Etaamb.openjustice.be
Decreet van 20 december 2001
gepubliceerd op 31 januari 2002

Decreet tot vaststelling van het statuut van de personeelsleden van de inspectiedienst van de Franse Gemeenschap voor het gewoon kleuteronderwijs, het gewoon lager onderwijs en het gewoon basisonderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2002029065
pub.
31/01/2002
prom.
20/12/2001
ELI
eli/decreet/2001/12/20/2002029065/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

20 DECEMBER 2001. - Decreet tot vaststelling van het statuut van de personeelsleden van de inspectiedienst van de Franse Gemeenschap voor het gewoon kleuteronderwijs, het gewoon lager onderwijs en het gewoon basisonderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap (1)


De Raad van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit decreet is van toepassing op de personeelsleden van de inspectiedienst van de Franse Gemeenschap voor het gewoon kleuteronderwijs, het gewoon lager onderwijs en het gewoon basisonderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, hierna genoemd personeelsleden van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs.

Dit decreet is niet van toepassing op de inspecteurs voor de cursussen niet confessionele zedenleer noch op de inspecteurs voor de godsdienstlessen.

Art. 2.In dit decreet is het gebruik van mannelijke namen voor de verschillende houders van bekwaamheidsbewijzen en de verschillende ambten gemeenslachtig met het oog op de leesbaarheid van de tekst, onverminderd de bepalingen van het decreet van 21 juni 1993 betreffende de vervrouwelijking van de namen van beroep, ambt, graad of titel.

Art. 3.De ambten die de personeelsleden van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs kunnen uitoefenen, zijn bevorderingsambten en zijn hiërarchisch gerangschikt als volgt : 1° kantonnale inspecteur : a) kantonnale inspecteur kleuteronderwijs;b) kantonnale inspecteur lager onderwijs;2° hoofdinspecteur;3° inspecteur-generaal.

Art. 4.Bij de indiensttreding legt het personeelslid van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs dat benoemd of aangesteld is in een bevorderingsambt van kantonnale inspecteur kleuteronderwijs of lager onderwijs de eed af in handen van de administrateur-generaal van Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek of diens afgevaardigde.

De eed wordt afgelegd op de wijze vastgesteld in artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831.

Er wordt akte daarvan aan het personeelslid verleend. HOOFDSTUK II. - Plichten en onverenigbaarheden Afdeling I. - Plichten

Art. 5.De personeelsleden van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs moeten in alles steeds de belangen behartigen van de Franse Gemeenschap, van de leerlingen die de door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijsinrichtingen bezoeken en van de personeelsleden van die inrichtingen. Ze moeten eveneens steeds de belangen behartigen van de leerlingen die de leerplicht vervullen door een onderwijs thuis te volgen.

Art. 6.Ze vervullen hun opdracht met een gelijke zorg voor alle schoolinrichtingen en in volle onafhankelijkheid ten opzichte van de inrichtende machten.

Art. 7.Bij de uitoefening van hun ambt moeten zij de principes betreffende de neutraliteit in acht nemen. Zij mogen de leerlingen niet gebruiken voor politieke propagandadoeleinden.

Art. 8.Zij komen persoonlijk en nauwgezet de verplichtingen na die hun zijn opgelegd door de wetten, decreten, besluiten en verordeningen. Zij moeten, binnen de perken gesteld door de reglementering, de diensten verstrekken die noodzakelijk zijn voor de goede werking van de dienst.

Zij voeren stipt de hun toegewezen opdrachten uit en vervullen hun taak met vlijt en nauwgezetheid.

Zij mogen zonder voorafgaande toelating de uitoefening van hun ambt niet onderbreken.

Art. 9.Zij moeten zich met de meest volstrekte correctheid gedragen zowel in hun dienstbetrekkingen als in hun omgang met het publiek en moeten elkaar bijstaan in de mate waarin het belang van de dienst zulks vereist.

In de dienst zowel als in hun privé-leven moeten zij alles wat het vertrouwen van het publiek kan aantasten of afbreuk kan doen aan de eer of de waardigheid van hun ambt vermijden.

Art. 10.Zij mogen zich niet inlaten met enige werkzaamheid die in strijd is met de Grondwet en de wetten van het Belgische volk, die de vernietiging van 's Lands onafhankeljkheid op het oog heeft of die de landsverdediging of de uitvoering van de verbintenissen van België strekkend tot het verzekeren van zijn veiligheid in gevaar brengt. Zij mogen niet toetreden tot, noch hun medehulp verschaffen aan een beweging, groepering, organisatie of vereniging met een soortgelijke werkzaamheid.

Art. 11.Het is hun verboden feiten bekend te maken, die zij zouden kennen ter oorzake van hun ambt en die van nature geheim zijn.

Art. 12.Het is hun verboden rechtstreeks of door een tussenpersoon, zelfs buiten hun ambt doch omwille ervan, giften, geschenken, beloningen of enig ander voordeel te vragen, te eisen of aan te nemen.

Art. 13.Onverminderd de toepassing van de strafwetten en, in voorkomend geval, van artikel 43 van de wet van 29 mei 1959, wordt elke overtreding van deze bepalingen, naar de vereisten van het geval, gestraft met een van de bij artikel 85 gestelde tuchtstraffen. Afdeling II. - Onverenigbaarheden

Art. 14.§ 1. Met de uitoefening van het ambt waarvoor het personeelslid benoemd of aangesteld is in de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs is onverenigbaar, de uitoefening van het politiek mandaat van burgemeester, schepen, gemeenteraadslid, voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn of lid van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente die geheel of gedeeltelijk gelegen is in het schoolkanton waarin het personeelslid het ambt van kantonnale inspecteur lager onderwijs uitoefent, in het schooldistrict voor het kleuteronderwijs waar het personeelslid het ambt van kantonnale inspecteur kleuteronderwijs uitoefent, in het hoofdinspectiegebied waar het personeelslid het ambt van hoofdinspecteur uitoefent, of in het algemene inspectiegebied waar het personeelslid het ambt van inspecteur-generaal uitoefent. § 2. Met de uitoefening van het ambt waarvoor het personeelslid benoemd of aangesteld is in de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs is onverenigbaar, de uitoefening van het politiek mandaat van lid van de bestendige deputatie of van de provincieraad in een provincie die het schoolkanton waarin het personeelslid het ambt van kantonnale inspecteur lager onderwijs uitoefent, het schooldistrict voor het kleuteronderwijs waar het personeelslid het ambt van kantonnale inspecteur kleuteronderwijs uitoefent, het hoofdinspectiegebied waar het personeelslid het ambt van hoofdinspecteur uitoefent, of het algemene inspectiegebied waar het personeelslid het ambt van inspecteur-generaal uitoefent, geheel of gedeeltelijk omvat.

Art. 15.Met de uitoefening van het ambt waarvoor het personeelslid benoemd of aangesteld is in de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs is onverenigbaar, de uitoefening van elk mandaat bij een inrichtende macht of een federatie van inrichtende machten waarvan één of meer scholen gelegen is (zijn) in het schoolkanton waarin het personeelslid het ambt van kantonnale inspecteur lager onderwijs uitoefent, in het schooldistrict voor het kleuteronderwijs waar het personeelslid het ambt van kantonnale inspecteur kleuteronderwijs uitoefent, in het hoofdinspectiegebied waar het personeelslid het ambt van hoofdinspecteur uitoefent, of in het algemene inspectiegebied waar het personeelslid het ambt van inspecteur-generaal uitoefent.

Art. 16.Met de hoedanigheid van personeelslid van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs is onverenigbaar, elke activiteit die het vervullen van de ambtsplichten zou kunnen belemmeren of die in strijd is met de waardigheid van zijn ambt.

Art. 17.Met de hoedanigheid van personeelslid van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs is onverenigbaar, elke activiteit die door de echtgenoot of door een tussenpersoon wordt verricht en die in strijd is met de waardigheid van het ambt van het betrokken personeelslid.

Art. 18.Met de hoedanigheid van personeelslid van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs is eveneens onverenigbaar, elk mandaat of elke dienst, zelfs onbezoldigd verricht, in particuliere zaken met winstoogmerk.

Deze bepaling is echter niet van toepassing op de voogdij en op de curatele over onbekwame personen, evenmin op de mandaten die namens de Regering worden uitgeoefend in privé-ondernemingen.

Art. 19.Afwijking van de artikelen 16 en 18 kan echter, op schriftelijke aanvraag van het personeelslid van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs, door de Regering worden verleend op grond van een verslag van de inspecteur-generaal, nadat het advies van een hiertoe opgerichte commissies is ingewonnen. Afwijking kan inzonderheid worden verleend waar het gaat om het beheer van familiebelangen.

Art. 20.Voor de toepassing van artikel 19 wordt een commissie ingesteld. De commissie bestaat uit een voorzitter gekozen onder de ambtenaren-generaal van het ministerie, drie leden gekozen onder de ambtenaren van het ministerie die titularis zijn van ten minste de graad van directeur en drie leden uit het personeel van het onderwijs van de Franse Gemeenschap gekozen op de voordracht van de vakorganisaties die de leden vertegenwoordigen van het personeel van het onderwijs van de Franse Gemeenschap die aangesloten zijn bij organisaties die in de Nationale Arbeidsraad zitting houden. Elk van die vakorganisaties beschikt over ten minste een vertegenwoordiger.

Art. 21.De Regering benoemt de voorzitter en de leden van de commissie. Onder dezelfde voorwaarden benoemt hij een plaatsvervangend voorzitter en een plaatsvervangend lid voor ieder werkend lid. HOOFDSTUK III. - Benoeming Afdeling I. - Benoeming in het bevorderingsambt van kantonnale

inspecteur kleuteronderwijs of lager onderwijs

Art. 22.Niemand kan in een bevorderingsambt van kantonnale inspecteur kleuteronderwijs of lager onderwijs worden benoemd, indien hij niet voldoet aan één van de volgende voorwaarden : 1° Belg zijn of onderdaan van een andere lidstaat van de Europese Unie, behoudens door de Regering toe te kennen vrijstelling;2° van onberispelijk gedrag zijn;3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;4° voldaan hebben aan de dienstplichtwetten;5° in regel zijn met de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de taalregeling;6° benoemd zijn of in vast verband in dienst zijn in een ambt met volledige dienstprestaties van onderwijzer kleuteronderwijs, onderwijzer kleuteronderwijs belast met taalbadlessen, onderwijzer lager onderwijs, onderwijzer lager onderwijs belast met taalbadlessen, directeur van een autonome school voor kleuteronderwijs, directeur van een autonome school voor lager onderwijs of ermee verbonden, directeur van een inrichting of instituut voor lager buitengewoon onderwijs, directeur van een autonome school voor basisonderwijs of ermee verbonden of directeur van een inrichting of instituut voor buitengewoon basisonderwijs, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs;7° ten minste een dienstanciënniteit van tien jaar en een ambtsanciënniteit van 6 jaar tellen;8° geen tuchtsanctie gedurende de laatste vijf vorige jaren hebben ondergaan;9° voor de kantonnale inspecteur kleuteronderwijs, houder zijn van het bekwaamheidsbewijs vereist voor het ambt van onderwijzer in het kleuteronderwijs in het onderwijs van de Franse Gemeenschap en het brevet van kantonnale inspecteur kleuteronderwijs hebben behaald, overeenkomstig de programma's en nadere regels bepaald in de artikelen 26 tot 32;10° voor de kantonnale inspecteur lager onderwijs, houder zijn van het bekwaamheidsbewijs vereist voor het ambt van onderwijzer in het lager onderwijs van het onderwijs van de Franse Gemeenschap en het brevet van kantonnale inspecteur in het lager onderwijs hebben behaald, overeenkomstig het programma en de nadere regels bepaald in de artikelen 26 tot 32.

Art. 23.Voor de berekening van de dienstanciënniteit bedoeld in artikel 22, lid 1, 7°, komen de diensten in aanmerking die de kandidaat, in welke hoedanigheid dan ook, werkelijk heeft gepresteerd in één of meer ambten bedoeld in artikel 22, lid 1, 6°, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs.

Art. 24.Voor de berekening van de duur van de diensten die in aanmerking komen voor de dienstanciënniteit bedoeld in artikel 22, lid 1, 7° : 1° worden de diensten die als tijdelijk of prioritair tijdelijk personeelslid werkelijk werden gepresteerd in een ambt met volledige dienstprestaties, meegerekend voor een anciënniteit die gelijk is aan het aantal dagen begrepen tussen het begin en het einde van de ononderbroken activiteitsperiode, met inbegrip, indien zij in die periode worden meegerekend, van het ontspanningsverlof, de winter- en zomervakantie, alsook het bevallingsverlof en het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij, toegekend vanaf 1 januari 1999, waarbij dat aantal met 1,2 wordt vermenigvuldigd;2° worden de diensten die in een andere hoedanigheid dan tijdelijk personeelslid werkelijk werden gepresteerd in een ambt met volledige dienstprestaties, berekend in kalendermaanden, waarbij deze die niet op de gehele maand betrekking hebben niet in acht worden genomen;3° worden de in aanmerking komende diensten die werden gepresteerd tijdens de maand gedurende welke het personeelslid voor de eerste keer in een andere hoedanigheid dan tijdelijk personeelslid wordt aangesteld, geacht als tijdelijk personeelslid te zijn gepresteerd;4° worden de diensten die werkelijk werden gepresteerd in een ambt met volledige dienstprestaties dat ten minste de helft van het aantal uren telt vereist voor het ambt met volledige dienstprestaties in aanmerking genomen in dezelfde hoedanigheid als de diensten gepresteerd in een ambt met volledige dienstprestaties;5° wordt het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige dienstprestaties dat niet de helft van het aantal uren telt vereist voor het ambt met volledige dienstprestaties, met de helft verminderd;6° mag de duur van de diensten gepresteerd in twee of meer ambten met volledige of onvolledige dienstprestaties, die simultaan werden uitgeoefend, nooit langer zijn dan de duur van de diensten gepresteerd in een ambt met volledige dienstprestaties gedurende dezelfde periode;7° vormen dertig dagen één maand;8° mag de duur van de in aanmerking komende diensten die de kandidaat telt, nooit langer zijn dan twaalf maanden voor een burgerlijk jaar.

Art. 25.Voor de toepassing van de artikelen 23 en 24, worden de diensten gepresteerd in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap gelijkgesteld met de diensten gepresteerd in het onderwijs van de Franse Gemeenschap.

Art. 26.Niemand wordt tot de examens voor het bekomen van het brevet bedoeld in artikel 22, 9°, en van het brevet bedoeld in artikel 22, 10° toegelaten als hij niet voldoet aan de voorwaarden bepaald voor de benoeming tot het bevorderingsambt waarvoor het brevet vereist is, behoudens de voorwaarde betreffende het brevet zelf.

Art. 27.Het brevet van kantonnale inspecteur kleuteronderwijs en het brevet van kantonnale inspecteur lager onderwijs worden uitgereikt na drie vormingszittijden die elk worden bekrachtigd door een afzonderlijk examen.

De eerste vormingszittijd heeft tot doel bij de kandidaten de volgende vaardigheden te ontwikkelen : 1° vaardigheden op het vlak van menselijke betrekkingen, inzonderheid van humanresources management : interne en externe communicatie, woordvoering in het openbaar, besluitvorming, conflictenbeheer, onderhandelingstechnieken, techniek voor de evaluatie van het studieniveau van een school of een klas, gebruik van raadgeving, werk met inspecteursploegen, leiding en motivatie van groepen, betrekkingen met niet tot de school behorende partners (ouderverenigingen, dienst voor hulpverlening aan de jeugd, academies, verenigingen, enz.); 2° het verwerven van een methode voor de evaluatie van zijn eigen actie. De tweede zittijd heeft tot doel bij de kandidaten pedagogische vaardigheden te ontwikkelen en heeft inzonderheid betrekking op de algemene doelstellingen van onderwijs, de praktische modaliteiten voor het bereiken ervan, het referentiesysteem voor de basisvaardigheden, de transversale competenties, de gedifferentieerde pedagogie, de evaluatie inzake vorming en getuigschrift, en op de huidige tendensen op het vlak van pedagogie, kennis van de kinderpsychologie met een diepgaandere kennis van het klein kind (van twee en een half jaar tot acht jaar) voor de kandidaat-kantonnale inspecteurs kleuteronderwijs en een diepgaandere kennis van de kindertijd en de tijd vóór de adolescentie (van 5 tot 14 jaar) voor de kandidaat-kantonnale inspecteurs lager onderwijs, de positieve discriminatie, de preventie van geweld, de evaluatie van een reeks pedagogische lessen.

De derde zittijd heeft tot doel bij de kandidaten de bekwaamheid te ontwikkelen tot het begrijpen van het blad van de wet-, decreet- en verordeningsteksten alsook de vaardigheid inzake administratief beheer te ontwikkelen.

Art. 28.§ 1. Er wordt een vaste bevorderingscommissie, hierna de "Vaste Commissie" opgericht. § 2. De Vaste Commissie heeft als opdracht, op eigen initiatief of op aanvraag van de Regering, adviezen over de toepassing van artikel 27 uit te brengen. Zij richt aan de Regering, volgens de nader door deze te bepalen regels, de voorstellen bepaald in de artikelen 29, 30, 44 en 52. § 3. De Vaste Commissie bestaat uit : 1° vier ambtenaren-generaal;2° vier kantonnale inspecteurs kleuteronderwijs of lager onderwijs voor het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;3° vijf leden voorgedragen door de vakorganisaties die de personeelsleden van het onderwijs van de Franse Gemeenschap aangesloten bij organisaties die in de Nationale Arbeidsraad zetelen, vertegenwoordigen.Elk van die vakorganisaties beschikt over ten minste één vertegenwoordiger.

De Regering van de Franse Gemeenschap benoemt de leden van de Vaste Commissie voor een periode van vier jaar; niemand kan benoemd worden indien hij zich niet in de administratieve stand dienstactiviteit bevindt.

Ieder lid van de Vaste Commissie dat, voor het einde van zijn mandaat, niet meer voldoet aan de voorwaarden opgesomd in de leden 1 en 2, wordt vervangen. De vervanger voleindigt het mandaat van zijn voorganger.

De Regering stelt een secretaris van de Vaste Commissie aan onder de ambtenaren van niveau 1 van de diensten van de Regering.

De Regering stelt de andere nadere regels voor de werking van de Vaste Commissie alsook haar huishoudelijk reglement vast. Zij benoemt haar voorzitter onder de vier ambtenaren-generaal bedoeld in paragraaf 3. § 4. De Vaste Commissie brengt haar adviezen uit en legt haar voorstellen bij meerderheid van de aanwezige leden voor. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.

Art. 29.De Regering organiseert minstens om de twee jaar de vormingszittijden bedoeld in artikel 27 op de voordracht van de Vaste Commissie. Er kunnen gemeenschappelijke vormingszittijden voor verschillende ambten worden georganiseerd.

De vorming is kosteloos. Zij wordt prioritair buiten de normale werkingsperioden van de schoolinrichtingen georganiseerd. De personeelsleden die een vorming volgen, worden geacht zich in dienstactiviteit te bevinden.

Ieder personeelslid wordt toegelaten tot de vorming waarvoor hij zich wenst in te schrijven, behoudens in de volgende gevallen : 1° wanneer, op de datum van zijn aanvraag om deelneming, de betrokkene niet of niet meer alle voorwaarden bedoeld in artikel 22 vervult;2° wanneer de gevolgde vorming hem voorbereidt voor een examen dat hij niet mag afleggen ten gevolge van artikel 31. Het belang van de dienst kan niet worden ingeroepen tegen het personeelslid waarvan de aanvraag om deelneming aan een vorming niet kan worden afgewezen om één van de in lid 3 bedoelde redenen.

Art. 30.Op voorstel van de Vaste Commissie, organiseert de Regering de examens tot bekrachtiging van elk van de vormingszittijden.

De Regering stelt de examencommissies samen en stelt de nadere regels voor hun werking vast.

Elke examencommissie bestaat uit : 1° vier ambtenaren-generaal die door de Regering worden aangesteld;2° vier leden gekozen onder het personeel van het onderwijs van de Franse Gemeenschap die titularis zijn van het toe te kennen bevorderingsambt, van het bevorderingsambt van hoofdinspecteur of inspecteur-generaal, aangesteld door de Regering;3° drie leden van het personeel van het onderwijs van de Franse Gemeenschap, titularis van het toe te kennen bevorderingsambt of van een bevorderingsambt van hoofdinspecteur of inspecteur-generaal, aangesteld door de Regering op de voordracht van de vakorganisaties die de personeelsleden van het onderwijs van de Franse Gemeenschap vertegenwoordigen en aangesloten zijn bij organisaties die in de Nationale Arbeidsraad zitting hebben, waarbij elke organisatie ten minste over een lid beschikt. Voor ieder werkend lid, stelt de Regering, volgens dezelfde nadere regels, een plaatsvervangend lid aan dat alleen bij afwezigheid van een werkend lid zitting houdt.

De examencommissies treffen hun beslissingen bij meerderheid van de aanwezige leden en delen die aan de Regering mede.

De Regering stelt de voorzitter van de examencommissie aan onder de vier ambtenaren-generaal.

De Regering stelt de secretaris van de examencommissie aan onder de ambtenaren van niveau 1 van de diensten van de Regering.

Voor elk examen worden de kandidaten ofwel toegelaten ofwel afgewezen.

Er wordt geen rangschikking opgesteld.

Art. 31.Niemand mag zich aanmelden voor het tweede of derde examen bedoeld in artikel 27 indien hij niet geslaagd is voor het vorige examen.

Art. 32.De personeelsleden die voor het laatste examen geslaagd zijn, zijn titularis van het brevet in verband met het ambt.

Art. 33.De benoeming in een bevorderingsambt van kantonnale inspecteur kleuteronderwijs of lager onderwijs kan enkel geschieden indien de betrekking voor het toe te kennen ambt vacant is.

Een vacante betrekking in een bevorderingsambt van kantonnale inspecteur kleuteronderwijs of lager onderwijs kan slechts door bevordering worden toegewezen indien ze niet door mutatie werd toegewezen aan de personeelsleden die hun mutatie hebben aangevraagd volgens de ter zake geldende regels.

Art. 34.De vacature van de betrekking voor het toe te kennen bevorderingsambt van kantonnale inspecteur kleuteronderwijs of lager onderwijs wordt ter kennis gebracht van de houders van het brevet in verband met het toe te kennen bevorderingsambt, volgens de nader door de Regering te bepalen regels.

De vacature van de in vorig lid bedoelde betrekking wordt ter kennis gebracht van de personeelsleden binnen de maand die volgt op de laatste mutatiebeurt.

Art. 35.Kunnen alleen benoemd worden in een bevorderingsambt van kantonnale inspecteur kleuteronderwijs of lager onderwijs de kandidaten die de kandidaturen hebben ingediend in de vorm en binnen de termijn die daartoe vereist zijn.

Art. 36.De titularissen van het brevet van kantonnale inspecteur kleuteronderwijs of lager onderwijs worden benoemd in de volgorde van hun brevetanciënniteit. Bij gelijke brevetanciënniteit, wordt voorrang verleend aan de titularis van het brevet van kantonnale inspecteur kleuteronderwijs of lager onderwijs met de grootste dienstanciënniteit. Bij gelijke dienstanciënniteit wordt voorrang verleend aan de oudste titularis van het brevet van kantonnale inspecteur kleuteronderwijs of lager onderwijs.

De personeelsleden van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs worden door de Regering in vast verband benoemd in het bevorderingsambt van kantonnale inspecteur kleuteronderwijs of lager onderwijs.

Ieder personeelslid kan van zijn benoeming afzien binnen de 600 dagen die volgen op zijn eerste uitoefening van het bevorderingsambt. Het personeelslid oefent opnieuw definitief zijn oorspronkelijke ambt uit en, behoudens behoorlijk gemotiveerde uitzonderlijke omstandigheden, kan voor een nieuwe affectatie pas worden aangewezen na te hebben geantwoord op een nieuwe oproep gedaan overeenkomstig artikel 34.

Art. 37.Op het einde van de termijn bepaald in artikel 36, § 3, verliest het personeelslid dat in één van de ambten bedoeld in artikel 3 benoemd is, het voordeel van de benoeming of de vorige aanwerving in vast verband in het hoofdambt, met volledige of onvolledige dienstprestaties. Afdeling II. - Benoeming in het bevorderingsambt van hoofdinspecteur

Art. 38.De benoeming in het bevorderingsambt van hoofdinspecteur kan enkel geschieden indien de toe te kennen betrekking in verband met dat ambt vacant is.

Een vacante betrekking in het bevorderingsambt van hoofdinspecteur kan slechts zo worden toegekend indien ze niet door mutatie werd toegekend aan de personeelsleden die hun mutatie hebben aangevraagd volgens de ter zake geldende regels.

Art. 39.De vacature van de toe te kennen betrekking in verband met het bevorderingsambt van hoofdinspecteur wordt ter kennis gebracht van de personeelsleden die in aanmerking komen voor een benoeming, volgens de door de Regering nader te bepalen regels.

De vacature bedoeld in vorig lid wordt ter kennis van de personeelsleden gebracht binnen de maand die volgt op de laatste mutatiebeurt.

Art. 40.Kunnen alleen in het bevorderingsambt van hoofdinspecteur worden benoemd de personeelsleden die hun kandidatuur hebben ingediend in de vereiste vorm en binnen de vereiste termijn.

Art. 41.Niemand kan worden benoemd in het bevorderingsambt van hoofdinspecteur, indien hij niet voldoet aan de volgende voorwarden : 1° benoemd zijn in het bevorderingsambt van kantonnale inspecteur kleuteronderwijs of lager onderwijs;2° een ambtsanciënniteit van ten minste drie jaar tellen in het bevorderingsambt van kantonnale inspecteur kleuteronderwijs of lager onderwijs.

Art. 42.Voor de berekening van de in artikel 41, 2°, bedoelde ambtsanciënniteit, komen de diensten in aanmerking die het personeelslid, in welke hoedanigheid ook, werkelijk heeft gepresteerd in één van de in artikel 41, 1°, bedoelde ambten.

Art. 43.Voor de berekening van de duur van de diensten die in aanmerking komen voor de in artikel 41, 2°, bedoelde ambtsanciënniteit, worden de werkelijke diensten per kalendermaand berekend, waarbij deze die niet op een volledige maand betrekking hebben niet worden meegerekend.

Art. 44.Op de voordracht van de Vaste Commissie, richt de Regering een examencommissie voor bevordering op voor de kandidaten voor een ambt van hoofdinspecteur.

De benoeming tot hoofdinspecteur geschiedt op een met redenen omklede voordracht van de examencommissie voor bevordering, die voor elke betrekking een lijst van hoogstens vijf kandidaten voorstelt, gerangschikt volgens hun verdiensten en hun vaardigheden op het vlak van de menselijke betrekkingen. Om de kandidaten volgens hun verdiensten te rangschikken, moet de examencommissie inzonderheid rekening houden met de voortgezette en aanvullende vorming, de publicaties, de behaalde diploma's, getuigschriften en brevetten, de projecten die worden uitgevoerd binnen de kantons of schooldistricten waar de kandidaten werden aangesteld en met elk bewijs van hun sociale actie.

Art. 45.De personeelsleden van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs worden door de Regering in vast verband benoemd in het bevorderingsambt van hoofdinspecteur. Afdeling III. - Benoeming in het bevorderingsambt van

inspecteur-generaal

Art. 46.De benoeming in het bevorderingsambt van inspecteur-generaal kan enkel geschieden indien de betrekking in verband met dat ambt vacant is.

Art. 47.De vacature van de toe te kennen betrekking in verband met het bevorderingsambt van inspecteur-generaal wordt ter kennis gebracht van de personeelsleden die in aanmerking komen voor een benoeming, binnen twee maanden na de vacantverklaring, volgens door de Regering nader te bepalen regels.

Art. 48.Kunnen alleen in het bevorderingsambt van inspecteur-generaal worden benoemd de personeelsleden die hun kandidatuur hebben ingediend in de vereiste vorm en binnen de vereiste termijn.

Art. 49.Niemand kan worden benoemd in het bevorderingsambt van hoofdinspecteur, indien hij niet voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° benoemd zijn in het bevorderingsambt van hoofdinspecteur;2° een ambtsanciënniteit van ten minste drie jaar tellen in het bevorderingsambt van hoofdinspecteur.

Art. 50.Voor de berekening van de in artikel 49, 2°, bedoelde ambtsanciënniteit, worden de diensten in aanmerking genomen die het personeelslid, in welke hoedanigheid ook, werkelijk heeft gepresteerd in één van de in artikel 49, 1°, bedoelde ambt.

Art. 51.Voor de berekening van de duur van de diensten die in aanmerking komen voor de in artikel 50, 2°, bedoelde ambtsanciënniteit, worden de werkelijke diensten per kalendermaand berekend, waarbij deze die niet op een volledige maand betrekking hebben niet worden meegerekend.

Art. 52.Op de voordracht van de Vaste Commissie richt de Regering een examencommissie voor bevordering op voor de kandidaten voor een ambt van inspecteur-generaal.

De benoeming tot inspecteur-generaal geschiedt op een met redenen omklede voordracht van de examencommissie voor bevordering die een lijst van hoogstens vijf kandidaten voordraagt, gerangschikt volgens hun verdiensten en hun vaardigheden op het vlak van de menselijke betrekkingen. Om de kandidaten volgens hun verdiensten te rangschikken, moet de examencommissie inzonderheid rekening houden met de voortgezette en aanvullende vorming, de publicaties, de behaalde diploma's, getuigschriften en brevetten, de projecten die worden uitgevoerd binnen de inspectiegebieden waar de kandidaten werden aangesteld en met elk bewijs van de sociale actie van de kandidaten.

Art. 53.De personeelsleden van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs worden door de Regering in vast verband benoemd in het bevorderingsambt van inspecteur-generaal. HOOFDSTUK IV. - Tijdelijke aanstelling

Art. 54.De Regering kan een houder van het brevet van kantonnale inspecteur kleuteronderwijs tijdelijk aanstellen in een betrekking van kantonnale inspecteur kleuteronderwijs.

De Regering stelt onder de kandidaten de oudste houder van het brevet van kantonnale inspecteur kleuteronderwijs aan die nog niet in vast verband benoemd is in het bevorderingsambt van kantonnale inspecteur kleuteronderwijs. Bij gelijke brevetanciënniteit, stelt de Regering onder de houders van het brevet deze aan die de grootste dienstanciënniteit telt. Bij gelijke dienstanciënniteit, stelt de Regering de oudste houder van het brevet aan.

Art. 55.De Regering kan een houder van het brevet van kantonnale inspecteur lager onderwijs tijdelijk aanstellen in een betrekking van kantonnale inspecteur lager onderwijs.

De Regering stelt onder de kandidaten de oudste houder van het brevet van kantonnale inspecteur lager onderwijs aan die nog niet in vast verband benoemd is in het bevorderingsambt van kantonnale inspecteur lager onderwijs. Bij gelijke brevetanciënniteit, stelt de Regering onder de houders van het brevet deze aan die de grootste dienstanciënniteit telt. Bij gelijke dienstanciënniteit, stelt de Regering de oudste houder van het brevet aan.

Art. 56.De Regering verzoekt de houders van de brevetten om hun kandidatuur voor een tijdelijke aanstelling in te dienen.

Art. 57.Ieder personeelslid dat tijdelijk is aangesteld in een bevorderingsambt van kantonnale inspecteur kan te allen tijde van zijn aanstelling afzien. Het personeelslid oefent dan opnieuw definitief zijn oorspronkelijke ambt uit en, behoudens behoorlijk gemotiveerde uitzonderlijke omstandigheden, kan voor een nieuwe affectatie pas worden aangewezen na te hebben geantwoord op een nieuwe oproep gedaan overeenkomstig artikel 56.

Art. 58.Voor de berekening van de dienstanciënniteit bedoeld in artikel 54, lid 2 en in artikel 55, lid 2, worden de diensten in aanmerking genomen die de kandidaat, in welke hoedanigheid ook, werkelijk heeft gepresteerd in één of meer ambten bedoeld in artikel 22, lid 1, 6°, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs.

Art. 59.Voor de berekening van de duur van de diensten die in aanmerking komen voor de dienstanciënniteit bedoeld in artikel 54, lid 2 en in artikel 55, lid 2, zijn de bepalingen bedoeld in artikel 24 van toepassing.

Art. 60.De Regering kan een kantonnale inspecteur kleuteronderwijs of lager onderwijs in een betrekking van hoofdinspecteur tijdelijk aanstellen.

De Regering stelt, volgens de rangschikking, de kandidaten aan die door de in artikel 44 bedoelde recentste examencommissie werden gerangschikt en die niet in vast verband werden benoemd in het bevorderingsambt van hoofdinspecteur. Bij gelijke rangschikking, wanneer verscheidene lijsten, waarvan de samenstelling verschillend is, door dezelfde examencommissie worden opgemaakt voor verschillende betrekkingen, wordt voorrang verleend aan de kandidaat met de grootste ambtsanciënniteit. Nadat de rangschikking totaal benut is, stelt de Regering onder de kantonnale inspecteurs kleuteronderwijs of lager onderwijs degene aan die de grootste ambtsanciënniteit telt. Bij gelijke ambtsanciënniteit, stelt de Regering de oudste kantonnale inspecteur kleuteronderwijs of lager onderwijs aan.

Art. 61.Voor de berekening van de ambtsanciënniteit bedoeld in artikel 60, lid 2, worden de diensten in aanmerking genomen die het personeelslid, in welke hoedanigheid ook, werkelijk gepresteerd heeft in het bevorderingsambt van kantonnale inspecteur kleuteronderwijs of lager onderwijs.

Art. 62.Voor de berekening van de duur van de diensten die in aanmerking komen voor de ambtsanciënniteit bedoeld in artikel 60, lid 2, worden de werkelijke diensten per kalendermaand berekend, waarbij deze die niet betrekking hebben op een volledige maand, niet worden meegerekend.

Art. 63.De Regering kan een hoofdinspecteur in een betrekking van inspecteur-generaal tijdelijk aanstellen.

De Regering stelt, volgens de rangschikking, de kandidaten aan die door de in artikel 52 bedoelde recentste examencommissie werden gerangschikt en die niet in vast verband werden benoemd in het bevorderingsambt van inspecteur-generaal. Nadat de rangschikking totaal benut is, stelt de Regering onder de hoofdinspecteurs degene aan die de grootste ambtsanciënniteit telt. Bij gelijke ambtsanciënniteit, stelt de Regering de oudste hoofdinspecteur aan.

Art. 64.Voor de berekening van de ambtsanciënniteit bedoeld in artikel 63, lid 2, worden de diensten in aanmerking genomen die het personeelslid, in welke hoedanigheid ook, werkelijk heeft gepresteerd in het bevorderingsambt van hoofdinspecteur.

Art. 65.Voor de berekening van de duur van de diensten die in aanmerking komen voor de in artikel 63, lid 2, bedoelde ambtsanciënniteit, worden de werkelijke diensten per kalendermaand berekend, waarbij deze die niet op een volledige maand betrekking hebben niet worden meegerekend. HOOFDSTUK V. - De mutatie

Art. 66.De mutaties van de personeelsleden van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs worden ingericht volgens een systeem van vier beurten.

Voor de eerste beurt van de mutaties worden de op 1 oktober definitief vakant verklaarde betrekkingen door de Regering ter kennis gebracht van de personeelsleden van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs, via een rondzendbrief, gedurende de maand oktober.

Voor de tweede beurt van de mutaties worden de ten gevolge van de mutaties van de eerste beurt definitief vacant verklaarde betrekkingen en de betrekkingen die vacant werden na de datum van het begin van de eerste beurt en uiterlijk op 1 januari ter kennis gebracht van de personeelsleden van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs, via een rondzendbrief, gedurende de maand januari.

Voor de derde beurt van de mutaties worden de ten gevolge van de mutaties van de tweede beurt definitief vacant verklaarde betrekkingen en de betrekkingen die vacant werden na de datum van het begin van de tweede beurt en uiterlijk op 1 maart ter kennis gebracht van de personeelsleden van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs, via een rondzendbrief, gedurende de maand maart.

Voor de vierde beurt van de mutaties worden de ten gevolge van de mutaties van de derde beurt definitief vacant verklaarde betrekkingen en de betrekkingen die vacant werden na de datum van het begin van de derde beurt en uiterlijk op 1 mei ter kennis gebracht van de personeelsleden van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs, via een rondzendbrief, gedurende de maand mei.

Art. 67.De rondzendbrieven bedoeld bij artikel 66 van dit decreet worden toegestuurd aan de personeelsleden van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs per ter post aangetekende brief. Erin wordt vermeld dat de betrekkingen per mutatie toegewezen kunnen worden aan de personeelsleden die vast benoemd zijn in de toe te kennen betrekking en nodigen de personeelsleden die belangstelling tonen voor de toe te kennen betrekking uit tot het indienen van een aanvraag tot mutatie.

Elke omzendbrief vermeldt de vorm en de termijn voor het indienen van de aanvragen.

Art. 68.De aanvragen dienen per ter post aangetekende brief te worden gezonden naar het adres vermeld in de omzendbrieven bedoeld bij artikel 66 van dit decreet.

