeling wetgeving van de Raad van State. Zoals reeds uitgelegd heeft deze laatste geoordeeld dat het verzoek om advies voorbarig was. Nu de wijziging van artikel 30 van de wet van 13 juni 2005 van kracht wordt, stelt de auteur van het ontwerp alles in het werk opdat zijn tekst zo snel mogelijk kan worden aangenomen. Hij zal er ook op toezien dat deze zo snel mogelijk wordt gepubliceerd zodat het gunningsproces voor de gebruiksrechten in de 800MHz band op heel korte termijn van start kan gaan om beter te voldoen aan de verwachtingen van het Europees Parlement en de Raad.

Ten tweede heeft de ontwerptekst, gelezen in combinatie met artikel 30, § 1/1, derde lid, 4°, van de wet van 13 juni 2005, een niet-verwaarloosbare budgettaire impact : de enige heffing voor het gebruik van de 800MHz frequentieband zal de staatskas stijven. Deze inkomsten komen op de begroting van 2013. Alles dient dus in het werk te worden gesteld voor een succesvolle veiling en opdat de heffing wordt betaald door de operator(en) aan wie de rechten worden toegekend, voor het einde van het jaar 2013.

Het voorgaande rechtvaardigt het verzoek om advies binnen een termijn van niet meer dan vijf dagen. Opdat de veiling zou kunnen worden voltooid voor het einde van het jaar, evenwel zonder haast en met inachtneming van redelijke termijnen waarbinnen de geïnteresseerden op een serene manier kunnen deelnemen, zou het BIPT (dat de veiling zal organiseren en houden) aan het begin van de zomer het proces moeten kunnen starten met de publicatie van informatiedocumenten. Indien dus dertig dagen zouden worden gelaten voor het verstrekken van een advies (GWRS, art. 84, § 1, 1° ), zou dit tijdschema dus niet haalbaar zijn.

In dat laatste geval zouden de eerste initiatieven pas na de zomer worden genomen, waardoor de veiling misschien niet tegen het einde van het jaar kan worden voltooid of waardoor de veiling op zijn minst in een onredelijk tempo zou moeten worden afgehaspeld ».

Gelet op het advies 53.397/4 van de Raad van State, gegeven op 28 mei 2013, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van Onze Minister van Economie en op het advies van onze in Raad vergaderde Ministers;

Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Terminologie en definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « eindtoestel » : radioapparatuur van een eindgebruiker;2° « radiotoegang » : verbindingen via radiogolven tussen een eindtoestel en een basisstation;3° « netwerk voor radiotoegang » : geheel van de basisstations die nodig zijn om radiotoegang te verlenen;4° « gebruiksrechten » : door het Instituut toegekende rechten die het gebruik dekken van de frequenties vermeld in artikel 4;5° « 800 MHz-operator » : operator die gebruiksrechten heeft verworven;6° « controle met betrekking tot een persoon » : de bevoegdheid in rechte of in feite om een beslissende invloed uit te oefenen op de aanstelling van de meerderheid van de bestuurders of zaakvoerders van die persoon of op de oriëntatie van het beheer ervan.De controle kan exclusief of gezamenlijk, direct of via een tussenpersoon worden uitgeoefend en wordt geïnterpreteerd conform de artikelen 5 tot 9 van het Wetboek van Vennootschappen, Boek I, Titel II, Hoofdstuk II, op voorwaarde dat wanneer er sprake is van een meerderheid, deze meerderheid 50 % of meer bedraagt; 7° « relevante groep » : ten opzichte van een persoon (de « eerste persoon ») : a) de eerste persoon, en;b) elke persoon die wordt gecontroleerd door de eerste persoon, en;c) elke persoon (de « tweede persoon ») die de eerste persoon controleert, en;d) elke persoon die wordt gecontroleerd door de tweede persoon, en;e) elke persoon waarmee een van de onder a) tot c) beoogde personen een consortium vormt in de betekenis van artikel 10 van het Wetboek van Vennootschappen, Boek I, Titel II, Hoofdstuk II;8° « koninklijk besluit GSM » : koninklijk besluit van 7 maart 1995 betreffende het opzetten en exploiteren van GSM-mobilofoonnetten;9° « koninklijk besluit DCS » : koninklijk besluit van 24 oktober 1997 betreffende het opzetten en exploiteren van DCS1800-mobilofonienetten;10° « koninklijk besluit 3G » : koninklijk besluit van 18 januari 2001 tot vaststelling van het bestek en van de procedure tot toekenning van vergunningen voor de mobiele telecommunicatiesystemen van de derde generatie;11° « koninklijk besluit 2,6 GHz » : koninklijk besluit van 22 december 2010 betreffende radiotoegang in de frequentieband 2500-2690 MHz;12° « 2G-operator » : houder van gebruiksrechten toegekend krachtens het koninklijk besluit GSM of het koninklijk besluit DCS-1800;13° « 3G-operator » : houder van gebruiksrechten toegekend krachtens het koninklijk besluit 3G;14° « 2,6 GHz-operator » : houder van gebruiksrechten toegekend krachtens het koninklijk besluit 2,6 GHz;15° « operator die recht heeft op nationale roaming » : een 800 MHz-operator die geen 2G-operator is en waarvan de relevante groep geen 2G-operator bevat;16° « operator die nationale roaming moet aanbieden » : een 2G-operator die tevens een 800 MHz-operator is of die behoort tot de relevante groep van een 800 MHz-operator. HOOFDSTUK 2. - Algemeen

Art. 2.Dit besluit is van toepassing op iedere operator die een kennisgeving heeft gedaan overeenkomstig artikel 9 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie en die frequenties wenst te verwerven voor het aanbieden van radiotoegang in de frequentiebanden vermeld in artikel 4.

Art. 3.§ 1. De gebruiksrechten zijn maximaal twintig jaar geldig vanaf de datum van betekening ervan.

Na afloop van die eerste periode kunnen de gebruiksrechten telkens voor maximaal vijf jaar worden verlengd door het Instituut. Indien het Instituut de gebruiksrechten niet verlengt, neemt het daartoe een beslissing uiterlijk twee jaar voor het verstrijken van de periode en na de betrokken operator te hebben gehoord. § 2. De gebruiksrechten dekken de implementatie van een netwerk voor radiotoegang op het gehele nationale grondgebied. HOOFDSTUK 3. - Frequentiegebruik

Art. 4.§ 1. Het Instituut wijst overeenkomstig de bepalingen van Hoofdstuk 9 de kandidaat 800 MHz-operatoren de volgende drie frequentieblokken toe in de frequentiebanden 791-821 MHz en 832-862 MHz, gescheiden door een duplexafstand van 41 MHz : 1° 791-801 MHz en 832-842 MHz;2° 801-811 MHz en 842-852 MHz;3° 811-821 MHz en 852-862 MHz. § 2. De frequentieband 791-821 MHz is voorbehouden voor het uitzenden door de basisstations en de frequentieband 832-862 MHz is voorbehouden voor het uitzenden door de eindtoestellen. § 3. Een relevante groep kan niet meer dan 10 MHz duplex innemen in de frequentiebanden 791-821 MHz en 832-862 MHz.

Art. 5.Het gebruik van de stations voor radiocommunicatie in het kader van de radiotoegang en in de frequentiebanden vermeld in artikel 4 is vrijgesteld van de vergunning zoals bedoeld in artikel 39, § 1, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.

Art. 6.§ 1. De 800 MHz-operator respecteert de verplichtingen die voortvloeien uit de grensoverschrijdende coördinatie in het kader van de internationale overeenkomsten die het Instituut gesloten heeft. § 2. De 800 MHz-operator komt de technische verplichtingen in bijlage 1 na teneinde het naast elkaar bestaan van aangrenzende operatoren te garanderen.

Aangrenzende operatoren mogen overeenkomsten sluiten om minder beperkende technische parameters te hanteren. Dergelijke overeenkomsten mogen geen betrekking hebben op de grenswaarden van de emissies beneden 790 MHz en worden aan het Instituut meegedeeld. HOOFDSTUK 4. - Rechten voor het gebruik van het radiospectrum en de controle op de frequenties

Art. 7.§ 1. De 800 MHz-operator betaalt een vergoeding genaamd 'jaarlijks recht voor het beheer van de gebruiksrechten' om de kosten te dekken voor het beheer van de gebruiksrechten.

Het jaarlijkse recht voor het beheer van de gebruiksrechten bedraagt 350.000 euro. § 2. De 800 MHz-operator betaalt een vergoeding genaamd 'jaarlijks recht voor de terbeschikkingstelling van frequenties' voor het spectrumgebruik en om de administratieve kosten te dekken die het Instituut maakt voor de terbeschikkingstelling en de coördinatie van de radiofrequenties en de controle erop, en de andere activiteiten van het Instituut dienaangaande.

Het jaarlijkse recht voor de terbeschikkingstelling van frequenties bedraagt 87.500 euro per toegewezen MHz.

Het bedrag van dat recht is onafhankelijk van het aantal stations voor radiocommunicatie die de frequentie in kwestie exploiteren. § 3. De 800 MHz-operator betaalt het jaarlijkse recht voor het beheer van de gebruiksrechten en het jaarlijkse recht voor de terbeschikkingstelling van de frequenties, voor de frequenties die op 1 januari van dat jaar in gebruik zijn, ten laatste op 31 januari van het jaar waarop het recht in kwestie betrekking heeft.

De eerste betaling van het jaarlijkse recht voor het beheer van de gebruiksrechten wordt verricht binnen dertig dagen na de kennisgeving zoals bedoeld in artikel 37, naar rato van het aantal maanden dat overblijft tot 31 december van het lopende jaar.

De eerste betaling van het jaarlijkse recht voor de terbeschikkingstelling van elke frequentie wordt verricht binnen dertig dagen na de ingebruikneming van die frequentie, naar rato van het aantal maanden dat overblijft tot 31 december van het lopende jaar.

Voor de toepassing van de bepalingen van de twee voorgaande leden wordt elke onvolledige maand voor een volle maand aangerekend.

Indien frequenties buiten dienst worden gesteld is het jaarlijks recht voor de terbeschikkingstelling van deze frequenties verschuldigd tot de maand waarin de buitendienststelling gebeurt. Deze maand wordt als volledige maand aangerekend. § 4. De bedragen worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen.

De aanpassing gebeurt met behulp van de coëfficiënt die verkregen wordt door het indexcijfer van de maand december die voorafgaat aan de maand januari in de loop waarvan de aanpassing plaatsvindt, te delen door het indexcijfer van de maand december 2012. Na toepassing van de coëfficiënt worden de bedragen afgerond tot het hogere honderdtal in euro. HOOFDSTUK 5. - Vergoeding van de betrokken omroeporganisaties

Art. 8.§ 1. Elke betrokken omroeporganisatie kan worden vergoed voor de kosten die ze heeft opgelopen voor het herschikken van haar zenders voor terrestrische digitale televisie in de frequentieband 790-862 MHz.

