Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 02 juni 2008
gepubliceerd op 13 augustus 2008

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 juni 2007, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de toekenning aan sommige bejaarde arbeiders van een aanvullende vergoeding ten laste van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" (1)

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2008012734
pub.
13/08/2008
prom.
02/06/2008
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

2 JUNI 2008. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 juni 2007, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de toekenning aan sommige bejaarde arbeiders van een aanvullende vergoeding (brugpensioen) ten laste van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, inzonderheid op artikel 2;

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf;

Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 21 juni 2007, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de toekenning aan sommige bejaarde arbeiders van een aanvullende vergoeding (brugpensioen) ten laste van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf", met uitzondering van de bepalingen in strijd met artikel 4, § 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974 tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen.

Art. 2.De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 2 juni 2008.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 7 januari 1958, Belgisch Staatsblad van 7 februari 1958. Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.

Bijlage Paritair Comité voor het bouwbedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 21 juni 2007 Toekenning aan sommige bejaarde arbeiders van een aanvullende vergoeding (brugpensioen) ten laste van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" (Overeenkomst geregistreerd op 2 oktober 2007 onder het nummer 85042/CO/124) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf ressorteren en op de arbeiders die zij tewerkstellen.

In deze collectieve arbeidsovereenkomst verstaat men onder : - "arbeiders" : de arbeiders en arbeidsters; - "fonds voor bestaanszekerheid" : het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf". HOOFDSTUK II. - Het conventioneel brugpensioen vanaf 58 jaar

Art. 2.Het fonds voor bestaanszekerheid kent een maandelijkse aanvullende vergoeding toe aan de arbeiders die tussen de leeftijd van 58 en 65 jaar door een in artikel 1 bedoelde werkgever ontslagen zijn, behoudens omwille van dringende redenen.

Art. 3.Om recht te hebben op de aanvullende vergoeding, moeten de in artikel 2 bedoelde arbeiders aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° de leeftijd van 58 jaar hebben bereikt op het ogenblik van de beëindiging van de overeenkomst;2° elke door de terzake toepasselijke reglementering niet toegelaten beroepsactiviteit hebben stopgezet;3° werkloosheidsuitkeringen genieten;4° ten minste 10 jaar van hun beroepsloopbaan doorgebracht hebben in dienst van één of meerdere van de in artikel 1 bedoelde ondernemingen;5° ten minste 5 legitimatiekaarten "rechthebbende" hebben ontvangen tijdens de laatste 10 jaar voor de op inactiviteitsstelling of 7 kaarten in de loop van de laatste 15 jaar;6° voldoen aan de criteria, bepaald in het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen. In afwijking op het vorige lid, 6°, moet de arbeider, wanneer zijn brugpensioen onder toepassing valt van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het conventioneel brugpensioen in het kader van het generatiepact, voldoen aan de criteria die dit koninklijk besluit bepaalt voor de brugpensioenregeling vanaf 58 jaar voor werknemers die 35 jaar beroepsverleden als loontrekkende kunnen rechtvaardigen.

Art. 4.Voor de toepassing van artikel 3, 4° wordt als beroepsloopbaan beschouwd de prestaties en de gelijkgestelde periodes die in aanmerking worden genomen voor het toekennen van een legitimatiekaart.

Art. 5.De arbeidsovereenkomst van de in artikel 2 bedoelde arbeiders moet een einde nemen tijdens de geldigheidsduur van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

De opzeggingstermijn of de door de opzeggingsvergoeding gedekte periode van de ontslagen arbeiders, bedoeld in artikel 2, mag evenwel een einde nemen buiten de geldigheidsduur van deze collectieve arbeidsovereenkomst, voor zover deze arbeiders de minimumleeftijd van 58 jaar hebben bereikt tijdens de geldigheidsduur van deze collectieve arbeidsovereenkomst. HOOFDSTUK III. - Het conventioneel brugpensioen vanaf 56 jaar

Art. 6.Dit hoofdstuk bepaalt de toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten van de regeling van het conventioneel brugpensioen voor de arbeiders die tewerkgesteld zijn in de ondernemingen bedoeld in artikel 1 en die 56 jaar en ouder zijn op het ogenblik dat zij ontslagen worden door hun werkgever, behoudens omwille van dringende reden, en die beschikken over een attest dat hun ongeschiktheid tot voortzetting van hun beroepsactiviteit bevestigt, afgegeven door een arbeidsgeneesheer.

De raad van bestuur van het fonds voor bestaanszekerheid bepaalt de gevallen waarin voor de toepassing van het eerste lid, de schorsing van de arbeidsovereenkomst gelijkgesteld kan worden met een tewerkstelling.

Art. 7.De in artikel 6 bedoelde arbeiders genieten van een maandelijkse aanvullende vergoeding ten laste van het fonds voor bestaanszekerheid, voor zover ze aan alle volgende voorwaarden voldoen : - aan hun werkgever een attest van de arbeidsgeneesheer van de onderneming hebben overgemaakt dat de ongeschiktheid tot voortzetting van hun beroepsactiviteit bevestigt. Deze attestatie moet gebeuren vóór iedere andere stap in de procedure; - de leeftijd van 56 jaar hebben bereikt op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst; - op het einde van de arbeidsovereenkomst volgende loopbaan kunnen bewijzen : - een beroepsloopbaan van minstens 33 jaar als loontrekkende werknemer; - een beroepsloopbaan van minstens 10 jaar in één of meerdere ondernemingen die behoren tot het Paritair Comité voor het bouwbedrijf; - ten minste 5 legitimatiekaarten "rechthebbende" hebben ontvangen tijdens de laatste 10 jaar voor het einde van de arbeidsovereenkomst of 7 kaarten in de loop van de laatste 15 jaar; de legitimatiekaarten door gelijkstelling mogen niet in aanmerking worden genomen; - werkloosheidsuitkeringen genieten; - elke door de terzake toepasselijk reglementering niet toegelaten beroepsactiviteit hebben stopgezet.

Art. 8.De beroepsloopbaan als loontrekkende werknemer wordt berekend overeenkomstig artikel 110 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen.

Art. 9.De arbeidsovereenkomst van de in artikel 6 bedoelde arbeiders moet een einde nemen tijdens de geldigheidsduur van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

De opzeggingstermijn of de door de opzeggingsvergoeding gedekte periode van de ontslagen arbeiders, bedoeld in artikel 6, mag evenwel een einde nemen buiten de geldigheidsduur van deze collectieve arbeidsovereenkomst, voor zover deze arbeiders de minimumleeftijd van 56 jaar hebben bereikt tijdens de geldigheidsduur van deze collectieve arbeidsovereenkomst. HOOFDSTUK IV. - Bedrag van de aanvullende vergoeding

Art. 10.§ 1. De maandbedragen van de aanvullende vergoeding ten laste van het fonds voor bestaanszekerheid, bedoeld in de hoofdstukken II en III, worden vastgesteld op : - 152,11 EUR als het uurloon van de arbeider lager is dan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie IA; - 159,42 EUR als het uurloon van de arbeider minstens gelijk is aan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie IA, maar lager dan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie II; - 180,42 EUR als het uurloon van de arbeider minstens gelijk is aan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie II, maar lager dan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie MA; - 189,14 EUR als het uurloon van de arbeider minstens gelijk is aan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie MA, maar lager dan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie III; - 212,84 EUR als het uurloon van de arbeider minstens gelijk is aan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie III, maar lager dan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie IV; - 240,11 EUR als uurloon van de arbeider minstens gelijk is aan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie IV. In afwijking op het vorige lid, laatste streepje, zijn de maandbedragen van de aanvullende vergoeding ten laste van het fonds voor bestaanszekerheid vastgesteld op : - 273,51 EUR voor de arbeider die gedurende 10 jaar ononderbroken ten minste de kwalificatie ploegbaas B heeft genoten; - 306,91 EUR voor de arbeider die gedurende 10 jaar ononderbroken de kwalificatie meestergast heeft genoten. § 2. Voor de arbeiders die behoren tot de categorie "werknemers die samenwonen met een echtgenoot of echtgenote die niet over een beroepsinkomen beschikt", zoals gedefinieerd in artikel 110, § 1, 1° van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, worden de bedragen vermeld in § 1, vermeerderd met 55,50 EUR. § 3. Onverminderd de verhoging bedoeld in § 2, wordt het bedrag van de aanvullende vergoeding die uitgekeerd wordt in de maand december verhoogd met : - 122,50 EUR voor de arbeiders die behoren tot de categorie "werknemers met gezinslast", zoals gedefinieerd in artikel 110, § 1 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering; - 61,25 EUR voor de overige arbeiders.

Art. 11.Het fonds voor bestaanszekerheid neemt, naast de aanvullende vergoeding, ook de bijzondere werkgeversbijdragen ten laste, met name : - de bijzondere compenserende maandelijkse werkgeversbijdrage, bedoeld in artikel 111 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen; - de bijzondere werkgeversbijdrage voor de pensioenen, bedoeld in artikel 268 van de programmawet van 22 december 1989; - de bijzondere werkgeversbijdrage voor de werkloosheidsverzekering, bedoeld in artikel 141 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen.

Bij opheffing van de in het 1ste lid bedoelde bepalingen door de inwerkingtreding van het hoofdstuk VI van titel XI van de wet houdende diverse bepalingen (I) van 27 december 2006, neemt het fonds voor bestaanszekerheid vanaf dat ogenblik de bijzondere werkgeversbijdragen op het conventioneel brugpensioen ten laste die in het voormelde hoofdstuk van de wet van 27 december 2006 zijn bepaald. HOOFDSTUK V. - Halftijds brugpensioen

Art. 12.De bij artikel 1 bedoelde arbeiders die voldoen aan de bij artikel 13 bepaalde voorwaarden, kunnen tot het halftijds brugpensioen toetreden volgens de bij dit hoofdstuk bepaalde modaliteiten. Afdeling 1. - Toetredingsvoorwaarden

Art. 13.Het recht op halftijds brugpensioen wordt toegekend aan de arbeiders die voltijds tewerkgesteld zijn in de bij artikel 1 bedoelde ondernemingen en die op het ogenblik waarop de halvering van hun arbeidsprestaties ingaat, aan alle volgende voorwaarden voldoen : - 57 jaar oud zijn; - minstens 25 jaar loopbaan als loontrekkende hebben; - minstens 10 jaar van hun beroepsloopbaan in één of meerdere bij artikel 1 bedoelde ondernemingen hebben doorgebracht; - minstens één jaar anciënniteit hebben in de onderneming waar zij hun arbeidsprestaties verminderen; - minstens 5 legitimatiekaarten "rechthebbende" hebben ontvangen tijdens de laatste 10 jaar vóór de vermindering van de arbeidsprestaties of 7 kaarten in de loop van de laatste 15 jaar; - met de werkgever de modaliteiten van de vermindering van de arbeidsprestaties hebben overeengekomen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 14 en 15.

Art. 14.De tussen de werkgever en de arbeider gesloten overeenkomst tot halvering van de arbeidsprestaties wordt ten laatste op het tijdstip waarop de vermindering van de arbeidsprestaties aanvangt, schriftelijk vastgesteld.

De bij lid 1 bedoelde overeenkomst bevat met name de aanduiding van de deeltijdse arbeidsregeling, de overeenkomstig de bepalingen van artikel 15 vastgestelde arbeidscyclus en het uurrooster.

De werkgever stuurt een kopie van de bij lid 1 bedoelde overeenkomst naar het fonds voor bestaanszekerheid. Afdeling 2. - Toepassingsmodaliteiten

Art. 15.De wekelijkse arbeidsduur van de arbeider die toetreedt tot het halftijds brugpensioen is gemiddeld gelijk aan de helft van het aantal arbeidsuren in de normale voltijdse wekelijkse arbeidsregeling die geldt in de onderneming.

Wanneer de arbeidsdagen worden gespreid over een langere cyclus dan een week, wordt de arbeidsduur bedoeld in lid 1 berekend op basis van deze cyclus. De arbeidscyclus mag niet meer bedragen dan een periode van 4 weken.

Art. 16.Voor zijn halftijds brugpensioen ontvangt de arbeider bovenop de werkloosheidsuitkering, een aanvullende vergoeding die berekend wordt overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV van collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55 van 13 juli 1993 tot instelling van een regeling van aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers, ingeval van halvering van de arbeidsprestaties, gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 55bis van 7 februari 1995 en nr. 55ter van 10 maart 1998. Het bedrag van deze aanvullende vergoeding mag niet minder bedragen dan de helft van de forfaitaire vergoeding toegekend aan een arbeider van dezelfde beroepscategorie die toetreedt tot het voltijds brugpensioen.

Het bedrag van de bij lid 1 bedoelde aanvullende vergoeding en het bedrag van de daarop berekende hoofdelijke bijdrage wordt gedragen door het fonds voor bestaanszekerheid.

Art. 17.Het fonds voor bestaanszekerheid wordt belast met de controle op de toepassing van de bij dit hoofdstuk bedoelde bepalingen.

De werkgever is verplicht het in lid 1 bedoelde fonds alle gegevens mee te delen die nodig zijn voor de berekening van het bedrag van de aanvullende vergoedingen die verschuldigd zijn aan de arbeider die toetreedt tot het halftijds brugpensioen. HOOFDSTUK VI. - Procedure en algemene bepalingen

Art. 18.De aanvraag tot toekenning van de aanvullende vergoeding moet worden ingediend bij het fonds voor bestaanszekerheid door toedoen van een vakbondsorganisatie die deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft ondertekend of door de betrokkene rechtstreeks bij middel van een bijzonder formulier.

De aanvraag moet vergezeld gaan van de documenten tot staving van het recht op de aanvullende vergoeding.

Art. 19.De raad van bestuur van het fonds voor bestaanszekerheid bepaalt de praktische modaliteiten en de procedure die moet worden gevolgd bij het indienen en het behandelen van de aanvragen tot toekenning.

Art. 20.De Patronale Dienst bedoeld in artikel 23 van de statuten van het fonds voor bestaanszekerheid is belast met de administratieve, boekhoudkundige en financiële organisatie van de verrichtingen die voortvloeien uit de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 21.De aanvullende vergoeding brugpensioen kan niet gecumuleerd worden met andere voordelen van bestaanszekerheid, met uitzondering van de promotievergoeding.

Art. 22.De bijzondere gevallen die niet op grond van de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst kunnen worden opgelost, worden door de meest gerede partij voorgelegd aan de raad van bestuur van het fonds voor bestaanszekerheid.

Bij enige moeilijkheid rond de toegang in het regime "brugpensioen", kan de meest gerede partij deze problematiek bij het verzoeningsbureau van het paritair comité aanhangig maken nadat de lokale verzoeningsprocedure werd uitgeput. HOOFDSTUK VII. - Financiering

Art. 23.De aanvullende vergoeding wordt gefinancierd door de forfaitaire bijdrage verschuldigd aan het fonds voor bestaanszekerheid (collectieve arbeidsovereenkomst van 3 juni 2004 tot vaststelling van de forfaitaire bijdrage aan het fonds voor bestaanszekerheid). HOOFDSTUK VIII. - Specifieke maatregelen

Art. 24.Aan de werkgever die, in toepassing van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsvergoedingen in geval van conventioneel brugpensioen, overgaat tot de vervanging van een bruggepensioneerde arbeider, wordt aanbevolen behoudens geldige reden een jongere van minder dan 26 jaar aan te werven.

Art. 25.Het is verboden arbeiders die een voltijds brugpensioen genieten tewerk te stellen in de ondernemingen bedoeld in artikel 1 of hen als uitzendkracht ter beschikking te stellen van deze ondernemingen.

Art. 26.In afwijking op de toekenningsvoorwaarden bepaald in de hoofdstukken II en III, betaalt het fonds voor bestaanszekerheid de aanvullende vergoeding verder uit in geval van werkhervatting door de in de artikelen 2 en 6 bedoelde arbeiders tijdens hun brugpensioen.

Dit geldt tevens voor de bruggepensioneerde die tijdelijk zijn brugpensioen schorst om in een opleidingscentrum (erkend door het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid") bijkomende vorming te geven aan werkzoekenden en werknemers.

De uitbetaling neemt in ieder geval een einde op het ogenblik dat de in de artikelen 2 en 6 bedoelde arbeiders de wettelijke pensioenleeftijd bereiken.

In geval er, in strijd met het verbod, toch werkhervatting zou zijn bij dezelfde werkgever die de arbeider heeft ontslagen om reden van brugpensioen, vordert het fonds voor bestaanszekerheid van die werkgever de terugbetaling van de werkgeversbijdragen die op de doorbetaalde aanvullende vergoeding verschuldigd zijn. HOOFDSTUK IX. - Geldigheidsduur

Art. 27.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten voor een bepaalde duur. Ze treedt in werking op 1 januari 2007 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 2008.

Ze vervangt de collectieve arbeidsovereenkomst van 9 november 2006 tot verlenging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 14 juli 2005 betreffende de toekenning aan sommige bejaarde werklieden van een aanvullende vergoeding (brugpensioen) ten laste van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf".

Gezien om gevoegd te worden bij het koninklijk besluit van 2 juni 2008.

De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET

^