Etaamb.openjustice.be
Decreet van 19 mei 2004
gepubliceerd op 23 juni 2004

Decreet houdende wijziging van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2004029228
pub.
23/06/2004
prom.
19/05/2004
ELI
eli/decreet/2004/05/19/2004029228/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

19 MEI 2004. - Decreet houdende wijziging van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd (1)


Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Een artikel 4bis wordt toegevoegd na artikel 4 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, luidend : « Artikel 4bis : § 1. Er wordt een commissie voor deontologie voor hulpverlening aan de jeugd opgericht, commissie deontologie' genoemd.

Zonder afbreuk te doen aan de volgende alinea, heeft de commissie deontologie als opdracht het indienen van een advies over alle deontologische vragen betreffende hulpverlening aan de jeugd, met inbegrip van rechtsgedingen die resulteren uit de toepassing van de deontologische code. Dit advies wordt ingediend ofwel uit eigen beweging, ofwel op aanvraag van de minister die belast is met de hulpverlening aan de jeugd, ofwel op aanvraag van personen die betrokken zijn in een rechtsgeding of een deontologische kwestie.

Wanneer een personeelslid van de Franse Gemeenschap een inbreuk doet op de deontologische code bedoeld in artikel 4, alinea 3 van dit decreet, moet elke klacht die uitgaat van een ander personeelslid van de Franse Gemeenschap worden ingediend bij de commissie deontologie bedoeld in titel V van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 18 april 2003 die de deontologische code van de personeelsleden van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap en van bepaalde Instellingen van Openbaar Nut bevat.

Voormelde commissie doet na het advies van de commissie deontologie voor de hulpverlening aan de jeugd uitspraak, in zoverre voormeld advies werd ingediend binnen de termijn vereist door of krachtens artikel 49 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 18 april 2003 over de deontologische code van de personeelsleden van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap en van bepaalde instellingen van openbaar nut. § 2. De commissie deontologie omvat zeven leden, benoemd met een hernieuwbaar mandaat van vier jaar door de minister die belast is met de hulpverlening aan de jeugd.

Ze bestaat uit : 1° een magistraat;2° een lid van de Liga voor de rechten van de mens;3° drie personen uit de sectoren van het wetenschappelijk onderzoek;4° een lid van de Gemeenschapsraad voor jeugdbijstand erkend voor zijn bekwaamheid en ervaring op het gebied van hulpverlening aan de jeugd, jeugdbescherming en bescherming van moeder en kind;5° een licentiaat in de klinische psychologie of een dokter in de geneeskunde gespecialiseerd in psychiatrie die een professionele ervaring kan bewijzen op het gebied van hulpverlening aan de jeugd, jeugdbescherming en bescherming van moeder en kind. Worden eveneens benoemd door de minister belast met de hulpverlening aan de jeugd, om met raadgevende stem deel te nemen aan de vergaderingen, twee leden van het personeel van het bestuur van de hulpverlening aan de jeugd, waarvan één afkomstig van de externe diensten.

Wanneer er een klacht wordt ingediend door een personeelslid van de Franse Gemeenschap tegen een ander personeelslid van de Franse Gemeenschap, conform § 1, alinea 3 van dit artikel, nemen de twee personeelsleden van het bestuur van de hulpverlening aan de jeugd deel aan de vergaderingen met raadgevende stem. § 3. De minister belast met de hulpverlening aan de jeugd benoemt de Voorzitter onder de leden.

De commissie deontologie heeft haar zetel bij het bestuur van de hulpverlening aan de jeugd. Ze vergadert op convocatie van de Voorzitter. Het secretariaat en de bewaring van de archieven worden verzekerd door het bestuur.

De commissie deontologie stelt haar huishoudelijke reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de minister belast met de hulpverlening aan de jeugd. Er wordt een verslag opgesteld van elke vergadering. Een kopie van dit verslag wordt doorgegeven aan de minister belast met de hulpverlening aan de jeugd. § 4. De aanvragen voor adviezen betreffende rechtsgedingen of deontologische kwesties bedoeld in § 1, alinea 2 van dit artikel, worden aan de hand van een aangetekend schrijven gericht aan de Voorzitter van de commissie deontologie.

