gepubliceerd op 22 juni 2007
Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel XII.VII.18, § 2, derde lid, van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten
3 JUNI 2007. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel XII.VII.18, § 2, derde lid, van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, inzonderheid op artikel 121, vervangen bij de wet van 26 april 2002;
Gelet op de programmawet van 30 december 2001, inzonderheid op artikel 131;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten (RPPol), inzonderheid op artikel XII.VII.18, § 2, derde lid, ingevoegd bij de wet van 3 juli 2005;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 6 september 2005;
Gelet op het protocol nr. 162/3 van 9 november 2005 van het onderhandelingscomité voor de politiediensten;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 15 februari 2007;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken van 16 november 2005;
Gelet op het advies 42.536/2 van de Raad van State, gegeven op 16 april 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De in artikel XII.VII.18, § 2, derde lid, RPPol bedoelde aanvulling geschiedt door ambtshalve aanstellingen van de betrokken actuele personeelsleden die geen evaluatie « onvoldoende » genieten, met volgende voorrang : 1° de personeelsleden die onder de toepassing vallen van artikel XII.VII.18 RPPol, met voorrang van de adjudanten-chef op de adjudanten; 2° de personeelsleden die houder zijn van het brevet van officier van de gemeentepolitie bedoeld in het koninklijk besluit van 12 april 1965 betreffende het brevet van kandidaat-commissaris en adjunct-commissaris van politie of in artikel 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 25 juni 1991 houdende de algemene bepalingen betreffende de opleiding van de officieren van gemeentepolitie, de voorwaarden tot benoeming in de graad van officier van de gemeentepolitie en de voorwaarden tot aanwerving en benoeming in de graad van aspirant-officier van de gemeentepolitie of van het brevet van hoofdonderofficier bedoeld in artikel 28, § 1, van het koninklijk besluit van 1 april 1996 betreffende de bevordering tot de graad van adjudant bij de rijkswacht;3° de personeelsleden die houder zijn van het brevet van de aanvullende gerechtelijke opleiding dat toegang verleende tot de bewakings- en opsporingsbrigades van de rijkswacht of van het brevet van de hogere aanvullende gerechtelijke opleiding of van het brevet van operationele misdrijfanalist;4° de overige personeelsleden. Binnen elk van de in het eerste lid bedoelde categorieën geschieden de aanstellingen op basis van de kaderanciënniteit.
Art. 2.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 2005.
Art. 3.Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 3 juni 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL