gepubliceerd op 30 juni 2014
Decreet betreffende de rustpensioenen, toegekend aan de vastbenoemde personeelsleden van de Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie en betreffende de overlevingspensioenen, toegekend aan de rechtverkrijgenden van die personeelsleden
25 APRIL 2014. - Decreet betreffende de rustpensioenen, toegekend aan de vastbenoemde personeelsleden van de Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie en betreffende de overlevingspensioenen, toegekend aan de rechtverkrijgenden van die personeelsleden
Het VLAAMS PARLEMENT heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt : DECREET betreffende de rustpensioenen, toegekend aan de vastbenoemde personeelsleden van de Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie en betreffende de overlevingspensioenen, toegekend aan de rechtverkrijgenden van die personeelsleden Hoofdstuk 1. - Algemene bepaling
Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.
Hoofdstuk 2. - Pensioenregeling Vlaamse Gemeenschap
Art. 2.Behoudens de in dit decreet bepaalde afwijkingen is op de vastbenoemde personeelsleden en hun rechtverkrijgenden van de Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie, hierna de VRT te noemen, de pensioenregeling van toepassing zoals ze geldt voor de vastbenoemde ambtenaren van de Vlaamse Gemeenschap ter uitvoering van de wet van 21 juli 1844Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/07/1844 pub. 18/12/2009 numac 2009000815 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Algemene wet op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen type wet prom. 21/07/1844 pub. 21/02/2012 numac 2012200994 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Algemene wet op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen sluiten op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen, de wet van 15 mei 1984Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/1984 pub. 21/02/2012 numac 2012201027 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen sluiten houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen en de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen.
Hoofdstuk 3. - Algemene afwijkingen Afdeling 1. - Pensioen van ambtswege
Art. 3.Elk vastbenoemd personeelslid wordt ambtshalve gepensioneerd op de eerste dag van de maand die volgt op die waarin het personeelslid zijn 65ste verjaardag bereikt.
De VRT brengt de Pensioendienst voor de Overheidssector schriftelijk op de hoogte van de ambtshalve pensionering, uiterlijk zes maanden vóór de ingangsdatum van het ambtshalve pensioen.
In afwijking van de ambtshalve pensionering, kan de VRT, in onderling akkoord, een vastbenoemd personeelslid na het einde van de maand waarin hij de ambtshalve pensioenleeftijd heeft bereikt, nog verder in dienst houden voor een periode van maximaal één jaar, telkens verlengbaar met maximaal één jaar. Afdeling 2. - Lichamelijke ongeschiktheid
Art. 4.De ongeschiktheid die rechten op een definitief of tijdelijk vroegtijdig pensioen openstelt, mag alleen worden vastgesteld door de Administratieve Gezondheidsdienst, verbonden aan de Federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu. Afdeling 3. - Tijdelijke of contractuele prestaties
Art. 5.Alle prestaties, geleverd onder arbeidsovereenkomst in dienst van de VRT in contractuele of tijdelijke functies waarin overeenkomstig het administratief personeelsstatuut van de VRT niet vast benoemd kan worden, worden voor het recht en de berekening van het pensioen in aanmerking genomen, met uitzondering van de contractuele prestaties van de personeelsleden, vermeld in artikel 27, tweede lid, en de contractuele prestaties van de personeelsleden, vermeld in artikel 27, derde lid, die, wat hun diensttijd betreft, alleen in aanmerking worden genomen voor de berekening van het globaal pensioeninkomen.
De gedelegeerd bestuurder kan voor de ambten die door hun aard alleen uit verminderde prestaties bestaan of die forfaitair bezoldigd worden, het aantal uren van de diensten met volledige prestaties alsook de daarmee verband houdende wedden vaststellen, die voor de toepassing van dit decreet in aanmerking moeten worden genomen. Afdeling 4. - Tantième
Art. 6.Voor de personeelsleden die vóór 1 januari 1995 in dienst zijn getreden, wordt het rustpensioen vereffend naar rata van 1/55 voor elk jaar dienst, verricht als personeelslid van de VRT. Dat geldt ook voor de militaire diensten voor de tijd van de werkelijke aanwezigheid bij het korps en de diensten, bewezen bij de civiele bescherming of besteed aan taken van openbaar nut met toepassing van de wetten betreffende het statuut van de gewetensbezwaarden. Afdeling 5. - Verhogingscoëfficiënten
Art. 7.§ 1. Om te bepalen of het vereiste minimum aantal pensioenaanspraakverlenende dienstjaren, vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 1°, en derde lid, § 2 en § 3, tweede tot en met vierde lid, van de wet van 15 mei 1984Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/1984 pub. 21/02/2012 numac 2012201027 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen sluiten houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, wordt bereikt, wordt de duur van de diensten, vermeld in het tweede lid van deze paragraaf, vermenigvuldigd met de coëfficiënt, vermeld in paragraaf 2 van dit artikel, die overeenstemt met het aan die diensten verbonden tantième, de ingangsdatum van het pensioen en het minimumaantal vereiste dienstjaren.
De diensten, vermeld in het eerste lid, zijn de werkelijk gepresteerde pensioenaanspraakverlenende diensten bij de VRT, de verloven met behoud van bezoldiging bij de VRT en de verloven, vermeld in hoofdstuk 4, afdeling 3, die aanneembaar zijn voor de opening van het recht op pensioen. Ook als, voor de berekening van het pensioen, het voordeliger tantième niet behouden blijft tijdens de voormelde situaties, wordt de coëfficiënt, vermeld in paragraaf 2, toegepast op die periode op basis van het tantième dat aan die periode verbonden zou zijn geweest als de betrokkene werkelijke diensten was blijven presteren in de functie die hij vóór die situatie uitoefende. § 2. De coëfficiënt of coëfficiënten, vermeld in paragraaf 1, worden als volgt vastgesteld :
Jaar waarin het pensioen ingaat
Tantième 1/55
Minimum aantal vereiste dienstjaren
38 jaar
39 jaar
40 jaar
41 jaar
42 jaar
2013
1,0910
-
1,0908
-
-
2014
1,0910
1,0909
1,0908
-
-
2015
-
1,0909
1,0908
1,0910
-
2016
-
-
1,0908
1,0910
1,0909
2017
-
-
1,0644
1,0649
1,0654
2018
-
-
1,0390
1,0401
1,0500
2019
-
-
1,0390
1,0401
1,0500
2020
-
-
1,0390
1,0401
1,0500
2021
-
-
1,0390
1,0401
1,0500
Vanaf 2022
-
1,0390
1,0401
1,0500
Afdeling 6. - Bonificaties
Art. 8.§ 1. Voor de berekening van de pensioenen wordt rekening gehouden met : 1° de diplomabonificatie, vermeld in hoofdstuk VI van de wet van 9 juli 1969 tot wijziging en aanvulling van de wetgeving betreffende de rust- en overlevingspensioenen van het personeel van de openbare sector, behoudens de volgende afwijkingen : a) de diploma's, vermeld in artikel 33 van de voormelde wet, brengen de toekenning van een tijdsbonificatie mee, zelfs als het bezit van die diploma's geen voorwaarde was waaraan de betrokkene moest voldoen, hetzij bij zijn aanwerving, hetzij bij een latere benoeming;b) de gebonificeerde duur wordt, zowel voor het vaststellen van het recht op pensioen als voor het vaststellen van het bedrag ervan, gerekend per jaar voor 1/60 van de wedde die tot grondslag dient voor het vaststellen van het pensioen;c) de leeftijd van 19 jaar, vermeld in artikel 35, § 2, van de voormelde wet, wordt vervangen door 18 jaar;2° de duur van de studiejaren, verricht in het dag-, avond- of weekendonderwijs met volledig leerplan die vallen na 1 januari van het jaar waarin het personeelslid de leeftijd van 20 jaar bereikt heeft, met een maximumduur van vier jaar. § 2. De studies, verricht in de loop van een school- of academiejaar, brengen voor de berekening van het pensioen de inaanmerkingneming mee van de periode die valt tussen 1 september van het jaar zelf en 31 augustus van het daaropvolgende jaar.
Er wordt rekening gehouden met een tantième zoals bepaald voor de diplomabonificatie.
De volgende activiteiten van opvoedende of vormende aard worden voor de toepassing van deze bepalingen met studies gelijkgesteld : 1° de beroepsstages die zijn voorgeschreven door de aard van de studies en er onmiddellijk op volgen;2° de voorbereiding van een doctoraalscriptie of een eindverhandeling die geleid heeft tot de toekenning van een wettelijk erkend diploma, gedurende een maximumduur van twee jaar.
Art. 9.De personeelsleden die op 11 mei 1997 de leeftijd van 55 jaar bereikt hebben en met pensioen gaan op het tijdstip waarop ze voor het eerst voldoen aan de voorwaarden om op rust gesteld te worden, krijgen een tijdsbonificatie toegekend die gelijk is aan het aantal maanden die er verlopen tussen het tijdstip waarop ze gepensioneerd worden en het tijdstip waarop ze de leeftijd van 65 jaar bereiken, met een maximum evenwel van zestig maanden. Dezelfde berekening geldt voor de overlevingspensioenen van hun rechthebbenden. Afdeling 7. - Referentiewedde
Art. 10.De pensioenen worden berekend op grond van de gemiddelde totale brutobezoldiging, aan spilindex 138,01, van de laatste twee jaar van de VRT-loopbaan van het personeelslid voor wie ouder was dan 50 jaar op 1 januari 2012, of van de volledige loopbaan als die minder dan twee jaar geduurd heeft. Voor wie op 1 januari 2012 jonger was dan 50 jaar wordt de referentieperiode 4 jaar.
De gemiddelde wedde die in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het pensioen, bestaat uit de volgende elementen : 1° de hoofdwedde;2° de haard- en standplaatstoelage;3° de toelage voor de uitoefening van een hogere functie;4° de premie `verantwoordelijke bediening';5° de directievergoeding;6° de buitengewone toelage en de compensatietoelage voor de personeelsleden die uiterlijk op 30 juni 1967 in dienst zijn getreden.
Art. 11.Voor de personeelsleden, vermeld in artikel 9, wordt de gemiddelde totale brutobezoldiging, aan spilindex 138,01, in aanmerking genomen die ze genoten zouden hebben als ze tot hun 65ste jaar in statutaire dienstactiviteit waren gebleven, verminderd met het aantal maanden die er verlopen tussen het tijdstip waarop ze met pensioen gaan en het tijdstip waarop ze de leeftijd van 60 jaar bereiken. Dezelfde berekening geldt voor de overlevingspensioenen van hun rechthebbenden. Afdeling 8. - Begrafenisvergoeding
Art. 12.§ 1. De Vlaamse Gemeenschap waarborgt de uitbetaling van een vergoeding voor de begrafeniskosten, die verschuldigd is als de overledene titularis was van een overlevings- of een rustpensioen.
Het bedrag van die vergoeding wordt niet beperkt tot 75 % van het maximumbedrag van de begrafenisvergoeding, verleend aan de in actieve dienst overleden personeelsleden. § 2. Als de overledene titularis was van een overlevings- en een rustpensioen, wordt alleen de hoogste vergoeding uitbetaald.
Als voor de vaststelling van de vergoeding voor begrafeniskosten die krachtens dit decreet wordt toegekend, rekening werd gehouden met diensten die aanleiding geven tot de toekenning van een vergoeding voor begrafeniskosten ten laste van een van de pensioenregelingen van de openbare of private sector, dan wordt het door de Vlaamse Gemeenschap gewaarborgde bedrag verminderd met de vergoeding, toegekend door die pensioenregelingen. Afdeling 9. - Vakantiegeld
Art. 13.Aan de titularis van een rust- of overlevingspensioen wordt een vakantiegeld verleend overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn voor de vastbenoemde personeelsleden van de VRT. Het bedrag van dat vakantiegeld wordt verminderd met de bedragen van het vakantiegeld en van de aanvullende toeslag die aan de betrokkene worden toegekend met toepassing van de pensioenregeling voor de overheids- of werknemerssector en, als de gepensioneerde gehuwd is, met het bedrag van de aanvullende toeslag bij het vakantiegeld die zijn echtgenoot in de pensioenregeling van de werknemerssector eventueel geniet.
Hoofdstuk 4. - Bijzondere afwijkingen Afdeling 1. - Eerste categorie afwijkingen
Art. 14.De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op personeelsleden die op 12 februari 1996 een ambt bekleedden van rang 13, behalve als die rang verkregen is door bevordering in de vlakke loopbaan, tot en met 15 en/of een functie uitoefenden die overeenstemt met de rangen 13 tot en met 15, en personeelsleden die het ambt bekleedden van administrateur-generaal of directeur-generaal.
Art. 15.De personeelsleden, vermeld in artikel 14, worden ambtshalve gepensioneerd op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin ze 60 jaar worden.
De VRT brengt de Pensioendienst voor de Overheidssector schriftelijk op de hoogte van de ambtshalve pensionering, uiterlijk zes maanden vóór de ingangsdatum van het ambtshalve pensioen.
Art. 16.De ambtshalve op pensioen gestelde personeelsleden, vermeld in artikel 14, krijgen een tijdsbonificatie toegekend die gelijk is aan het aantal maanden die er verlopen tussen het tijdstip waarop ze gepensioneerd worden en het tijdstip waarop ze de leeftijd van 65 jaar bereiken.
Art. 17.Voor de ambtshalve op pensioen gestelde personeelsleden, vermeld in artikel 14, wordt de gemiddelde totale brutobezoldiging, aan spilindex 138,01, in aanmerking genomen, die ze genoten zouden hebben als ze tot hun 65ste jaar in statutaire dienstactiviteit waren gebleven.
Als in de periode, vermeld in artikel 10, die in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de gemiddelde totale brutobezoldiging, aan spilindex 138,01, door de ambtshalve op pensioen gestelde personeelsleden diensten werden gepresteerd onder arbeidsovereenkomst onder de voorwaarden, vermeld in artikel 27, dan wordt voor de berekening van die gemiddelde wedde, de totale brutobezoldiging, aan spilindex 138,01, in aanmerking genomen die het betrokken personeelslid genoten zou hebben als het statutair in actieve dienst was gebleven in de graad die het bekleedde of waarin het met een interimaat was aangesteld vóór de omzetting van de statutaire tewerkstelling in een contractuele tewerkstelling. Afdeling 2. - Tweede categorie afwijkingen
Art. 18.De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op de statutaire personeelsleden van de VRT die functioneel verbonden zijn met het VRT-Filharmonisch orkest en met het VRT-Koor en op wie de verplichting rust tot ondersteuning, vermeld in artikel 2, § 3, van het decreet van 13 april 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 13/04/1999 pub. 11/06/1999 numac 1999035668 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet tot regeling van de rechtspositie van het statutair en het contractueel personeel van het VRT-Filharmonisch orkest en het VRT-koor sluiten tot regeling van de rechtspositie van het statutair en het contractueel personeel van het VRT-Filharmonisch Orkest en het VRT-Koor.
Art. 19.De personeelsleden, vermeld in artikel 18, worden ambtshalve gepensioneerd op de eerste dag van de maand die volgt op die waarin ze 60 jaar worden.
De VRT brengt de Pensioendienst voor de Overheidssector schriftelijk op de hoogte van de ambtshalve pensionering, uiterlijk zes maanden vóór de ingangsdatum van het ambtshalve pensioen.
Art. 20.De ambtshalve op pensioen gestelde personeelsleden vermeld in artikel 18 krijgen een tijdsbonificatie toegekend die gelijk is aan het aantal maanden die zijn verlopen tussen het tijdstip waarop ze met pensioen gaan en het tijdstip waarop ze de leeftijd van 65 jaar bereiken.
Art. 21.Voor de ambtshalve op pensioen gestelde personeelsleden, vermeld in artikel 18, wordt de gemiddelde totale brutobezoldiging, aan spilindex 138,01, in acht genomen die ze genoten zouden hebben als ze tot hun 65ste in statutaire dienstactiviteit waren gebleven. Afdeling 3. - Derde categorie afwijkingen
Art. 22.De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op personeelsleden die verlof voorafgaand aan pensionering genoten overeenkomstig artikel 4, § 3, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de rustpensioenen toegekend aan de vastbenoemde personeelsleden van de Nederlandse Radio- en Televisie-uitzendingen in België, Omroep van de Vlaamse Gemeenschap, betreffende de overlevingspensioenen toegekend aan de rechtverkrijgenden van die personeelsleden, of die genoten van de bijzondere uitstroommaatregelen waartoe de Raad van Bestuur van de VRT van 28 juni 2010 heeft beslist.
Art. 23.De personeelsleden, vermeld in artikel 22, die van de regeling verlof voorafgaand aan pensionering hebben genoten, worden ambtshalve op pensioen gesteld op de eerste dag van de maand die volgt op die waarin ze 60 jaar worden.
De personeelsleden, vermeld in artikel 22, die hebben genoten van de bijzondere uitstroommaatregelen waartoe de raad van bestuur van de VRT op 28 juni 2010 heeft beslist, worden op pensioen gesteld op de datum die is opgenomen in de overeenkomst die de uitstroommodaliteiten regelt, en ten vroegste op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin ze 60 jaar worden.
De VRT brengt de Pensioendienst voor de Overheidssector schriftelijk op de hoogte van de ambtshalve pensionering, uiterlijk zes maanden vóór de ingangsdatum van het ambtshalve pensioen.
Art. 24.§ 1. De met toepassing van artikel 23, eerste lid, ambtshalve op pensioen gestelde personeelsleden voor wie de duur van het verlof voorafgaand aan pensionering minder dan 60 maanden bedraagt, krijgen een tijdsbonificatie toegekend die gelijk is aan 60 maanden, verminderd met het aantal maanden die er verlopen tussen het tijdstip waarop hun verlof voorafgaand aan pensionering inging en het tijdstip waarop ze gepensioneerd worden. Hetzelfde geldt voor de overlevingspensioenen van de rechthebbenden.
De toepassing van het eerste lid is beperkt tot de personeelsleden die op 11 mei 1997 ofwel de leeftijd van vijftig jaar al hebben bereikt, met dien verstande dat deze personeelsleden uiterlijk vijf jaar na 11 mei 1997 overeenkomstig de bepalingen van het personeelsstatuut in de regeling van verlof voorafgaand aan pensionering instapten, ofwel dertig jaar of meer dienstanciënniteit tellen. § 2. Voor de met toepassing van artikel 23, tweede lid, gepensioneerde personeelsleden wordt de afwezigheidsduur ingevolge loopbaanonderbreking of dienstvrijstelling gelijkgesteld met actieve dienst, zowel voor de berekening van het recht, als voor de becijfering van het pensioen. Hetzelfde geldt voor de overlevingspensioenen van de rechthebbenden.
Art. 25.§ 1. Voor de ambtshalve op pensioen gestelde personeelsleden, vermeld in artikel 23, eerste lid, wordt de gemiddelde totale brutobezoldiging, aan spilindex 138,01, in aanmerking genomen die ze genoten zouden hebben als ze in statutaire dienstactiviteit waren gebleven tot hun 65ste jaar, verminderd met het aantal maanden die er verlopen tussen het tijdstip waarop hun verlof voorafgaand aan pensionering inging en het tijdstip waarop ze gepensioneerd werden.