De aanvragen dienen te worden ingediend in de vorm en binnen de termijn bepaald bij iedere rondzendbrief.

De termijn zal niet korter zijn dan tien werkdagen. Hij vangt aan de dag na de datum van verzending van de rondzendbrief.

Art. 69.Voor iedere beurt van de mutaties, zal het personeelslid van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs dat meerdere betrekkingen aanvraagt een aparte aanvraag indienen voor iedere betrekking, met eventuele vermelding van zijn voorkeur.

Art. 70.Het personeelslid van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs dat een mutatie krijgt bij de tweede beurt ziet automatisch af van de mutatie die hij tijdens de eerste beurt van de mutaties kreeg.

Art. 71.Voor elke beurt van de mutaties en voor iedere toe te kennen betrekking, worden de personeelsleden die een regelmatige aanvraag tot mutatie hebben ingediend en die aan de vereiste voorwaarde voldoet, gerangschikt volgens hun ambtsanciënniteit, verworven op de eerste dag van de maand september van het lopende dienstjaar.

Wanneer een mutatie voor betrekkingen van het ambt van kantonnale inspecteur kleuter- of lager onderwijs plaats vindt, bij gelijke ambtsanciënniteit, wordt voorrang verleend aan het oudste personeelslid.

Wanneer een mutatie voor betrekkingen van het ambt van hoofdinspecteur plaats vindt, bij gelijke ambtsanciënniteit, wordt voorrang verleend aan de hoofdinspecteur met de grootste ambtsanciënniteit als kantonnale inspecteur. Bij gelijke ambtsanciënniteit als kantonnale inspecteur, wordt voorrang verleend aan het oudste personeelslid.

Art. 72.Voor de berekening van de ambtsanciënniteit bedoeld bij artikel 71, lid 1, worden de diensten in aanmerking genomen die het personeelslid werkelijk heeft gepresteerd, in welke hoedanigheid dan ook, in het ambt waarvoor de betrekking door mutatie toe te kennen is.

Art. 73.Voor de berekening van de duur van de diensten die in aanmerking komen voor de ambtsanciënniteit bedoeld bij artikel 72, worden de werkelijke diensten in kalendermaanden berekend, waarbij deze die een hele maand niet dekken, weggelaten worden.

Art. 74.Onverminderd de bepalingen bedoeld bij de artikelen 14 en 15, kent de Regering door mutatie elke betrekking toe die vacant verklaard wordt voor het ambt waarin het personeelslid van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs dat de eerste plaats bekleedt van de rangschikking bedoeld bij artikel 71 benoemd is, met inachtneming van de voorkeuropties vermeld overeenkomstig de bepalingen van artikel 69.

Art. 75.Elk personeelslid wordt definitief aangewezen voor de betrekking waarvoor hij een mutatie op 1 augustus van het lopend dienstjaar heeft bekomen. HOOFDSTUK VI. - Administratieve standen Afdeling I. - Algemene bepaling

Art. 76.De administratieve standen waarin de personeelsleden van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs zich kunnen bevinden, zijn de volgende : 1° dienstactiviteit;2° non-activiteit;3° terbeschikkingstelling. Afdeling II. - Dienstactiviteit

Art. 77.Het personeelslid van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs wordt altijd geacht zich in dienstactiviteit te bevinden behoudens uitdrukkelijke bepaling waarbij hij in een andere administratieve stand wordt ingedeeld.

Art. 78.Het personeelslid van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs heeft recht op een wedde en op bevordering tot een hogere wedde onder dezelfde voorwaarden als de personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap.

Het personeelslid van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs kan een verlof bekomen onder dezelfde voorwaarden als de personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap. Afdeling III. - Non-activiteit

Art. 79.Het personeelslid van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs bevindt zich in de stand non-activiteit onder dezelfde voorwaarden als de personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap.

Art. 80.Het personeelslid van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs dat zich in de stand non-activiteit bevind heeft geen recht op wedde, behoudens uitdrukkelijk strijdige bepaling.

Art. 81.Niemand kan op non-activiteit gesteld of gehouden worden na het einde van de maand waarin hij 60 is geworden als hij 30 jaar erkende diensten telt voor het openen van het recht op een rustpensioen. Afdeling IV. - Terbeschikkingstelling

Art. 82.Het personeelslid van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs kan ter beschikking worden gesteld wegens bijzondere opdracht of gebrekkigheid waaruit geen definitieve dienstongeschiktheid ontstaat, maar die aanleiding geeft tot langere afwezigheid dan voor verlof wegens ziekte of gebrekkigheid, wegens persoonlijke aangelegenheid of wegens persoonlijke aangelegenheid vóór een inrustestelling, onder dezelfde voorwaarden als de personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap.

Art. 83.Niemand kan op non-activiteit gesteld of gehouden worden na het einde van de maand waarin hij 60 is geworden als hij 30 jaar erkende diensten telt voor het toetreden tot het recht op een rustpensioen.

De bepaling van lid 1 is niet van toepassing op de personeelsleden die wegens bijzondere opdracht ter beschikking werden gesteld.

Art. 84.Een wachtgeld kan verleend worden aan de ter beschikking gestelde personeelsleden van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs onder dezelfde voorwaarden als aan de personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap die in dezelfde stand worden gesteld. Het wachtgeld, de uitkeringen en vergoedingen, die eventueel aan deze personeelsleden worden toegekend, zijn onderworpen aan de mobiliteitsregeling welke geldt voor de bezoldiging van de personeelsleden in actieve dienst. HOOFDSTUK VII. - Tuchtregeling Afdeling I. - Tuchtstraffen

Art. 85.Aan de personeelsleden van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs kunnen de volgende tuchtstraffen opgelegd worden : 1° de terechtwijzing;2° de berisping;3° de afhouding op de wedde;4° de overplaatsing bij tuchtmaatregel;5° de schorsing bij tuchtmaatregel;6° de terugzetting in graad;7° de op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel;8° de afzetting.

Art. 86.Voor de personeelsleden die vast benoemd zijn in een bevorderingsambt van kantonnale inspecteur of in de bevorderingsambt van hoofdinspecteur, worden alle tuchtstraffen voorgesteld door de inspecteur-generaal.

Voor de inspecteur-generaal worden de tuchtstraffen voorgesteld door de administrateur-generaal van Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek of de ambtenaar-generaal die hij daartoe afvaardigt.

Tuchtstraffen worden door de Regering uitgesproken.

Art. 87.De afhouding op de wedde mag niet worden uitgesproken voor meer dan drie maanden. Zij mag niet meer dan één vijfde van de wedde bedragen.

Art. 88.De schorsing bij tuchtmaatregel mag niet worden uitgesproken voor meer dan één jaar. Zij heeft de halvering van de wedde tot gevolg.

Art. 89.De terugzetting in graad heeft tot gevolg dat de weddeschaal wordt toegekend die verbonden is aan het nieuwe ambt van het personeelslid van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs dat deze straf heeft opgelopen.

Art. 90.De duur van de op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel wordt bepaald door de overheid die de straf oplegt : zij mag niet minder dan één jaar bedragen en vijf jaar niet overschrijden.

Gedurende de eerste twee jaar geniet het personeelslid een wachtgeld dat gelijk is aan de helft van de activiteitswedde. Zonder dat het laatst vermelde bedrag mag worden overschreden, wordt het wachtgeld vervolgens vastgesteld op het bedrag van het pensioen dat de betrokkene zou bekomen indien hij voortijdig in ruste was gesteld.

Het personeelslid mag zijn wederopneming in de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs aanvragen na het verstrijken van de helft van de duur van zijn straf.

Art. 91.Geen straf mag worden voorgesteld dan nadat het personeelslid vooraf is gehoord of ondervraagd. De betrokkene mag gebruik maken van de rechten die het syndicaal statuut hem toekent.

Elk personeelslid dat verzocht wordt een over hem gedaan strafvoorstel te viseren, heeft het recht, binnen een termijn van twintig dagen, ingaande op de datum waarop het voorstel hem ter visering werd voorgelegd, langs hiërarchische weg, schriftelijk beroep in te stellen bij de raad van beroep.

Heeft de betrokkene, binnen de gestelde termijn, geen beroep ingediend, dan wordt het strafvoorstel rechtstreeks medegedeeld aan de Regering.

Art. 92.Het door het betrokken personeelslid ingediend strafvoorstel en het door hem ingesteld beroep worden aan de raad van beroep gezonden binnen de termijn van één maand, ingaande op de datum van de ontvangst van het beroep.

Art. 93.Behoudens wettige verhindering verschijnt de verzoeker persoonlijk. Hij kan bijgestaan worden door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de in dienstactiviteit zijnde of in ruste gesteld zijnde personeelsleden van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs of door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging.

Behalve in geval van strafvervolging, moet de raad van beroep binnen een termijn van hoogstens drie maanden vanaf de datum van ontvangst van het volledig dossier van de zaak een advies aan de Regering uitbrengen. De Regering kan het advies dringend vragen, doch in dit geval mag de termijn niet minder bedragen dan één maand.

Indien de verzoeker, ofschoon behoorlijk opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt, beschouwt de raad van beroep de zaak als niet meer bij hem aanhangig, en stuurt hij het dossier voor beslissing aan de Regering.

De Regering neemt haar beslissing binnen de termijn van één maand vanaf de ontvangst van het advies van de raad van beroep of van het dossier van de zaak die bij hem niet meer aanhangig is.

Art. 94.Geen enkele straf mag uitwerking hebben voor de periode die voorafgaat aan de uitspraak ervan.

Art. 95.De strafvordering met betrekking tot de feiten waarvoor een tuchtprocedure werd ingesteld schorst de tuchtprocedure en -uitspraak.

Ongeacht het resultaat van de strafvordering, behoudt de tuchtoverheid de bevoegdheid recht te spreken over de toepassing van de tuchtstraffen. Afdeling II. - Schrapping van tuchtstraffen

Art. 96.De schrapping van een tuchtstraf opgelegd aan een personeelslid van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs geschiedt onder dezelfde voorwaarden als voor de personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap. HOOFDSTUK VIII. - De raad van beroep

Art. 97.Bij de Regering wordt een raad van beroep ingesteld.

Art. 98.De raad van beroep behandelt de beroepen ingediend tegen elk voorstel tot tuchtstraf.

Art. 99.De raad van beroep bestaat uit een voorzitter en zes leden.

Art. 100.De Regering stelt de voorzitter en de twee plaatsvervangende voorzitters aan onder de ambtenaren-generaal van het ministerie.

De voorzitter is stemgerechtigd.

Art. 101.De Regering stelt de leden aan van de raad van beroep onder de personeelsleden van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs en de ambtenaren-generaal van het ministerie. De bedoelde personeelsleden van de inspectiedienst moeten vastbenoemd zijn en een ambtsanciënniteit van twee jaar tellen sedert hun benoeming tot personeelslid van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs.

In afwijking van het vorig lid mag de inspecteur-generaal niet zitting hebben in de raad van beroep.

De werkende of plaatsvervangende leden die zitting hebben voor het onderzoek van een beroep moeten een ambt uitoefenen dat hiërarchisch gelijk of hoger is dan dat van de verzoeker.

In afwijking van het vorig lid mogen enkel zitting hebben de ambtenaren-generaal aangesteld overeenkomstig lid 1 voor het onderzoek van een beroep ingesteld door de inspecteur-generaal.

De leden bedoeld bij lid 1 van dit artikel worden aangesteld voor de helft rechstreeks door de Regering en voor de andere helft op de voordracht van de vakverenigingen die de personeelsleden van het onderwijs van de Franse Gemeenschap vertegenwoordigen aangesloten bij een vereniging die zitting heeft bij de Nationale Arbeidsraad, waarbij iedere vereniging over minstens één vertegenwoordiger beschikt.

Art. 102.Voor de berekening van de ambtsanciënniteit bedoeld bij artikel 101, lid 1, worden de diensten in aanmerking genomen die door het personeelslid werkelijk werden gepresteerd, als vastbenoemde, in een of meerdere ambten bedoeld bij artikel 3.

Art. 103.Voor de berekening van de duur van de diensten die in aanmerking komen voor de ambtsanciënniteit bedoeld bij artikel 101, lid 1, worden de werkelijke diensten berekend per kalendermaand, waarbij deze die niet een volledige maand dekken weggelaten worden.

Art. 104.Onder dezelfde voorwaarden stelt de Regering twee plaatsvervangende leden voor elk werkend lid aan.

Art. 105.De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de werkende leden en de plaatsvervangende leden worden voor een periode van vier jaar aangesteld. Hun mandaat kan worden vernieuwd.

De vervanger van een lid voltooit het mandaat van het lid dat hij vervangt.

Art. 106.De Regering stelt een secretaris en twee plaatsvervangende secretarissen aan onder de ambtenaren van het ministerie.

Zij nemen het secretariaat waar zonder stemgerechtigd te zijn.

Art. 107.De raad van beroep mag niet beraadslagen over een beroep indien de verzoeker niet in de mogelijkheid werd gesteld zijn verweermiddelen te doen gelden en indien het dossier niet de gegevens bevat, die het de raad mogelijk moeten maken met volledige kennis van zaken een advies uit te brengen, o.m. het verslag van het onderzoek, de notulen van het getuigenverhoor en van de onontbeerlijke confrontaties.

Art. 108.Zodra een beroep ingesteld wordt, deelt de voorzitter aan de verzoeker de lijst mede van de werkende en plaatsvervangende leden van de bevoegde commissie.

Binnen tien dagen na de ontvangst van deze lijst, mag de verzoeker de wraking van één of meer leden van de commissie vragen : maximum drie leden aangewezen op de voordracht van de vakverenigingen en vier leden rechtstreeks door de Regering aangewezen. Hij mag evenwel geen werkend lid en zijn twee plaatsvervangers wraken.

Een lid mag vragen ontlast te worden, ingeval hij meent in de zaak een zedelijk belang te hebben of hij de mening is toegedaan dat men hem zou kunnen verwijten niet onpartijdig te zijn. De voorzitter beslist over het gevolg dat aan dit verzoek moet gegeven worden. Om dezelfde redenen, kan hij ook een lid van ambtswege ontslaan.

Art. 109.De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters mogen geen zitting hebben in een zaak die een personeelslid betreft dat onder hun bestuur ressorteert.

De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de werkende leden en de plaatsvervangende leden mogen geen zitting houden voor een zaak betreffende hun echtgenoot of een bloed- of aanverwante tot en met de vierde graad.

Art. 110.De raad van beroep beraadslaagt en beslist geldig indien de voorzitter en minstens vier leden aanwezig zijn.

Art. 111.Voor iedere zaak wijst de Regering een verslaggever aan onder de ambtenaren van het ministerie die niet aan het onderzoek deel hebben genomen.

De verslaggever zet aan de raad van beroep objectief de voorgeschiedenis van de zaak en de uitslagen van het onderzoek uiteen.

Hij heeft het recht van repliek. Hij is niet stemgerechtigd.

