gepubliceerd op 13 juli 2006
Koninklijk besluit betreffende het voorstel tot stopzetting van de arbeid gericht tot personen die door een beroepsziekte aangetast of bedreigd zijn
1 JULI 2006. - Koninklijk besluit betreffende het voorstel tot stopzetting van de arbeid gericht tot personen die door een beroepsziekte aangetast of bedreigd zijn
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970, inzonderheid op artikel 37, §§ 1 en 3 en op artikel 38, §§ 2 en 3;
Gelet op het koninklijk besluit van 9 maart 1965 tot vaststelling van de regelen die in acht dienen genomen te worden bij het voorstel om de arbeid stop te zetten, gericht tot de personen die door een beroepsziekte aangetast of bedreigd zijn;
Gelet op de adviezen van het Beheerscomité van het Fonds voor de beroepsziekten van 10 december 2003, 11 februari 2004 en 10 maart 2004;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 19 mei 2004;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 12 september 2005;
Gelet op advies nr. 39.602/1 van de Raad van State, gegeven op 3 januari 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale zaken en Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « het Fonds » : het Fonds voor de beroepsziekten;2° « de gecoördineerde wetten » : de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970;3° « geneesheer » : de geneesheer van het Fonds bedoeld in artikel 61 van de gecoördineerde wetten of zijn afgevaardigde.
Art. 2.De geneesheer is bevoegd om het advies, bedoeld in artikel 37, § 1, van de gecoördineerde wetten uit te brengen. HOOFDSTUK II. - Het voorstel tot tijdelijke stopzetting van de beroepsactiviteit
Art. 3.Het Fonds kan aan een door een beroepsziekte getroffen of bedreigde persoon voorstellen zijn beroepsactiviteit tijdelijk stop te zetten.
Als deze persoon dit voorstel aanvaardt, deelt het Fonds zijn werkgever mee dat deze zijn huidige beroepsactiviteit tijdelijk niet verder mag uitoefenen en vraagt aan de werkgever of het mogelijk is aan de betrokkene tijdelijk aangepast werk in de onderneming aan te bieden en daarvoor het advies in te winnen van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer van de onderneming.
Terzelfder tijd brengt het Fonds deze preventieadviseur-arbeidsgeneesheer op de hoogte van de initiatieven bedoeld in de vorige leden alsook van het beroepsrisico waaraan de betrokkene tijdelijk niet meer mag worden blootgesteld.
Art. 4.Bij gebrek aan een antwoord van de werkgever binnen een termijn van vijftien dagen na de vraag bedoeld in artikel 3, tweede lid, of in geval van negatief antwoord van deze laatste, bevestigt de geneesheer het voorstel tot tijdelijke stopzetting, met als gevolg dat de betrokkene kan genieten van de schadevergoeding voor volledige tijdelijke arbeidsongeschiktheid gedurende de duur van de tijdelijke verwijdering zonder andere activiteit. HOOFDSTUK III. - Het voorstel tot definitieve stopzetting van de beroepsactiviteit en de gevolgen van het aanvaarden van dat voorstel Sectie 1. - Advies en verklaring
Art. 5.Het Fonds kan aan een door beroepsziekte getroffen of bedreigde persoon voorstellen de voor hem schadelijke beroepsactiviteit definitief stop te zetten en af te zien van elke activiteit die hem nog aan het risico van deze ziekte zou kunnen blootstellen.
Art. 6.De persoon die schriftelijk instemt met het voorstel tot definitieve stopzetting van elke schadelijke beroepsactiviteit ontvangt een verklaring, uitgaande van de geneesheer, waarin de risico's worden opgenomen waaraan hij definitief niet meer mag worden blootgesteld.
Sectie 2. - Verplichtingen van de werknemer
Art. 7.De persoon die instemt met het voorstel tot definitieve stopzetting, verbindt zich ertoe om de verklaring bedoeld in artikel 6 aan de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer van de onderneming voor te leggen bij elke gezondheidsbeoordeling voorafgaand aan de tewerkstelling of ter gelegenheid van een verandering van werk. De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer van de onderneming verklaart dat hij kennis genomen heeft van de verklaring en ondertekent ze.
Art. 8.Indien de betrokkene verzuimt deze verklaring voor te leggen aan de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, kan het Fonds, na beoordeling van de concrete omstandigheden, artikel 40 van de gecoördineerde wetten toepassen en het slachtoffer kan het recht verliezen op alle voordelen van de gecoördineerde wetten in het geval van een hervalling of verergering van de ziekte die het voorstel tot definitieve stopzetting van de schadelijke activiteiten gerechtvaardigd heeft, indien het medisch vaststaat dat deze hervalling of deze verergering het resultaat is van een nieuwe blootstelling aan het risico waaraan hij niet meer mocht worden blootgesteld.
Sectie 3. - Verplichtingen van de werkgever
Art. 9.De kaart van het medisch onderzoek vermeldt de risico's, genoemd door de geneesheer in de verklaring bedoeld in artikel 6 van dit besluit.
De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer van de onderneming, na de gezondheidsbeoordeling voorafgaand aan de tewerkstelling of ter gelegenheid van een verandering van werk hebben uitgevoerd stuurt de kaart van het medisch onderzoek naar de werkgever.
De werkgever die wetens en willens geen rekening houdt met de kaart van het medisch onderzoek en die de betrokkene toch blootstelt aan de genoemde risico's, moet aan het Fonds de vergoedingen terugbetalen die deze instelling toegekend heeft aan de betrokkene of zijn rechthebbenden, voor zover de hervalling, de verergering van de ziekte of het overlijden hun oorzaak vinden in deze inbreuk, en dit overeenkomstig de bepalingen van artikel 38, § 2, tweede lid, van de gecoördineerde wetten.