Daartoe stelt de betrokken omroeporganisatie een uitvoerig verslag op ter motivering van het gevorderde bedrag en maakt dit verslag over aan het Instituut, ten laatste 6 maanden na de eerste kennisgeving zoals bedoeld in artikel 37, § 2.

Het Instituut onderzoekt dit verslag en bepaalt de gegrondheid van het gevorderde bedrag waarbij de betreffende omroepinstelling elke bijkomende inlichting verstrekt die vereist is voor een volledige en objectieve beoordeling. § 2. Het Instituut vergoedt elke betrokken omroeporganisatie. Het bedrag van de vergoeding wordt vastgesteld door het Instituut op basis van de informatie van de betrokken omroeporganisatie en op basis van de analyse van deze informatie door het Instituut. § 3. De kosten voor vergoeding van de betrokken omroeporganisaties worden afgetrokken van het bedrag van de enige heffing zoals bepaald in artikel 34 van dit besluit. HOOFDSTUK 6. - Controle

Art. 9.§ 1. Een 800 MHz-operator is ertoe gehouden op verzoek van het Instituut alle informatie te verstrekken over de voortgang van de aanleg van zijn netwerk, de commercialisering van de diensten en zijn financiële toestand. § 2. De 800 MHz-operator stuurt elk jaar, uiterlijk op 30 juni, aan het Instituut een verslag over zijn activiteiten van het voorgaande jaar. Dat verslag bevat minstens de volgende informatie : a) het verwezenlijkte dekkingsgebied;b) een beschrijving van de aangeboden diensten, met inbegrip van alle nodige informatie over de snelheid zoals vereist door artikel 11, § 4, 2° ;c) het aantal klanten. De 800 MHz-operator verleent kosteloos zijn medewerking aan elk verzoek van het Instituut dat bedoeld is om na te gaan of de bepalingen van dit besluit of van de gebruiksrechten nageleefd worden. § 3. De 800 MHz-operator stelt het Instituut gratis tien dienstaansluitingen op zijn netwerk ter beschikking om het toezicht op de naleving van de bepalingen van dit besluit of van de gebruiksrechten mogelijk te maken. HOOFDSTUK 7. - Dekkingsvereisten

Art. 10.§ 1. De 800 MHz-operator brengt het publiek duidelijk en precies op de hoogte over de dekking die door zijn dienst wordt geboden. De verstrekte informatie stelt het publiek in staat om ondubbelzinnig vast te stellen waar het van de betreffende dienst gebruik kan maken. De operator maakt bij zijn informatieverstrekking minstens het onderscheid tussen de dekking op autowegen, met name de verkeersaders met de letters E, A en R, en de overige dekking. § 2. Deze informatie wordt eveneens ten minste tweemaal per jaar aan het Instituut bezorgd.

Art. 11.§ 1. De uitrol van het netwerk voor radiotoegang van een 800 MHz-operator beantwoordt, vanaf de begindatum van de geldigheid van de gebruiksrechten, minstens aan de volgende dekkingsgraden van de bevolking in België op de verschillende tijdstippen : 1° na 2 jaar : 30 %;2° na 4 jaar : 70 %;3° na 6 jaar : 98 %. § 2. In afwijking van paragraaf 1 beantwoordt de uitrol van het netwerk voor radiotoegang van een 800 MHz-operator die geen 2G-operator is, vanaf de begindatum van de geldigheid van de gebruiksrechten, minstens aan de volgende dekkingsgraden van de bevolking in België op de verschillende tijdstippen : 1° na 3 jaar : 30 %;2° na 6 jaar : 70 %;3° na 9 jaar : 98 %. § 3. Het netwerk voor radiotoegang van de 800 MHz-operator die het blok vermeld in artikel 4, paragraaf 1, 3°, houdt, dekt, ten laatste 3 jaar vanaf de begindatum van de geldigheid van de gebruiksrechten, minstens 98 % van de gezamenlijke bevolking van de gemeenten vermeld in bijlage 2 bij dit besluit. § 4. Uitzonderingen op de paragrafen 1 tot en met 3 worden verleend door het Instituut, in geval van overmacht. § 5. Onder dekking dient te worden verstaan dat het netwerk voor radiotoegang van de 800 MHz-operator zijn klanten toegang biedt tot de volgende diensten, van of naar een klassieke terminal buiten de gebouwen : 1° verbindingen tot stand brengen met elke eindgebruiker van een vast of mobiel openbaar telefoonnetwerk in België of in het buitenland;2° toegang krijgen tot de diensten en toepassingen die worden aangeboden op de openbare netwerken voor datatransport, in het bijzonder op het internet met een downstreamsnelheid van minstens 3 Mbit/s. De snelheid van 3 Mbit/s genoemd in het vorige lid wordt elke dag van het jaar, 24 uur op 24, gehaald met uitzondering van een periode van maximaal twee uur per dag bepaald door het Instituut. § 6. De dekkingsgraad van de bevolking wordt door het Instituut onderzocht op basis van de demografische spreiding zoals bepaald in het kader van de onderverdeling van België in statistische sectoren door de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie.

Voor het verifiëren van de dekkingsgraad van de bevolking gaat men ervan uit dat de bevolking uniform is verdeeld binnen elke sector.

Om het niveau van de dekking van de bevolking te beoordelen, wordt ervan uitgegaan dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest volledig is gedekt, ongeacht het werkelijke niveau van dekking ervan.

De praktische methoden en de precieze procedures voor de metingen worden vastgelegd door het Instituut. § 7. De dekkingsgraden vermeld in paragraaf 1 tot 3 kunnen worden bereikt met alle frequenties waarvoor de 800 MHz-operator over gebruiksrechten beschikt krachtens : 1° dit besluit;2° het koninklijk besluit GSM;3° het koninklijk besluit DCS;4° het koninklijk besluit 3G;5° het koninklijk besluit 2,6 GHz. HOOFDSTUK 8. - Nationale roaming

Art. 12.§ 1. Bij het opleggen van nationale roaming respecteert het Instituut de volgende regels. § 2. Het Instituut neemt de maatregelen aan binnen zes maanden na de ontvangst van het verzoek van de operator die recht heeft op nationale roaming. § 3. Het in paragraaf 2 vermelde verzoek kan enkel uitgaan van een operator die zijn dekkingsverplichtingen krachtens artikel 11 naleeft. § 4. Behoudens andersluidend akkoord treedt een overeenkomst van nationale roaming tussen een operator die recht heeft op nationale roaming en een operator die nationale roaming moet aanbieden slechts in werking vanaf het ogenblik dat de uitrol van het netwerk van de operator die recht heeft op nationale roaming minstens 20 % van de bevolking in België bereikt.

Deze dekkingsgraad wordt door het Instituut onderzocht op basis van de bepalingen van artikel 11, paragrafen 4 tot 7. § 5. Behoudens andersluidend akkoord is de operator die nationale roaming moet aanbieden in het kader van een overeenkomst van nationale roaming met een operator die recht heeft op nationale roaming niet gehouden om nationale-roamingdiensten te verstrekken in die geografische gebieden waar de operator die recht heeft op nationale roaming een eigen netwerk heeft uitgebouwd. § 6. Behoudens andersluidend akkoord omvatten de diensten die het voorwerp uitmaken van een overeenkomst van nationale roaming tussen een operator die recht heeft op nationale roaming en een operator die nationale roaming moet aanbieden, alle elektronische-communicatiediensten die worden aangeboden krachtens het koninklijk besluit GSM, het koninklijk besluit DCS, het koninklijk besluit 3G en dit besluit. § 7. Geen van de maatregelen die worden opgelegd door het Instituut is van toepassing na de periode van negen jaar die ingaat vanaf de kennisgeving van de gebruiksrechten aan de operator die recht heeft op nationale roaming. § 8. Indien na het afsluiten van een overeenkomst van nationale roaming met tussenkomst van het Instituut krachtens dit artikel een operator die recht heeft op nationale roaming over een andere overeenkomst van nationale roaming onderhandelt en deze afsluit met een andere operator die nationale roaming moet aanbieden, dan wordt de eerste overeenkomst van nationale roaming die tot stand kwam na tussenkomst van het Instituut de dag na de kennisgeving door het Instituut aan de partijen bij het contract inzake nationale roaming beëindigd, behoudens andersluidend akkoord tussen de partijen bij die eerdere overeenkomst van nationale roaming.

Indien het Instituut vaststelt dat de operator die recht heeft op nationale roaming zijn dekkingsverplichtingen krachtens artikel 11 niet naleeft, dan wordt de overeenkomst van nationale roaming die tot stand kwam na tussenkomst van het Instituut de dag na de kennisgeving door het Instituut aan de partijen bij het contract inzake nationale roaming beëindigd, behoudens andersluidend akkoord tussen de partijen bij deze overeenkomst van nationale roaming.

Indien het Instituut vaststelt dat de operator die recht heeft op nationale roaming een 3G-operator is en zijn dekkingsverplichtingen krachtens het koninklijk besluit 3G niet naleeft, dan wordt de overeenkomst van nationale roaming die tot stand kwam na tussenkomst van het Instituut de dag na de kennisgeving door het Instituut aan de partijen bij het contract inzake nationale roaming beëindigd, behoudens andersluidend akkoord tussen de partijen bij deze overeenkomst van nationale roaming. § 9. De retail-minusprijs staat voor de prijs die de operator die nationale roaming moet aanbieden, aanrekent aan zijn klanten voor het verlenen van een dienst, na aftrek van die kosten die niet gemaakt worden wanneer dezelfde dienst wordt aangeboden aan een operator die recht heeft op nationale roaming, en na toevoeging van die kosten die redelijkerwijs enkel gemaakt worden om diensten van nationale roaming aan te bieden.

De retail-minusprijs wordt uitgedrukt als een eenheidstarief, gebaseerd op gemiddelde retailprijzen.

In specifieke gevallen kan het Instituut bepalen dat een andere berekeningswijze, zoals een tarief per gebruik, meer aangewezen is.

Bij het bepalen of beoordelen van de retail-minusprijs houdt het Instituut ook rekening met de kosten voor de inhoud of andere componenten met toegevoegde waarde die niet verschaft worden aan de klanten van de operator die recht heeft op nationale roaming.

De retailprijs van de operator die nationale roaming moet aanbieden, bestaat uit de gemiddelde werkelijke inkomsten uit verbindingen, huur en gesprekken voor de diensten aangeboden krachtens het koninklijk besluit GSM, het koninklijk besluit DCS, het koninklijk besluit 3G en dit besluit. Deze prijs kan eventueel apart berekend worden voor verschillende diensten, zoals nationale en internationale gesprekken en tijdens of buiten piekuren.

De gemiddelde werkelijke inkomsten worden berekend op basis van de totale inkomsten van de operator die nationale roaming moet aanbieden of op basis van een andere door het Instituut te bepalen berekeningsmethode.

Het Instituut beslist in voorkomend geval om bepaalde vaste kosten op te nemen in een overeenkomst van nationale roaming nadat het de rechtvaardiging en de gevolgen ervan grondig heeft onderzocht. HOOFDSTUK 9. - Procedure voor de toekenning van gebruiksrechten Afdeling 1. - Kandidatuur

Art. 13.Een operator die gebruiksrechten wil verwerven, stelt zijn kandidatuur in de vorm en volgens de voorwaarden die in dit hoofdstuk worden vastgesteld.

Art. 14.§ 1. De kandidaat blijft gebonden door zijn kandidatuur vanaf de indiening ervan tot : 1° hem gebruiksrechten worden toegewezen, of;2° hij zich op regelmatige wijze terugtrekt uit de procedure tot toekenning van gebruiksrechten, of;3° hij wordt uitgesloten van de procedure. § 2. De kandidaat mag geen enkele wijziging aanbrengen aan zijn kandidatuur na de indiening ervan. § 3. De kandidaat is verplicht het Instituut onmiddellijk schriftelijk in kennis te stellen van gebeurtenissen en feiten die een invloed hebben of zouden kunnen hebben op de verklaringen die de kandidaat aflegde overeenkomstig artikel 16.

Art. 15.§ 1. De kandidaatstelling gebeurt als volgt : 1° tussen 9 en 17 uur op werkdagen, en uiterlijk op de datum en het uur zoals bepaald door het Instituut en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad;2° bij het Instituut, tegen ontvangstbewijs;3° in twee exemplaren, met aanduiding van een origineel exemplaar, ondertekend door de gemachtigde vertegenwoordigers van de kandidaten. § 2. In de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad duidt het Instituut aan welke frequentieblokken vermeld in artikel 4, § 1, zijn betrokken.

Art. 16.§ 1. De kandidatuur bevat de volgende informatie : 1° het telefoon- en faxnummer in de EU waarop de kandidaat op werkdagen, tussen 8 en 19 uur, bereikt kan worden en het adres dat voor deze procedure geldt als het officiële adres van de kandidaat met de bedoeling er documenten af te leveren, kennisgevingen te doen geworden en betekeningen te verrichten;2° de namen, titels, hoedanigheden en handtekeningen van minstens één persoon die wettelijk bevoegd is om de kandidaat ten volle te vertegenwoordigen krachtens de wet of de statuten van de kandidaat voor alle handelingen die verband kunnen hebben met de procedure tot toekenning van de gebruiksrechten;3° de statuten van de kandidaat of, bij gebreke daarvan, equivalente documenten die de werking van de kandidaat regelen;4° het bewijs, of indien een dergelijk bewijs niet uitgereikt wordt in het land waar de zetel van de kandidaat gevestigd is, een verklaring onder ede dat de kandidaat : a) niet in staat van faillissement of van vereffening of een gelijkaardige toestand verkeert, en;b) geen aangifte van faillissement heeft gedaan en niet betrokken is in een procedure van vereffening of van gerechtelijk akkoord of in een soortgelijke procedure volgens een buitenlandse regelgeving;5° een gedetailleerd, duidelijk en volledig overzicht van de aandeelhoudersstructuur van de kandidaat;6° het bewijs van de betaling van het bedrag zoals bedoeld in artikel 17;7° het bankrekeningnummer van de kandidaat waarop het bedrag zoals bedoeld in artikel 20 of 37, § 3, kan worden teruggestort;8° de technische norm of technologie die de kandidaat van plan is te gebruiken;9° het bewijs van kennisgeving overeenkomstig artikel 9 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie. § 2. Het Instituut legt het formaat vast dat de kandidaturen naleven.

Art. 17.§ 1. De kandidaat betaalt een bedrag van 5 miljoen euro. Deze waarborg wordt uiterlijk op de datum van indiening van de kandidaturen onvoorwaardelijk, onherroepelijk, in opeisbare sommen en in euro, ten voordele van de Belgische Staat gestort bij de Nationale Bank van België, op een rekening bekendgemaakt door het Instituut. § 2. De waarborg brengt interest op tegen de rentevoet van de depositofaciliteit van de Europese Centrale Bank, met een minimum van nul procent. De interesten worden gekapitaliseerd op de laatste werkdag van het Europees betalingssysteem TARGET van elke maand. De waarborg van de kandidaten die gebruiksrechten verwerven, brengt interest op tot en met de dag voorafgaand aan de dag waarop het Instituut de kandidaat er kennis van geeft dat hij gebruiksrechten heeft verworven overeenkomstig artikel 37. De waarborg van de kandidaten die geen gebruiksrechten verwerven, brengt interest op tot en met de dag voorafgaand aan de dag waarop hij wordt teruggestort. Afdeling 2. - Onderzoek van de kandidaturen

Art. 18.Indien meerdere kandidaten deel uitmaken van eenzelfde relevante groep, dan wordt slechts één toegelaten tot de procedure.

De betrokken kandidaten kiezen, op verzoek van het Instituut, de persoon uit hun midden die zal deelnemen aan de procedure.

Bij gebrek aan een dergelijke keuze worden alle betrokken kandidaten uitgesloten van de procedure.

Art. 19.Het Instituut neemt een beslissing over de ontvankelijkheid van elke ingediende kandidatuur op basis van de artikelen 15, 16, 17 en 18.

Het Instituut brengt iedere kandidaat op de hoogte van de beslissing omtrent de ontvankelijkheid van zijn kandidatuur. Aan de ontvankelijk bevonden kandidaten verstrekt het Instituut gelijktijdig een lijst van alle ontvankelijk bevonden kandidaten.

Art. 20.De waarborg, met inbegrip van de interesten, van de onontvankelijk bevonden kandidaten wordt teruggestort op de rekening die werd meegedeeld overeenkomstig artikel 16, § 1, 7°. Afdeling 3. - Toewijzing bij opbod

Art. 21.Het Instituut bepaalt de wijze van communicatie tussen het Instituut en de kandidaten tijdens de toewijzing bij opbod.

Art. 22.Alle kandidaten onthouden zich van elke gedraging of bekendmaking die het goede en ordelijke verloop van de toewijzing bij opbod verstoort.

Art. 23.Alle kandidaten onthouden zich, op straffe van uitsluiting van de kandidatuur, van de uitwisseling van vertrouwelijke informatie en van afspraken met andere kandidaten en van elke andere handeling die de uitkomst van de procedure kan beïnvloeden of die afbreuk kan doen aan de mededinging tijdens de toewijzing bij opbod.

Art. 24.Voor de aanvang van de toewijzing bij opbod brengt het Instituut de kandidaten de volgende informatie ter kennis : 1° welke kandidaten deelnemen aan de toewijzing bij opbod;2° elke relevante informatie die de kandidaat dient te gebruiken om een bod uit te brengen en om te bewijzen dat elke mededeling die hij in het kader van de toewijzing bij opbod doet van hem afkomstig is;3° het tijdstip van begin en einde van de eerste ronde;4° het bedrag van het bod voor elk frequentieblok voor de eerste ronde;5° in voorkomend geval, de overige inlichtingen en documenten die de kandidaat nodig heeft om te kunnen deelnemen aan de toewijzing bij opbod.

Art. 25.§ 1. Het Instituut beslist wanneer de opeenvolgende rondes worden georganiseerd en brengt de kandidaten daarvan op de hoogte.

Tijdens elke ronde kan elke kandidaat, met uitzondering van de kandidaten die het hoogste regelmatige bod hebben uitgebracht voor een frequentieblok, het Instituut in kennis stellen van : 1° zijn bod, overeenkomstig artikel 26, of;2° zijn beroep op een paskaart, overeenkomstig artikel 29, of;3° zijn terugtrekking uit de bieding, overeenkomstig artikel 30. § 2. De kandidaten die het hoogste regelmatige bod hebben uitgebracht op een frequentieblok kunnen geen enkele van de in paragraaf 1 bepaalde mededelingen doen. § 3. Indien een kandidaat die voor geen enkel frequentieblok over het hoogste regelmatige bod beschikt, geen van de drie in de eerste paragraaf vermelde mededelingen doet tijdens de door het Instituut vastgelegde duur van de ronde, dan zal worden aangenomen dat hij gebruik heeft gemaakt van een paskaart indien de betrokken kandidaat nog paskaarten heeft, overeenkomstig artikel 29. Indien de kandidaat geen paskaarten meer heeft, dan zal worden aangenomen dat hij zich heeft teruggetrokken uit de toewijzing bij opbod.

Art. 26.§ 1. De kandidaat brengt zijn bod uit op de door het Instituut aangegeven wijze en binnen de vastgelegde duur van elke ronde. § 2. Het bod identificeert één enkel, welbepaald frequentieblok. § 3. Het Instituut stelt het bedrag van het bod voor elk frequentieblok vast voor de opeenvolgende ronden.

Het bedrag van het bod dat door het BIPT wordt vastgelegd voor een bepaald frequentieblok is gelijk aan het bedrag van het hoogste regelmatige bod voor dit frequentieblok, vermeerderd met een percentage dat door het Instituut wordt bepaald, maar dat ligt tussen 3 % en 10 %; § 4. Het bedrag van het bod in de eerste ronde wordt vastgelegd in overeenstemming met artikel 30 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.

Art. 27.Elke kandidaat is onvoorwaardelijk en onherroepelijk aan zijn bod gebonden tot een andere kandidaat een hoger regelmatig bod uitbrengt voor het frequentieblok.

Art. 28.Uiterlijk op het ogenblik dat de kandidaat een bod uitbrengt dat een veelvoud overstijgt van 50 miljoen euro en vanaf 150 miljoen euro verhoogt de kandidaat telkens zijn waarborg met een storting van 2,5 miljoen euro.

Het bewijs van de verhoging van de waarborg komt bij het Instituut toe voor het ogenblik waarop de kandidaat het bod uitbrengt dat aanleiding geeft tot de verhoging van de waarborg. Een bod uitgebracht zonder de vereiste verhoging van de waarborg is nietig.

Art. 29.Met uitzondering van de kandidaten die het hoogste regelmatige bod hebben uitgebracht voor een frequentieblok mag elke kandidaat een beroep doen op een paskaart als alternatief voor een bod of een terugtrekking. Een kandidaat mag in totaal maximaal tweemaal passen tijdens de toewijzing bij opbod.

Art. 30.Elke kandidaat, met uitzondering van de kandidaten die het hoogste regelmatige bod op een frequentieblok uitbrachten, mag zich uit de toewijzing bij opbod terugtrekken. Deze terugtrekking is definitief en onherroepelijk.

Art. 31.Indien in een ronde twee of meer kandidaten hetzelfde bod uitbrengen op een gegeven frequentieblok, dan bepaalt het Instituut via loting het hoogste regelmatige bod voor dat frequentieblok.

Art. 32.Na elke ronde brengt het Instituut de overblijvende kandidaten de volgende informatie ter kennis : 1° het hoogste regelmatige bod alsook de kandidaat die het heeft uitgebracht voor elk frequentieblok;2° welke kandidaten een beroep hebben gedaan op een paskaart of waarvan verondersteld wordt dat ze dat gedaan hebben;3° welke kandidaten zich hebben teruggetrokken;4° welke kandidaten worden uitgesloten van de toewijzing bij opbod;5° het tijdstip van begin en einde van de volgende ronde;6° het bedrag van het bod voor elk frequentieblok voor de volgende ronde.

Art. 33.De laatste ronde is de ronde waarbij op het einde geen enkele kandidaat het Instituut in kennis stelt van een bod of zijn beroep op een paskaart.

Art. 34.Na de laatste ronde stelt het Instituut het hoogste regelmatige bod vast per frequentieblok. Dit bedrag is de enige heffing voor een gegeven frequentieblok.

De kandidaten worden hiervan na het einde van de laatste ronde in kennis gesteld.

Art. 35.Het Instituut staat in voor het ordelijk verloop en de praktische organisatie van de procedure tot toekenning van de gebruiksrechten. Hiertoe kan het Instituut alle nodige maatregelen treffen.

Art. 36.§ 1. Het Instituut stelt de inbreuken vast die leiden tot nietigheid van het bod of uitsluiting van de procedure tot toekenning van de gebruiksrechten. Het Instituut beslist in elk geval tot uitsluiting van de kandidaat indien de kandidaat een inbreuk maakt op artikel 23. § 2. Bovendien dient het Instituut in dit geval eveneens klacht in bij de bevoegde mededingingsautoriteiten en legt het klacht met burgerlijke partijstelling neer bij de bevoegde onderzoeksrechter. Afdeling 4. - Toekenning van de gebruiksrechten

Art. 37.§ 1. Het Instituut kent gebruiksrechten toe aan de kandidaten die het hoogste regelmatige bod hebben uitgebracht voor de verschillende frequentieblokken. § 2. Het Instituut geeft elke kandidaat naast zijn gebruiksrechten ook kennis van het op rekening van het Instituut te betalen saldo. § 3. De waarborg, met inbegrip van de interesten, van de kandidaten waaraan geen gebruiksrechten worden toegekend, wordt op hun rekening teruggestort, overeenkomstig artikel 16, § 1, 7°. § 4. In afwijking van § 3 wordt de waarborg niet teruggestort aan kandidaten die aan het Instituut geen enkel bod hebben meegedeeld in overeenstemming met artikel 26.

Art. 38.De betalingsmodaliteiten zijn in overeenstemming met artikel 30 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.

Niet-betaling of laattijdige of onvolledige betaling van het saldo van de enige heffing houdt het verval van rechtswege van de gebruiksrechten in. De 800 MHz-operator van wie de gebruiksrechten vervallen zijn verklaard, wordt uitgesloten van iedere kandidatuur in de zin van artikel 13.

Art. 39.§ 1. De 800 MHz-operator die geen 2,6 GHz-operator is en aan wie het in artikel 4, § 1, 1° vermelde frequentieblok is toegekend, kan het in artikel 4, § 1, 3° van het koninklijk besluit 2,6 GHz vermelde frequentieblok verkrijgen. Hij meldt binnen 30 dagen na de kennisgeving zoals bedoeld in artikel 37 aan het Instituut of hij al dan niet van deze mogelijkheid gebruik wil maken.

Indien de operator aan wie het in artikel 4, § 1, 1°, vermelde frequentieblok is toegekend een 2,6 GHz-operator is, dan kan de 800 MHz-operator die geen 2,6 GHz-operator is en aan wie het in artikel 4, § 1, 2°, vermelde frequentieblok is toegekend het in artikel 4, § 1, 3°, van het koninklijk besluit 2,6 GHz vermelde frequentieblok toegekend krijgen. Hij meldt binnen 30 dagen na de kennisgeving zoals bedoeld in artikel 37 aan het Instituut of hij al dan niet van deze mogelijkheid gebruik wil maken.

Indien de operator aan wie het in artikel 4, § 1, 1°, vermelde frequentieblok is toegekend een 2,6 GHz-operator is en als de operator aan wie het in artikel 4, § 1, 2°, vermelde frequentieblok is toegekend een 2,6 GHz-operator is, dan kan de 800 MHz-operator die geen 2,6 GHz-operator is en aan wie het in artikel 4, § 1, 3°, vermelde frequentieblok toegekend is het in artikel 4, § 1, 3°, van het koninklijk besluit 2,6 GHz vermelde frequentieblok verkrijgen. Hij meldt binnen 30 dagen na de kennisgeving zoals bedoeld in artikel 37 aan het Instituut of hij al dan niet van deze mogelijkheid gebruik wil maken. § 2. Gebruiksrechten die worden toegekend krachtens paragraaf 1 zijn onderworpen aan de bepalingen van het koninklijk besluit 2,6 GHz, met uitzondering van de artikelen 11 tot 35.

In afwijking van artikel 3, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit 2,6 GHz zijn gebruiksrechten die worden toegekend krachtens paragraaf 1 geldig tot 1 juli 2027. HOOFDSTUK 1 0. - Wijziging aan het koninklijk besluit van 7 maart 2007 betreffende de kennisgeving van elektronische-communicatiediensten en -netwerken

Art. 40.Artikel 8, § 2, van het koninklijk besluit van 7 maart 2007 betreffende de kennisgeving van elektronische-communicatiediensten en -netwerken wordt aangevuld met de bepaling onder 4°, luidende : « 4° het koninklijk besluit van 6 juni 2013 betreffende radiotoegang in de frequentieband 790-862 MHz. » HOOFDSTUK 1 1. - Slotbepalingen

Art. 41.De minister bevoegd voor telecommunicatie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 6 juni 2013.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, J. VANDE LANOTTE

Bijlage 1 Technische voorwaarden De technische voorwaarden in deze bijlage worden opgesomd in de vorm van 'block-edge masks' (BEM's). Een BEM is een emissiemasker dat gedefinieerd wordt als een frequentiefunctie met betrekking tot de rand van een spectrumblok waarvoor een operator gebruiksrechten kreeg toegewezen. Het bestaat uit in-block en out-of-block componenten die de toegestane emissieniveaus specificeren bij frequenties achtereenvolgens binnen en buiten het vergunde spectrumblok. 1. Basisstations 1.1. Grenswaarden van de emissies binnen het blok (in-block) De in-block EIRP voor de basisstations is beperkt tot 64 dBm/5 MHz. 1.2. Grenswaarden van de emissies binnen de 790-862 MHz-band Om de BEM voor een frequentieblok te bepalen worden de tabellen 1 en 2 zodanig gecombineerd dat de grenswaarde voor elke frequentie wordt gevormd door de hogere waarde van de basiseisen en de specifieke blokeisen.

Bande de fréquences des émissions hors bloc Frequentieband van de out-of-block emissies

Moyenne maximale de la PIRE hors bloc Maximaal gemiddelde out-of-block EIRP

Largeur de bande de mesure Meetbandbreedte

790-791 MHz

17,4 dBm

1 MHz

791-821 MHz

11 dBm

5 MHz

821-832 MHz

15 dBm

1 MHz

832-862 MHz

-49,5 dBm

5 MHz


Tabel 1. - Basiseisen out-of-block

Bande de fréquences des émissions hors bloc Frequentieband van de out-of-block emissies

Moyenne maximale de la PIRE hors bloc Maximaal gemiddelde out-of-block EIRP

Largeur de bande de mesure Meetbandbreedte

-10 à -5 MHz par rapport à l'extrémité inférieure du bloc -10 tot -5 MHz van onderste block edge

18 dBm

5 MHz

-5 à 0 MHz par rapport à l'extrémité inférieure du bloc -5 tot 0 MHz van onderste block edge

22 dBm

5 MHz

0 à +5 MHz par rapport à l'extrémité supérieure du bloc 0 tot +5 MHz van bovenste block edge

22 dBm

5 MHz

+5 à +10 MHz par rapport à l'extrémité supérieure du bloc +5 tot +10 MHz van bovenste block edge

18 dBm

5 MHz.

Tabel 2. - Specifieke eisen out-of-block 1.3. Grenswaarden van de emissies onder 790 MHz Het gemiddelde out-of-block EIRP is beperkt tot de waarden in tabel 3.

Condition pour la PIRE à l'intérieur du bloc en station de base (P) Eis inzake basisstation in-block EIRP, P (dBm/10 MHz)

Moyenne maximale de la PIRE hors bloc Maximaal gemiddelde out-of-block EIRP

Largeur de bande de mesure Meetbandbreedte

P ? 59

0 dBm

8 MHz

36 ? P < 59

(P-59) dBm

8 MHz

P < 36

-23 dBm

8 MHz


Tabel 3. - Basiseisen out-of-block onder 790 MHz 2. Eindtoestellen Voor de vast opgestelde of geïnstalleerde eindtoestellen, wordt het gemiddelde vermogen binnen het blok beperkt tot 35 dBm. Voor mobiele of nomadische eindtoestellen is het gemiddelde in-block vermogen beperkt tot 23 dBm.

Deze vermogenslimiet geldt bij vaste of geïnstalleerde eindtoestellen voor het EIRP en bij mobiele of nomadische eindtoestellen voor het TRP. Voor isotrope antennes zijn EIRP en TRP equivalent. Voor deze waarde geldt een tolerantie van maximaal + 2 dB om rekening te houden met uitzending onder extreme omgevingsomstandigheden en productiespreiding.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 6 juni 2013.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, J. VANDE LANOTTE

Bijlage 2 Gemeenten te dekken binnen de 3 jaar AMEL AYWAILLE BASTOGNE BERTOGNE BERTRIX BIEVRE BRUNEHAUT BÜLLINGEN BURG-REULAND BÜTGENBACH CHIMAY CINEY CLAVIER COUVIN DAVERDISSE EUPEN FLOBECQ FLORENVILLE FROIDCHAPELLE GOUVY HABAY HAMOIS HAVELANGE HONNELLES HOREBEKE HOTTON HOUFFALIZE HOUTHULST JALHAY KELMIS KORTEMARK LA ROCHE-EN-ARDENNE LIBRAMONT-CHEVIGNY LONTZEN MEIX-DEVANT-VIRTON METTET MODAVE MOMIGNIES NASSOGNE OHEY ONHAYE ORP-JAUCHE PALISEUL RAEREN RAMILLIES RENDEUX ROCHEFORT RUMES SAINTE-ODE SAINT-HUBERT SANKT VITH SOMME-LEUZE STADEN TELLIN THEUX TINTIGNY TROIS-PONTS VAUX-SUR-SURE VRESSE-SUR-SEMOIS WELLIN Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 6 juni 2013.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, J. VANDE LANOTTE

^