Hetzelfde geldt voor de overlevingspensioenen van hun rechthebbenden.
De toepassing van het eerste lid is beperkt tot de personeelsleden die op 11 mei 1997 ofwel de leeftijd van vijftig jaar al hadden bereikt, met dien verstande dat deze personeelsleden uiterlijk vijf jaar na 11 mei 1997 overeenkomstig de bepalingen van het personeelsstatuut in de regeling van verlof voorafgaand aan pensionering instapten, ofwel dertig jaar of meer dienstanciënniteit telden. § 2. Voor de op pensioen gestelde personeelsleden, vermeld in artikel 23, tweede lid, wordt met het oog op de berekening van het pensioen, voor de tijd die verloopt tussen het instappen in de uitstroommaatregel en de daadwerkelijke pensionering, de gemiddelde totale brutobezoldiging in aanmerking genomen die ze genoten zouden hebben als ze tot op hun pensioendatum in voltijdse statutaire dienstactiviteit waren gebleven. Hetzelfde geldt voor de overlevingspensioenen van hun rechthebbenden. Afdeling 4. - Vierde categorie afwijkingen
Art. 26.De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op de personeelsleden van het middenkader van de VRT met inbegrip van de ambtenaar-generaal, de directeurs-generaal en de houders van de functie van gedelegeerd bestuurder en de andere functies van het directiecomité, waarvan de eventuele statutaire tewerkstelling, overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 27 maart 2009Relevante gevonden documenten type decreet prom. 27/03/2009 pub. 30/04/2009 numac 2009035356 bron vlaamse overheid Decreet betreffende radio-omroep en televisie type decreet prom. 27/03/2009 pub. 15/05/2009 numac 2009035411 bron vlaamse overheid Decreet betreffende het grond- en pandenbeleid sluiten betreffende radio-omroep en televisie, met het oog op het uitoefenen van de bovenvermelde functies wordt omgezet in een tewerkstelling onder arbeidsovereenkomst.
Art. 27.De personeelsleden van de VRT, met inbegrip van de personeelsleden, vermeld in artikel 12 van het decreet van 22 december 1995 houdende wijzigingen van sommige bepalingen van titel I en titel II van de decreten betreffende de radio-omroep en de televisie, gecoördineerd op 25 januari 1995, waarvan de statutaire tewerkstelling, overeenkomstig artikel 14, § 4, en 27, § 3, van het decreet van 27 maart 2009Relevante gevonden documenten type decreet prom. 27/03/2009 pub. 30/04/2009 numac 2009035356 bron vlaamse overheid Decreet betreffende radio-omroep en televisie type decreet prom. 27/03/2009 pub. 15/05/2009 numac 2009035411 bron vlaamse overheid Decreet betreffende het grond- en pandenbeleid sluiten betreffende radio-omroep en televisie, wordt omgezet in een contractuele tewerkstelling, behouden voor zichzelf en hun rechtverkrijgenden de waarborg op uitbetaling van een rust- en overlevingspensioen overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.
Aan de personeelsleden, vermeld in het eerste lid, van wie de statutaire tewerkstelling wordt omgezet in een contractuele tewerkstelling, die, gelet op artikel 14, § 4, van het decreet van 27 maart 2009Relevante gevonden documenten type decreet prom. 27/03/2009 pub. 30/04/2009 numac 2009035356 bron vlaamse overheid Decreet betreffende radio-omroep en televisie type decreet prom. 27/03/2009 pub. 15/05/2009 numac 2009035411 bron vlaamse overheid Decreet betreffende het grond- en pandenbeleid sluiten betreffende radio-omroep en televisie of met toepassing van artikel 27, § 3, derde lid, van het voormelde decreet, te kennen hebben gegeven ontslag te willen nemen als vastbenoemd personeelslid en aan wie dat ontslag ook verleend is, wordt voor henzelf en voor hun rechtverkrijgenden een globaal pensioeninkomen gegarandeerd alsof ze in statutair verband waren gebleven, berekend overeenkomstig de bepalingen van dit decreet met toepassing van artikel 16, 17, 21 en 28 van dit decreet.