De in het vorige lid vermelde terugbetaling wordt evenwel niet geëist van de werkgever die binnen acht dagen na de afgifte door de werknemer van de verklaring van de risico's aan de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer van de onderneming aan het Fonds de toelating gevraagd heeft om de betrokkene die het voorstel tot definitieve stopzetting aanvaard heeft, te werk te stellen en die deze toelating bekomen heeft. De werkgever is evenwel van deze terugbetaling slechts vrijgesteld in de mate dat hij zich schikt naar de voorwaarden van deze toelating. HOOFDSTUK IV. - Tussenkomst van het Fonds voor de beroepsziekten in de kosten voor herscholing
Art. 10.Het Fonds onderzoekt ambtshalve of op vraag van het slachtoffer de mogelijkheid van een herscholing van de personen die een voorstel tot definitieve stopzetting van de schadelijke beroepsactiviteit aanvaard hebben.
Die herscholing bestaat uit : 1° hetzij een beroepsopleiding georganiseerd of gesubsidieerd door een gewestelijke en/of gemeenschappelijke dienst bevoegd voor arbeidsbemiddeling en/of beroepsopleiding, of een individuele beroepsopleiding in een onderwijsinstelling, erkend of aanbevolen door deze bovengenoemde dienst;2° hetzij een opleiding in een andere functie bij de huidige of bij een andere werkgever of in een sectoraal vormingscentrum voor zover deze werkgever zich bereid verklaart om de betrokkene voor deze functie in dienst te nemen of te houden. Wanneer het Fonds beslist om tussen te komen in de kosten voor de herscholing van een persoon die aanvaard heeft zich niet meer bloot te stellen aan het beroepsrisico dat schadelijk voor hem is, kan het een verbintenis door deze persoon laten tekenen om te goeder trouw en nauwgezet de herscholing die hem wordt voorgesteld volledig te volgen.
Art. 11.§ 1. Betreft het een opleiding zoals vermeld in artikel 10, tweede lid, 1°, dan kan het Fonds daartoe het advies inwinnen van de dienst waarvan sprake in artikel 10, tweede lid, 1°.
Het Fonds kan met deze diensten samenwerkingsovereenkomsten sluiten die betrekking hebben op de oriëntatie en/of de meest geschikte opleiding voor de betrokkene.
Het Fonds verzoekt de betrokkene gevolg te geven aan de uitnodiging van de dienst die voor de opleiding zal zorgen. § 2. Als het gaat om een opleiding zoals vermeld in artikel 10, tweede lid, 2° sluit het Fonds, om de efficiëntie van deze opleiding te garanderen, met de werkgever een contract dat de duur en de aard van de opleiding preciseert, alsook de tussenkomst van het Fonds. Een clausule volgens dewelke de werkgever zich ertoe verbindt om na de herscholing een arbeidsovereenkomst af te sluiten voor minstens een zelfde duur als deze van de herscholing kan eventueel in het bedoelde contract opgenomen worden. Dit contract wordt mede-ondertekend door de werknemer.
Art. 12.Zowel in het kader van de opleiding bedoeld in artikel 10, tweede lid, 1°, als deze bedoeld in artikel 10, tweede lid, 2°, verzoekt het Fonds de betrokkene de verklaring uitgaande van de geneesheer, waarin de risico's worden opgenomen waaraan hij definitief niet meer mag worden blootgesteld, voor te leggen ofwel aan de bevoegde gewestelijke dienst, ofwel aan de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer van de onderneming.
Art. 13.Om welke opleiding het ook gaat, het Fonds controleert in alle gevallen of deze opleiding de betrokkene niet blootstelt aan het risico van de beroepsziekte dat het voorstel tot definitieve stopzetting rechtvaardigt, zowel tijdens de duur van de opleiding als bij de afloop van deze, in de nieuwe activiteit die uitgeoefend wordt door de betrokkene.
Art. 14.Het Fonds neemt de kosten ten laste die verband houden met de herscholing, namelijk : 1° de kosten van de onderzoeken ter beroeps-keuzevoorlichting;2° de verplaatsingskosten om de herscholing te volgen. De in aanmerking genomen afstanden zijn die welke voorkomen in het koninklijk besluit van 15 oktober 1969 tot vaststelling der wettelijke afstanden. De terugbetaling van de gemaakte kosten wordt beperkt tot de gemiddelde prijs van het goedkoopste gemeenschappelijke vervoermiddel, welk het gebruikte vervoermiddel ook is; 3° de kosten die ofwel voorzien zijn in de samenwerkingsovereenkomst die getekend werd tussen de gewestelijke en/of gemeenschappelijke dienst bevoegd voor arbeidsbemiddeling en/of beroepsopleiding en het Fonds, ofwel in het contract dat gesloten werd met de werkgever die heeft aanvaard de opleiding te geven, ofwel in het contract dat gesloten werd met de betrokkene die een opleiding volgt in een instelling voor beroepsonderwijs. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 15.Het koninklijk besluit van 9 maart 1965 tot vaststelling van de regelen die in acht dienen genomen te worden bij het voorstel om de arbeid stop te zetten, gericht tot de personen die door een beroepsziekte aangetast of bedreigd zijn, wordt opgeheven.
Art. 16.Onze Minister bevoegd voor Sociale Zaken en Onze Minister bevoegd voor Werk zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 1 juli 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, R. DEMOTTE De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN