gepubliceerd op 24 mei 2000
Koninklijk besluit betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem
3 APRIL 2000. - Koninklijk besluit betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Ik heb de eer het ontwerp van koninklijk besluit dat in Ministerraad is overlegd aan Zijne Majesteit ter ondertekening voor te leggen. Het bevat een reeks van maatregelen die nodig zijn om de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen 96/48/EG van 23 juli 1996 betreffende de interoperabiliteit van het hogesnelheidsspoorwegsysteem, in Belgisch recht om te zetten.
De ontwikkeling van een pan-Europees spoorvervoersnet dat een sleutelrol zal spelen in de mobiliteit van de personen en het vrije verkeer van goederen, stelt de spoorwegen voor een hele reeks van nieuwe uitdagingen.
Eén van deze uitdagingen bestaat erin de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem op internationaal niveau tot stand te brengen, zodat de treinen zonder technische of operationele hindernis de grenzen kunnen overschrijden. Zo zullen op de transportmarkt de voor de HST en de snelle vrachttreinen gebruikte toekomstige Europese netten, hun volledige nut voor de gemeenschap kunnen bewijzen.
De in 1990 door de Europese Commissie aangevatte werken, met het oog op de verwezenlijking van het toekomstige Europese net van hogesnelheidstreinen, hebben de overblijvende technische en operationele verschillen aangetoond en de nadruk gelegd op de noodzaak om deze gezamenlijk weg te werken.
De Europese Commissie heeft niet gekozen voor een tot het uiterste doorgedreven aanpak van de interoperabiliteit, maar wel voor een systeem dat elke spoorwegonderneming in staat stelt een commerciële dienst op een gegeven traject tegen de meest economische kostprijs te exploiteren.
De voornoemde richtlijn 96/48/EG beoogt een adequaat niveau van interoperabiliteit en geen universeel systeem waarbinnen elke trein op het Europese net willekeurig zou kunnen rijden.
Dit ontwerp stelt drie niveaus voor : - de bepalingen die de voornoemde richtlijn 96/48/EG omzetten; - de technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI); - de Europese specificaties, inzonderheid de Europese normen die door de Europese normalisatie-instellingen (CEN, CENELEC en ETSI) werden vastgesteld.
Deze bepalingen en specificaties zijn van toepassing op de infrastructuren, de vaste uitrustingen, de logistieke systemen en het rollend materieel, alsmede op hun onderdelen die het meest kritiek zijn voor de interoperabiliteit, met dien verstaande dat enkel de projecten beoogd worden die na de inwerkingtreding van dit ontwerp van koninklijk besluit worden uitgewerkt.
Om operationele redenen werd in bijlage II het globale systeem onderverdeeld in subsystemen die overeenstemmen met : hetzij gebieden van structurele aard : - infrastructuur; - energie; - besturing en seingeving; - rollend materieel; hetzij gebieden van functionele aard : - onderhoud; - milieu; - exploitatie; - gebruikers.
Voor elk subsysteem bepalen de TSI's de essentiële eisen met de fundamentele parameters (profiel, spanning, enz.) alsook de onderdelen en interfaces tussen de verschillende delen van het systeem (bv.
Afstemmen van de stroomafnemer op de bovenleiding of van de wielen op de rails) die het meest kritiek zijn voor de interoperabiliteit.
De TSI's worden thans in opdracht van de Europese Commissie uitgewerkt door een gemeenschappelijke organisatie, samengesteld uit deskundigen van de spoorwegmaatschappijen, infrastructuurbeheerders en vertegenwoordigers van de industrie, namelijk de A.E.I.F. (Association européenne pour l'interopérabilité ferroviaire).
De normen betreffende de onderdelen en de interfaces die het meest kritiek zijn voor de interoperabiliteit, worden uitgewerkt door de Europese normalisatie-instellingen (CEN, CENELEC en ETSI).
Wanneer een TSI dit voorschrijft, moet de fabrikant van onderdelen de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van deze onderdelen aanvragen bij een door de Lidstaten daartoe aangemelde instantie.
Een subsysteem kan alleen in gebruik worden genomen nadat de opdrachtgever van het ontwerp (d.i. de aanbestedende dienst, want de aankoop of de aanleg van nieuwe subsystemen moet volgens de regels van aanbesteding van overheidsopdrachten gebeuren) aan een aangemelde instantie gevraagd heeft, de conformiteit en de geschiktheid voor gebruik van dit subsysteem te beoordelen (EG-keuringsprocedure).
Een dergelijke certificatieprocedure bestaat al lang in andere industriële sectoren, maar wordt nu ook toegepast op de Europese hogesnelheidsspoorwegsector. De EG-kwaliteitslabel komt meer en meer op de meest diverse producten voor.
Tot nu toe hebben de spoorwegmaatschappijen steeds fors de nadruk gelegd op hun eigen controle en inspectie van hun productiematerieel en van hun infrastructuur, en op de strakke technische afstemming van infrastructuur en materieel.
De verplichting een beroep te doen op een aangemelde instantie voor de nodige EG-certificatie verandert op een belangrijke wijze de relaties tussen de leverancier en de klant; de Europese Commissie wil zodanig voor een open en doorzichtige markt zorgen.
Voor de toepassing en de opvolging van de bepalingen inzake interoperabiliteit van hogesnelheidssystemen wordt de Europese Commissie bijgestaan door een comité samengesteld uit vertegenwoordigers van de Lidstaten. Dit comité speelt een beslissende rol bij de invoering en de herziening van de TSI's en zorgt voor de coördinatie van de werkzaamheden van de aangemelde instanties.
Overeenkomstig de bepalingen van de wet van 18 februari 1969 betreffende de maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over de weg, de spoorweg en de waterweg, kan België door een in de Ministerraad overlegd koninklijk besluit de verplichting nakomen om de nodige maatregelen te nemen tot omzetting in nationaal recht van de bepalingen van de voornoemde richtlijn.
In dit ontwerpbesluit worden de maatregelen voor deze omzetting in het nationaal recht voorgesteld. Ze zijn in negen hoofdstukken en acht bijlagen gegroepeerd en geven trouw de bepalingen van de richtlijn weer.
Tenslotte werd rekening gehouden met verscheidene door de Raad van State uitgebrachte opmerkingen van rechtskundige aard en de tekst werd dientengevolge aangepast. HOOFDSTUK I. - Definities Het eerste hoofdstuk bevat hoofdzakelijk de definities overgenomen van de voornoemde richtlijn 96/48/EG. Zij nemen de begrippen over die door deze richtlijn zijn ingevoerd en die nodig zijn voor een goed begrip van de bepalingen van de acht volgende hoofdstukken en van de bijlagen.
HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied Zoals bepaald in artikel 2, is de beoogde interoperabiliteit beperkt tot het hogesnelheidsnet dat in het trans-Europees richtplan omschreven is.
De Belgische spoorlijnen die in aanmerking komen voor het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem staan vermeld in bijlage I van dit ontwerpbesluit. Ze worden speciaal aangelegd of aangepast voor hoge snelheid. Artikel 3 bepaalt dat aan een pakket voorwaarden beantwoord moet worden om de interoperabiliteit van het hogesnelheidsnet in de verschillende stadia - ontwerp, aanleg, geleidelijke ingebruikneming en exploitatie te verwezenlijken.
Het gaat om essentiële eisen met betrekking tot de veiligheid, de betrouwbaarheid, de gezondheid van de personen, de bescherming van het leefmilieu, de bescherming van de consumenten, de technische en operationele compatibiliteit. Deze eisen worden opgesomd in bijlage III. HOOFDSTUK III Technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI) De artikels 4 en 5 leggen het begrip van « Technische specificaties inzake operabiliteit » (TSI).
In de TSI's worden, indien nodig, met het oog op de totstandbrenging van de interoperabiliteit van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem : a) de essentiële eisen waaraan de subsystemen moeten voldoen, en hun interfaces vastgelegd;b) de in bijlage II, punt 2 van dit besluit bedoelde fundamentele parameters vastgesteld die noodzakelijk zijn om aan de essentiële eisen te voldoen;c) de voorwaarden vastgesteld waaraan moet worden voldaan om de voor elk van de hierna volgende categorieën lijnen gespecificeerde prestaties te bereiken : - speciaal aangelegde hogesnelheidslijnen, - speciaal daartoe voor hoge snelheden aangepaste lijnen, - speciaal voor hoge snelheden aangepaste lijnen met een specifiek karakter vanwege topografische belemmeringen, het reliëf of de stedelijke omgeving;d) eventuele toepassingsmodaliteiten in bepaalde specifieke gevallen vastgesteld;e) de interoperabele onderdelen en interfaces bepaald waarvoor Europese specificaties moeten worden vastgesteld, waaronder de Europese normen die noodzakelijk zijn om de interoperabiliteit van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem met inachtneming van de essentiële eisen tot stand te brengen;f) per geval de modules aangeduid die opgenomen zijn in besluit 93/465/EEG van de Raad van 22 juli 1993 betreffende de modules voor de verschillende fasen van de procedure voor de evaluatie van de conformiteit en de voorschriften inzake het aanbrengen en het gebruik van het CE-gelijkvormigheidsmerk bestemd om gebruikt te worden in de richtlijnen betreffende technische harmonisatie, of, in voorkomend geval, de specifieke procedures aangegeven die moeten worden gehanteerd voor de beoordeling van hetzij de conformiteit, hetzij de geschiktheid voor het gebruik van interoperabele onderdelen, alsmede de « EG »-verificaties van de subsystemen. Deze opsomming van de inhoud der TSI's werd ingelast om tegemoet te komen aan de opmerkingen van de Raad van State.
HOOFDSTUK IV. - Afwijkingen in de toepassing van de TSI's Artikel 6 voorziet in een systeem waarbij de minister of zijn gemachtigde mag afwijken van de TSI's, hetzij wanneer een project zich in een gevorderd stadium van ontwikkeling bevindt, hetzij voor de aanpassing van bestaande lijnen die geen directe aansluiting hebben op het hogesnelheidsnet van een andere Lidstaat van de Europese Unie, hetzij wanneer de economische levensvatbaarheid van het project in het gedrang komt. HOOFDSTUK V. - Interoperabele onderdelen De artikels 7 tot 15 en de bijlage IV omvatten alle bepalingen die nageleefd moeten worden bij het gebruik van onderdelen die het meest kritiek zijn voor de interoperabiliteit. Ze leggen de naleving op van essentiële eisen en Europese specificaties, waaronder de Europese normen.
Een beoordeling van de conformiteit of van de geschiktheid voor gebruik alsmede de voorlegging van een EG-verklaring van conformiteit en een vrijwaringsclausule worden evenals opgelegd.
De artikels 16 tot 18 bepalen de maatregelen die de minister of zijn gemachtigde kan nemen wanneer een conform verklaard onderdeel toch de naleving van de essentiële eisen in het gedrang brengt of gewoon niet aan deze eisen voldoet.
Deze maatregelen omvatten meerbepaald het verbod het betrokken onderdeel te gebruiken of het op de hogesnelheidsmarkt uit de handel nemen, evenals het in overeenstemming brengen met de conformiteitseisen in de gevallen voorzien in artikels 17 en 1 8.
Zoals de Raad van State in zijn advies aanstipt, is het aangewezen op te merken dat, in overeenstemming met artikel 7, alinea 3, deze maatregelen niet van toepassing zijn wanneer dergelijke onderdelen op de markt gebracht worden voor andere toepassingen dan deze m.b.t. het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem noch voor hun gebruik bij conventionele spoorweglijnen. HOOFDSTUK VI. - Ingebruikneming van de subsystemen De artikels 19 tot 26 en de bijlagen V en VI leggen de regels vast voor de EG-keuringsprocedure en de EG-keuringsverklaring t.o.v. de essentiële eisen en de TSI's, alsmede voor de toelating tot ingebruikneming. Artikel 23 beschrijft inzonderheid de rol van de aangemelde instanties.
De artikels 24 tot 26 behoeven geen verdere uitleg. HOOFDSTUK VII. - Aangemelde instanties De artikels 27 tot 29 alsmede de bijlage VII bepalen de regels die van toepassing zijn op de aangemelde instanties en op hun erkenning.
Een ministerieel besluit zal de regels voor het indienen van de erkenningsaanvraag vastleggen.
De aangemelde instanties zijn en moeten derden blijven; ze moeten onafhankelijk zijn ten opzichte van hun klant en van elke belanghebbende partij; de Lidstaten zijn verantwoordelijk voor de erkenning en de bevoegdheid van de aangemelde instanties tegenover de andere Lidstaten en de Europese Commissie.
De beslissingen van de aangemelde instanties worden wederzijds erkend en zijn bijgevolg geldig op het hele grondgebied van de Europese Unie.
HOOFDSTUK VIII. - Opsporing en vaststelling van de overtredingen Dit hoofdstuk maakt het mogelijk controle en toezicht te organiseren met betrekking tot de interoperabiliteit, overeenkomstig de artikels 2 en 3 van voornoemde wet van 18 februari 196 9. HOOFDSTUK IX. - Slotbepaling Dit hoofdstuk behoeft geen bijzonder commentaar.
Ik heb de eer te zijn, Sire van Uw Majesteit de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienares, De Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT
Advies van de Raad van State De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 24 februari 2000 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer verzocht haar, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem", heeft op 29 februari 2000 het volgende advies gegeven : Overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan. In het onderhavige geval luidt die motivering aldus : « (...), étant donné que la directive susmentionnée devait être transposée au plus tard pour le 8 avril 1999, un avis motivé pour non-communication des mesures nationales d'exécution de la directive a été émis par la Commission européenne en date du 27 janvier 200 0. Il importe donc de prendre au plus vite les mesures qui s'imposent afin d'interrompre la procédure d'infraction intentée à l'encontre de la Belgique et d'éviter que la responsabilité de l'Etat ne puisse etre mise en cause pour manquement aux obligations lui incombant. » (1).
Onderzoek van het ontwerp Aanhef Tweede en derde lid Vroeger werd inderdaad naar richtlijnen die bij een besluit werden omgezet, in de aanhef verwezen met leden die begonnen met "Gelet op"; dat is nu niet meer gebruikelijk. Thans dient in de vorm van een overweging in de aanhef of, beter nog, in de vorm van een artikel in het dispositief, te worden aangegeven dat de ontworpen regeling die bepaalde richtlijn omzet (2). Het tweede lid moet derhalve vervallen en de ontworpen regeling moet in het licht van deze opmerking en naar de keuze van de stellers van de ontworpen regeling verbeterd worden.
Bovendien dient, wanneer een Europese richtlijn wordt vermeld, het nummer ervan niet tussen haakjes te worden opgegeven.
Vierde lid De rechtsgrond van het ontwerp moet nauwkeuriger worden aangegeven.
Het zou beter zijn dit lid aan te vullen met de volgende woorden : « (...) inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij de wetten van 21 juni 1985 en 28 juli 1987, en op artikel 3, § 1, eerste lid;".
Vijfde tot zevende lid Aangezien noch de wet van 20 juli 1990 betreffende de accreditatie van certificatie- en keuringsinstellingen, alsmede van beproevingslaboratoria, noch het koninklijk besluit van 6 september 1993 tot oprichting van een accreditatiesysteem van certificatie-instellingen en tot vaststelling van de accreditatieprocedures overeenkomstig de criteria van de normen van de reeks NBN-EN 45000, noch het koninklijk besluit van 5 februari 1997 tot uitvoering van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen 91/440/EEG van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap bij het ontwerp worden gewijzigd, en geen van die regelingen een rechtsgrond oplevert voor het ontwerp, is er geen reden om daarnaar in de aanhef te verwijzen.
Het vijfde tot het zevende lid moeten derhalve vervallen.
Achtste lid Van het vroegere gebruik om door middel van een overweging aan te geven dat de gewestregeringen bij het ontwerpen van de regeling betrokken zijn, is men ondertussen afgestapt. Nu behoort de omstandigheid dat de gewestregeringen bij het ontwerpen van de regeling betrokken zijn, net als de omstandigheid dat aan de overige vormvereisten is voldaan, te worden aangegeven door middel van een constructie met « Gelet op... » (3). Overeenkomstig de nieuwe formule schrijve men : « Gelet op de omstandigheid dat de gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn; » (4).
Negende lid Aangezien dit lid geen betrekking heeft op de vervulling van een voorafgaande vormvereiste, moet het vervallen.
Tiende lid Het zou beter zijn te schrijven : « Gelet op het advies van de inspecteur van financiën, gegeven op 30 maart 1999; ».
Veertiende tot zestiende lid De overwegingen die in deze leden zijn opgenomen, horen veeleer thuis in het verslag aan de Koning.
Dispositief Artikel 1 In de definitie behoort gepreciseerd te worden dat de TSI's, naar het zich laat aanzien, vastgesteld worden door de Europese Commissie of de Raad (5) en bekendgemaakt worden in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Artikel 3 Deze bepaling heeft helemaal geen betrekking op de werkingssfeer van het ontworpen besluit. Ze staat dus niet op haar plaats in hoofdstuk II "Toepassingsgebied".
Artikel 4 De woorden "Teneinde aan de essentiële eisen te voldoen" zijn overbodig, aangezien ze reeds deel uitmaken van de definitie van de TSI's. Het zou overigens beter zijn te schrijven dat voor ieder subsysteem een TSI kan worden vastgesteld. Uit artikel 5, lid 1, van de richtlijn van de Raad 96/48/EG van 23 juli 1996 betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem blijkt immers dat voor de subsystemen betreffende het milieu, de exploitatie of de gebruikers niet noodzakelijk een TSI geldt.
Artikel 5 Artikel 5 beschrijft de inhoud van de TSI's en is dus van belang voor diegenen die belast zijn met het uitwerken van die TSI's. Het heeft bijgevolg geen enkele verordenende waarde voor de Belgische overheid of voor wie in België woont, aangezien de TSI's op Europees niveau worden uitgewerkt. Het zou dan ook beter zijn de inhoud van artikel 5 op te nemen in het verslag aan de Koning.
Artikel 7 De woorden "in artikel 3 van dit besluit bedoelde" in het eerste lid zijn overbodig aangezien het begrip "essentiële eisen" reeds in artikel 1 gedefinieerd is.
Artikel 9 De zin moet worden aangevuld met de woorden "die in bijlage IV is omschreven". Voorts schrijve men : « ... als conform de essentiële eisen, wanneer... » .
Artikel 10 Men schrijve : «
Art. 10.De overeenstemming van een interoperabiliteitsonderdeel (...). » .
Artikel 13 De woorden "met de essentiële eisen", die niet voorkomen in de tekst van artikel 13, lid 2, van de voornoemde richtlijn 96/48/EG, behoren te vervallen. Het is immers niet zeker dat de overeenstemming van een interoperabiliteitsonderdeel alleen hoeft te worden getoetst aan de essentiële eisen; misschien moet ze ook worden getoetst aan de TSI's waarin die essentiële eisen nader worden omschreven. Dezelfde opmerking geldt voor de artikelen 14 en 18, § 1.
Artikel 16 Het zou nuttig zijn dat in de memorie van toelichting wordt verduidelijkt dat de geplande maatregelen, overeenkomstig artikel 7, derde lid, van het ontwerp, niet gelden voor het op de markt brengen van interoperabiliteitsonderdelen voor andere toepassingen dan die betreffende het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem, noch voor het gebruik ervan voor conventionele spoorlijnen.
Dezelfde opmerking geldt voor artikel 18.
Artikel 17 In de ontworpen tekst moet worden bepaald welke passende maatregelen de minister kan nemen tegen degene die de EG-verklaring van conformiteit heeft opgesteld.
Dezelfde opmerking geldt voor artikel 18, § 2.
Artikel 18 Voorgesteld wordt in § 1 te schrijven : « Onverminderd de artikelen 16 en 17 van dit besluit, wanneer de EG-verklaring van conformiteit ten onrechte is opgesteld, maant de minister of diens gemachtigde, (.....), de fabrikant of diens gemachtigde aan het interoperabiliteitsonderdeel in overeenstemming te brengen. » .
Artikel 19 Overeenkomstig artikel 14 van de voornoemde richtlijn 96/48/EG moet naar de subsystemen van structurele aard en niet naar alle subsystemen worden verwezen.
Artikel 20 Overeenkomstig artikel 16, lid 1, van de voornoemde richtlijn 96/48/EG, schrijve men : « (...) worden beschouwd als interoperabel en conform de desbetreffende essentiële eisen (...). ».
Artikel 22 1. Overeenkomstig artikel 16, lid 3, van de voornoemde richtlijn 96/48/EG behoort § 1, tweede lid, van het ontwerp als volgt te worden geschreven : « Hij deelt die mee aan de overige Lid-Staten en aan de Europese Commissie.» . 2. § 1, derde lid, waarin geen enkele bepaling van de voornoemde richtlijn 96/48/EG wordt omgezet, behoort te vervallen. Artikel 24 Het is beter te schrijven : «
Art. 24.De minister of zijn gemachtigde staat de ingebruikneming van de subsystemen van structurele aard toe die (...) ».
Artikel 27 Duidelijkheidshalve is het beter de bewoordingen van artikel 20 van de voornoemde richtlijn 96/48/EG over te nemen en te schrijven : «
Art. 27.De minister of zijn gemachtigde deelt mee welke instanties die aan de criteria van bijlage VII voldoen, belast zijn met de afwikkeling van de procedure voor de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik bedoeld in artikel 13 en van de keuringsprocedure bedoeld in artikel 23, onder vermelding van hun respectieve bevoegdheden. ». 2. Overeenkomstig artikel 20, lid 1, van de voornoemde richtlijn 96/48/EG moet de lijst van de erkende instanties aan de Europese Commissie en aan de overige Lid-Staten worden meegedeeld. Artikel 31 1. In de ontworpen tekst van het eerste lid moet duidelijker worden vermeld welke agenten de minister kan aanstellen om overtredingen van de voorschriften van dit besluit op te sporen.2. Het tweede lid is louter een herhaling van het bepaalde in artikel 3, § 1, tweede lid, van de wet van 18 februari 1969 betreffende de maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over de weg, de spoorweg of de waterweg.Het behoort dus te vervallen.
Artikel 32 De woorden "met redenen omkleed en" behoren te vervallen, omdat ze een overkapping vormen met de voorschriften van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen.
Artikel 33 De minister die met de uitvoering van het besluit wordt belast, behoort in algemene bewoordingen te worden vermeld. Daarom is het beter dit artikel als volgt te schrijven : «
Art. 33.Onze Minister bevoegd voor mobiliteit en vervoer is belast met de uitvoering van dit besluit. ».
De kamer was samengesteld uit : de heren : R. Andersen, kamervoorzitter;
P. Hanse, P. Lienardy, staatsraden;
Mevr. C. Gigot, toegevoegd griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de heer A. Lefebvre, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld door de heer C. Amelynck, referendarissen.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer R. Andersen.
De griffier, C. Gigot.
De voorzitter, R. Andersen. _______ Nota's (1) Luidens het genoemde artikel 84, eerste lid, 2°, moet de motivering van het spoedeisende karakter die in de adviesaanvraag wordt opgegeven, overgenomen worden in de aanhef van de verordening. Wat dat betreft dient erop gewezen te worden dat de aanhef in het onderhavige geval minder nauwkeurig is dan de brief met de adviesaanvraag, aangezien in de aanhef geen gewag wordt gemaakt van het gemotiveerd advies van de Europese Commissie van 27 januari 2000.
De motivering die in de adviesaanvraag is opgegeven, behoort ook in de aanhef te worden opgenomen. (2) Zie wat dat betreft de circulaire wetgevingstechniek, bekendgemaakt op de website van de Raad van State, op het volgende adres : http://raadvst-consetat.fgov.be. (3) Zie wat dat betreft de circulaire wetgevingstechniek, bekendgemaakt op de website van de Raad van State, op het volgende adres : http://raadvst-consetat.fgov.be. (4) Uit de stukken die aan de Raad van State zijn voorgelegd blijkt dat de gewestregeringen ingestemd hebben met de ontworpen tekst, zij het onder enig voorbehoud.Een orgaan betrekken bij de uitwerking van een verordening houdt niet alleen in dat eventuele suggesties worden aanvaard en onderzocht, maar bovendien dat daarover met dat orgaan een debat wordt aangegaan, dat wil zeggen dat aan dat orgaan op zijn minst, voor de beslissing wordt genomen, de redenen worden uiteengezet waarom het niet opportuun geacht wordt op die suggesties in te gaan, als zulks het geval is, zodat dat orgaan de garantie heeft dat zijn standpunt niet zonder aanvaardbaar motief wordt afgewezen. De gewestregeringen dienen derhalve op de hoogte gebracht te worden van het standpunt van de federale regering met betrekking tot het voorbehoud dat ze ten aanzien van de onderhavige regeling hebben gemaakt. (5) Zie de artikelen 6 en 21, lid 2, van de richtlijn van de Raad 96/48/EG van 23 juli 1996. 3 APRIL 2000. - Koninklijk besluit betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap goedgekeurd bij de wet van 2 december 1957, inzonderheid op artikel 75;
Gelet op de wet van 18 februari 1969 betreffende de maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over de weg, de spoorweg en de waterweg, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij de wetten van 21 juni 1985 en 28 juli 1987, en op artikel 3 § 1, eerste lid;
Gelet op het feit dat de Gewestregeringen bij het uitwerken van dit besluit betrokken werden;
Overwegende dat het huidige besluit de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1998 betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem omzet in het Belgisch recht;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 30 maart 1999;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 11 januari 2000;
Gelet op de hoogdringendheid, gerechtvaardigd door het feit dat, gezien de bovengenoemde richtlijn ten laatste tegen 8 april 1999 moest omgezet zijn, door de Europese Commissie op 27 januari 2000 een gemotiveerd advies werd uitgebracht wegens het niet mededelen van de nationale maatregelen ter uitvoering van de richtlijn. Gelet op het belang om aldus ten spoedigst de zich opdringende maatregelen te treffen ten einde de procedure tot ingebrekestelling die tegen België werd ingezet, te onderbreken en opdat wordt vermeden dat de verantwoordelijkheid van de Staat in het geding zou komen voor het niet naleven van zijn verplichtingen.
Gelet op het advies van de Raad van State gegeven op 8 maart 2000 bij toepassing van artikel 84, alinea 1, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Mobiliteit en Vervoer en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : - « minister » : de minister die voor het spoorwegvervoer bevoegd is; - « bestuur » : het bestuur dat voor het spoorwegvervoer bevoegd is; - « de gemachtigde van de minister » : de directeur-generaal van het bestuur dat voor het spoorwegvervoer bevoegd is; - « beheerder van de spoorweginfrastructuur » : de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, vertegenwoordigd door haar gedelegeerd bestuurder; - « trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem » : het in bijlage I van dit besluit beschreven geheel dat wordt gevormd door de spoorweginfrastructuur, met inbegrip van de lijnen en de vaste installaties, van het trans-Europees vervoersnet, die is aangelegd of ingericht om met grote snelheid te worden bereden, alsmede door het rollend materieel dat is ontworpen om op deze infrastructuur te rijden; - « interoperabiliteit » : de geschiktheid van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem voor een veilig en ononderbroken verkeer van hogesnelheidstreinen, waarbij de gespecificeerde prestaties worden geleverd. Deze geschiktheid berust op het geheel aan wettelijke, technische en operationele voorwaarden die moeten worden vervuld om aan de essentiële eisen te voldoen; - « subsysteem » : de in bijlage II van dit besluit bedoelde structurele of functionele subsystemen die inzonderheid het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem samenstellen; - « interoperabel onderdeel » : een basiscomponent, een groep componenten, een onderdeel of een geheel van materieel die deel uitmaken, of bestemd zijn om deel uit te maken, van een subsysteem, die in bijlage IV van dit besluit omschreven zijn en waarvan de interoperabiliteit van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem direct of indirect afhankelijk is; - « essentiële eisen » : het geheel van de in bijlage III van dit besluit bedoelde voorwaarden waaraan het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem, de subsystemen en de interoperabele onderdelen moeten voldoen; - « Europese specificatie » : een gemeenschappelijke technische specificatie, een Europese technische goedkeuring of een nationale norm waarin een Europese norm is omgezet, zoals gedefinieerd in artikel 67 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten in de sectoren water, energie, vervoer en telecommunicatie; - « technische specificaties inzake interoperabiliteit », hierna genoemd « TSI » : de specificaties waarvan elk subsysteem het voorwerp uitmaakt teneinde aan de essentiële eisen te voldoen door de noodzakelijke onderlinge functionele verbanden tussen de subsystemen van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem tot stand te brengen en de samenhang daarvan te verzekeren. Die TSI's worden opgesteld en herzien in opdracht van de Europese Commissie en bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen; - « aangemelde instanties » : de instanties die belast zijn met de beoordeling van de conformiteit met of de geschiktheid voor het gebruik van de interoperabele onderdelen of met het onderzoek ten behoeve van de « EG »-verificatieprocedure van de subsystemen. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied
Art. 2.Dit besluit is van toepassing op het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem zoals omschreven in bijlage I van dit besluit, met inbegrip van het ontwerp, de bouw, de inrichting en de exploitatie van de infrastructuur en het rollend materieel die bijdragen tot de werking van dit systeem. HOOFDSTUK III. - Essentiële eisen en technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI)
Art. 3.Het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem, de subsystemen die hem samenstellen en hun interoperabele onderdelen moeten voldoen aan de desbetreffende essentiële eisen.
Art. 4.Elk subsysteem kan het voorwerp van een TSI uitmaken.
De conformiteit met deze TSI moet tijdens het gebruik van elk subsysteem voortdurend worden gehandhaafd.
Art. 5.De TSI's worden met het oog op het verwezenlijken van de interoperabiliteit van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem opgesteld overeenkomstig artikel 5, paragraaf 3 van de voornoemde richtlijn 96/48/EG. HOOFDSTUK IV. - Afwijkingen in de toepassing van de TSI's
Art. 6.Op een met redenen omkleed voorstel van de beheerder van de spoorweginfrastructuur, kan de minister of zijn gemachtigde in de volgende gevallen beslissen bepaalde TSI's, ook met betrekking tot het rollend materieel, niet toe te passen : 1) voor een project voor een nieuwe lijn of de aanpassing van een bestaande lijn met het oog op hogesnelheidstreinverkeer, dat zich op het moment van de bekendmaking van deze TSI's in een gevorderd stadium van ontwikkeling bevindt. De minister of zijn gemachtigde stelt de Europese Commissie vooraf in kennis van zijn voornemen af te wijken, brengt haar op de hoogte van de stand van het project en doet haar een dossier geworden met de TSI's of delen daarvan die hij niet wenst toegepast te zien, de voorzieningen die hij bij de verwezenlijking van het project wil treffen om de uiteindelijke interoperabiliteit daarvan te bevorderen, en de technische, administratieve of economische redenen die deze afwijking rechtvaardigen; 2) voor een project voor de aanpassing van een bestaande lijn met het oog op hogesnelheidstreinverkeer, wanneer het profiel, de spoorwijdte of de spoorafstand van deze lijn een andere waarde heeft dan die van het grootste deel van het Europese spoorwegnet en wanneer deze lijn geen directe aansluiting heeft op het hogesnelheidsnet van een andere Lidstaat dat van het trans-Europees hogesnelheidsnet deel uitmaakt. De minister of zijn gemachtigde stelt de Europese Commissie vooraf in kennis van zijn voornemen af te wijken en doet haar een dossier geworden met de TSI's of delen daarvan die betrekking hebben op de in de eerste alinea genoemde parameters die hij niet wenst toegepast te zien, de voorzieningen die hij bij de verwezenlijking van het project wil treffen om de uiteindelijke interoperabiliteit daarvan te bevorderen, de overgangsmaatregelen waarmee de compatibiliteit van de exploitatie kan worden gewaarborgd en de technische, administratieve en economische redenen die deze afwijking rechtvaardigen; 3) voor een project voor de aanpassing van een bestaande lijn met het oog op hogesnelheidstreinverkeer, wanneer de toepassing van de TSI's de economische levensvatbaarheid van het project in het gedrang brengt. De minister of zijn gemachtigde stelt de Europese Commissie vooraf in kennis van zijn voornemen af te wijken en doet haar een dossier toekomen met de TSI's of delen daarvan die hij niet toegepast wenst te zien. HOOFDSTUK V. - Interoperabele onderdelen
Art. 7.De interoperabele onderdelen mogen alleen op de markt worden gebracht indien zij de interoperabiliteit van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem mogelijk maken door te voldoen aan de essentiële eisen.
Zij moeten binnen hun toepassingsgebied worden gebruikt overeenkomstig hun bestemming en naar behoren worden geïnstalleerd en onderhouden.
Deze bepalingen vormen geen belemmering voor het op de markt brengen van deze onderdelen voor andere toepassingen, noch voor het gebruik ervan voor conventionele spoorlijnen.
Art. 8.Onverminderd de bepalingen in artikel 15 van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 tot uitvoering van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen (91/440/EEG) van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap, kan de beheerder van de infrastructuur het in de handel brengen van interoperabele onderdelen met het oog op het gebruik daarvan voor het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem niet verbieden, beperken of belemmeren, wanneer deze onderdelen aan de bepalingen van dit besluit voldoen.
Art. 9.De interoperabele onderdelen worden beschouwd als conform met de essentiële eisen, wanneer zij voorzien zijn van de « EG »-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik, die in bijlage IV van dit besluit is omschreven.
Art. 10.De overeenstemming van een interoperabiliteitsonderdeel met de essentiële eisen wordt getoetst aan de bestaande Europese specificaties.
Art. 11.Bij afwezigheid van Europese specificaties, stelt het bestuur de overige Lidstaten en de Europese Commissie in kennis van de voor de toepassing van de essentiële eisen gehanteerde normen en specificaties die bedoeld zijn in artikel 2 van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 tot uitvoering van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen (91/440/EEG) van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap.
Art. 12.Voor de opstelling van de « EG »-verklaring van conformiteit met of geschiktheid voor gebruik van een interoperabel onderdeel moet de fabrikant of diens gemachtigde de desbetreffende TSI's hanteren.
Art. 13.Wanneer de TSI's dit voorschrijven, wordt de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van een interoperabel onderdeel uitgevoerd door de aangemelde instanties waarbij de fabrikant of diens gemachtigde daartoe een aanvraag heeft ingediend.
Art. 14.Wanneer op interoperabele onderdelen reglementeringen betreffende andere aspecten dan die geregeld door dit besluit van toepassing zijn, geeft de « EG »-verklaring van conformiteit met of geschiktheid voor gebruik aan dat de betrokken interoperabele onderdelen eveneens aan deze reglementeringen voldoen.
Art. 15.Wanneer noch de fabrikant, noch diens gemachtigde de in artikelen 12, 13 en 14 van dit besluit genoemde verplichtingen heeft vervuld, gaan deze verplichtingen over op eenieder die het interoperabel onderdeel in de handel brengt. Dezelfde verplichtingen gelden voor degene die interoperabele onderdelen of een gedeelte van de interoperabele onderdelen van diverse herkomst assembleert, of die interoperabele onderdelen voor eigen gebruik vervaardigt.
Art. 16.Wanneer een interoperabel onderdeel voorzien van de « EG »-verklaring van conformiteit met of geschiktheid voor gebruik in de handel wordt gebracht en wordt gebruikt overeenkomstig zijn bestemming, dreigt de naleving van de essentiële eisen in het gedrang te brengen, neemt de minister of diens gemachtigde, op een met redenen omkleed voorstel van de beheerder van de infrastructuur, alle nodige maatregelen om het toepassingsgebied van dat onderdeel te beperken, het gebruik ervan te verbieden of het uit de handel te nemen.
De minister of diens gemachtigde stelt de Commissie onmiddellijk in kennis van de genomen maatregelen en geeft de redenen van zijn beslissing aan, en met name of het gebrek aan conformiteit het gevolg is van : - het niet voldoen aan de essentiële eisen; - een gebrekkige toepassing van de Europese specificaties, voor zover de toepassing van deze specificaties wordt aangehaald; - de ontoereikendheid van de Europese specificaties.
Art. 17.Wanneer een interoperabel onderdeel dat voorzien is van de « EG »-verklaring van conformiteit niet conform blijkt te zijn, neemt de minister of diens gemachtigde, op een met redenen omkleed voorstel van de beheerder van de infrastructuur, ten aanzien van degene die de verklaring heeft opgesteld alle nodige maatregelen om het toepassingsgebied van dat onderdeel te beperken, het gebruik ervan te verbieden of het uit de handel te nemen. De minister of diens gemachtigde stelt de Commissie van de Europese Unie en de overige Lidstaten daarvan in kennis.
Art. 18.§ 1. Onverminderd de artikelen 16 en 17 van dit besluit, wanneer de « EG »-verklaring van conformiteit ten onrechte is opgesteld, maant de minister of diens gemachtigde, op een met redenen omkleed voorstel van de beheerder van de infrastructuur, de fabrikant of diens gemachtigde aan het interoperabiliteitsonderdeel in overeenstemming te brengen. § 2. Wanneer het betrokken interoperabel onderdeel niet in overeenstemming wordt gebracht, moet de minister of zijn gemachtigde alle nodige maatregelen te treffen om het toepassingsgebied van dat onderdeel te beperken, het gebruik ervan te verbieden of het uit de handel te nemen, volgens de procedures bedoeld in artikelen 16 en 17 van dit besluit. HOOFDSTUK VI. - Ingebruikneming van de subsystemen
Art. 19.Wanneer zij in het hogesnelheidsspoorwegsysteem worden opgenomen, kunnen de subsystemen van structurele aard alleen in gebruik worden genomen indien zij zodanig zijn ontworpen, gebouwd en geïnstalleerd en/of zodanig worden uitgebaat dat de inachtneming van de desbetreffende essentiële eisen niet in het gedrang komt.
Art. 20.De van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem deel uitmakende subsystemen van structurele aard worden beschouwd als interoperabel en conform met de desbetreffende essentiële eisen wanneer zij voorzien zijn van de « EG »-keuringsverklaring bepaald in bijlage V van dit besluit en opgesteld overeenkomstig artikel 23 van dit besluit.
Art. 21.De verificatie van de interoperabiliteit, met inachtneming van de essentiële eisen, van een subsysteem van structurele aard dat deel uitmaakt van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem, geschiedt aan de hand van de TSI's, indien deze bestaan.
Art. 22.§ 1. Bij afwezigheid van TSI's bepaalt de minister of diens gemachtigde de lijst van de voor de toepassing van de essentiële eisen gehanteerde technische voorschriften, op voorstel van de beheerder van de spoorweginfrastructuur.
Hij deelt die mee aan de overige Lidstaten en aan de Europese Commissie. § 2. Indien blijkt dat de TSI's niet geheel voldoen aan de essentiële eisen, stelt de minister of diens gemachtigde de Europese Commissie daarvan in kennis.
Art. 23.§ 1. Voor de opstelling van de « EG »-keuringsverklaring moet de aanbestedende dienst of zijn gemachtigde de in bijlage VI van dit besluit bepaalde « EG »-keuringsprocedure op zijn kosten doen inleiden door de aangemelde instantie die hij daartoe heeft gekozen. § 2. De taak van de met de « EG »-keuring van een subsysteem belaste aangemelde instantie begint in het ontwerpstadium en bestrijkt de gehele constructieperiode tot het stadium van de goedkeuring vóór de ingebruikneming van het subsysteem. § 3. De aangemelde instantie is verantwoordelijk voor de samenstelling van het technisch dossier waarvan de « EG »-keuringsverklaring vergezeld moet gaan. Dit technisch dossier moet alle nodige documenten betreffende de kenmerken van het subsysteem bevatten, alsmede in voorkomend geval alle stukken waaruit de conformiteit van de interoperabele onderdelen blijkt. Ook moet het alle gegevens inzake de gebruiksvoorwaarden en -beperkingen, alsmede inzake de voorschriften voor onderhoud, permanent of periodiek toezicht, afregeling en onderhoud bevatten.
Art. 24.De minister of zijn gemachtigde geeft toestemming tot de ingebruikneming van de subsystemen van structurele aard die deel uitmaken van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem, op basis van het technisch dossier van de aangemelde instantie.
Art. 25.Indien op basis van een door de beheerder van de infrastructuur opgesteld verslag en na advies van het bestuur, de minister of zijn gemachtigde constateert dat een subsysteem van structurele aard dat voorzien is van de « EG »-keuringsverklaring, vergezeld van het technisch dossier, niet geheel aan de bepalingen van dit besluit en meer bepaald aan de essentiële eisen voldoet, verzoekt hij de aangemelde instantie aanvullende keuringen uit te voeren op kosten van de aanbestedende dienst of van zijn gemachtigde, en stelt de Europese Commissie alsmede de overige Lidstaten in kennis.
Art. 26.Onverminderd artikel 15 van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 tot uitvoering van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen (91/440/EEG) van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap, kan de beheerder van de infrastructuur de constructie, de ingebruikneming en de exploitatie van subsystemen van structurele aard die deel uitmaken van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem en die aan de essentiële eisen voldoen, niet verbieden, beperken of belemmeren. HOOFDSTUK VII. - Aangemelde instanties
Art. 27.De minister of zijn gemachtigde deelt mee welke instanties die aan de criteria van bijlage VII van dit besluit voldoen, belast zijn met de afwikkeling van de procedure voor de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik bedoeld in artikel 13 en van de keuringsprocedure bedoeld in artikel 23, onder vermelding van hun respectieve bevoegdheden.
Overeenkomstig artikel 20, lid 1, van de voornoemde richtlijn 96/48/EG moet de lijst van de erkende instanties aan de Europese Commissie en aan de overige Lidstaten worden meegedeeld.
Art. 28.Indien op basis van een door de beheerder van de infrastructuur opgesteld verslag blijkt dat een door een Lidstaat van de Europese Unie aangemelde instantie niet voldoet aan de in bijlage VII van dit besluit bedoelde erkenningscriteria stelt de minister of zijn gemachtigde de Europese Commissie hiervan in kennis.
Art. 29.Om door de minister erkend te worden, moeten de betrokken instanties bewijzen dat zij geaccrediteerd zijn overeenkomstig de bepalingen van de wet van 20 juli 1990 betreffende de accreditatie van certificatie- en keuringsinstellingen, alsmede van beproevingslaboratoria, en van het koninklijk besluit van 6 september 1993 tot oprichting van een accreditatiesysteem van certificatie-instellingen en tot vaststelling van de accreditatieprocedures overeenkomstig de criteria van de normen van de reeks NBN-EN 45000.
De minister bepaalt de regels voor het indienen van de aanvraag tot erkenning.
Art. 30.Gedurende een periode van drie jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit, kan de minister instanties erkennen die niet kunnen bewijzen dat zij over de in artikel 29 van dit besluit bedoelde accreditatie beschikken. HOOFDSTUK VIII Opsporing en vaststelling van de overtredingen
Art. 31.De controle- en inspectieagenten die onder de ambtenaren van het Bestuur van het Vervoer te Land van het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur worden aangesteld, zijn bevoegd voor het opsporen van de inbreuken op de voorschriften van dit besluit. HOOFDSTUK IX. - Slotbepaling
Art. 32.Elke krachtens dit besluit getroffen beslissing wordt per aangetekende brief aan de belanghebbende meegedeeld.
Art. 33.Onze Minister bevoegd voor Mobiliteit en Vervoer is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 3 april 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT
Bijlage I HET TRANS-EUROPEES HOGESNELHEIDSSPOORWEGSYSTEEM 1. Infrastructuur a) De infrastructuren van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem corresponderen met de infrastructuren van de in het kader van de in artikel 129 C van het Verdrag bedoelde richtlijnen genoemde lijnen van het trans-Europees vervoersnet: - die speciaal zijn aangelegd om met hoge snelheid te worden bereden; - die speciaal zijn aangepast om met hoge snelheid te worden bereden.
Deze kunnen verbindings- en aansluitingslijnen omvatten, met name verbindingen van nieuwe of voor de hoge snelheid aangepaste lijnen met de stations in de stadscentra, waarvoor bij de snelheden rekening moet worden gehouden met de plaatselijke omstandigheden. b) Het hogesnelheidsnet omvat : - de speciaal aangelegde hogesnelheidslijnen, die zijn uitgerust voor snelheden die gewoonlijk ten minste 250 km per uur bedragen (categorie 1), - de lijnen die speciaal zijn aangepast voor hoge snelheden en die zijn uitgerust voor snelheden van ongeveer 200 km per uur (categorie 2), - de lijnen die speciaal zijn aangepast voor hoge snelheden en die een specifiek karakter hebben omdat de snelheid per geval moet worden afgestemd op topografische belemmeringen, het reliëf of de stedelijke bebouwing (categorie 3). Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2. Rollend materieel De technologisch geavanceerde hogesnelheidstreinen moeten zo zijn ontworpen dat een veilige en ononderbroken dienst wordt gegarandeerd : - bij een snelheid van ten minste 250 km per uur op speciaal aangelegde hogesnelheidslijnen, waarbij onder geschikte omstandigheden snelheden boven de 300 km per uur kunnen worden bereikt; - bij een snelheid van ongeveer 200 km per uur op speciaal aangepaste bestaande lijnen; - bij de hoogst mogelijke snelheid op de overige lijnen. 3. Samenhang van de infrastructuur en het rollend materieel Voor hogesnelheidstreindiensten is het noodzakelijk dat de karakteristieken van infrastructuur en rollend materieel uitermate coherent zijn.Van deze coherentie zijn het niveau van de prestaties, de veiligheid, de kwaliteit en de kosten van de diensten afhankelijk.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 3 april 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit en Vervoer Mevr. I. DURANT
Bijlage II SUBSYSTEMEN 1. Het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem kan worden onderverdeeld in subsystemen die overeenstemmen met : 1.1. structurele domeinen : - infrastructuur - energie - besturing en seingeving - rollend materieel 1.2. functionele domeinen : - onderhoud - milieu - exploitatie - gebruikers 2. Overeenkomstig artikel 5, punt b), worden met name de volgende elementen beschouwd als fundamentele parameters voor de verwezenlijking van de interoperabiliteit : FUNDAMENTELE PARAMETERS - Minimumgabariet van de infrastructuur - Minimum straal van de bochten - Spoorwijdte - Maximumkrachten op het spoor - Minimumlengte van de perrons - Hoogte van de perrons - Voedingsspanning - Geometrie van de bovenleidingen - Eigenschappen van het ERTMS (*) - Belasting per as - Maximumlengte van de treinen - Gabariet van het rollend materieel - Minimale remkarakteristieken - Elektrische grenskarakteristieken van het rollend materieel - Mechanische grenskarakteristieken van het rollend materieel - Exploitatiekarakteristieken in verband met de veiligheid van de treinen - Grenskarakteristieken in verband met het geluid naar de omgeving - Grenskarakteristieken in verband met externe trillingen - Grenskarakteristieken in verband met externe elektromagnetische storingen - Grenskarakteristieken in verband met het geluid binnenin - Grenskarakteristieken in verband met de klimaatregeling - Karakteristieken in verband met het vervoer van minder validen. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 3 april 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit en Vervoer Mevr. I. DURANT _______ Nota (*) European Rail Traffic Management System.
Bijlage III ESSENTIELE EISEN 1. Algemene eisen 1.1. Veiligheid 1.1.1. Het ontwerp, de bouw of de fabricage, het onderhoud van en het toezicht op voor de veiligheid kritieke uitrustingen en meer bepaald de bij het treinverkeer betrokken onderdelen, moeten de veiligheid waarborgen op het niveau dat beantwoordt aan de voor het net gestelde doelstellingen, ook in de nader omschreven situaties met beperkte werkingsmogelijkheden. 1.1.2. De parameters die van invloed zijn op het contact tussen wiel en rail moeten voldoen aan de criteria inzake rijstabiliteit die noodzakelijk zijn om veilig verkeer bij de toegestane maximumsnelheid te waarborgen. 1.1.3. De gebruikte onderdelen moeten tijdens hun gebruiksduur bestand zijn tegen de normale of de nader omschreven uitzonderlijke belastingen. De gevolgen van onverwachte storingen voor de veiligheid moeten met behulp van geschikte middelen worden beperkt. 1.1.4. De vaste installaties en het rollend materieel moeten zodanig zijn ontworpen en de gebruikte materialen moeten zodanig zijn gekozen dat bij brand het ontstaan, de verspreiding en de gevolgen van vuur en rook zoveel mogelijk worden beperkt. 1.1.5. Inrichtingen die zijn bestemd om door de gebruikers te worden bediend, moeten zodanig zijn ontworpen dat de veiligheid van de gebruikers niet in gevaar wordt gebracht wanneer de inrichtingen worden gebruikt op een wijze die wel te voorzien is maar niet in overeenstemming is met de aangegeven instructies. 1.2. Betrouwbaarheid en beschikbaarheid Het toezicht op en het onderhoud van de vaste of mobiele elementen die bij het treinverkeer zijn betrokken, moeten zodanig worden georganiseerd, uitgevoerd en gekwantificeerd dat de werking daarvan in te voorziene omstandigheden in stand wordt gehouden. 1.3. Gezondheid 1.3.1. De materialen die, bij het beoogde gebruik, de gezondheid van de personen die daartoe toegang hebben, in gevaar kunnen brengen, mogen niet gebruikt worden in de treinen en de spoorweginfrastructuren. 1.3.2. Deze materialen moeten zodanig worden gekozen, aangewend en gebruikt dat de emissie van rook of schadelijke en gevaarlijke gassen, met name bij brand, wordt beperkt. 1.4. Bescherming van het milieu 1.4.1. Bij het ontwerpen van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem moeten de gevolgen voor het milieu van de aanleg en de uitbating van dat systeem worden beoordeeld en in aanmerking worden genomen overeenkomstig de geldende Gemeenschapsbepalingen. 1.4.2. De in de treinen en de infrastructuren gebruikte materialen moeten de emissie van rook of van voor het milieu gevaarlijke en schadelijke gassen, met name bij brand, voorkomen. 1.4.3. Het rollend materieel en de energievoorzieningssystemen moeten zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd dat zij uit elektromagnetisch oogpunt verenigbaar zijn met de installaties, voorzieningen en openbare of particuliere netten waarmee zij kunnen interfereren. 1.5. Technische compatibiliteit De technische eigenschappen van de infrastructuren en de vaste installaties moeten onderling en met die van de treinen die op het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem rijden verenigbaar zijn.
Wanneer het op bepaalde gedeelten van het net moeilijk is om deze technische eigenschappen in acht te nemen, mogen tijdelijke oplossingen, waardoor de compatibiliteit in de toekomst wordt gewaarborgd, ten uitvoer worden gebracht. 2. Bijzondere eisen voor elk subsysteem 2.1. Infrastructuur 2.1.1. Veiligheid Er moeten aangepaste maatregelen worden getroffen om de toegang tot of ongewenste binnendringing in de installaties van spoorlijnen voor hogesnelheidsverkeer te voorkomen.
Er moeten maatregelen worden getroffen om de gevaren voor personen te beperken, met name in stations waar hogesnelheidstreinen passeren.
Infrastructuren die voor het publiek toegankelijk zijn, moeten zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd dat de gevaren voor de veiligheid van personen beperkt zijn (stabiliteit, brand, toegang, ontruiming, perron, enz.).
Er moeten passende maatregelen worden getroffen om rekening te houden met de bijzondere veiligheidsomstandigheden in tunnels met een aanzienlijke lengte. 2.2. Energie 2.2.1. Veiligheid De werking van de energievoorzieningsinstallaties mag de veiligheid van hogesnelheidstreinen of personen (gebruikers, spoorwegpersoneel, aanwonenden en derden) niet in gevaar brengen. 2.2.2. Bescherming van het milieu De werking van de energievoorzieningsinstallaties mag geen verstoring van het milieu teweegbrengen die de aangegeven grenzen overschrijdt. 2.2.3. Technische compatibiliteit De stroomvoorzieningssystemen die op het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem worden gebruikt, moeten : - de treinen in staat stellen de opgegeven prestaties te verrichten; - verenigbaar zijn met de op de treinen gemonteerde stroomafname-inrichtingen. 2.3. Besturingsuitrusting en seininrichting 2.3.1. Veiligheid De besturings- en seingevingsinstallaties en -handelingen die voor het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem worden gebruikt, moeten treinverkeer mogelijk maken op het veiligheidsniveau dat beantwoordt aan de doelstellingen voor het net. 2.3.2. Technische compatibiliteit Nieuwe infrastructuren en nieuw rollend materieel voor hogesnelheidsverkeer die zijn ontwikkeld of gebouwd na de invoering van compatibele besturings- en seinstelsels moeten aan de toepassing van deze systemen worden aangepast.
Besturings- en seingevingsinstallaties in de stuurcabine van een trein moeten een normale exploitatie in de opgegeven omstandigheden in het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem mogelijk maken. 2.4. Rollend materieel 2.4.1. Veiligheid De constructie van het rollend materieel en van de verbindingen tussen de rijtuigen moet zodanig zijn ontworpen dat de ruimten waar zich de reizigers en de bestuurder bevinden bij botsing of ontsporing beschermd zijn.
De elektrische uitrusting mag de veilige werking van de besturings- en seingevingsinstallaties niet in gevaar brengen.
De remtechnieken en de uitgeoefende krachten moeten verenigbaar zijn met het ontwerp van de sporen, de kunstwerken en de seinstelsels.
Er moeten maatregelen worden getroffen met betrekking tot de toegang tot onder spanning staande onderdelen, teneinde de veiligheid van personen niet in gevaar te brengen.
Er moeten inrichtingen zijn aangebracht die het mogelijk maken dat de reizigers gevaren melden aan de bestuurder en dat het treinpersoneel bij gevaar in contact kan treden met de bestuurder.
De toegangsdeuren moeten voorzien zijn van een systeem voor het openen en sluiten dat de veiligheid van de reizigers waarborgt.
Er moet in nooduitgangen en in de bewegwijzering daarvan zijn voorzien.
Er moeten passende maatregelen worden getroffen om rekening te houden met de bijzondere veiligheidsomstandigheden in tunnels met een aanzienlijke lengte.
Een noodverlichtingssysteem van voldoende sterkte en met voldoende eigen voeding is verplicht aan boord van de treinen.
De treinen moeten zijn voorzien van een geluidsinstallatie waarmee het treinpersoneel en de verkeersleiding berichten kunnen doorgeven aan de reizigers. 2.4.2. Betrouwbaarheid en beschikbaarheid Het ontwerp van de vitale rij-, tractie-, rem- en besturingsuitrusting moet het mogelijk maken dat de trein in een nader omschreven situatie met beperkte werkingsmogelijkheden de reis voortzet zonder nadelige gevolgen voor de uitrusting die nog functioneert. 2.4.3. Technische compatibiliteit De elektrische uitrusting moet verenigbaar zijn met de werking van de besturings- en signalisatie-uitrusting.
De eigenschappen van de stroomafname-inrichtingen moeten het treinverkeer met de verschillende energievoorzieningssystemen van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem mogelijk maken.
De eigenschappen van het rollend materieel moeten het rijden op alle lijnen waarop de exploitatie ervan is gepland, mogelijk maken. 2.5. Onderhoud 2.5.1. Gezondheid De technische installaties en de methoden die in de onderhoudscentra worden toegepast, mogen geen gevaar voor de gezondheid van personen inhouden. 2.5.2. Bescherming van het milieu De technische installaties en de methoden die in de onderhoudscentra worden toegepast, mogen het toegestane niveau van schadelijke gevolgen voor het omgevingsmilieu niet overschrijden. 2.5.3. Technische compatibiliteit De onderhoudsinstallaties voor hogesnelheidstreinen moeten het mogelijk maken op alle treinen de veiligheids-, hygiëne- en comfortbehandelingen te verrichten waarvoor zij zijn ontworpen. 2.6. Milieu 2.6.1. Gezondheid Bij de exploitatie van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem moet worden voldaan aan de voorgeschreven niveaus inzake geluidshinder. 2.6.2. Bescherming van het milieu De exploitatie van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem mag in de bodem geen trillingsniveau veroorzaken dat ontoelaatbaar is voor de activiteiten en het milieu in de nabijheid van de infrastructuur in normale onderhoudstoestand. 2.7. Exploitatie 2.7.1. Veiligheid Het op elkaar afstemmen van de exploitatievoorschriften van de netten en de kwalificatie van de bestuurders en het treinpersoneel moeten een veilige internationale exploitatie waarborgen.
De periodieke onderhoudsbeurten, de opleiding, de kwalificatie van het onderhoudspersoneel en het systeem dat in de onderhoudscentra van de betrokken operatoren is opgezet om de kwaliteit te garanderen, moeten borg staan voor een hoog veiligheidsniveau. 2.7.2. Betrouwbaarheid en beschikbaarheid De aard en de periodiciteit van de onderhoudsbeurten, de opleiding en de kwalificatie van het onderhoudspersoneel en het garantiesysteem voor de kwaliteit dat door de betrokken operatoren in de onderhoudscentra is opgezet, moeten een hoog niveau van betrouwbaarheid en beschikbaarheid van het systeem waarborgen. 2.7.3. Technische compatibiliteit Het op elkaar afstemmen van de exploitatievoorschriften van de netten, alsmede de kwalificatie van de bestuurders, het treinpersoneel en de verkeersleiding moeten de doeltreffendheid van de exploitatie op het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem waarborgen.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 3 april 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit en Vervoer Mevr. I. DURANT
Bijlage IV INTEROPERABELE ONDERDELEN « EG »-verklaring - van conformiteit - van geschiktheid voor gebruik 1. Interoperabele onderdelen De « EG »-verklaring geldt voor de in artikel 3 bedoelde interoperabele onderdelen die van belang zijn voor de interoperabiliteit van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem.Deze interoperabele onderdelen kunnen de vorm aannemen van : 1.1. Onderdelen voor algemeen gebruik.
Dit zijn onderdelen die niet specifiek zijn ontworpen voor het spoorwegsysteem en die in ongewijzigde vorm voor andere toepassingen kunnen worden gebruikt; 1.2. Onderdelen voor algemeen gebruik met specifieke eigenschappen.
Dit zijn onderdelen die niet specifiek voor het spoorwegsysteem zijn ontworpen, maar die specifieke prestaties moeten leveren bij gebruik in de spoorwegsector; 1.3. Specifieke onderdelen.
Dit zijn onderdelen die specifiek zijn ontworpen voor spoorwegtoepassingen. 2. Toepassingsgebied De « EG »-verklaring heeft betrekking op : - hetzij de beoordeling, door (een) aangemelde instantie(s), van de intrinsieke conformiteit van een afzonderlijk interoperabiliteitsdeel met de technische specificaties waaraan het moet voldoen; - hetzij de beoordeling/waardering, door (een) aangemelde instantie(s), van de geschiktheid voor gebruik van een binnen de spoorwegsector beschouwd interoperabel onderdeel, met name wanneer dit van belang is voor interfaces, aan de hand van de technische specificaties, in het bijzonder van functionele aard, waarvan de inachtneming moet worden nagegaan.
Bij de beoordelingsprocedures die door de aangemelde instanties zowel in het ontwerp- als in het produktiestadium worden gevolgd, wordt gebruik gemaakt van de in Besluit 93/465/EEG van de Raad van 22 juli 1993 vermelde modules volgens de voorschriften van de TSI. 3. Inhoud van de « EG »-verklaring De « EG »-verklaring van conformiteit met of van geschiktheid voor gebruik, alsmede de bijgevoegde documenten, moeten gedateerd en ondertekend worden. Deze verklaring moet worden opgesteld in dezelfde taal als de handleiding en moet de volgende gegevens bevatten : - de referenties van de richtlijn; - naam en adres van de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde (firmanaam en volledig adres en, wanneer het een gemachtigde betreft, ook de firmanaam van de fabrikant of constructeur); - beschrijving van het interoperabel onderdeel (merk, type, enz.); - omschrijving van de voor de opstelling van de verklaring van conformiteit, respectievelijk geschiktheid voor gebruik, gevolgde procedure (artikel 13) - alle relevante beschrijvingen waaraan het interoperabel onderdeel beantwoordt en met name de gebruiksvoorwaarden; - naam en adres van de aangemelde instantie(s) die betrokken is (zijn) bij de voor de beoordeling van de conformiteit, respectievelijk de geschiktheid voor gebruik, gevolgde procedure, en datum van het onderzoekcertificaat, in voorkomend geval met vermelding van de geldigheidsduur en van de voorwaarden waaronder het certificaat geldig is; - in voorkomend geval, de referentie van de Europese specificaties; - de identiteit van de ondertekenaar aan wie de bevoegdheid is verleend om, namens de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde, verplichtingen aan te gaan.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 3 april 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit en Vervoer Mevr. I. DURANT
Bijlage V « EG »-KEURINGSVERKLARING VAN DE SUBSYSTEMEN De « EG »-keuringsverklaring en de bijgevoegde documenten moeten gedateerd en ondertekend worden.
Deze verklaring moet in dezelfde taal als die van het technische dossier worden opgesteld en moet de volgende gegevens bevatten : - de referenties van de richtlijn; - naam en adres van de aanbestedende dienst of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde (firmanaam en volledig adres en, wanneer het een gemachtigde betreft, ook de firmanaam van de aanbestedende dienst); - een beknopte beschrijving van het subsysteem; - naam en adres van de aangemelde instantie die de in artikel 18 bedoelde « EG »-keuring heeft uitgevoerd; - de referenties van de documenten in het technische dossier; - alle voorlopige of definitieve relevante bepalingen waaraan het subsysteem moet voldoen, met name, in voorkomend geval, exploitatiebeperkingen of -voorwaarden; - de geldigheidsduur van de « EG »-verklaring, indien deze voorlopig is; - de identiteit van de ondertekenaar.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 3 april 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit en Vervoer Mevr. I. DURANT
Bijlage VI « EG »-KEURING VAN DE SUBSYSTEMEN 1. De « EG »-keuring is de procedure volgens welke een aangemelde instantie, op verzoek van de aanbestedende dienst of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde, nagaat en verklaart dat een subsysteem : - in overeenstemming is met de bepalingen van de richtlijn, - in overeenstemming is met de overige wettelijke bepalingen die met inachtneming van het Verdrag worden toegepast, en dat het in gebruik mag worden genomen.2. De keuring van het subsysteem omvat de volgende stadia : - algemeen ontwerp; - constructie van het subsysteem, met name de uitvoering van bouwtechnische werken, het inbouwen van onderdelen en de afregeling van het geheel; - beproeving van het voltooide subsysteem. 3. De voor de « EG »-keuring verantwoordelijke aangemelde instantie stelt de conformiteitsverklaring op, die bestemd is voor de aanbestedende dienst of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde; deze stelt op zijn beurt de « EG »-keuringsverklaring op, die bestemd is voor de bevoegde instantie van de Lidstaat waar het subsysteem geïnstalleerd en/of geëxploiteerd wordt. 4. Het technische dossier bij de keuringsverklaring moet de volgende stukken bevatten : - voor infrastructuur : plannen van de werken, processen-verbaal van de oplevering van de grondwerken en de betonwapening, rapporten over de proeven en de controle van het beton; - voor andere subsystemen : algemene en detailplannen conform de uitvoering, elektrische en hydraulische schema's, schema's van de besturingscircuits, een beschrijving van de geautomatiseerde systemen, handleidingen voor bediening en onderhoud, enz.; - een lijst van de interoperabele onderdelen, zoals bedoeld in artikel 3, die in het subsysteem zijn verwerkt; - kopieën van de « EG »-verklaringen van conformiteit of geschiktheid voor gebruik, waarvan genoemde onderdelen krachtens artikel 13 voorzien moeten zijn, in voorkomend geval vergezeld van de betrokken berekeningen en van een kopie van de processen-verbaal van de proeven en onderzoeken die op basis van de gemeenschappelijke technische specificaties door de aangemelde instanties zijn uitgevoerd; - een verklaring van de met de « EG »-keuring belaste aangemelde instantie, dat het project in overeenstemming is met de bepalingen van deze richtlijn, vergezeld van de door haar geviseerde betrokken berekeningen, met vermelding van een eventueel tijdens de uitvoering van de werkzaamheden gemaakt voorbehoud dat niet is ingetrokken, en vergezeld van de inspectie- en auditrapporten die zij in het kader van haar opdracht heeft opgesteld, zoals nader aangegeven in de hierna volgende punten 5.3 en 5.4. 5. Toezicht 5.1. Het doel van het « EG »-toezicht is na te gaan of tijdens de totstandbrenging van het subsysteem de uit het technische dossier voortvloeiende verplichtingen zijn vervuld. 5.2. De met het toezicht belaste aangemelde instantie moet permanent toegang hebben tot bouwplaatsen, constructiewerkplaatsen, opslagplaatsen, eventuele lokaties voor prefabricage, beproevingsinstallaties en meer in het algemeen alle plaatsen die zij noodzakelijk acht voor de vervulling van haar taak. De aanbestedende dienst of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde moet haar alle documenten die daarbij van nut kunnen zijn, met name de plannen voor de uitvoering van en de technische documentatie met betrekking tot het subsysteem, toezenden of laten toezenden. 5.3. De met het toezicht belaste aangemelde instantie voert periodiek audits uit om na te gaan of de bepalingen van de richtlijn worden nageleefd, waarna zij een auditverslag voorlegt aan de met de uitvoering belaste beroepslui. Zij kan eisen uitgenodigd te worden voor bepaalde fasen van de werkzaamheden. 5.4. Daarnaast kan de aangemelde instantie onaangekondigde bezoeken brengen aan de bouwplaats of de constructiewerkplaatsen. Bij deze bezoeken kan de aangemelde instantie volledige of gedeeltelijke audits uitvoeren. Zij legt een verslag van deze bezoeken en in voorkomend geval een auditverslag voor aan de met de uitvoering belaste beroepslui. 6. Het volledige in punt 4 bedoelde dossier wordt ter staving van de conformiteitsverklaring die is afgegeven door de met de keuring van het bedrijfsklare subsysteem belaste aangemelde instantie, ingediend bij de aanbestedende dienst of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde.Het dossier wordt gevoegd bij de « EG »-keuringsverklaring die de aanbestedende dienst aan de bevoegde instantie van de betrokken Lidstaat doet toekomen.
Een kopie van het dossier wordt door de aanbestedende dienst bewaard gedurende de hele levensduur van het subsysteem. Andere Lidstaten kunnen desgewenst inzage krijgen in het dossier. 7. Ieder aangemelde instantie publiceert periodiek alle relevante informatie over : - de ontvangen aanvragen om « EG »-keuringen; - de afgegeven conformiteitsverklaringen; - de geweigerde conformiteitsverklaringen. 8. De dossiers en briefwisseling met betrekking tot de « EG »-keuringsprocedures worden gesteld in een officiële taal van de Lidstaat waar de aanbestedende dienst of zijn gemachtigde in de Gemeenschap is gevestigd, dan wel in een door de aanbestedende dienst aanvaarde taal. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 3 april 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit en Vervoer Mevr. I. DURANT
Bijlage VII MINIMUMCRITERIA IN ACHT TE NEMEN DOOR DE AANGEMELDE INSTANTIES 1. Het organisme, de technische verantwoordelijke en het met de keuring belaste personeel mogen bij het ontwerp, de fabricage, de constructie, de verkoop of het onderhoud van de interoperabele onderdelen of subsystemen en bij de exploitatie noch rechtstreeks, noch als gemachtigden optreden.Uitwisseling van technische informatie tussen de fabrikant of constructeur en het organisme wordt door deze bepaling niet uitgesloten. 1.1. De technisch verantwoordelijke is belast met de leiding en het beheer van de aktiviteiten waarvoor de instantie werd aangemeld en draagt er de volledige verantwoordelijkheid voor. 2. De instantie, de technische verantwoordelijke en het personeel dat met de controle is belast, mogen noch ontwerper, fabrikant, leverancier, installateur van de uitrustingen die zij controleren, noch gemachtigde van een van deze personen zijn;zij dienen de proeven met de grootste beroepsintegriteit en technische bekwaamheid uit te voeren. Zij dienen vrij te zijn van elke druk en beïnvloeding, met name van financiële aard, die hun beoordeling of de uitkomst van de controle kan beïnvloeden, inzonderheid door personen of groepen die bij de resultaten van de keuring belang hebben. 3. De instantie dient te beschikken over het nodige personeel en de nodige middelen te bezitten om de met de uitvoering van de keuringen verbonden technische en administratieve taken op passende wijze te vervullen;tevens dient de instantie toegang te hebben tot het nodige materiaal voor bijzondere keuringen. 4. Het personeel dat met de controle is belast, dient : - een goede technische en vakopleiding te hebben; - een voldoende kennis te bezitten van de voorschriften betreffende de controles die het verricht, en voldoende ervaring met deze controles te hebben; - de vereiste bekwaamheid te bezitten om op basis van de verrichte controles de nodige verklaringen, processen-verbaal en verslagen op te stellen. 5. De onafhankelijkheid van het personeel dat met de controle wordt belast, dient te zijn gewaarborgd.De bezoldiging van elke controleur mag niet afhangen van het aantal controles dat hij verricht, noch van de uitslag van de controles. 6. De instantie dient een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid te sluiten, tenzij deze aansprakelijkheid door de Staat wordt gedekt of de controles rechtstreeks door deze laatste worden verricht.7. Het personeel van de instantie is gebonden door het beroepsgeheim ten aanzien van alles wat het verneemt bij de uitoefening van zijn taken. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 3 april 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit en Vervoer Mevr. I. DURANT