Als de personeelsleden van de VRT, vermeld in het eerste lid, na verloop van tijd afstand doen van hun statuut ingevolge volledige ontslagneming uit het statuut en het statutair dienstverband, door schriftelijk te kennen te hebben gegeven ontslag te nemen als vast benoemd personeelslid en na aanvaarding van dat ontslag door de VRT, vervalt vanaf het ogenblik waarop het ontslag aanvaard wordt, de waarborg, vermeld in het eerste lid, voor henzelf en hun rechtverkrijgenden, op de uitbetaling van een rust- en overlevingspensioen, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en wordt hun pensioenrechtelijke situatie, voor wat betreft de diensttijd gesitueerd vanaf die datum, geregeld zoals die voor de personeelsleden, vermeld in het tweede lid, voor zover ze zich met betrekking tot die diensttijd in een gelijkaardige situatie bevinden.
Het totaal pensioen van de personeelsleden bedoeld in deze afdeling mag niet meer bedragen dan 46.882,74 EUR per jaar. Dit bedrag is gekoppeld aan het indexcijfer 138,01 van de consumptieprijzen en schommelt op de wijze vastgesteld door de wet van 1 maart 1977Relevante gevonden documenten type wet prom. 01/03/1977 pub. 05/03/2009 numac 2009000107 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
Voor de toepassing van dit maximumbedrag van 46.882,74 EUR worden alle pensioenen, pensioenaanvullingen, renten, toelagen, aanvullende pensioenen, aanvullende pensioenvoordelen en -prestaties toegekend krachtens hun arbeidsovereenkomst, alsook alle andere als pensioen of als aanvullend pensioen geldende voordelen en vergoedingen samengeteld in zoverre ze betrekking hebben op de loopbaan bij de VRT. Het volledige bedrag van de aanvullende pensioenen en van de aanvullende voordelen en prestaties die tot doel hebben een wettelijk pensioen aan te vullen, wordt in deze berekening in aanmerking genomen, voor zover ze niet voortvloeien uit de opbrengst van persoonlijke extra-legale bijdragen tot dergelijke aanvullende pensioenen en aanvullende voordelen. Er wordt geen voorafgaande vermindering of vrijstelling op toegepast.
Indien de aanvullende pensioenen of aanvullende voordelen geheel of gedeeltelijk uitgekeerd of bepaald worden in de vorm van een kapitaal, wordt voor de toepassing van voormelde begrenzing en voor de berekening van het maximumbedrag rekening gehouden met een fictieve rente die overeenstemt met het kapitaal. Voor de omzetting van het kapitaal in een fictieve rente worden de omzettingsfactoren toegepast die gebruikt worden voor de pensioenen in de overheidssector.
De eventuele vermindering wordt bij voorrang toegepast op het pensioengedeelte dat rechtstreeks ten laste valt van de openbare macht, op het pensioengedeelte ten laste van de werkgever of van zijn pensioeninstelling en vervolgens op het pensioengedeelte ten laste van de pensioenregeling voor werknemers of zelfstandigen.
Voormeld maximumbedrag geldt ook voor de overlevingspensioenen van de rechtverkrijgenden van de in deze afdeling bedoelde personeelsleden.
Het maximumbedrag geldt niet alleen voor hun overlevingspensioenen maar ook voor cumulaties van deze overlevingspensioenen met een bezoldiging, een voordeel of een andere vergoeding ten laste van de VRT of ten laste van een andere instelling of entiteit waar de pensioenen onderworpen zijn aan een maximumbedrag dat bepaald is bij wet, decreet, reglement of anderszins, ongeacht of dezelfde of een andere berekeningswijze voor de toepassing ervan geldt.
