Etaamb.openjustice.be
Decreet van 08 mei 2003
gepubliceerd op 26 juni 2003

Decreet tot wijziging van de geldende bepalingen inzake verlof en tot inrichting van de moederschapsbescherming (2)

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2003029337
pub.
26/06/2003
prom.
08/05/2003
ELI
eli/decreet/2003/05/08/2003029337/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

8 MEI 2003. - Decreet tot wijziging van de geldende bepalingen inzake verlof en tot inrichting van de moederschapsbescherming (1) (2)


De Raad van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen wat volgt : TITEL I. - Inspectie, het bestuurs- en onderwijzend personeel, het opvoedend hulppersoneel, het psychologisch personeel, het sociaal personeel en het paramedisch personeel HOOFDSTUK I. - Omstandigheidsverlof en verlof wegens persoonlijke aangelegenheden

Artikel 1.Artikel 5 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen van kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 april 1977 en bij het besluit van de Regering van 8 mei 1998, wordt door de volgende bepaling vervangen : «

Artikel 5.De in voornoemd koninklijk besluit van 22 maart 1969 bedoelde vastbenoemde en tijdelijke personeelsleden in dienstactiviteit krijgen een uitzonderlijk verlof binnen de volgende perken : a) voor het huwelijk van het personeelslid : vier werkdagen;b) voor de bevalling van de echtgenote of van de persoon met wie het personeelslid op het tijdstip van de gebeurtenis samenleeft : tien werkdagen;c) voor het overlijden van de echtgenoot, van de persoon met wie het personeelslid samenleefde, van een bloed- of aanverwant in de 1ste graad van het personeelslid of van de persoon met wie hij samenleeft : vier werkdagen;d) voor het huwelijk van een kind van het personeelslid, van het kind van de echtgenoot van het personeelslid of van een kind van de persoon met wie hij samenleeft : twee werkdagen;e) voor het overlijden van een bloed- of aanverwant in enig welke graad, die onder hetzelfde dak woont als het personeelslid : twee werkdagen; Onder dezelfde voorwaarden wordt dit verlof eveneens verleend bij het overlijden van een bloedverwant van de persoon met wie het personeelslid samenleeft. f) voor het overlijden van een bloed- of aanverwant in de 2de graad of 3de graad, die niet onder hetzelfde dak woont als het personeelslid : één werkdag; Onder dezelfde voorwaarden wordt dit verlof eveneens verleend bij het overlijden van een bloed- of aanverwant van de persoon met wie het personeelslid samenleeft.

Die uitzonderlijke verloven worden bezoldigd en gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.

De voornoemde verloven moeten door het personeelslid genomen worden binnen de zeven kalenderdagen voor of na de gebeurtenis waarvoor het verlof hem verleend wordt. Ze kunnen gesplitst worden.

In afwijking van vorig lid, moet het in punt b) vernoemd verlof door het personeelslid genomen worden binnen de twintig kalenderdagen voor of na de gebeurtenis waarvoor het verlof hem verleend wordt. Het kan gesplitst worden.

Voor de toepassing van dit artikel moet men onder « werkdagen » schooldagen verstaan. »

Art. 2.Artikel 5bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 15 april 1977, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 5bis.Behalve de verlofdagen bedoeld in artikel 5, kunnen de in voornoemd koninklijk besluit van 22 maart 1969 bedoelde vastbenoemde en tijdelijke personeelsleden in dienstactiviteit, uitzonderlijke verlofdagen krijgen wegens overmacht, die het gevolg is van de ziekte of van een ongeval overkomen aan de volgende, met het personeelslid onder hetzelfde dak wonende personen : de echtgenoot, de persoon met wie hij samenleeft, een bloed- of aanverwant, bloedverwant van de persoon met wie het personeelslid samenleeft, een persoon opgenomen met het oog op zijn adoptie of met het oog op de uitoefening van een pleegvoogdij.

De noodzaak van de aanwezigheid van het personeelslid bij de in het vorig lid bedoeld persoon wordt bewezen aan de hand van een dokterattest.

De duur van deze verloven is tot vier werkdagen per kalenderjaar beperkt.

Deze duur kan evenwel tot acht dagen gaan wanneer een ziekte of een ongeval het kind van het personeelslid of van de persoon met wie hij samenleeft aangaat en wanneer dat kind nog geen twaalf jaar oud is. In het geval het personeelslid getrouwd zou zijn of met iemand samen zou leven, wordt door de werkgever een attest geleverd dat bewijst dat de echtgenoot of de persoon met wie het personeelslid samenleeft effectief alle uitzonderlijke verlofdagen gebruikt heeft waarover hij in voorkomend geval kan beschikken; deze worden bezoldigd en gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.

De voornoemde verlofdagen kunnen gesplitst worden.

Het in het tweede lid bedoeld attest zal voor elke aanvraag om verlofdagen geëist worden.

Voor de toepassing van dit artikel moet onder « werkdagen » schooldagen verstaan worden. »

Art. 3.In artikel 9 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 januari 1988 en bij het besluit van de Regering van 10 juni 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt a wordt als volgt aangevuld : « wanneer twee of meerdere verlofperiodes om dwingende familiale redenen slechts door zaterdagen, zondagen of feestdagen gescheiden zijn, bedraagt de totale duur van het toegekend verlof zaterdagen, zondagen en feestdagen;»; 2° artikel 9 wordt met het volgend lid aangevuld : « Het in punt a bedoeld verlof wordt eveneens verleend aan de tijdelijke personeelsleden in dienstactiviteit.» HOOFDSTUK II. - Verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij

Art. 4.Artikel 13bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 15 april 1977 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 november en 15 december 1986, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 13bis.De in voornoemd koninklijk besluit van 22 maart 1969 bedoelde vastbenoemde en tijdelijke personeelsleden, in dienstactiviteit, kunnen verlof krijgen voor opvang met het oog op de adoptie van een kind dat nog geen twaalf jaar oud is.

De maximale duur van dat verlof wordt vastgesteld op zes weken.

De maximale duur van het opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het opgenomen kind mindervalide is en aan de voorwaarden voldoet om kinderbijslag te genieten overeenkomstig artikel 47 van de gecoördineerde wetten betreffende de kindertoeslagen voor de loonarbeiders of overeenkomstig artikel 26 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen.

Het opvangverlof wordt toegekend aan het personeelslid dat het aanvraagt; indien hij gehuwd is en de echtgenoten hetzij personeelslid zijn van het georganiseerd onderwijs of van het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, hetzij lid zijn van dat personeel en lid van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, kan het verlof, op de aanvraag van de adoptanten, onder hen verdeeld worden.

Indien slechts één van de echtgenoten adopteert, kan enkel hij het verlof genieten.

Dat verlof wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Voor de toepassing van dit artikel worden pleegvoogdij en adoptie gelijkgesteld. »

Art. 5.In hetzelfde besluit wordt een artikel 13ter ingevoegd, als volgt opgesteld : «

Artikel 13ter.Het opvangverlof begint op de datum waarop het kind effectief in het tehuis opgevangen wordt. Het bewijs moet blijken uit een getuigschrift van domiciliëring, opgesteld door het gemeentebestuur.

In afwijking van lid 1, begint het opvangverlof op de dag waarop het personeelslid naar het buitenland vertrekt, op voorwaarde dat de adoptie gebeurt bij de terugkeer naar België. Indien er evenwel blijkt dat bij de terugkeer geen adoptie gebeurd is, wordt deze verlofperiode omgezet in een terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden. Het verlof kan in geen geval de duur van de terbeschikkingstelling voor persoonlijke aangelegenheden die het vastbenoemd personeelslid kan aanvragen, overschrijden krachtens de reglementaire bepalingen die op hem van toepassing zijn. Deze terbeschikkingstelling loopt alleszins ten einde bij het verstrijken van de periode waarvoor het opvangverlof aangevraagd was.

Voor het in artikel 13bis bedoeld tijdelijk personeelslid, indien blijkt bij de terugkeer dat er geen adoptie gebeurd is, wordt de verlofperiode beschouwd als een schorsing van aanstelling. Als een vaste benoeming tijdens het opvangverlof gebeurt, wordt die behouden.

Het personeelslid wordt dan onderworpen aan de bepalingen van het vorig lid. » HOOFDSTUK III. - Moederschapsrust

Art. 6.In hetzelfde besluit wordt in de plaats van hoofdstuk XIII met de artikelen 51 tot 56, een nieuw hoofdstuk XIII ingevoegd, luidend als volgt : « Hoofdstuk XIII - Moederschapsrust

Artikel 51.Het vrouwelijk vastbenoemd en tijdelijk personeelslid, in dienstactiviteit, geniet de moederschapsrust bepaald in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971.

Onverminderd lid 3 van dit artikel wordt de moederschapsrust gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

De periodes van afwezigheid wegens ziekte of gebrekkigheid gedurende de zes of acht weken in geval van meervoudige geboorte, voor de zevende dag die aan de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat, worden als ze niet gevolgd worden door de hervatting van een ambt gedurende die periode, voor het bepalen van de administratieve stand van de betrokkene in moederschapsrust omgezet.

De bezoldiging die verschuldigd is voor de periode gedurende welke de betrokkene moederschapsrust geniet, mag niet meer dan vijftien weken bestrijken of zeventien weken in geval van meervoudige geboorte.

Lid 4 van dit artikel is niet van toepassing op de tijdelijke vrouwelijke personeelsleden.

Art. 52.Wanneer het vrouwelijk personeelslid het zwangerschapsverlof heeft opgedaan en de bevalling na de voorspelde datum komt, wordt het zwangerschapsverlof verlengd tot de werkelijke datum van de bevalling.

Gedurende die periode bevindt het vrouwelijk personeelslid zich in moederschapsrust.

In afwijking van artikel 51, lid 4, is de bezoldiging verschuldigd behalve voor de leden van het tijdelijk personeel.

Art. 53.Tijdens een periode van zwangerschap of borstvoeding, kan het vrouwelijk personeelslid geen bijkomend werk verrichten.

Als bijkomend werk wordt beschouwd, voor de toepassing van dit artikel, elk werk dat uitgevoerd wordt buiten de prestaties van het personeelslid voor de zwangerschap of de borstvoeding.

In afwijking van vorig lid, wordt het feit zijn urenlast aan te vullen niet beschouwd als bijkomend werk.

Art. 54.Het vrouwelijk personeelslid dat in dienstactiviteit is, verkrijgt op zijn aanvraag het nodig verlof om zich naar de zwangerschapsonderzoeken te begeven en die te ondergaan als die niet buiten de diensturen kunnen plaatsnemen. De aanvraag van het personeelslid moet samengaan met een nuttig bewijs. Het verlof wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Art. 55.Artikel 51 is niet van toepassing bij een miskraam die voor de 181ste zwangerschapsdag voorkomt.

Art. 56.§ 1. Als tussen de datum van de bevalling en het einde van de moederschapsrust de moeder van het kind overlijdt of in het ziekenhuis wordt opgenomen, verkrijgt de vader van het kind op zijn aanvraag een vaderschapsverlof met het oog op de opvang van het kind.

In het geval de moeder zou overlijden, zou de duur van het vaderschapsverlof maximaal gelijk zijn aan de duur van de moederschapsrust die door de moeder nog niet is opgedaan. Het personeelslid dat de vader van het kind is en dat een vaderschapsverlof wil genieten, informeert de Regering schriftelijk ervan binnen de zeven dagen vanaf het overlijden van de moeder. Dat geschreven stuk vermeldt de datum van het begin van het vaderschapsverlof en zijn vermoedelijke duur. Een uittreksel van de overlijdensakte van de moeder wordt zo vlug mogelijk ingediend.

In het geval de moeder in het ziekenhuis zou opgenomen zijn, kan het personeelslid dat de vader van het kind is het vaderschapsverlof genieten in de volgende gevallen : 1° het pasgeboren kind moet van het ziekenhuis ontslaan zijn;2° de ziekenhuisopname van de moeder moet meer dan zeven dagen duren. Het vaderschapsverlof kan niet voor de zevende dag beginnen volgend op de dag van de geboorte van het kind en eindigt op het moment waarop de ziekenhuisopname van de moeder beëindigt en ten laatste op het einde van het deel van de moederschapsrust dat door moeder nog niet is opgedaan. § 2. Het personeelslid dat de vader van het kind is en dat het vaderschapsverlof wil genieten, brengt de Regering ervan schriftelijk op de hoogte binnen de zeven dagen vanaf de ziekenhuisopname van de moeder. Dat geschreven stuk vermeldt de datum van het begin van het vaderschapsverlof en de vermoedelijke duur ervan.

De aanvraag om verlof gaat samen met een getuigschrift van de duur van de ziekenhuisopname van de moeder boven de zeven dagen die volgen op de datum van bevalling en de datum waarop het pasgeboren kind uit het ziekenhuis is ontslaan.

Het vaderschapsverlof wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. In afwijking van vorig lid wordt het tijdelijk personeelslid niet bezoldigd.

Art. 7.In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk XIV ingevoegd, luidend als volgt : « Hoofdstuk XIV. Pauzes voor borstvoeding

Art. 57.Dit hoofdstuk is van toepassing op de leden van het vastbenoemd en tijdelijk vrouwelijk personeel, in dienstactiviteit, bedoeld in voornoemd koninklijk besluit van 22 maart 1969.

Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden de pauzes voor borstvoeding gelijkgesteld met verloven.

Art. 58.Het vrouwelijk personeelslid heeft, volgens de bij de artikelen 61 tot 67 van dit besluit bedoelde bepalingen, het recht pauzes te krijgen om haar kind met moedermelk te voeden of haar melk af te kolven.

Art. 59.Om te zogen of af te kolven gebruikt het personeelslid een discrete plaats, goed verlucht, goed verlicht, proper en gunstig verwarmd, die in uitvoering van artikel 88, lid 5, van het algemeen reglement voor de bescherming van het werk en het welzijn op het werk, door het hoofd van de instelling ter beschikking gesteld wordt opdat ze de mogelijkheid zou hebben al liggend te rusten in gunstige omstandigheden.

In afwijking van vorig lid kunnen het personeelslid en het hoofd van de instelling een andere plaats verkiezen waar het personeelslid zoogt of afkolft.

Art. 60.De pauze om te zogen bedraagt een half uur.

Het personeelslid waarvan de prestaties 4 uur of meer bedragen gedurende een werkdag, heeft recht op een pauze op die dag.

Het personeelslid waarvan de prestaties minstens 7 uur 30 bedragen gedurende een werkdag, heeft recht op twee pauzes op die dag.

De duur van de in het 2de en 3de lid van dit artikel bedoelde pauze(s) is inbegrepen in de duur van de prestaties van de werkdag.

Art. 61.De totale duur gedurende welke het personeelslid het recht heeft pauzes te nemen om te zogen, bedraagt twaalf maanden vanaf de geboorte van het kind.

Art. 62.In uitzonderlijke omstandigheden gebonden met de gezondheidstoestand van het kind bewezen door een medisch getuigschrift kan de totale duur gedurende welke een personeelslid het recht heeft pauzes te nemen om te zogen maximaal met twee maanden verlengd worden.

Art. 63.Het (de) tijdstip(pen) van de dag waarop het personeelslid een pauze(s) kan nemen om te zogen is(zijn) te bepalen door hem en het hoofd van de instelling.

Art. 64.Het personeelslid dat pauzes wenst te krijgen om te zogen, brengt het hoofd van de instelling twee maanden op voorhand ervan op de hoogte. De termijn van twee maanden kan in overleg verminderd worden.

De mededeling van de waarschuwing gebeurt per aangetekende brief of door een geschreven stuk in te dienen dat de handtekening van het hoofd van de instelling draagt.

Art. 65.Het recht op pauzes om te zogen wordt toegekend mits een bewijs dat het personeelslid de borst geeft.

Het bewijs van borstvoeding wordt ingediend vanaf het begin van de uitoefening van het recht op pauzes om te zogen, naar keuze van het personeelslid, door een medisch getuigschrift van een consultatiecentrum voor zuigelingen of door een medisch getuigschrift.

Een attest of een medisch getuigschrift moet daarna door het personeelslid elke maand ingediend worden op de datum waarop het recht op een pauze(s) om te zogen voor het eerst werd uitgeoefend. »

Art. 7.Hoofdstuk XIII met de artikelen 53, 54, 55 en 56 van hetzelfde besluit wordt hoofdstuk XV met de artikelen 66, 67, 68 en 69.

Art. 8.Artikel 16, § 3, van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, gewijzigd bij het koninklijk besluit van de Regering van 16 september 1993, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 3. Voor de toepassing van dit artikel en in afwijking van § 2, wordt het tijdelijk aangesteld vrouwelijk personeelslid geacht effectief in dienstactiviteit te zijn gedurende de hele periode van moederschapsrust voor zover deze dagen gelegen zijn in de periode van aanstelling. » HOOFDSTUK V. - Ouderschapsverlof

Art. 9.Het opschrift van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 januari 1992 betreffende het ouderschapsverlof en het verlof om dwingende familiale redenen toegestaan aan personeelsleden van de onderwijsinrichtingen van de Gemeenschap, wordt als volgt gewijzigd : « Besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 januari 1992 betreffende het ouderschapsverlof toegestaan aan sommige personeelsleden van de onderwijsinrichtingen van de Gemeenschap. »

Art. 10.In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de woorden « verlof toegestaan worden binnen de 12 maanden volgend op de geboortedatum van het kind waarvan het vader of moeder is » vervangen door de woorden « verlof toegestaan worden genomen vooraleer het kind waarvan het vader of moeder is of dat het geadopteerd heeft twaalf jaar bereikt heeft ».

Art. 11.In artikel 4 van hetzelfde besluit worden de woorden « verlof toegestaan worden binnen het jaar volgend op de geboortedatum van het kind waarvan het vader of moeder is » vervangen door de woorden « verlof toegestaan genomen vooraleer het kind waarvan het vader of moeder is of dat het geadopteerd heeft twaalf jaar bereikt heeft ».

Art. 12.Artikel 6 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 6.Zijn maximale duur bedraagt drie maanden na de geboorte of de adoptie van het kind. Het wordt genomen met volle dagen en per periodes van een minimale duur van één maand. » TITEL II. - Leermeesters, leraars en inspecteurs katholieke en protestantse, Israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdienst der inrichtingen van de Franse Gemeenschap HOOFDSTUK I. - Omstandigheidsverlof en verlof wegens persoonlijke aangelegenheden

Art. 13.In artikel 4 van het koninklijk besluit van 8 juli 1976 genomen ter uitvoering van artikel 40 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdienst van de inrichtingen van de Franse Gemeenschap, worden de woorden « en de hoofdstukken XIII en XIV » ingevoegd tussen de woorden « van de hoofdstukken II tot X » en de woorden « van het koninklijk besluit van 15 januari 1974. » HOOFDSTUK II. - Ouderschapsverlof

Art. 14.Het opschrift van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 1 december 1993 betreffende het ouderschapsverlof en het verlof om dwingende familiale redenen toegestaan aan personeelsleden die onderworpen zijn aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdiensten van de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap wordt als volgt gewijzigd : « Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 1 december 1993 betreffende het ouderschapsverlof toegestaan aan personeelsleden die onderworpen zijn aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdiensten van de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap. »

Art. 15.In artikel 2 van hetzelfde besluit worden de woorden « verlof bekomen binnen de twaalf maanden volgend op de datum van de geboorte van het kind wiens vader of moeder hij/zij is » vervangen door de volgende woorden « verlof bekomen dat genomen wordt vooraleer het kind wiens vader of moeder hij/zij is of dat hij geadopteerd heeft de leeftijd van twaalf jaar bereikt heeft ».

Art. 16.In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de woorden « verlof bekomen in de loop van het jaar volgend op de datum van de geboorte van het kind wiens vader of moeder hij/zij is » vervangen door de volgende woorden « verlof bekomen dat genomen wordt vooraleer het kind wiens vader of moeder hij/zij is of dat hij geadopteerd heeft de leeftijd van twaalf jaar bereikt heeft ».

Art. 17.Artikel 5 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen : «

Artikel 5.Zijn duur bedraagt maximaal drie maanden na de geboorte of de adoptie van een kind. Het verlof wordt per volle dagen genomen en per periodes van een minimale duur van één maand. » TITEL III. - Technisch personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Franse Gemeenschap

Art. 18.Een hoofdstuk XVII, luidend als volgt, wordt ingevoegd in het koninklijk besluit van 19 mei 1981 betreffende de vakantie- en verlofregeling van het stagedoend en vastbenoemd technisch personeel van de rijks-psycho-medisch-sociale centra, de rijksvormingscentra en de inspectiediensten : « Hoofdstuk XVII. Toepassing van dit besluit op de leden van het tijdelijk technisch personeel in dienstactiviteit.

Artikel 62.Dit besluit is van toepassing op de leden van het tijdelijk personeel in dienstactiviteit met uitzondering van hoofdstuk I, artikel 2; hoofdstuk II, artikelen 9, b), 9, c), 10, 11 en 12; hoofdstuk V; hoofdstuk VI; hoofdstuk VII; hoofdstuk IX; hoofdstuk XII en hoofdstuk XIV. Voor de toepassing van hoofdstuk XV van voornoemd koninklijk besluit worden de leden van het vrouwelijk tijdelijk personeel niet bezoldigd. » HOOFDSTUK I. - Omstandigheidsverlof en verlof wegens persoonlijke aangelegenheden

Art. 19.Artikel 4 van voornoemd koninklijk besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 4.De in het eerste lid bedoelde personeelsleden in dienstactiviteit krijgen een uitzonderlijk verlof binnen de volgende perken : a) voor het huwelijk van het personeelslid : vier werkdagen;b) voor de bevalling van de echtgenote of van de persoon met wie het personeelslid op het tijdstip van de gebeurtenis samenleeft : tien werkdagen;c) voor het overlijden van de echtgenoot, van de persoon met wie het personeelslid samenleefde, van een bloed- of aanverwant in de 1ste graad van het personeelslid of van de persoon met wie hij samenleeft : vier werkdagen;d) voor het huwelijk van een kind van het personeelslid, van het kind van de echtgenoot van het personeelslid of van een kind van de persoon met wie hij samenleeft : twee werkdagen;e) voor het overlijden van een bloed- of aanverwant in enig welke graad, die onder hetzelfde dak woont als het personeelslid : twee werkdagen; Onder dezelfde voorwaarden wordt dit verlof eveneens verleend bij het overlijden van een bloedverwant van de persoon met wie het personeelslid samenleeft. f) voor het overlijden van een bloed- of aanverwant in de 2de graad of 3de graad, die niet onder hetzelfde dak woont als het personeelslid : een werkdag; Onder dezelfde voorwaarden wordt dit verlof eveneens verleend bij het overlijden van een bloed- of aanverwant van de persoon met wie het personeelslid samenleeft.

Die uitzonderlijke verloven worden bezoldigd en gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.

De voornoemde verloven moeten door het personeelslid genomen worden binnen de zeven kalenderdagen voor of na de gebeurtenis waarvoor het verlof hem verleend wordt. Ze kunnen gesplitst worden.

In afwijking van het vorig lid, moet het in b) vernoemd verlof door het personeelslid genomen worden binnen de twintig kalenderdagen voor of na de gebeurtenis waarvoor het verlof hem verleend wordt. Het kan gesplitst worden.

Voor de toepassing van dit artikel moet men onder « werkdagen » werkingsdagen verstaan. »

Art. 20.Artikel 5 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen : «

Artikel 5.Behalve de verlofdagen bedoeld in artikel 4, kunnen de in artikel 1 bedoelde vastbenoemde en tijdelijke personeelsleden in dienstactiviteit, uitzonderlijke verlofdagen krijgen wegens overmacht, die het gevolg is van de ziekte of van een ongeval overkomen aan de volgende, met het personeelslid onder hetzelfde dak wonende personen : de echtgenoot, de persoon met wie hij samenleeft, een bloed- of aanverwant, bloedverwant van de persoon met wie het personeelslid samenleeft, een persoon opgenomen met het oog op zijn adoptie of met het oog op de uitoefening van een pleegvoogdij.

De noodzaak van de aanwezigheid van het personeelslid bij de in het vorig lid bedoeld persoon wordt bewezen aan de hand van een dokterattest.

De duur van deze verloven is tot vier werkdagen per kalenderjaar beperkt.

Deze duur kan evenwel tot acht dagen gaan wanneer een ziekte of een ongeval het kind van het personeelslid of van de persoon met wie hij samenleeft aangaat en wanneer dat kind nog geen twaalf jaar oud is. In het geval het personeelslid getrouwd zou zijn of samen zou leven, wordt door de werkgever een attest geleverd dat bewijst dat de echtgenoot of de persoon met wie het personeelslid samenleeft effectief alle uitzonderlijke verlofdagen gebruikt heeft waarover hij in voorkomend geval kan beschikken; deze worden bezoldigd en gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.

De voornoemde verlofdagen kunnen gesplitst worden.

Het in het tweede lid bedoeld attest zal voor elke aanvraag om verlofdagen geëist worden.

Voor de toepassing van dit artikel moet onder « werkdagen » werkingsdagen verstaan worden. »

Art. 21.In artikel 9 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° lid 1, punt a), ingevoegd bij het besluit van de Regering van 11 april 1994 wordt als volgt aangevuld : « wanneer twee of meerdere verlofperiodes om dwingende familiale redenen slechts door zaterdagen, zondagen of feestdagen gescheiden zijn, bedraagt de totale duur van het toegekend verlof zaterdagen, zondagen en feestdagen.; » 2° in het laatste lid worden de woorden « geen enkel verlof toegekend krachtens lid 1, a), kan gesplitst worden » verwijderd. HOOFDSTUK II. - Verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij Artikel 13 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 augustus 1985, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 13.De in dit besluit bedoelde personeelsleden, in dienstactiviteit, kunnen verlof krijgen voor opvang met het oog op de adoptie van een kind dat nog geen twaalf jaar oud is.

De maximale duur van dat verlof wordt vastgesteld op zes weken.

De maximale duur van het opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het opgenomen kind mindervalide is en aan de voorwaarden voldoet om kinderbijslag te genieten overeenkomstig artikel 47 van de gecoördineerde wetten betreffende de kindertoeslagen voor de loonarbeiders of overeenkomstig artikel 26 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen.

Het opvangverlof wordt toegekend aan het personeelslid dat het aanvraagt; indien hij gehuwd is en de echtgenoten hetzij personeelslid zijn van de georganiseerde psycho-medisch-sociale centra georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, hetzij lid zijn van dat personeel, hetzij lid zijn van het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, kan het verlof, op de aanvraag van de adoptanten, onder hen verdeeld worden.

Indien slechts één van de echtgenoten adopteert, kan enkel hij het verlof genieten.

De duur van het verlof treedt evenwel niet op om de duur van de stage te vormen bepaald in artikel 34 van voornoemd koninklijk besluit van 27 juli 1979.

Dat verlof wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Voor de toepassing van dit artikel worden pleegvoogdij en adoptie gelijkgesteld. »

Art. 22.In hetzelfde besluit wordt een artikel 13bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 13bis.Het opvangverlof begint op de datum waarop het kind effectief in het tehuis opgevangen wordt. Het bewijs moet blijken uit een getuigschrift van domiciliëring, opgesteld door het gemeentebestuur.

In afwijking van lid 1, begint het opvangverlof op de dag waarop het personeelslid naar het buitenland vertrekt, op voorwaarde dat de adoptie gebeurt bij de terugkeer naar België. Indien er evenwel blijkt dat bij de terugkeer geen adoptie gebeurd is, wordt deze verlofperiode omgezet in een terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden. Het verlof kan in geen geval de duur van de terbeschikkingstelling die het vastbenoemd personeelslid bedoeld in artikel 1 kan aanvragen, overschrijden krachtens de reglementaire bepalingen die op hem van toepassing zijn. Deze terbeschikkingstelling loopt alleszins ten einde bij het verstrijken van de periode waarvoor het opvangverlof aangevraagd was.