Deze beslist of het geschikt is om een advies in te dienen tijdens de vergadering die volgt op de aanvraag. Haar beslissing is gemotiveerd.

Voor de klachten bedoeld in §1, alinea 3, van dit artikel, worden de aanhangigmaking en de procedure voorzien in hoofdstuk 2 van titel V van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 18 april 2003 over de deontologische code van de personeelsleden van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap en van bepaalde instellingen van openbaar nut gerespecteerd.

De commissie deontologie dient haar advies in binnen de drie maanden die volgen op de aanvraag. Deze termijn kan worden verlengd met een hernieuwbare periode van drie maanden mits een gemotiveerde beslissing van de voormelde commissie.

De commissie deontologie geeft haar advies na alle informatie te hebben ingewonnen die zij nodig acht en de betrokken personen of dienst te hebben gehoord.

Wanneer, conform § 1, alinea 3 van dit artikel, de commissie deontologie een advies indient op aanvraag van de commissie deontologie bedoeld in titel V van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 18 april 2003 over de deontologische code van de personeelsleden van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap en van bepaalde instellingen van openbaar nut, is de termijn één maand vanaf de ontvangst van de aanvraag.

Het advies betreffende een rechtsgeding of een deontologische kwestie wordt door de commissie deontologie doorgegeven aan de minister die belast is met de hulpverlening aan de jeugd, alsook aan de betrokken personen en diensten.

De commissie deontologie is gehouden aan het verklaren van haar onbevoegdheid wanneer een rechtsgeding het voorwerp is van een juridische of administratieve procedure. § 5. De commissie deontologie wordt gehouden aan het jaarlijks opstellen van een activiteitenverslag en aan de publicatie ervan. Dit verslag bevat in het bijzonder de adviezen die worden ingediend in de loop van het jaar. De commissie zorgt ervoor dat de adviezen geen enkele vermelding bevatten waardoor de hulpgerechtigden kunnen worden geïdentificeerd. § 6. De deelname aan de werksessies van de commissie deontologie geeft de leden bedoeld in § 2, alinea 2 van dit artikel recht op een presentiepenning waarvan het bedrag wordt vastgelegd door de Regering.

De presentiepenningen dekken de bijkomende werkzaamheden voor de sessies.

De leden van de commissie deontologie hebben het recht op een terugbetaling van de vervoers- en verblijfskosten binnen de bepalingen en volgens de tarieven vastgelegd door de reglementering van toepassing op personeelsleden van de ministeries.

Voor de toepassing van de vorige alinea worden ze gelijkgesteld aan personeelsleden van de ministeries die houder zijn van een graad die valt onder rang 13.

De leden van de commissie deontologie mogen gebruik maken van hun persoonlijk voertuig voor de verplaatsingen die worden vereist door de activiteiten van de commissie.

Ze genieten een vergoeding die gelijk is aan het bedrag dat zou worden betaald door de Franse Gemeenschap in geval het openbaar vervoer werd gebruikt.

De Franse Gemeenschap neemt de dekking van risico's die voortvloeien uit het gebruik door de leden van hun persoonlijk voertuig, niet voor haar rekening. »

Art. 2.De titel van afdeling 2 van hoofdstuk II van titel II, de artikelen 1, 15°, 12, § 2, 16, 17, 18, 19, 27, § 2, van hetzelfde decreet worden als volgt aangepast : Afdeling 2 van hoofdstuk II van titel II :

« De bijzondere vrijwaring van de rechten van de jongeren toevertrouwd aan een overheidsinstelling voor jeugdbescherming, met een open of gesloten regime. » Artikel 1, 15° : « 15° : overheidsinstelling : overheidsinstelling voor jeugdbescherming, met een open of gesloten regime, van de Franse Gemeenschap; » Artikel 12, § 2 : « Iedere jongere die in een residentiële dienst of een overheidsinstelling wordt geplaatst ter uitvoering van een rechterlijke beslissing genomen krachtens de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming of genomen krachtens de artikelen 37, 38 en 39 van dit decreet, wordt, zodra hij wordt opgenomen, op de hoogte gebracht van zijn recht in contact te komen met zijn advocaat. » Artikel 16, alinea 1 : « De Regering stelt het algemeen reglement van de overheidsinstelling vast. Een exemplaar van het algemeen reglement en van het reglement eigen aan de instelling, wordt aan iedere jongere bij zijn opneming overhandigd. » Artikel 16, alinea 3 : « De overheidsinstellingen kunnen niet weigeren een bij toepassing van lid 2 geplaatste jongere op te vangen om een andere reden dan gebrek aan plaats. » Artikel 17, alinea 1 : « Over iedere jongere die voor een periode die langer is dan vijfenveertig dagen aan een overheidsinstelling wordt toevertrouwd, wordt een medisch-psychologisch verslag opgemaakt door de pluridisciplinaire ploeg van de instelling die hem opvangt. » Artikel 17, alinea 4 : « Over iedere jongere die voor een periode die langer is dan vijfenveertig dagen aan de overheidsinstelling wordt toevertrouwd, wordt een sociale studie gemaakt door de sociale afdeling van de dienst voor gerechtelijke bescherming. De Regering bepaalt de rubrieken die de sociale studie moet omvatten. » Artikel 18, alinea 1 : « De opvang in een gesloten milieu kan alleen worden toevertrouwd aan een overheidsinstelling voor jeugdbescherming. » Artikel 19, § 1, alinea 1 : « Een maatregel tot afzondering in specifieke lokalen kan ten aanzien van een jongere alleen in een overheidsinstelling worden genomen, en alleen wanneer die jongere zijn lichamelijke veiligheid of die van de andere jongeren, van het personeel of van de bezoekers in het gedrang brengt. » Artikel 27, § 2 : « Deze bevoegdheid houdt inzonderheid de macht in om : 1° het optreden van de arrondissementsraden aan te moedigen en te coördineren;2° adviezen uit te brengen;a) over de normen voor de erkenning en de toekenning van toelagen aan de diensten die zich bereid verklaren doorgaans hulp te verlenen aan jongeren;b) over het algemeen reglement van de overheidsinstellingen, ten minste om de drie jaar;c) over de aard van de sancties die te bepalen zijn ten aanzien van de instellingen, diensten en personen waarop dit decreet van toepassing is, wanneer die de bepalingen van de titel van dit decreet betreffende de rechten van de jongeren niet naleven, over de procedures tot instellen van vervolgingen en over de beroepen waarover ze beschikken.3° voorstellen te doen inzake : a) algemene oriëntatie op het gebied van hulpverlening aan de jeugd;b) programmering betreffende de diensten, instellingen en andere middelen die worden aangewend voor de toepassing van dit decreet;c) organisatie, coördinatie en de personeelsformatie van de overheidsinstellingen, van de dienst voor gerechtelijke bescherming en van de dienst voor hulpverlening aan de jeugd;4° om de twee jaar een verslag op te maken en bekend te maken over de toestand op het vlak van jeugdbescherming en hulpverlening aan de jeugd in de Franse Gemeenschap.Het verslag wordt bij de Raad van de Franse Gemeenschap ingediend om aan de leden ervan te worden medegedeeld, en wordt dan openbaar gemaakt; 5° om de twee jaar verslag uit te brengen over het type en het aantal noodzakelijke plaatsen binnen de overheidsinstellingen;6° aan de Regering het ontwerp van deontologieregels bedoeld in artikel 4, lid 3 voor te stellen.»

Art. 3.De laatste alinea van paragraaf 2 van artikel 19 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 4.Artikel 24 van hetzelfde decreet wordt aangevuld als volgt : « Zij bepaalt de termijnen waarbinnen de adviezen moeten worden ingediend en bepaalt de te volgen procedure als de termijnen niet worden gerespecteerd. »

Art. 5.Artikel 28, § 1 van hetzelfde decreet wordt aangevuld door een punt 23, luidend : « 23° een vertegenwoordiger van de Afgevaardigden van de sociale afdeling en van de afdeling algemene preventie van de diensten voor hulpverlening aan de jeugd en van de sociale afdeling en de afdeling rechtsbescherming, gekozen op een lijst met drie kandidaten collegiaal voorgedragen door de Afgevaardigden. »

Art. 6.De tweede alinea van artikel 29 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « De Regering regelt de werking van de Gemeenschapsraad en van zijn afdelingen, en bepaalt de vergoedingen die aan zijn leden wordt toegekend. Zij bepaalt de termijnen waarbinnen de adviezen moeten worden ingediend en bepaalt de te volgen procedure als de termijnen niet worden gerespecteerd. »

Art. 7.Artikel 36, § 2, 3° van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 8.Aan artikel 37, alinea 1, 1°, in fine van hetzelfde decreet worden de volgende termen toegevoegd : « of genietend het recht persoonlijk contact te onderhouden krachtens artikel 375bis van het Burgerlijk Wetboek. »

Art. 9.Artikelen 40, 41 en 42, alsook titel VII van hetzelfde decreet worden opgeheven.

Art. 10.Artikel 53, opgeheven door het decreet van 6 april 1998, wordt hersteld in de volgende lezing : « In toepassing van artikel 92bis, § 1 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, kan er een samenwerkingsovereenkomst worden gesloten tussen het Waalse Gewest, het tweetalig Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Federale Staat, met als doel het verbeteren van de zorg voor de jongeren bedoeld in dit decreet. Deze overeenkomst zal zich toeleggen op de regeling van onder andere de algemene inhoud van de bijzondere samenwerkingsprotocollen af te sluiten tussen de raadgevers en de directeurs voor de hulpverlening aan de jeugd en de overheidsinstellingen voor sociale actie.

De Regering zal alle nodige maatregelen treffen voor de toepassing van alinea 1.

In het kader van haar uitvoering, zal dit samenwerkingsakkoord rekening houden met de volgende principes : 1° Het contact opnemen met het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of met de raadgever of directeur bevoegd tijdens de oriëntatie van de jongere naar deze;2° De uitnodiging van sociale werkers van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, de dienst voor de hulpverlening aan de jeugd of de dienst voor rechtsbescherming om deel te nemen aan of gehoord te worden tijdens het onderzoek naar de situatie van de jongere die gelijktijdig wordt behandeld door de twee diensten;3° De aanduiding van de grond en de motieven voor een weigering van de toekenning van hulp of voor het doorsturen van de jongere naar een andere dienst;4° De definitie van de aard en de categorieën van informatie die de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de raadgevers en directeurs voor de hulpverlening aan de jeugd kunnen delen.»

Art. 11.Artikel 54 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « De Regering bepaalt de algemene voorwaarden voor de erkenning en bepaalt de erkenningsprocedure voor de privé-instellingen met als doel het verzekeren van de opleiding en de bijscholing van het personeel van de verschillende openbare en privé-sectoren voor hulpverlening aan de jeugd, jeugdbescherming en sociale hulp, na het advies te hebben ingewonnen van de Gemeenschapsraad en dit, zonder afbreuk te doen aan de opleidingen bestemd voor het personeel van de overheidsdienst georganiseerd door de algemene directie van de hulpverlening aan de jeugd.

Zij doet uitspraak over de erkenningsaanvragen na de mening te hebben ingewonnen van de erkenningscommissie bedoeld in artikel 46. »

Art. 12.Artikel 56 van hetzelfde decreet wordt opgeheven Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 19 mei 2004.

De Minister-President, belast met internationale betrekkingen, H. HASQUIN De Minister van Cultuur, Ambtenarenzaken, Jeugdzaken en Sport, C. DUPONT De Minister van Kinderwelzijn, belast met het Basisonderwijs, de Opvang en de Opdrachten toegewezen aan de « O.N.E. », J.-M. NOLLET De Minister van Secundair Onderwijs en Buitengewoon Onderwijs, P. HAZETTE De Minister van Begroting, M. DAERDEN De Minister van Kunsten en Letteren en van de Audiovisuele Sector, O. CHASTEL De Minister van Hoger Onderwijs, Onderwijs voor Sociale Promotie en Wetenschappelijk Onderzoek, Mevr. F. DUPUIS De Minister van Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid, Mevr. N. MARECHAL _______ Nota's (1)Zitting 2003 - 2004.

Stukken van de Raad. - Ontwerp van decreet, nr. 542-1 - Verslag, nr. 542-2.

Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 11 mei 2004.

^