Art. 28.Als de personeelsleden vermeld in artikel 26, in de periode, vermeld in artikel 10, die in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de gemiddelde totale brutobezoldiging, aan spilindex 138,01, diensten hebben gepresteerd met een arbeidsovereenkomst onder de voorwaarden, vermeld in artikel 27, dan wordt voor de berekening van die gemiddelde wedde, de totale brutobezoldiging, aan spilindex 138,01, in aanmerking genomen die het betrokken personeelslid zou hebben genoten als het statutair in actieve dienst was gebleven in de graad die het bekleedde of waarin het met een interimaat was aangesteld vóór de omzetting van de statutaire tewerkstelling in een contractuele tewerkstelling.
Hoofdstuk 5. - Financiering
Art. 29.De Vlaamse Gemeenschap waarborgt vanaf de datum van inwerkingtreding van dit decreet aan de vast benoemde personeelsleden van de VRT de uitbetaling van een rustpensioen en aan de rechtverkrijgenden van de personeelsleden, de uitbetaling van een overlevingspensioen, conform de nadere regels, bepaald in of krachtens dit decreet.
De financiering van de uitgaven die voortvloeien uit de toepassing van de bepalingen van dit decreet : 1° is ten laste van de VRT, die daarvoor de nodige maatregelen neemt, tot de Vlaamse Gemeenschap de financiering overneemt;2° is ten laste van de Vlaamse Gemeenschap, die daarvoor de nodige maatregelen neemt, uiterlijk op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de datum van de bekendmaking van dit decreet in het Belgisch Staatsblad.Om de uitbetaling van de pensioenen te verzekeren zal de Vlaamse Gemeenschap de verplichtingen overnemen die vervat zijn in de dienstverleningsovereenkomst tussen enerzijds de VRT, het Pensioenfinancieringsorganisme Statutairen, en anderzijds de Pensioendienst voor de Overheidssector, PDOS; 3° met het oog op die financiering worden de activa van het Pensioenfinancieringsorganisme Statutairen VRT overgedragen aan de Vlaamse Gemeenschap op dezelfde dag als vermeld in punt 2°. De financieringsbijdrage door de VRT bestaat vanaf 1 januari 2012 uit twee componenten : 1° de door de VRT te innen werknemersbijdrage van 7,5% op de verloningsbestanddelen van het vast benoemd personeel die in aanmerking worden genomen voor de berekening van het statutair pensioen en op het gedeelte vakantiegeld openbare dienst;2° een forfaitaire jaarlijkse werkgeversbijdrage.In 2012 is dat forfaitaire bedrag vastgelegd op 8,1 miljoen euro. Dat bedrag wordt vanaf 2013 jaarlijks geïndexeerd op basis van het prijsindexcijfer zoals bepaald in artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.
Art. 30.Op het brutobedrag van de rust- en overlevingspensioenen die ter uitvoering van dit decreet worden uitbetaald, wordt een bijdrage van 0,5% ingehouden om de uitgaven voor de vergoeding voor begrafeniskosten te dekken.
Hoofdstuk 6. - Slotbepalingen
Art. 31.Dit decreet heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2013.
Art. 32.Het decreet van 13 juli 1994 betreffende de rustpensioenen toegekend aan de vastbenoemde personeelsleden van de Nederlandse Radio- en Televisie-uitzendingen in België, Omroep van de Vlaamse Gemeenschap, en betreffende de overlevingspensioenen toegekend aan de rechtverkrijgenden van die personeelsleden, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 31 januari 1996 en bij de decreet van 29 april 1997, 13 april 1999, 27 juni 2003, 23 december 2005 en 16 maart 2012 wordt opgeheven.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 25 april 2014.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding, I. LIETEN _______ Nota Zitting 2013-2014 Stukken - Ontwerp van decreet : 2416 - Nr. 1 - Verslag : 2416 - Nr. 2 - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 2416 - Nr. 3 Handelingen - Bespreking en aanneming : Vergadering van 2 april 2014.