Voor het tijdelijk personeelslid, indien blijkt bij de terugkeer dat er geen adoptie gebeurd is, wordt de verlofperiode beschouwd als een schorsing van aanstelling. Als een definitieve vaste benoeming gebeurt tijdens het opvangverlof, wordt die behouden. Het personeelslid wordt dan onderworpen aan de bepalingen van het vorig lid. » HOOFDSTUK III. - Moederschapsrust

Art. 23.Een hoofdstuk XV, luidend als volgt wordt in hetzelfde besluit ingevoegd : « Hoofdstuk XV. Moederschapsrust

Artikel 48.Het in artikel 1 bedoeld vrouwelijk personeelslid, in dienstactiviteit, geniet op voorstelling van een medi sch getuigschrift dat de vermoede bevallingsdatum vermeldt, een zwangerschapsrust van vijftien weken of zeventien weken in geval van meervoudige geboorte.

De periodes van afwezigheid wegens ziekte of gebrekkigheid gedurende de zes of acht weken in geval van meervoudige geboorte, voor de zevende dag die aan de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat, worden als ze niet gevolgd worden door de hervatting van ambt gedurende die periode, voor het bepalen van de administratieve stand van de betrokkene in moederschapsrust omgezet.

De bezoldiging die verschuldigd is voor de periode gedurende welke de betrokkene moederschapsrust geniet, mag niet meer dan vijftien weken bestrijken of zeventien weken in geval van meervoudige geboorte.

Wanneer het vrouwelijke personeelslid het zwangerschapsverlof heeft opgedaan en de bevalling na de voorspelde datum komt, wordt het zwangerschapsverlof verlengd tot aan de werkelijke datum van de bevalling. Gedurende die periode bevindt het vrouwelijk personeelslid zich in moederschapsrust.

In afwijking van lid 3, is de bezoldiging verschuldigd.

De moederschapsrust alsmede de periode die de moederschapsrust overschrijdt worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. De duur van dat verlof en deze periode treedt evenwel niet op voor het bepalen van de duur van de stage bedoeld in artikel 34 van voornoemd koninklijk besluit van 27 juli 1979.

Artikel 49.Tijdens een periode van zwangerschap of borstvoeding, kan het vrouwelijk personeelslid geen bijkomend werk verrichten.

Als bijkomend werk wordt beschouwd, voor de toepassing van dit artikel, elk werk dat uitgevoerd wordt buiten de prestaties van het personeelslid voor de zwangerschap of de borstvoeding.

In afwijking van vorig lid, wordt het feit zijn urenlast aan te vullen niet beschouwd als bijkomend werk.

Artikel 50.Het vrouwelijk personeelslid dat in dienstactiviteit is, verkrijgt op zijn aanvraag het nodig verlof om zich naar de zwangerschapsonderzoeken te begeven en die te ondergaan als die niet buiten de diensturen kunnen plaatsnemen. De aanvraag van het personeelslid moet samengaan met een nuttig bewijs. Het verlof wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Art. 51.Artikel 48 is niet van toepassing bij een miskraam die voor de 181ste zwangerschapsdag voorkomt.

Art. 52.§ 1. Als tussen de datum van de bevalling en het einde van de moederschapsrust de moeder van het kind overlijdt of in het ziekenhuis wordt opgenomen, verkrijgt de vader van het kind op zijn aanvraag een vaderschapsverlof met het oog op de opvang van het kind.

In het geval de moeder zou overlijden, zou de duur van het vaderschapsverlof maximaal gelijk zijn aan de duur van de moederschapsrust die door de moeder nog niet is opgedaan. Het personeelslid dat de vader van het kind is en dat een vaderschapsverlof wil genieten, informeert de Regering schriftelijk ervan binnen de zeven dagen vanaf het overlijden van de moeder. Dat geschreven stuk vermeldt de datum van het begin van het vaderschapsverlof en zijn vermoedelijke duur. Een uittreksel van het overlijdensakte van de moeder wordt zo vlug mogelijk ingediend.

In het geval de moeder in het ziekenhuis zou opgenomen zijn, kan het personeelslid dat de vader van het kind is het vaderschapsverlof genieten in de volgende gevallen : 1° het pasgeboren kind moet van het ziekenhuis ontslaan zijn;2° de ziekenhuisopname van de moeder moet meer dan zeven dagen duren. Het vaderschapsverlof kan niet voor de zevende dag beginnen volgend op de dag van de geboorte van het kind en eindigt op het moment waarop de ziekenhuisopname van de moeder wordt beëindigd en ten laatste op het einde van het deel van de moederschapsrust dat door moeder nog niet is opgedaan. § 2. Het personeelslid dat de vader van het kind is en dat het vaderschapsverlof wil genieten, brengt de Regering ervan schriftelijk op de hoogte binnen de zeven dagen vanaf de ziekenhuisopname van de moeder. Dat geschreven stuk vermeldt de datum van het begin van het vaderschapsverlof en de vermoedelijke duur ervan.

De aanvraag om verlof gaat samen met een getuigschrift van de duur van de ziekenhuisopname van de moeder boven de zeven dagen die volgen op de datum van bevalling en de datum waarop het pasgeboren kind uit het ziekenhuis is ontslaan.

Het vaderschapsverlof wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. In afwijking van vorig lid wordt het tijdelijk personeelslid niet bezoldigd. HOOFDSTUK IV. - Pauzes voor borstvoeding

Art. 24.Een hoofdstuk XVI, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd : « Hoofdstuk XVI Pauzes voor borstvoeding

Artikel 53.Dit hoofdstuk is van toepassing op de leden van het in artikel 1 bedoeld vrouwelijk personeel, in dienstactiviteit.

Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden de pauzes voor borstvoeding gelijkgesteld met verloven.

Art. 54.Het vrouwelijk personeelslid heeft, volgens de bij de artikelen 56 tot 61 van dit besluit bedoelde bepalingen, het recht pauzes te krijgen om haar kind met moedermelk te voeden of haar melk af te kolven.

Art. 55.Om te zogen of af te kolven gebruikt het personeelslid een discrete plaats, goed verlucht, goed verlicht, proper en gunstig verwarmd, die in uitvoering van artikel 88, lid 5, van het algemeen reglement voor de bescherming van het werk en het welzijn op het werk, door de directeur van het centrum ter beschikking gesteld wordt opdat ze de mogelijkheid zou hebben al liggend te rusten in gunstige omstandigheden.

In afwijking van vorig lid kunnen het personeelslid en de directeur van het centrum een andere plaats verkiezen waar het personeelslid zoogt of afkolft.

Art. 56.De pauze om te zogen bedraagt een half uur.

Het personeelslid waarvan de prestaties 4 uur of meer bedragen gedurende een werkdag, heeft recht op een pauze op die dag.

Het personeelslid waarvan de prestaties minstens 7 uur 30 bedragen gedurende een werkdag, heeft recht op twee pauzes op die dag.

De duur van de in het 2de en 3de lid van dit artikel bedoelde pauze(s) is inbegrepen in de duur van de prestaties van de werkdag.

Art. 57.De totale duur gedurende welke het personeelslid het recht heeft pauzes te nemen om te zogen bedraagt twaalf maanden vanaf de geboorte van het kind.

Art. 58.In uitzonderlijke omstandigheden gebonden met de gezondheidstoestand van het kind bewezen door een medisch getuigschrift kan de totale duur gedurende welke een personeelslid het recht heeft pauzes te nemen om te zogen maximaal met twee maanden verlengd worden.

Art. 59.Het (de) tijdstip(pen) van de dag waarop het personeelslid een pauze(s) kan nemen om te zogen is(zijn) te bepalen door hem en de directeur van het centrum.

Art. 60.Het personeelslid dat pauzes wenst te krijgen om te zogen, brengt de directeur van het centrum twee maanden op voorhand ervan op de hoogte. De termijn van twee maanden kan in overleg verminderd worden.

De mededeling van de waarschuwing gebeurt per aangetekende brief of door een geschreven stuk in te dienen waarvan het dubbel door het hoofd van het centrum ondertekend is.

Art. 61.Het recht op pauzes om te zogen wordt toegekend mits een bewijs dat het personeelslid de borst geeft.

Het bewijs van borstvoeding wordt ingediend vanaf het begin van de uitoefening van het recht op pauzes om te zogen, naar keuze van het personeelslid, door een medisch getuigschrift van een consultatiecentrum voor zuigelingen of door een medisch getuigschrift.

Een attest of een medisch getuigschrift moet daarna door het personeelslid elke maand ingediend worden op de datum waarop het recht op een pauze(s) om te zogen voor het eerst werd uitgeoefend. » HOOFDSTUK V. - Ouderschapsverlof

Art. 25.Het opschrift van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 7 november 1991 betreffende het ouderlijk verlof en het verlof om dwingende familiale redenen, toegestaan aan sommige personeelsleden van de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra, wordt als volgt gewijzigd : « Besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 7 november 1991 betreffende het ouderschapsverlof toegestaan aan sommige personeelsleden van de psycho-medisch-sociale centra georganiseerd door de Franse Gemeenschap. »

Art. 26.In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de woorden « verlof toegestaan worden binnen de 12 maanden volgend op de geboortedatum van het kind waarvan het vader of moeder is » vervangen door de woorden « verlof bekomen genomen vooraleer het kind waarvan het vader of moeder is of dat het geadopteerd heeft twaalf jaar bereikt heeft ».

Art. 27.In artikel 4 van hetzelfde besluit worden de woorden « ouderlijk verlof bekomen binnen de 12 maanden volgend op de geboortedatum van het kind waarvan het vader of moeder is » vervangen door de woorden « verlof bekomen genomen vooraleer het kind waarvan het vader of moeder is of dat het geadopteerd heeft twaalf jaar bereikt heeft ».

Art. 28.Artikel 6 wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 6.Zijn maximale duur bedraagt drie maanden na de geboorte of de adoptie van het kind. Het wordt genomen met volle dagen en per periodes van een minimale duur van één maand. » TITEL IV. - Administratief personeel, vak-, meesters- en dienstpersoneel van de Rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaal onderwijs HOOFDSTUK I. - Omstandigheidsverlof en verlof wegens persoonlijke aangelegenheden

Art. 29.Artikel 4 van het koninklijk besluit van 8 december 1967 genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 4.De in artikel 1 bedoelde personeelsleden krijgen een uitzonderlijk verlof binnen de volgende perken : a) voor het huwelijk van het personeelslid : vier werkdagen;b) voor de bevalling van de echtgenote of van de persoon met wie het personeelslid op het tijdstip van de gebeurtenis samenleeft : tien werkdagen;c) voor het overlijden van de echtgenoot, van de persoon met wie het personeelslid samenleefde, van een bloed- of aanverwant in de 1ste graad van het personeelslid of van de persoon met wie hij samenleeft : vier werkdagen;d) voor het huwelijk van een kind van het personeelslid, van het kind van de echtgenoot van het personeelslid of van een kind van de persoon met wie hij samenleeft : twee werkdagen;e) voor het overlijden van een bloed- of aanverwant in enig welke graad, die onder hetzelfde dak woont als het personeelslid : twee werkdagen; Onder dezelfde voorwaarden wordt dit verlof eveneens verleend bij het overlijden van een bloedverwant van de persoon met wie het personeelslid samenleeft. f) voor het overlijden van een bloed- of aanverwant in de 2de graad of 3de graad, die niet onder hetzelfde dak woont als het personeelslid : een werkdag; Onder dezelfde voorwaarden wordt dit verlof eveneens verleend bij het overlijden van een bloed- of aanverwant van de persoon met wie het personeelslid samenleeft.

Die uitzonderlijke verloven worden bezoldigd en gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.

De voornoemde verloven moeten door het personeelslid genomen worden binnen de zeven kalenderdagen voor of na de gebeurtenis waarvoor het verlof hem verleend wordt. Ze kunnen gesplitst worden.

In afwijking van vorig lid, moet het in punt b) vernoemd verlof door het personeelslid genomen worden binnen de twintig kalenderdagen voor of na de gebeurtenis waarvoor het verlof hem verleend wordt. Het kan gesplitst worden.

Voor de toepassing van dit artikel moet men onder « werkdagen » de dagen verstaan begrepen tussen de maandag tot en met de vrijdag, met uitzondering van de wettelijke feestdagen en van 27 september. »

Art. 30.Artikel 4bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 20 december 1976 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 december 1981, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 4bis.Behalve de verlofdagen bedoeld in artikel 4, kunnen de in artikel 1 bedoelde personeelsleden uitzonderlijke verlofdagen krijgen wegens overmacht, die het gevolg is van de ziekte of van een ongeval overkomen aan de volgende, met het personeelslid onder hetzelfde dak wonende personen : de echtgenoot, de persoon met wie hij samenleeft, een bloed- of aanverwant, bloedverwant van de persoon met wie het personeelslid samenleeft, een persoon opgenomen met het oog op zijn adoptie of met het oog op de uitoefening van een pleegvoogdij.

De noodzaak van de aanwezigheid van het personeelslid bij de in het vorig lid bedoeld persoon wordt bewezen aan de hand van een dokterattest.

De duur van deze verloven is tot vier werkdagen per kalenderjaar beperkt; ze worden gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.

Deze duur kan evenwel tot acht werkdagen gaan wanneer een ziekte of een ongeval het kind van het personeelslid of van de persoon met wie hij samenleeft aangaat en wanneer dat kind mag geen twaalf jaar oud is. In het geval het personeelslid getrouwd zou zijn of samen zou leven, wordt door de werkgever een attest geleverd dat bewijst dat de echtgenoot of de persoon met wie het personeelslid samenleeft effectief alle uitzonderlijke verlofdagen gebruikt heeft waarover hij in voorkomend geval kan beschikken; deze worden bezoldigd en gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.

De voornoemde verlofdagen kunnen gesplitst worden.

Het in het tweede lid bedoeld attest zal voor elke aanvraag om verlofdagen geëist worden.

Voor de toepassing van dit artikel moet onder « werkdagen » de dagen verstaan worden begrepen tussen de maandag tot en met de vrijdag met uitzondering van de wettelijke feestdagen en van 27 september. »

Art. 31.Artikel 6 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 6.Het personeelslid kan op zijn aanvraag verlof bekomen vooraleer het kind waarvan hij de vader of de moeder is de leeftijd van twaalf jaar bereikt heeft.

Zijn maximale duur bedraagt drie maanden na de geboorte van het kind.

Het wordt genomen per volle dagen en per periodes van een minimale duur van één maand.

Het wordt niet bezoldigd en wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. »

Art. 32.Artikel 7, lid 1, punt a) , van hetzelfde besluit, wordt als volgt aangevuld : « wanneer twee of meerdere verlofperiodes om dwingende familiale redenen slechts door zaterdagen, zondagen of feestdagen gescheiden zijn, bedraagt de totale duur van het toegekend verlof zaterdagen, zondagen en feestdagen. » HOOFDSTUK II. - Verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij

Art. 33.Artikel 8bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 16 december 1981, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 8bis.De personeelsleden kunnen verlof krijgen voor opvang met het oog op de adoptie van een kind dat nog geen twaalf jaar oud is.

De maximale duur van dat verlof wordt vastgesteld op zes weken.

De maximale duur van het opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het opgenomen kind mindervalide is en aan de voorwaarden voldoet om kinderbijslag te genieten overeenkomstig artikel 47 van de gecoördineerde wetten betreffende de kindertoeslagen voor de loonarbeiders of artikel 26 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen.

Het opvangverlof wordt toegekend aan het personeelslid dat het aanvraagt; indien het personeelslid gehuwd is en zijn echtgenote eveneens een opvangverlof kan genieten, mag het verlof op aanvraag van de adoptanten gesplitst worden.

Indien slechts één van de echtgenoten adopteert, kan enkel hij het verlof genieten.

Dat verlof wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Voor de toepassing van dit artikel worden pleegvoogdij en adoptie gelijkgesteld. »

Art. 34.In hetzelfde besluit wordt een artikel 8ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 8ter.Het opvangverlof begint op de datum waarop het kind effectief in het tehuis opgevangen wordt. Het bewijs moet blijken uit een getuigschrift van domiciliëring, opgesteld door het gemeentebestuur.

In afwijking van het vorig lid, begint het opvangverlof op de dag waarop het personeelslid naar het buitenland vertrekt, op voorwaarde dat de adoptie gebeurt bij de terugkeer naar België. Indien er evenwel blijkt dat bij de terugkeer geen adoptie gebeurd is, wordt deze verlofperiode omgezet in een terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden. Het verlof kan in geen geval de duur van de terbeschikkingstelling voor persoonlijke aangelegenheden, die het vastbenoemd personeelslid kan aanvragen, overschrijden krachtens de reglementaire bepalingen die op hem van toepassing zijn. Deze terbeschikkingstelling loopt alleszins ten einde bij het verstrijken van de periode waarvoor het opvangverlof aangevraagd was. Als een vaste benoeming gebeurt tijdens het opvangverlof, wordt die behouden.

Het personeelslid wordt dan onderworpen aan de bepalingen van het vorig lid. » HOOFDSTUK III. - Moederschapsrust

Art. 35.In hetzelfde besluit wordt in de plaats van hoofdstuk X met de artikelen 39, 40 en 41, een nieuw hoofdstuk X ingevoegd, luidend als volgt : « Hoofdstuk X - Moederschapsrust

Artikel 39.Het vrouwelijk personeelslid, in dienstactiviteit, geniet bij voorstelling van een medisch getuigschrift dat de vermoedelijke datum van bevalling vermeldt, een moederschapsrust van vijftien weken of zeventien weken in geval van meervoudige geboorte.

De periodes van afwezigheid wegens ziekte of gebrekkigheid gedurende de zes of acht weken in geval van meervoudige geboorte, voor de zevende dag die aan de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat, als ze niet gevolgd worden door de hervatting van een ambt gedurende die periode, voor het bepalen van de administratieve stand van de betrokkene worden in moederschapsrust omgezet.

De bezoldiging die verschuldigd is voor de periode gedurende welke de betrokkene moederschapsrust geniet, mag niet meer dan vijftien weken bestrijken of zeventien weken in geval van meervoudige geboorte.

Wanneer het vrouwelijke personeelslid het zwangerschapsverlof heeft opgedaan en de bevalling na de voorspelde datum komt, wordt het zwangerschapsverlof verlengd tot de werkelijke datum van de bevalling.

Gedurende die periode bevindt het vrouwelijk personeelslid zich in moederschapsrust.

In afwijking van lid 3, is de bezoldiging verschuldigd.

De moederschapsrust wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Art. 40.Tijdens een periode van zwangerschap of borstvoeding, kan het vrouwelijk personeelslid geen bijkomend werk verrichten.

Als bijkomend werk wordt beschouwd, voor de toepassing van dit artikel, elk werk dat uitgevoerd wordt buiten de prestaties van het personeelslid voor de zwangerschap of de borstvoeding.

In afwijking van vorig lid, wordt het feit zijn urenlast aan te vullen niet beschouwd als bijkomend werk.

Art. 41.Het vrouwelijk personeelslid dat in dienstactiviteit is, verkrijgt op zijn aanvraag het nodig verlof om zich naar de zwangerschapsonderzoeken te begeven en die te ondergaan als die niet buiten de diensturen kunnen plaatsnemen. De aanvraag van het personeelslid moet samengaan met een nuttig bewijs. Het verlof wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Art. 42.Artikel 39 is niet van toepassing bij een miskraam die voor de 181ste zwangerschapsdag voorkomt.

Art. 43.§ 1. Als tussen de datum van de bevalling en het einde van de moederschapsrust de moeder van het kind overlijdt of in het ziekenhuis wordt opgenomen, verkrijgt de vader van het kind op zijn aanvraag een vaderschapsverlof met het oog op de opvang van het kind.

In het geval de moeder zou overlijden, zou de duur van het vaderschapsverlof maximaal gelijk zijn aan de duur van de moederschapsrust die door de moeder nog niet is opgedaan. Het personeelslid dat de vader van het kind is en dat een vaderschapsverlof wil genieten, informeert de Regering schriftelijk ervan binnen de zeven dagen vanaf het overlijden van de moeder. Dat geschreven stuk vermeldt de datum van het begin van het vaderschapsverlof en zijn vermoedelijke duur. Een uittreksel van het overlijdensakte van de moeder wordt zo vlug mogelijk ingediend.

In het geval de moeder in het ziekenhuis zou opgenomen zijn, kan het personeelslid dat de vader van het kind is het vaderschapsverlof genieten in de volgende gevallen : 1° het pasgeboren kind moet van het ziekenhuis ontslaan zijn;2° de ziekenhuisopname van de moeder moet meer dan zeven dagen duren. Het vaderschapsverlof kan niet voor de zevende dag beginnen volgend op de dag van de geboorte van het kind en eindigt op het moment waarop de ziekenhuisopname van de moeder beëindigt en ten laatste op het einde van het deel van de moederschapsrust dat door moeder nog niet is opgedaan. § 2. Het personeelslid dat de vader van het kind is en dat het vaderschapsverlof wil genieten, brengt de Regering ervan schriftelijk op de hoogte binnen de zeven dagen vanaf de ziekenhuisopname van de moeder. Dat geschreven stuk vermeldt de datum van het begin van het vaderschapsverlof en de vermoedelijke duur ervan.

De aanvraag om verlof gaat samen met een getuigschrift van de duur van de ziekenhuisopname van de moeder boven de zeven dagen die volgen op de datum van bevalling en de datum waarop het pasgeboren kind uit het ziekenhuis is ontslaan.

Het vaderschapsverlof wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. » HOOFDSTUK IV. - Pauzes voor de borstvoeding

Art. 36.In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk XI ingevoegd, luidend als volgt : « Hoofdstuk XI Pauzes voor de borstvoeding

Artikel 44.Het in artikel 1 bedoeld vrouwelijk personeelslid heeft, volgens de bij de artikelen 46 tot 51 bedoelde bepalingen, het recht pauzes te krijgen om haar kind met moedermelk te voeden of haar melk af te kolven.

Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden de pauzes voor borstvoeding gelijkgesteld met een verlof.

Art. 45.Om te zogen of af te kolven gebruikt het personeelslid een discrete plaats, goed verlucht, goed verlicht, proper en gunstig verwarmd, die in uitvoering van artikel 88, lid 5, van het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming en het welzijn op het werk, door het hoofd van de instelling ter beschikking gesteld wordt opdat ze de mogelijkheid zou hebben al liggend te rusten in gunstige omstandigheden.

In afwijking van vorig lid kunnen het personeelslid en het hoofd van de instelling een andere plaats verkiezen waar het personeelslid zoogt of afkolft.

Art. 46.De pauze om te zogen bedraagt een half uur.

Het personeelslid waarvan de prestaties 4 uur of meer bedragen gedurende een werkdag, heeft recht op een pauze op die dag.

Het personeelslid waarvan de prestaties minstens 7 uur 30 bedragen gedurende een werkdag, heeft recht op twee pauzes op die dag.

De duur van de in het 2de en 3de lid van dit artikel bedoelde pauze(s) is inbegrepen in de duur van de prestaties van de werkdag.

Art. 47.De totale duur gedurende welke het personeelslid het recht heeft pauzes te nemen om te zogen, bedraagt twaalf maanden vanaf de geboorte van het kind.

Art. 48.In uitzonderlijke omstandigheden gebonden met de gezondheidstoestand van het kind bewezen door een medisch getuigschrift kan de totale duur gedurende welke een personeelslid het recht heeft pauzes te nemen om te zogen maximaal met twee maanden verlengd worden.

Art. 49.Het (de) tijdstip(pen) van de dag waarop het personeelslid een pauze(s) kan nemen om te zogen is(zijn) te bepalen door hem en het hoofd van de instelling.

Art. 50.Het personeelslid dat pauzes wenst te krijgen om te zogen, brengt het hoofd van de instelling twee maanden op voorhand ervan op de hoogte.

De termijn van twee maanden kan in overleg verminderd worden.

De mededeling van de waarschuwing gebeurt per aangetekende brief of door een geschreven stuk in te dienen dat de handtekening van het hoofd van de instelling draagt.

Art. 51.Het recht op pauzes om te zogen wordt toegekend mits een bewijs dat het personeelslid de borst geeft.

Het bewijs van borstvoeding wordt ingediend vanaf het begin van de uitoefening van het recht op pauzes om te zogen, naar keuze van het personeelslid, door een medisch getuigschrift van een consultatiecentrum voor zuigelingen of door een medisch getuigschrift.

Een attest of een medisch getuigschrift moet daarna door het personeelslid elke maand ingediend worden op de datum waarop het recht op een pauze(s) om te zogen voor het eerst werd uitgeoefend. »

Art. 37.Het hoofdstuk X met de artikelen 39, 40 en 41 wordt hoofdstuk XII met de artikelen 52, 53 en 54.

TITEL V. - Bescherming van de moederschap HOOFDSTUK I. - Onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap Afdeling I. - Onderwijspersoneel

Art. 38.Deze afdeling is van toepassing op de vastbenoemde of tijdelijke vrouwelijke personeelsleden, in dienstactiviteit, bedoeld bij de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs, met uitzondering van de inspectie, met titel II van het decreet van 24 juli 1997 dat het statuut bepaalt van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en met titel III van het vierde deel van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten).

Art. 39.Wanneer een risico vastgesteld wordt overeenkomstig artikel 41 van de arbeidswet van 16 maart 1971, stelt het hoofd van de inrichting aan de Regering voor, bij toepassing van artikel 42, 2°, van voornoemde wet, het betrokken personeelslid andere taken toe te kennen binnen zijn inrichting op voorwaarde dat deze aanstelling het lid niet meer blootstelt aan het vastgesteld risico.

Als deze aanstelling onmogelijk blijkt, stelt het hoofd van de inrichting overeenkomstig de keuze van het personeelslid aan de Regering voor hem ter beschikking te stellen van : 1° een schoolinrichting van dezelfde zone en georganiseerd door de Franse Gemeenschap;2° de diensten van de Regering, namelijk de Algemene dienst Onderzoek inzake onderwijs en sturing van het netoverschrijdend onderwijs of de algemene dienst Pedagogische aangelegenheden voor onderzoek inzake onderwijs en sturing van onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of de Algemene directie van het onderwijspersoneel van de Franse Gemeenschap;3° de Commissie voor homologatie;4° het « centre d'autoformation et de formation continuée » (centrum voor zelfvorming en voortgezette vorming);5° een psycho-medisch-sociaal centrum georganiseerd door de Franse Gemeenschap;6° een inrichting voor permanente vorming erkend op basis van het decreet van 8 april 1976 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de toekenning van toelagen aan de organisaties voor permanente vorming van de volwassenen in het algemeen;7° een jeugdvereniging erkend op basis van het decreet van 20 juni 1980 dat de erkenningsvoorwaarden voor het toekennen van toelagen aan jeugdverenigingen bepaalt;8° naargelang het geval, de Vereniging ter bevordering van de vorming tijdens de loopbaan in het confessioneel onderwijs of de Vereniging ter bevordering van de vorming tijdens de loopbaan in het niet-confessioneel onderwijs. De terbeschikkingstelling van het personeelslid kan slechts gebeuren op voorwaarde dat het niet meer aan het vastgesteld risico blootgesteld wordt.

Als geen van de voorgestelde plaatsen van dit artikel het personeelslid toelaat, volgens het bijzonder gemotiveerd advies van de arbeidsarts en voor de periode die hij bepaalt, een activiteit uit te oefenen zonder aan het risico blootgesteld te worden, wordt deze laatste vrijgesteld te werken.

Gedurende de hele duur van deze vrijstelling, wordt het personeelslid bezoldigd en is hij in dienstactiviteit.

De maatregelen bepaald in dit artikel lopen ten einde ten laatste in het begin van de periode van moederschapsrust.

Art. 40.Als het personeelslid gekozen heeft ter beschikking te worden gesteld overeenkomstig artikel 41, lid 2, 6° tot 8°, beschikt deze laatste over een termijn van tien kalenderdagen vanaf de vaststelling van het risico om het akkoord van bovenvermelde instelling, inrichting of vereniging te krijgen.

Indien geen akkoord wordt bereikt, kiest het personeelslid ter beschikking te worden gesteld overeenkomstig artikel 41, lid 2, 1° tot 5°.

Art. 41.Voor de toepassing van deze afdeling zullen slechts pedagogische of administratieve taken aan het personeelslid mogen worden toevertrouwd.

Geen enkele taak van oppassing kan aan het personeelslid toevertrouwd worden, met uitzondering van de studie-uren ingeschreven in het uurrooster van de leerling.

De in het vorig lid bedoelde studie-uren kunnen slechts aan het personeelslid worden toevertrouwd voor de uitvoering van pedagogische taken.

Art. 42.Zodra het risico wordt vastgesteld of op het einde van de termijn van tien dagen bedoeld in artikel 42, wordt een dossier aan de Regeringsdiensten overhandigd door het hoofd van de inrichting.

Dat dossier vermeldt inzonderheid de keuze van het personeelslid wanneer de aanstelling in zijn inrichting onmogelijk blijkt te zijn en het akkoord van de begunstigde van de diensten van het personeelslid in de gevallen bedoeld bij artikel 41, lid 2, 6° tot 8°.

Art. 43.De Regering stelt, naargelang het geval, het betrokken personeelslid aan op zijn inrichting of stelt hem ter beschikking overeenkomstig artikel 41, lid 2.

Als geen enkele keuze in dat dossier vermeld wordt, stelt de Regering van rechtswege het personeelslid ter beschikking overeenkomstig artikel 41, lid 2, 1° tot 5°.

Deze terbeschikkingstelling kan slechts gebeuren als de begunstigde van de diensten van het personeelslid niet gelegen is op meer dan 25 km van de woonplaats van deze laatste.

In afwijking van vorig lid kan de terbeschikkingstelling van het personeelslid gebeuren op meer dan 25 km als deze aangesteld wordt in een inrichting waar het vastgesteld risico op een verdere afstand gelegen is zonder evenwel deze afstand te overschrijden.

Art. 44.Een activiteitenstand wordt elke maand opgesteld door de begunstigde van de diensten van het personeelslid bedoeld in artikel 41, lid 2, en wordt aan de Regering overgemaakt.

Art. 45.Tussen de vaststelling van het risico en de aanstelling of de terbeschikkingstelling van het personeelslid kan deze laatste, in voorkomend geval, verwijderd worden.

Zodra het risico wordt vastgesteld en tijdens de hele duur van zijn nieuwe aanstelling of van zijn terbeschikkingstelling behoudt het personeelslid zijn bezoldiging en is hij in dienstactiviteit.

De reiskosten die uit deze terbeschikkingstelling van het personeelslid voortvloeien, worden terugbetaald overeenkomstig de wetgeving van toepassing door de begunstigde van de diensten van het personeelslid.

Het personeelslid presteert een uurrooster dat identiek is aan datgene dat voor de vaststelling van het risico gepresteerd werd.

Art. 46.Wanneer de periode waarbij de blootstelling aan het risico ten einde loopt, stopt de beslissing van aanstelling of van terbeschikkingstelling uitwerking te hebben. Afdeling II. - Leermeesters, leraars katholieke en protestantse,

israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdienst

Art. 47.Deze afdeling is van toepassing op de vastbenoemde of tijdelijke vrouwelijke personeelsleden, in dienstactiviteit, bedoeld bij het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdienst der inrichtingen van de Franse Gemeenschap met uitzondering van de inspecteurs.

Art. 48.Wanneer een risico vastgesteld wordt overeenkomstig artikel 41 van de arbeidswet van 16 maart 1971, stelt het hoofd van de inrichting aan de Regering voor, bij toepassing van artikel 42, 2°, van voornoemde wet, het betrokken personeelslid andere taken toe te kennen binnen zijn inrichting op voorwaarde dat deze aanstelling het lid niet meer blootstelt aan het vastgesteld risico.

Als deze aanstelling onmogelijk blijkt, stelt het hoofd van de inrichting overeenkomstig de keuze van het personeelslid aan de Regering voor hem ter beschikking te stellen van : 1° een schoolinrichting van dezelfde zone en georganiseerd door de Franse Gemeenschap;2° een inrichting voor permanente vorming erkend op basis van het decreet van 8 april 1976 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de toekenning van toelagen aan de organisaties voor permanente vorming van de volwassenen in het algemeen;3° een jeugdvereniging erkend op basis van het decreet van 20 juni 1980 dat de erkenningsvoorwaarden voor het toekennen van toelagen aan jeugdverenigingen bepaalt; De terbeschikkingstelling van het personeelslid kan slechts gebeuren op voorwaarde dat het niet meer aan het vastgesteld risico blootgesteld wordt.

Als geen van de voorgestelde plaatsen van dit artikel het personeelslid toelaat, volgens het bijzonder gemotiveerd advies van de arbeidsarts en voor de periode die hij bepaalt, een activiteit uit te oefenen zonder aan het risico blootgesteld te worden, wordt deze laatste vrijgesteld te werken.

Gedurende de hele duur van deze vrijstelling, wordt het personeelslid bezoldigd en is hij in dienstactiviteit.

De maatregelen bepaald in dit artikel lopen ten einde ten laatste in het begin van de periode van moederschapsrust.

Art. 49.Als het personeelslid gekozen heeft ter beschikking te worden gesteld overeenkomstig artikel 50, lid 2, 2° tot 3°, beschikt deze laatste over een termijn van tien kalenderdagen vanaf de vaststelling van het risico om het akkoord van bovenvermelde inrichting of vereniging te krijgen.

Indien geen akkoord wordt bereikt, kiest het personeelslid ter beschikking te worden gesteld overeenkomstig artikel 50, lid 2, 2° tot 3°.

Art. 50.Voor de toepassing van deze afdeling zullen slechts pedagogische of administratieve taken aan het personeelslid mogen worden toevertrouwd.

Geen enkele taak van toezicht kan aan het personeelslid toevertrouwd worden.

Art. 51.Zodra het risico wordt vastgesteld of op het einde van de termijn van tien dagen bedoeld in artikel 51 wordt een dossier aan de Regeringsdiensten overhandigd door het hoofd van de inrichting.

Dat dossier vermeldt inzonderheid de keuze van het personeelslid wanneer de aanstelling in zijn inrichting onmogelijk blijkt te zijn en het akkoord van de begunstigde van de diensten van het personeelslid in de gevallen bedoeld bij artikel 50, lid 2, 2° tot 3°.

Art. 52.§ 1. De Regering stelt, naargelang het geval, het betrokken personeelslid aan op zijn inrichting of stelt hem ter beschikking overeenkomstig artikel 50, lid 2. § 2. Als geen enkele keuze in dat dossier vermeld wordt, stelt de Regering van rechtswege het personeelslid ter beschikking van een inrichting van dezelfde zone en georganiseerd door de Franse Gemeenschap.

Deze terbeschikkingstelling kan slechts gebeuren als de begunstigde van de diensten van het personeelslid niet gelegen is op meer dan 25 km van de woonplaats van deze laatste.

In afwijking van vorig lid kan de terbeschikkingstelling van het personeelslid gebeuren op meer dan 25 km als deze aangesteld wordt in een inrichting waar het vastgesteld risico op een verdere afstand gelegen is zonder evenwel deze afstand te overschrijden.

Art. 53.Een activiteitenstand wordt elke maand opgesteld door de begunstigde van de diensten van het personeelslid bedoeld in artikel 50, lid 2, en wordt aan de Regering overgemaakt.

Art. 54.Tussen de vaststelling van het risico en de aanstelling of de terbeschikkingstelling van het personeelslid kan deze laatste, in voorkomend geval, verwijderd worden.

Zodra het risico wordt vastgesteld en tijdens de hele duur van zijn nieuwe aanstelling of van zijn terbeschikkingstelling behoudt het personeelslid zijn bezoldiging en is hij in dienstactiviteit.

De reiskosten die uit deze terbeschikkingstelling van het personeelslid voortvloeien, worden terugbetaald overeenkomstig de wetgeving van toepassing door de begunstigde van de diensten van het personeelslid.

Het personeelslid presteert een uurrooster dat identiek is aan datgene dat voor de vaststelling van het risico gepresteerd werd.

Art. 55.Wanneer de periode waarbij de blootstelling aan het risico ten einde loopt, stopt de beslissing van aanstelling of van terbeschikkingstelling uitwerking te hebben. Afdeling III. - Technisch personeel van de psycho-medisch-sociale

centra

Art. 56.Deze afdeling is van toepassing op de vastbenoemde, stagedoende of tijdelijke vrouwelijke personeelsleden, in dienstactiviteit, bedoeld bij het koninklijk besluit van 27 juli 1979 houdende het statuut van de leden van het technisch personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Franse Gemeenschap alsook van de personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze psycho-medisch-sociale centra, met uitzondering van de inspectie.

Art. 57.Wanneer een risico vastgesteld wordt overeenkomstig artikel 41 van de arbeidswet van 16 maart 1971, stelt het hoofd van de inrichting aan de Regering voor, bij toepassing van artikel 42, 2°, van voornoemde wet, het betrokken personeelslid andere taken toe te kennen binnen zijn centrum op voorwaarde dat deze aanstelling het lid niet meer blootstelt aan het vastgesteld risico.

Als deze aanstelling onmogelijk blijkt, stelt het hoofd van de inrichting overeenkomstig de keuze van het personeelslid aan de Regering voor hem ter beschikking te stellen van : 1° een psycho-medisch-sociaal centrum van dezelfde zone en georganiseerd door de Franse Gemeenschap;2° een schoolinrichting van dezelfde zone en georganiseerd door de Franse Gemeenschap;3° de diensten van de Regering, namelijk de Algemene dienst Onderzoek inzake onderwijs en sturing van het netoverschrijdend onderwijs of de algemene dienst Pedagogische aangelegenheden voor onderzoek inzake onderwijs en sturing van onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of de Algemene directie van het onderwijspersoneel van de Franse Gemeenschap;4° de Commissie voor homologatie;5° het « centre d'autoformation et de formation continuée » (centrum voor zelfvorming en voortgezette vorming);6° een inrichting voor permanente vorming erkend op basis van het decreet van 8 april 1976 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de toekenning van toelagen aan de organisaties voor permanente vorming van de volwassenen in het algemeen;7° een jeugdvereniging erkend op basis van het decreet van 20 juni 1980 dat de erkenningsvoorwaarden voor het toekennen van toelagen aan jeugdverenigingen bepaalt;8° naargelang het geval, de Vereniging ter bevordering van de vorming tijdens de loopbaan in het confessioneel onderwijs of de Vereniging ter bevordering van de vorming tijdens de loopbaan in het niet-confessioneel onderwijs. De terbeschikkingstelling van het personeelslid kan slechts gebeuren op voorwaarde dat het niet meer aan het vastgesteld risico blootgesteld wordt.

Als geen van de voorgestelde plaatsen van dit artikel het personeelslid toelaat, volgens het bijzonder gemotiveerd advies van de arbeidsarts en voor de periode die hij bepaalt, een activiteit uit te oefenen zonder aan het risico blootgesteld te worden, wordt deze laatste vrijgesteld te werken.

Gedurende de hele duur van deze vrijstelling, wordt het personeelslid bezoldigd en is hij in dienstactiviteit.

De maatregelen bepaald in dit artikel lopen ten einde ten laatste in het begin van de periode van moederschapsrust.

Art. 58.Als het personeelslid gekozen heeft ter beschikking te worden gesteld overeenkomstig artikel 59, lid 2, 6° tot 8°, beschikt deze laatste over een termijn van tien kalenderdagen vanaf de vaststelling van het risico om het akkoord van bovenvermelde instelling, inrichting of vereniging te bekomen.

Indien geen akkoord wordt bereikt, kiest het personeelslid ter beschikking te worden gesteld overeenkomstig artikel 59, lid 2, 1° tot 5°.

Art. 59.Voor de toepassing van deze afdeling zullen slechts psychopedagogische of administratieve taken aan het personeelslid mogen worden toevertrouwd.

Art. 60.Zodra het risico wordt vastgesteld of op het einde van de termijn van tien dagen bedoeld in artikel 60, wordt een dossier aan de Regeringsdiensten overhandigd door de directeur.

Dat dossier vermeldt inzonderheid de keuze van het personeelslid wanneer de aanstelling in zijn centrum onmogelijk blijkt te zijn en het akkoord van de begunstigde van de diensten van het personeelslid in de gevallen bedoeld bij artikel 59, lid 2, 6° tot 8°.

Art. 61.§ 1. De Regering stelt het betrokken personeelslid aan op zijn centrum of stelt hem ter beschikking overeenkomstig artikel 59, lid 2. § 2. Als geen enkele keuze in dat dossier vermeld wordt, stelt de Regering van rechtswege het personeelslid ter beschikking overeenkomstig artikel 59, lid 2, 1° tot 5°.

Deze terbeschikkingstelling kan slechts gebeuren als de begunstigde van de diensten van het personeelslid niet gelegen is op meer dan 25 km van de woonplaats van deze laatste.

In afwijking van vorig lid kan de terbeschikkingstelling van het personeelslid gebeuren op meer dan 25 km als deze aangesteld wordt in een centrum waar het vastgesteld risico op een verdere afstand gelegen is zonder evenwel deze afstand te overschrijden.

Art. 62.Een activiteitenstand wordt elke maand opgesteld door de begunstigde van de diensten van het personeelslid bedoeld in artikel 59, lid 2, en wordt aan de Regering overgemaakt.

Art. 63.Tussen de vaststelling van het risico en de aanstelling of de terbeschikkingstelling van het personeelslid kan deze laatste, in voorkomend geval, verwijderd worden.

Zodra het risico wordt vastgesteld en tijdens de hele duur van zijn nieuwe aanstelling of van zijn terbeschikkingstelling behoudt het personeelslid zijn bezoldiging en is hij in dienstactiviteit.

De reiskosten die uit deze terbeschikkingstelling van het personeelslid voortvloeien, worden terugbetaald overeenkomstig de wetgeving van toepassing door de begunstigde van de diensten van het personeelslid.

Het personeelslid presteert een uurrooster dat identiek is aan datgene dat voor de vaststelling van het risico gepresteerd werd.

Art. 64.Wanneer de periode waarbij de blootstelling aan het risico ten einde loopt, stopt de beslissing van aanstelling of van terbeschikkingstelling uitwerking te hebben. Afdeling IV. - Administratief personeel, het vak-, meesters- en

dienstpersoneel

Art. 65.Deze afdeling is van toepassing op de vastbenoemde of tijdelijke vrouwelijke personeelsleden, in dienstactiviteit, bedoeld bij het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs.

Art. 66.Wanneer een risico vastgesteld wordt overeenkomstig artikel 41 van de arbeidswet van 16 maart 1971, stelt het hoofd van de inrichting aan de Regering voor, bij toepassing van artikel 42, 2°, van voornoemde wet, het betrokken personeelslid andere taken toe te kennen binnen zijn inrichting op voorwaarde dat deze aanstelling het lid niet meer blootstelt aan het vastgesteld risico.

Als deze aanstelling onmogelijk blijkt, stelt het hoofd van de inrichting overeenkomstig de keuze van het personeelslid aan de Regering voor hem ter beschikking te stellen van : 1° een schoolinrichting van dezelfde zone en georganiseerd door de Franse Gemeenschap;2° de Diensten van de Regering;3° Commissie voor homologatie;4° het « centre d'autoformation et de formation continuée » (centrum voor zelfvorming en voortgezette vorming);5° een psycho-medisch-sociaal centrum georganiseerd door de Franse Gemeenschap;6° een inrichting voor permanente vorming erkend op basis van het decreet van 8 april 1976 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de toekenning van toelagen aan de organisaties voor permanente vorming van de volwassenen in het algemeen;7° een jeugdvereniging erkend op basis van het decreet van 20 juni 1980 dat de erkenningsvoorwaarden voor het toekennen van toelagen aan jeugdverenigingen bepaalt;8° naargelang het geval, de Vereniging ter bevordering van de vorming tijdens de loopbaan in het confessioneel onderwijs of de Vereniging ter bevordering van de vorming tijdens de loopbaan in het niet-confessioneel onderwijs. De terbeschikkingstelling van het personeelslid kan slechts gebeuren op voorwaarde dat het niet meer aan het vastgesteld risico blootgesteld wordt.

Als geen van de plaatsen van dit artikel het personeelslid toelaat, volgens het bijzonder gemotiveerd advies van de arbeidsarts en voor de periode die hij bepaalt, een activiteit uit te oefenen zonder aan het risico blootgesteld te worden, wordt deze laatste vrijgesteld te werken.

Gedurende de hele duur van deze vrijstelling, wordt het personeelslid bezoldigd en is hij in dienstactiviteit.

De maatregelen bepaald in dit artikel lopen ten einde ten laatste in het begin van de periode van moederschapsrust.

Art. 67.Wanneer de keuze van het personeelslid één van de in artikel 68, lid 2, 6° tot 8°, bedoelde instelling betreft, beschikt deze laatste over een termijn van tien kalenderdagen vanaf de vaststelling van het risico om het akkoord van de instelling te bekomen.

Indien geen akkoord wordt bereikt, kiest het personeelslid ter beschikking te worden gesteld overeenkomstig artikel 68, lid 2, 1° tot 5°.

Art. 68.Voor de toepassing van deze afdeling zullen aan het personeelslid slechts taken in verband met zijn ambt mogen worden toevertrouwd.

Art. 69.Zodra het risico wordt vastgesteld of op het einde van de termijn van tien dagen bedoeld in artikel 69, wordt een dossier aan de Regeringsdiensten overhandigd door het hoofd van de inrichting.

Dat dossier vermeldt inzonderheid de keuze van het personeelslid wanneer de aanstelling in zijn inrichting onmogelijk blijkt te zijn en het akkoord van de begunstigde van de diensten van het personeelslid in de gevallen bedoeld bij artikel 68, lid 2, 6° tot 8°.

Art. 70.§ 1. De Regering stelt het betrokken personeelslid aan op zijn inrichting of stelt hem ter beschikking overeenkomstig artikel 68, lid 2. § 2. Als geen enkele keuze in dat dossier vermeld wordt, stelt de Regering van rechtswege het personeelslid ter beschikking overeenkomstig artikel 68, lid 2, 1° tot 5°.

Deze terbeschikkingstelling kan slechts gebeuren als de begunstigde van de diensten van het personeelslid niet gelegen is op meer dan 25 km van de woonplaats van deze laatste.

In afwijking van vorig lid kan de terbeschikkingstelling van het personeelslid gebeuren op meer dan 25 km als deze aangesteld wordt in een inrichting waar het vastgesteld risico op een verdere afstand gelegen is zonder evenwel deze afstand te overschrijden.

Art. 71.Een activiteitenstand wordt elke maand opgesteld door de begunstigde van de diensten van het personeelslid bedoeld in artikel 68, lid 2, en wordt aan de Regering overgemaakt.

Art. 72.Tussen de vaststelling van het risico en de aanstelling of de terbeschikkingstelling van het personeelslid kan deze laatste, in voorkomend geval, verwijderd worden.

Zodra het risico wordt vastgesteld en tijdens de hele duur van zijn nieuwe aanstelling of van zijn terbeschikkingstelling behoudt het personeelslid zijn bezoldiging en is hij in dienstactiviteit.

De reiskosten die uit deze terbeschikkingstelling van het personeelslid voortvloeien, worden terugbetaald overeenkomstig de wetgeving van toepassing door de begunstigde van de diensten van het personeelslid.

Het personeelslid presteert een uurrooster dat identiek is aan datgene dat voor de vaststelling van het risico gepresteerd werd.

Art. 73.Wanneer de periode waarbij de blootstelling aan het risico ten einde loopt, stopt de beslissing van aanstelling of van terbeschikkingstelling uitwerking te hebben. HOOFDSTUK II. - Onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap Afdeling I. - Onderwijspersoneel

Art. 74.Deze afdeling is van toepassing op de vastbenoemde of tijdelijke vrouwelijke personeelsleden, in dienstactiviteit, bedoeld bij het koninklijk besluit van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs en bij het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, bij de titels III en IV van het decreet van 24 juli 1997 dat het statuut bepaalt van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en bij de titels IV en V van het vierde deel van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten).

Art. 75.Wanneer een risico vastgesteld wordt overeenkomstig artikel 41 van de arbeidswet van 16 maart 1971, stelt het hoofd van de inrichting aan de Regering voor, bij toepassing van artikel 42, 2°, van voornoemde wet, het betrokken personeelslid andere taken toe te kennen binnen zijn inrichting op voorwaarde dat deze aanstelling het lid niet meer blootstelt aan het vastgesteld risico.

Als deze aanstelling onmogelijk blijkt, stelt het hoofd van de inrichting overeenkomstig de keuze van het personeelslid aan de Regering voor hem ter beschikking te stellen van : 1° een schoolinrichting van dezelfde Inrichtende Macht;2° de administratieve diensten van dezelfde Inrichtende Macht;3° een schoolinrichting van een andere Inrichtende Macht, naargelang het geval, van de entiteit of het centrum voor secundair onderwijs als het personeelslid deel uitmaakt van het vrij onderwijs;4° de diensten van de Regering, namelijk de Algemene dienst Onderzoek inzake onderwijs en sturing van het netoverschrijdend onderwijs of de Algemene directie van het gesubsidieerd onderwijspersoneel;5° een psycho-medisch-sociaal centrum gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. Het personeelslid kan slechts een centrum kiezen van een Inrichtende Macht van hetzelfde net en van dezelfde aard als de Inrichtende Macht waartoe hij behoort; 6° een inrichting voor permanente vorming erkend op basis van het decreet van 8 april 1976 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de toekenning van toelagen aan de organisaties voor permanente vorming van de volwassenen in het algemeen;7° een jeugdvereniging erkend op basis van het decreet van 20 juni 1980 dat de erkenningsvoorwaarden voor het toekennen van toelagen aan jeugdverenigingen bepaalt;8° naargelang het geval, de instelling die de Inrichtende Machten vertegenwoordigt voor confessioneel vrij gesubsidieerd onderwijs, de instelling die de Inrichtende Machten vertegenwoordigt voor niet-confessioneel vrij gesubsidieerd onderwijs, de instelling die de gesubsidieerde Inrichtende Machten vertegenwoordigt die gewone of uitzonderlijke basis-, lagere en kleuterscholen en uitzonderlijke secundaire scholen organiseert, de instelling die de gesubsidieerde Inrichtende Machten organiseert van de secundaire scholen.Voor de toepassing van dit lid, verstaat men onder « instelling », de vertegenwoordigende coördinerende instellingen van de Inrichtende Machten zoals bepaald bij artikel 5bis van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving; 9° naargelang het geval, de Vereniging ter bevordering van de vorming tijdens de loopbaan in het confessioneel onderwijs of de Vereniging ter bevordering van de vorming tijdens de loopbaan in het niet-confessioneel onderwijs. De terbeschikkingstelling van het personeelslid kan slechts gebeuren op voorwaarde dat het niet meer aan het vastgesteld risico blootgesteld wordt.

Als geen van de voorgestelde plaatsen van dit artikel het personeelslid toelaat, volgens het bijzonder gemotiveerd advies van de arbeidsarts en voor de periode die hij bepaalt, een activiteit uit te oefenen zonder aan het risico blootgesteld te worden, wordt deze laatste vrijgesteld te werken.

Gedurende de hele duur van deze vrijstelling, wordt het personeelslid bezoldigd en is hij in dienstactiviteit.

De maatregelen bepaald in dit artikel lopen ten einde ten laatste in het begin van de periode van moederschapsrust.

Art. 76.Als het personeelslid gekozen heeft ter beschikking te worden gesteld overeenkomstig artikel 77, lid 2, 3° en 5° tot 9°, beschikt deze laatste over een termijn van tien kalenderdagen vanaf de vaststelling van het risico om het akkoord van de inrichting of van de Inrichtende Macht te krijgen.

Indien geen akkoord wordt bereikt, kiest het personeelslid ter beschikking te worden gesteld overeenkomstig artikel 77, lid 2, 1° en 2° of 5°, in de veronderstelling dat het psycho-medisch-sociaal centrum deel uitmaakt van dezelfde Inrichtende Macht.

Art. 77.Voor de toepassing van deze afdeling zullen aan het personeelslid slechts pedagogische of administratieve taken worden toevertrouwd.

Geen enkele taak van toezicht kan aan het personeelslid worden toevertrouwd, met uitzondering van de studie-uren ingeschreven in het uurrooster van de leerling.

De in het vorig lid bedoelde studie-uren kunnen slechts toevertrouwd worden aan het personeelslid voor de uitvoering van pedagogische taken.

Art. 78.§ 1. De Inrichtende Macht stelt het betrokken personeelslid aan op zijn inrichting overeenkomstig artikel 77 of stelt hem ter beschikking overeenkomstig artikel 77, lid 2, in voorkomend geval na ontvangst van het akkoord bedoeld in artikel 78.

Bij toepassing van artikel 77, lid 2, 4°, gebeurt de terbeschikkingstelling van bij de ontvangst van het akkoord van de Regering door de Inrichtende Macht. § 2. Als het personeelslid geen enkele keuze gemaakt heeft, stelt de Inrichtende Macht het personeelslid van rechtswege ter beschikking overeenkomstig artikel 77, lid 2, 1° en 2°.

De terbeschikkingstelling van rechtswege van het personeelslid op een psycho-medisch-sociaal centrum bedoeld bij artikel 77, lid 2, 5° kan slechts plaatshebben in het geval deze laatste onder de Inrichtende Macht ressorteert.

Deze terbeschikkingstelling kan slechts gebeuren als de begunstigde van de diensten van het personeelslid niet gelegen is op meer dan 25 km van de woonplaats van deze laatste.

In afwijking van vorig lid kan de terbeschikkingstelling van het personeelslid gebeuren op meer dan 25 km als deze aangesteld wordt in een inrichting waar het vastgesteld risico op een verdere afstand gelegen is zonder evenwel deze afstand te overschrijden.

Art. 79.Zodra het risico wordt vastgesteld of op het einde van de termijn van tien dagen bedoeld in artikel 78, wordt een dossier aan de Regeringsdiensten overhandigd door de Inrichtende Macht.

Dat dossier vermeldt inzonderheid de keuze van het personeelslid wanneer de aanstelling in zijn inrichting onmogelijk blijkt te zijn en het akkoord van de begunstigde van de diensten van het personeelslid in de gevallen bedoeld bij artikel 77, lid 2, 3° en 5° tot 9°, het akkoord van de Inrichtende Macht in het geval bedoeld bij artikel 77, lid 2, 1° en 2°, alsmede de verklaring van de Inrichtende Macht die getuigt dat aan alle vereisten bedoeld bij deze afdeling voldaan is, de beslissing van aanbesteding, van terbeschikkingstelling of de terbeschikkingstelling van rechtswege van de Inrichtende Macht en in voorkomend geval, de aanvraag om terbeschikkingstelling van het personeelslid op de Diensten van de Regering.

Art. 80.Een activiteitenstand wordt elke maand opgesteld door de begunstigde van de diensten van het personeelslid bedoeld in artikel 77, lid 2, en wordt aan de Regering overgemaakt.

Art. 81.Tussen de vaststelling van het risico en de aanstelling of de terbeschikkingstelling van het personeelslid kan deze laatste, in voorkomend geval, verwijderd worden.

Zodra het risico wordt vastgesteld en tijdens de hele duur van zijn nieuwe aanstelling of van zijn terbeschikkingstelling, behoudt het personeelslid zijn bezoldiging en is hij in dienstactiviteit.

De reiskosten die uit deze terbeschikkingstelling van het personeelslid voortvloeien, worden overeenkomstig de wetgeving van toepassing terugbetaald door de begunstigde van de diensten van het personeelslid.

Het personeelslid presteert een uurrooster dat identiek is aan datgene dat voor de vaststelling van het risico gepresteerd werd.

Art. 82.Wanneer de periode waarbij de blootstelling aan het risico ten einde loopt, stopt de beslissing van aanstelling of van terbeschikkingstelling uitwerking te hebben. Afdeling II. - Technisch personeel van de psycho-medisch-sociale

centra

Art. 83.Deze afdeling is van toepassing op de vastbenoemde of tijdelijke vrouwelijke technisch personeelsleden, in dienstactiviteit bedoeld bij de decreten van 31 januari 2002 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd technisch personeel van de gesubsidieerde vrije psycho-medisch-sociale centra en tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd technisch personeel van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra.

Art. 84.Wanneer een risico vastgesteld wordt overeenkomstig artikel 41 van de arbeidswet van 16 maart 1971, stelt het hoofd van de inrichting aan de Regering voor, bij toepassing van artikel 42, 2°, van voornoemde wet, het betrokken personeelslid andere taken toe te kennen binnen zijn centrum op voorwaarde dat deze aanstelling het lid niet meer blootstelt aan het vastgesteld risico.

Als deze aanstelling onmogelijk is, stelt de directeur van de inrichting overeenkomstig de keuze van het personeelslid aan de Inrichtende Macht voor hem ter beschikking te stellen van : 1° een psycho-medisch-sociaal centrum van dezelfde Inrichtende Macht;2° een inrichting van dezelfde Inrichtende Macht;3° de administratieve diensten van dezelfde Inrichtende Macht;4° de diensten van de Regering, namelijk de Algemene dienst Onderzoek inzake onderwijs en sturing van het netoverschrijdend onderwijs of van de Algemene directie van het gesubsidieerd onderwijspersoneel;5° een inrichting voor permanente vorming erkend op basis van het decreet van 8 april 1976 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de toekenning van toelagen aan de organisaties voor permanente vorming van de volwassenen in het algemeen;6° een jeugdvereniging erkend op basis van het decreet van 20 juni 1980 dat de erkenningsvoorwaarden voor het toekennen van toelagen aan jeugdverenigingen bepaalt;7° naargelang het geval, de Vereniging ter bevordering van de vorming tijdens de loopbaan in het confessioneel onderwijs of de Vereniging ter bevordering van de vorming tijdens de loopbaan in het niet-confessioneel onderwijs;8° naargelang het geval, het orgaan dat de Inrichtende Machten van de gesubsidieerde officiële centra vertegenwoordigt of de Inrichtende Macht van de vrije gesubsidieerde centra vertegenwoordigt.Voor de toepassing van dit lid, verstaat men onder « orgaan », de -instellingen voor vertegenwoordiging en coördinatie van de Inrichtende Machten zoals bepaald in artikel 5bis van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.

Als geen van de voorgestelde plaatsen van dit artikel het personeelslid toelaat, volgens het bijzonder gemotiveerd advies van de arbeidsarts en voor de periode die hij bepaalt, een activiteit uit te oefenen zonder aan het risico blootgesteld te worden, wordt deze laatste vrijgesteld te werken.

Gedurende de hele duur van deze vrijstelling, wordt het personeelslid bezoldigd en is hij in dienstactiviteit.

De maatregelen bepaald in dit artikel lopen ten einde ten laatste in het begin van de periode van moederschapsrust.

Art. 85.Wanneer de keuze van het personeelslid één van de in artikel 86, lid 2, 5° tot 8°, bedoelde instellingen betreft, beschikt deze laatste over een termijn van tien kalenderdagen vanaf de vaststelling van het risico om het akkoord van de instelling te bekomen.

Indien geen akkoord wordt bereikt, kiest het personeelslid ter beschikking te worden gesteld overeenkomstig artikel 86, lid 2, 1° tot 3°.

Art. 86.Voor de toepassing van deze afdeling zullen aan het personeelslid slechts psychopedagogische of administratieve taken mogen worden toevertrouwd.

Art. 87.§ 1. De Inrichtende Macht stelt het betrokken personeelslid naargelang het geval aan op zijn centrum overeenkomstig artikel 86, lid 2 of stelt hem ter beschikking bij toepassing van artikel 86, lid 2, in voorkomend geval na ontvangst van het in artikel 87 bedoeld akkoord. § 2. Als het personeelslid geen enkele keuze gemaakt heeft, stelt de Inrichtende Macht het personeelslid van rechtswege ter beschikking overeenkomstig artikel 86, lid 2, 1° tot 3°.

In geval van toepassing van artikel 86, lid 2, 4°, gebeurt de terbeschikkingstelling zodra het akkoord van de Regering door de Inrichtende Macht ontvangen is.

Deze terbeschikkingstelling kan slechts gebeuren als de begunstigde van de diensten van het personeelslid niet gelegen is op meer dan 25 km van de woonplaats van deze laatste.

In afwijking van vorig lid kan de terbeschikkingstelling van het personeelslid gebeuren op meer dan 25 km als deze aangesteld wordt in een centrum waar het vastgesteld risico op een verdere afstand gelegen is zonder evenwel deze afstand te overschrijden.

Art. 88.Zodra het risico wordt vastgesteld of op het einde van de termijn van tien dagen bedoeld in artikel 87, wordt een dossier aan de Regeringsdiensten overhandigd door de Inrichtende Macht.

Dat dossier vermeldt inzonderheid de keuze van het personeelslid wanneer de aanstelling in zijn inrichting onmogelijk blijkt te zijn en het akkoord van de begunstigde van de diensten van het personeelslid in de gevallen bedoeld bij artikel 86, lid 2, 5° tot 8°, de verklaring van de Inrichtende Macht die getuigt dat aan alle vereisten bedoeld bij deze afdeling voldaan is, de beslissing van aanstelling, van terbeschikkingstelling van de Inrichtende Macht of de terbeschikkingstelling van rechtswege van de Inrichtende Macht en in voorkomend geval, de aanvraag om terbeschikkingstelling van het personeelslid op de Diensten van de Regering.

Art. 89.Een activiteitenstand wordt elke maand opgesteld door de begunstigde van de diensten van het personeelslid bedoeld in artikel 86, lid 2, en wordt aan de Regering overgemaakt.

Art. 90.Tussen de vaststelling van het risico en de aanstelling of de terbeschikkingstelling van het personeelslid kan deze laatste, in voorkomend geval, verwijderd worden.

Zodra het risico wordt vastgesteld en tijdens de hele duur van zijn nieuwe aanstelling of van zijn terbeschikkingstelling behoudt het personeelslid zijn bezoldiging en is hij in dienstactiviteit.

De reiskosten die uit deze terbeschikkingstelling van het personeelslid voortvloeien, worden overeenkomstig de wetgeving van toepassing terugbetaald door de begunstigde van de diensten van het personeelslid.

Het personeelslid presteert een uurrooster dat identiek is aan datgene dat voor de vaststelling van het risico gepresteerd werd.

Art. 91.Wanneer de periode waarbij de blootstelling aan het risico ten einde loopt, stopt de beslissing van aanstelling of van terbeschikkingstelling uitwerking te hebben.

TITEL VI. - Wijzigingsbepalingen

Art. 92.In artikel 1 van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, gewijzigd bij de decreten van 24 juli 1977 en 8 februari 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 1°, worden de woorden « behalve voor wat vermeld wordt in artikel 24, § 3, lid 1 » vervangen door de woorden « behalve voor wat vermeld wordt in de artikelen 24, § 3, lid 1;24bis en 30, § 2 »; 2° in punt 2° worden de woorden « behalve voor wat vermeld wordt in artikel 24, § 3, lid 1 » vervangen door « behalve voor wat vermeld wordt in de artikelen 24, § 3, lid 1;24bis en 30, § 2 ».

Art. 93.In hoofdstuk III, afdeling 2, van hetzelfde decreet wordt een artikel 24 bis ingevoegd, luidend als volgt : « Artikel 24bis - Overeenkomstig artikel 1, 1° en 2°, wordt het personeelslid in moederschapsrust, met ziekteverlof of in arbeidsonbekwaamheid wegens arbeidsongeluk aangesteld als prioritaire tijdelijke bij toepassing van artikel 24.

Het aantal dagen bedoeld in artikel 19 van het decreet 5 juli 2000 houdende de regeling inzake verlof en disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit van sommige personeelsleden uit het onderwijs, wordt toegekend aan het personeelslid vanaf het moment waarop het voor het eerst zijn ambt bekleedt na zijn aanstelling en wordt berekend vanaf dat moment.

De afwezigheden wegens ziekte van een personeelslid aangesteld overeenkomstig lid 1, worden aangerekend op het aantal dagen die hij kan genieten bij toepassing van artikel 20 van hetzelfde decreet. »

Art. 94.In artikel 30 van hetzelfde decreet, dat § 1 zal worden, wordt een § 2 ingevoegd, luidend als volgt : « § 2. Overeenkomstig artikel 1, 1° en 2°, is paragraaf 1 ook van toepassing op de personeelsleden in moederschapsrust, met ziekteverlof of in arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval. »

Art. 95.Artikel 1, § 2bis, van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, ingevoegd bij het decreet van 19 december 2002, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2bis. In afwijking van § 1 is dit decreet van toepassing op : de personeelsleden die geen weddentoelage genieten ten laste van de Franse Gemeenschap voor wat vermeld is in de artikelen 34sexies en 42, § 5. »

Art. 96.In hoofdstuk III, afdeling 2, van hetzelfde decreet, wordt een artikel 34sexies ingevoegd, luidend als volgt : « Artikel 34sexies . - Overeenkomstig artikel 1, § 2bis, wordt het personeelslid in moederschapsrust, met ziekteverlof of in arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval, aangeworven als prioritaire tijdelijke bij toepassing van artikel 34.

Het aantal dagen bedoeld in artikel 19 van het decreet van 5 juli 2000 houdende de regeling inzake verlof en disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit van sommige personeelsleden uit het onderwijs, wordt toegekend aan het personeelslid vanaf het moment waarop het voor het eerst zijn ambt bekleedt na zijn aanstelling en wordt berekend vanaf dat moment.

De afwezigheden wegens ziekte van een personeelslid aangeworven overeenkomstig lid 1, worden aangerekend op het aantal dagen die hij kan genieten bij toepassing van artikel 20 van hetzelfde decreet. »

Art. 97.In artikel 42 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 22 december 1994, 8 februari 1999 en 19 december 2002, wordt een § 5 ingevoegd, luidend als volgt : « § 5. Overeenkomstig artikel 1, § 2bis, worden de vorige paragrafen eveneens van toepassing op de personeelsleden met ziekteverlof, in moederschapsrust of in arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval. »

Art. 98.In het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, wordt een artikel 18bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 18bis.Het personeelslid van de eerste groep bedoeld in het koninklijk besluit van 22 juli 1969 tot vaststelling van de regels voor de rangschikking van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling in het rijksonderwijs, dat met ziekteverlof is, in moederschapsverlof of in arbeidsongeschiktheid is wegens arbeidsongeval, wordt aangesteld overeenkomstig artikel 3 van voornoemd besluit van 22 juli 1969.

Het aantal dagen bedoeld in artikel 19 van het decreet van 5 juli 2000 houdende de regeling inzake verlof en disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit van sommige personeelsleden uit het onderwijs, wordt toegekend aan het personeelslid vanaf het moment waarop het voor het eerst zijn ambt bekleedt na zijn aanstelling en wordt berekend vanaf dat moment.

De afwezigheden wegens ziekte van een personeelslid aangesteld overeenkomstig lid 1, worden aangerekend op het aantal dagen waarover het kan beschikken bij toepassing van artikel 20 van hetzelfde decreet. »

Art. 99.In voornoemd koninklijk besluit van 22 maart 1969 wordt een artikel 31bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 31bis.Het personeelslid dat met ziekteverlof, in moederschapsrust of in arbeidsongeschiktheid is wegens arbeidsongeval, wordt overeenkomstig artikel 37 aangesteld als prioritaire tijdelijke.

Het aantal dagen bedoeld in artikel 19 van het decreet van 5 juli 2000 houdende de regeling inzake verlof en disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit van sommige personeelsleden uit het onderwijs, wordt toegekend aan het personeelslid vanaf het moment waarop het voor het eerst zijn ambt bekleedt na zijn aanstelling en wordt berekend vanaf dat moment.

De afwezigheden wegens ziekte van een personeelslid aangesteld overeenkomstig lid 1, worden aangerekend op het aantal dagen waarover het kan beschikken bij toepassing van artikel 20 van hetzelfde decreet. »

Art. 100.Paragraaf 1 van artikel 45 van voornoemd koninklijk besluit van 22 maart 1969, vervangen door het besluit van de Regering van 10 juni 1993 en gewijzigd bij de besluiten van de Regering van 4 juli 1994 en 9 januari 1996 en bij de decreten van 29 maart 2001 en 20 december 2001, wordt vervangen door het volgend lid : « Het personeelslid dat met ziekteverlof, in moederschapsrust of in arbeidsongeschiktheid is wegens arbeidsongeval, wordt vastbenoemd. »

Art. 101.In paragraaf 2 van artikel 25 van het decreet van 31 januari 2002 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd technisch personeel van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « of in arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval » worden ingevoegd tussen de woorden « met ouderschapsverlof » en « of ziekteverlof zijn »;2° de volgende leden worden ingevoegd : « Het aantal dagen bedoeld in artikel 19 van het decreet van 5 juli 2000 houdende de regeling inzake verlof en disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit van sommige personeelsleden uit het onderwijs, wordt toegekend aan het personeelslid vanaf het moment waarop het voor het eerst zijn ambt bekleedt na zijn aanstelling en wordt berekend vanaf dat moment. De afwezigheden wegens ziekte van een personeelslid aangesteld overeenkomstig lid 1, worden aangerekend op het aantal dagen die hij kan genieten bij toepassing van artikel 20 van hetzelfde decreet. »

Art. 102.In paragraaf 2 van artikel 32 van het decreet van 31 januari 2002 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd technisch personeel van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra, wordt de volgende wijziging aangebracht : 1° de woorden « of in arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval » worden ingevoegd tussen de woorden « met ouderschapsverlof » en « of ziekteverlof zijn ».

Art. 103.In paragraaf 2 van artikel 33 van het decreet van 31 januari 2002 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd technisch personeel van de gesubsidieerde vrije psycho-medisch-sociale centra, wordt de volgende wijziging aangebracht : 1° de woorden « of in arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval » worden ingevoegd tussen de woorden « met ouderschapsverlof » en « of ziekteverlof zijn »;2° de volgende leden worden ingevoegd : « Het aantal dagen bedoeld in artikel 19 van het decreet van 5 juli 2000 houdende de regeling inzake verlof en disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit van sommige personeelsleden uit het onderwijs, wordt toegekend aan het personeelslid vanaf het moment waarop het voor het eerst zijn ambt bekleedt na zijn aanstelling en wordt berekend vanaf dat moment. De afwezigheden wegens ziekte van een personeelslid aangesteld overeenkomstig lid 1, worden aangerekend op het aantal dagen die hij kan genieten bij toepassing van artikel 20 van hetzelfde decreet. »

Art. 104.In paragraaf 2 van artikel 43 van het decreet van 31 januari 2002 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd technisch personeel van de gesubsidieerde vrije psycho-medisch-sociale centra, worden de woorden « of in arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval » ingevoegd tussen de woorden « met ouderschapsverlof » en « of ziekteverlof zijn ».

Art. 105.Paragraaf 3 van artikel 20 van het koninklijk besluit van 27 juli 1979 houdende het statuut van de leden van het technisch personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Franse Gemeenschap alsook van de personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze psycho-medisch-sociale centra, gewijzigd bij het besluit van de Executieve van 30 april 1993 en vervangen door het decreet van 31 januari 2002, wordt aangevuld met de volgende leden : « Het gerangschikt personeelslid bedoeld in paragraaf 2, punt 1, dat met ziekteverlof, in moederschapsrust of in arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval is, wordt aangesteld.

Het aantal dagen bedoeld in artikel 19 van het decreet van 5 juli 2000 houdende de regeling inzake verlof en disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit van sommige personeelsleden uit het onderwijs, wordt toegekend aan het personeelslid vanaf het moment waarop het voor het eerst zijn ambt bekleedt na zijn aanstelling en wordt berekend vanaf dat moment.

De afwezigheden wegens ziekte van een personeelslid aangesteld overeenkomstig lid 1, worden aangerekend op het aantal dagen die hij kan genieten bij toepassing van artikel 20 van hetzelfde decreet. »

Art. 106.Artikel 44 van voornoemd koninklijk besluit van 27 juli 1979 wordt met het volgend lid aangevuld : « De stagiair in moederschapsrust, met ziekteverlof of in arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval wordt vastbenoemd. »

Art. 107.In lid 1 van artikel 1 van het decreet van 25 juli 1996 betreffende de opdrachten en betrekkingen in de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen, worden de woorden « behalve voor wat bedoeld is in de artikelen 10bis en 12, § 3 » ingevoegd na de woorden « personeelsleden van de categorie administratief personeel van de Hogescholen ».

Art. 108.In voornoemd decreet van 25 juli 1996 wordt een artikel 10bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 10bis.Overeenkomstig artikel 1, lid 1, wordt het personeelslid in moederschapsrust, met ziekteverlof of in arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval bedoeld in artikel 10, lid 2, aangesteld of aangeworven voor een onbepaalde duur.

Het aantal dagen bedoeld in artikel 19 van het decreet van 5 juli 2000 houdende de regeling inzake verlof en disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit van sommige personeelsleden uit het onderwijs, wordt toegekend aan het personeelslid vanaf het moment waarop het voor het eerst zijn ambt bekleedt na zijn aanstelling en wordt berekend vanaf dat moment.

De afwezigheden wegens ziekte van een personeelslid aangesteld of aangeworven overeenkomstig lid 1 worden aangerekend op het aantal dagen die hij kan genieten bij toepassing van artikel 20 van hetzelfde decreet. ».

Art. 109.In artikel 12 van het decreet van 25 juli 1996, wordt een paragraaf 3 ingevoegd, luidend als volgt : « § 3. Overeenkomstig artikel 1, lid 1, is dit lid van toepassing op de personeelsleden in moederschapsrust, met ziekteverlof of in arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval. »

Art. 110.In artikel 1 van het decreet van 24 juli 1997 dat het statuut bepaalt van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 1°, worden de woorden « behalve voor wat vermeld is in de artikelen 10bis en 12, § 3, van het decreet van 25 juli 1996 betreffende de opdrachten en betrekkingen in de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen » ingevoegd na de woorden « de hogescholen gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap »;2° het derde lid wordt vervangen door het volgend lid : « Het is niet van toepassing op het contractueel personeel van de Hogescholen georganiseerd door de Franse Gemeenschap.Het is niet van toepassing op het personeel dat in de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde Hogescholen geen weddentoelage geniet ten laste van de Franse Gemeenschap behalve voor wat vermeld wordt in de artikelen 10bis en 12, § 3, van voornoemd decreet van 25 juli 1996. »

Art. 111.In artikel 61 van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten), worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 1° worden de woorden « behalve voor wat vermeld is in de artikelen 108, § 1, 128bis, 233, § 1, 255bis, 363, § 1 en 385bis » ingevoegd na de woorden door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde hogere kunstscholen ».2° het derde lid wordt vervangen door het volgend lid : « Ze zijn niet van toepassing op het contractueel personeel van de hogere kunstscholen georganiseerd door de Franse Gemeenschap.Ze zijn niet van toepassing op het personeel dat in de gesubsidieerde hogere kunstscholen geen weddentoelage geniet ten laste van de Franse Gemeenschap behalve voor wat vermeld is in de artikelen 108, § 1, 128bis, 233, § 1, 255bis, 363, § 1 en 385bis. »

Art. 112.In paragraaf 1 van artikel 108 van voornoemd decreet van 20 december 2001 worden de volgende leden ingevoegd : « Overeenkomstig artikel 61, wordt het personeelslid dat in moederschapsrust, met ziekteverlof of in arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval is, bedoeld in lid 2, aangesteld voor een onbepaalde duur.

Het aantal dagen bedoeld in artikel 19 van het decreet van 5 juli 2000 houdende de regeling inzake verlof en disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit van sommige personeelsleden uit het onderwijs, wordt toegekend aan het personeelslid vanaf het moment waarop het voor het eerst zijn ambt bekleedt na zijn aanstelling en wordt berekend vanaf dat moment.

De afwezigheden wegens ziekte van een personeelslid aangesteld of aangeworven overeenkomstig lid 4, worden aangerekend op het aantal dagen die hij kan genieten bij toepassing van artikel 20 van hetzelfde decreet. ».

Art. 113.In voornoemd decreet van 20 december 2001, wordt een artikel 128bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 128bis.Overeenkomstig artikel 61 is deze afdeling van toepassing op de personeelsleden in moederschapsrust, met ziekteverlof of in arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval. »

Art. 114.In paragraaf 1 van artikel 233 van het decreet van 20 december 2001 worden de volgende leden ingevoegd : « Overeenkomstig artikel 61, wordt het personeelslid dat in moederschapsrust, met ziekteverlof of in arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval is en dat een nieuwe aanstelling geniet overeenkomstig artikel 1, aangesteld voor een onbepaalde duur.

Het aantal dagen bedoeld in artikel 19 van het decreet van 5 juli 2000 houdende de regeling inzake verlof en disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit van sommige personeelsleden uit het onderwijs, wordt toegekend aan het personeelslid vanaf het moment waarop het voor het eerst zijn ambt bekleedt na zijn aanstelling en wordt berekend vanaf dat moment.

De afwezigheden wegens ziekte van een personeelslid aangesteld of aangeworven overeenkomstig lid 2 worden aangerekend op het aantal dagen die hij kan genieten bij toepassing van artikel 20 van hetzelfde decreet. »

Art. 115.In voornoemd decreet van 20 december 2001, wordt een artikel 255bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 255bis.Overeenkomstig artikel 61 is deze afdeling van toepassing op de personeelsleden in moederschapsrust, met ziekteverlof of in arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval. »

Art. 116.In paragraaf 1 van artikel 363 van het decreet van 20 december 2001 wordt een lid ingevoegd, luidend als volgt : « Overeenkomstig artikel 61, wordt het personeelslid dat in moederschapsrust, met ziekteverlof of in arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval is en dat een nieuwe aanstelling geniet overeenkomstig artikel 2, aangesteld voor een onbepaalde duur.

Het aantal dagen bedoeld in artikel 19 van het decreet van 5 juli 2000 houdende de regeling inzake verlof en disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit van sommige personeelsleden uit het onderwijs, wordt toegekend aan het personeelslid vanaf het moment waarop het voor het eerst zijn ambt bekleedt na zijn aanstelling en wordt berekend vanaf dat moment.

De afwezigheden wegens ziekte van een personeelslid aangesteld of aangeworven overeenkomstig lid 1 worden aangerekend op het aantal dagen die hij kan genieten bij toepassing van artikel 20 van hetzelfde decreet. »

Art. 117.In voornoemd decreet van 20 december 2001 wordt een artikel 385bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 385bis.Overeenkomstig artikel 61 is deze afdeling van toepassing op de personeelsleden in moederschapsrust, met ziekteverlof of in arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval. »

Art. 118.Artikel 320, 12°, van het decreet van 24 juli 1997 dat het statuut bepaalt van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, wordt vervangen door de volgende tekst : « 12° Besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 januari 1992 met betrekking tot het ouderschapsverlof toegekend aan sommige personeelsleden van de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap. » TITEL VII. - Opheffings- en slotbepalingen

Art. 119.Artikel 5 van het koninklijk besluit van 8 december 1967, genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 september 1968, wordt opgeheven.

Art. 120.Artikel 6 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen van kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 maart 1985 en bij het besluit van de Regering van 10 juni 1993, wordt opgeheven.

Art. 121.In het koninklijk besluit van 19 mei 1981 betreffende de vakantie- en verlofregeling van het stagedoend en vastbenoemd technisch personeel van de rijks-psycho-medisch-sociale centra, de rijksvormingscentra en de inspectiediensten, worden opgeheven : 1° artikel 6;2° artikel 8.

Art. 122.Hoofdstuk III van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 7 november 1991 betreffende het ouderlijk verlof en het verlof om dwingende familiale redenen, toegestaan aan de gesubsidieerde personeelsleden van de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra, wordt opgeheven.

Art. 123.Hoofdstuk III van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 januari 1992 betreffende het ouderschapsverlof en het verlof om dwingende familiale redenen toegestaan aan personeelsleden van de onderwijsinrichtingen van de Gemeenschap, wordt opgeheven.

Art. 124.In het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 1 december 1993 betreffende het ouderschapsverlof en het verlof om dwingende familiale redenen toegestaan aan personeelsleden die onderworpen zijn aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdiensten der onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap, worden opgeheven : 1° artikel 7;2° artikel 8.

Art. 125.In artikel 320 van het decreet van 24 juli 1997 dat het statuut bepaalt van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, worden de punten 8 en 9 opgeheven.

Art. 126.Worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 29 mei 1972 betreffende de dagen bezoldigd ziekte- en bevallingsverlof toegekend aan het tijdelijk aangesteld bestuurs- en onderwijzend personeel, opvoedend hulppersoneel en paramedisch personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst-, en normaalonderwijs, gewijzigd bij het besluit van de Executieve van 2 oktober 1991, bij de besluiten van de Regering van 16 september 1993 en 28 augustus 1995 en bij het decreet van 4 februari 1997;2° het koninklijk besluit van 13 oktober 1978 betreffende het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs;3° het koninklijk besluit van 28 november 1978 betreffende het uitzonderlijk verlof in gevallen van overmacht, toegestaan aan de leden van het gesubsidieerd personeel;4° het koninklijk besluit van 14 januari 1979 betreffende het omstandigheidsverlof toegekend aan sommige tijdelijk aangestelde personeelsleden van rijksonderwijsinrichtingen;5° het koninklijk besluit van 27 februari 1979 betreffende het uitzonderlijk verlof in gevallen van overmacht, toegestaan aan de leden van de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra en diensten voor studie- en beroepsoriëntering;6° het koninklijk besluit van 1 oktober 1985 betreffende het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij toegekend aan de tijdelijke leden van het technisch personeel van de rijks-psycho-medisch-sociale centra;7° het koninklijk besluit van 12 november 1986 betreffende het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij toegekend aan sommige tijdelijk aangestelde personeelsleden van rijksonderwijsinrichtingen;8° het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 7 november 1991 betreffende het ouderlijk verlof en het verlof om dwingende familiale redenen toegestaan aan gesubsidieerde personeelsleden van de gesubsidieerde onderwijsinrichtingen;9° het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 30 december 1991 betreffende de omstandigheidsverloven toegekend aan de tijdelijke personeelsleden van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd onderwijs;10° het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 30 december 1991 betreffende de omstandigheidsverloven toegekend aan de leden van het vastbenoemde personeel van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd onderwijs.

Art. 127.Dit decreet treedt in werking op 1 september 2003 met uitzondering van de artikelen 94 tot 99 en van de artikelen 109, 110, 111, 112, 113, 116, 117, 118 en 119 van dit decreet die uitwerking krijgen met ingang van 1 september 2002.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 8 mei 2003.

De Minister-President, belast met Internationale Betrekkingen, H. HASQUIN De Minister van Cultuur, Begroting, Ambtenarenzaken, Jeugd en Sport, R. DEMOTTE De Minister van Kinderwelzijn, belast met het Basisonderwijs, de Opvang en de Opdrachten toegewezen aan de « O.N.E. », J.-M. NOLLET De Minister van Secundair Onderwijs en Buitengewoon Onderwijs, P. HAZETTE De Minister van Hoger Onderwijs, Onderwijs voor Sociale Promotie en Wetenschappelijk Onderzoek, Mevr. F. DUPUIS De Minister van Kunstern, Letteren en Audiovisuele Sector, R. MILLER De Minister van Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid, Mevr. N. MARECHAL _______ Nota (1) Zitting 2002-2003 Stukken van de raad .- Ontwerp van decreet, nr. 392-1. - Commissieamendementen, nr. 392-2. - Verslag, nr. 392-3.

Integraal verslag . - Bespreking en aanneming. Vergadering van 6 mei 2003. (2) Decreet tot invoering in het Belgisch recht van twee Europese richtlijnen : - Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie - Richtlijn 96/34/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 juni 1996 betreffende de door de UNICEF, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof.

^