Art. 112.De raad van beroep kan een bijkomend onderzoek bevelen, bezwarende en ontlastende getuigen horen. Na beraadslaging, stuurt hij zijn gemotiveerd advies naar de Regering. Bedoeld advies vermeldt met hoeveel stemmen, voor en tegen, de stemming werd verkregen.

Art. 113.De stemming over het advies is geheim. De leden rechtstreeks door de Regering aangesteld en de leden aangesteld op de voordracht van de vakverenigingen moeten in gelijk aantal zijn om aan de stemming deel te nemen. In voorkomend geval wordt de pariteit hersteld door uitschakeling van een of meer leden na loting.

Bij staking van stemmen wordt het advies als gunstig voor de verzoeker beschouwd.

Art. 114.De beslissing wordt door de Regering genomen binnen de termijn bedoeld bij artikel 93, laatste lid. Erin wordt melding gemaakt van het met redenen omkleed advies van de raad van beroep of het gebrek aan advies. Iedere beslissing die niet overeenstemt met het advies van de raad van beroep wordt met redenen omkleed.

De Regering brengt haar beslissing ter kennis van de raad van beroep en van de verzoeker.

Art. 115.Het mandaat van de leden van de raad van beroep is kosteloos; reis- en verblijfsvergoedingen kunnen hun evenwel worden toegestaan volgens de reglementsbepalingen terzake.

Art. 116.De werking van de raad van beroep, met inachtneming van de rechten van de verdediging en van het contradictoire karakter van de debatten, wordt door de Regering geregeld. HOOFDSTUK IX. - De preventieve schorsing : administratieve maatregel

Art. 117.Het personeelslid van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs wordt preventief geschorst onder dezelfde voorwaarden als deze die geldig zijn voor de personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap. HOOFDSTUK X. - Ambtsneerlegging

Art. 118.De personeelsleden van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs worden ambtshalve en zonder vooropzegging uit hun ambt ontslagen : 1° indien zij niet regelmatig vast benoemd werden;2° indien zij niet meer voldoen aan de volgende voorwaarden : Belg of onderdaan van een andere lidstaat van de Europese Unie zijn, behoudens afwijking toegekend door de Regering; de burgerlijke en politieke rechten genieten; voldaan hebben aan de dienstplichtwetten; 3° indien zij na een geoorloofde afwezigheid zonder geldige reden hun dienst niet hervatten;4° indien zij zonder geldige reden hun betrekking verlaten en meer dan tien dagen afwezig blijven;5° indien zij zich in de gevallen bevinden waarbij de toepassing van de burgerlijke wetten en strafwetten de ambtsneerlegging tot gevolg heeft;6° indien zij aan een vroegtijdige invaliditeit lijden die onder de door de wet bepaalde voorwaarden behoorlijk is vastgesteld en waardoor zij niet meer in staat zijn hun ambt volledig, geregeld en onafgebroken uit te oefenen;7° indien zij vrijwillig ontslag nemen : het personeelslid mag slechts na behoorlijke machtiging en na een opzeggingstermijn van ten minste vijftien dagen zijn dienst verlaten;8° indien zij in ruste worden gesteld omdat zij de leeftijdsgrens hebben bereikt;9° indien zij een tuchtstraf van afzetting oplopen. HOOFDSTUK XI. - Overgangs-, opheffings- en slotbepalingen

Art. 119.De personeelsleden benoemd in het ambt van kantonnale inspectrice voor het kleuteronderwijs worden geacht benoemd te zijn in het ambt van kantonnale inspecteur kleuteronderwijs op de datum van inwerkingtreding van dit decreet.

De personeelsleden benoemd in het ambt van kantonnale inspecteur voor het lager onderwijs worden geacht benoemd te zijn in het ambt van kantonnale inspecteur lager onderwijs op de datum van inwerkingtreding van dit decreet.

Art. 120.De personeelsleden die titularis zijn van een bekwaamheidsgetuigschrift voor het uitoefenen van het ambt van kantonnale inspectrice voor het kleuteronderwijs worden geacht titularis te zijn van het brevet van kantonnale inspecteur kleuteronderwijs op de datum van inwerkingtreding van dit decreet.

De personeelsleden die titularis zijn van een bekwaamheidsgetuigschrift voor het uitoefenen van het ambt van kantonnale inspecteur voor het lager onderwijs worden geacht titularis te zijn van het brevet van kantonnale inspecteur lager onderwijs op de datum van inwerkingtreding van dit decreet.

Art. 121.Het bekwaamheidsgetuigschrift voor het uitoefenen van het ambt van kantonnale inspectrice voor het kleuteronderwijs en het bekwaamheidsgetuigschrift voor het uitoefenen van het ambt van kantonnale inspecteur voor het lager onderwijs kunnen worden uitgereikt totdat de opleidingen en de examens ingericht worden voor het toekennen van het brevet van kantonnale inspecteur kleuteronderwijs of lager onderwijs, zoals bedoeld bij de artikelen 27 tot 32 van dit decreet, uiterlijk tot 31 december 2002.

Artikel 120 is van toepassing op de personeelsleden die het bekwaamheidsgetuigschrift voor het uitoefenen van het ambt van kantonnale inspectrice voor het kleuteronderwijs en het bekwaamheidsgetuigschrift voor het uitoefenen van het ambt van kantonnale inspecteur voor het lager onderwijs hebben bekomen bij toepassing van het eerste lid.

Art. 122.In afwijking van artikel 66 van dit decreet, worden de mutaties van de personeelsleden van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs, voor het schooljaar 2001-2002, in drie beurten georganiseerd.

Voor de eerste beurt van de mutaties, worden de op 1 januari definitief vakant verklaarde betrekkingen door de Regering ter kennis gebracht van de personeelsleden van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs, via een omzendbrief, gedurende de maand februari.

Voor de tweede beurt van de mutaties, worden de ten gevolge van de mutaties van de eerste beurt definitief vakant verklaarde betrekkingen alsook de sedert de datum van begin van de eerste beurt van de mutaties vakant geworden betrekkingen, en uiterlijk op 1 maart, door de Regering ter kennis gebracht van de personeelsleden van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs, via een omzendbrief, gedurende de maand maart.

Voor de derde beurt van de mutaties, worden de ten gevolge van de mutaties van de tweede beurt definitief vakant verklaarde betrekkingen alsook de sedert de datum van begin van de tweede beurt van de mutaties vakant geworden betrekkingen, en uiterlijk op 1 mei, door de Regering ter kennis gebracht van de personeelsleden van de inspectiedienst voor het gesubsidieerd onderwijs, via een omzendbrief, gedurende de maand maart.

Art. 123.Opgeheven worden : 1° in artikel 1 van het koninklijk besluit van 15 mei 1928 houdende algemene regeling van het lager onderwijs : a) artikel 14;b) artikel 15;2° de wet van 27 mei 1971 waarbij de voor de inspecteurs van het rijksonderwijs geldende regeling inzake verlof en terbeschikkingstelling wegens ziekte en gebrekkigheid wordt uitgebreid tot de rijksinspecteurs voor het gesubsidieerd kleuter- en lager onderwijs.

Art. 124.Op 1 januari 2003 worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 6 november 1978 betreffende het examen tot verkrijging van het getuigschrift van bekwaamheid voor het ambt van kantonnale inspecteur in het lager onderwijs (Frans stelsel), alsook de koninklijke besluiten van 11 juni 1980 en van 8 november 1983 en het besluit van de Regering van 12 juni 1998 die het wijzigen;2° het koninklijk besluit van 30 januari 1979 betreffende het examen tot verkrijging van het getuigschrift van bekwaamheid voor het ambt van kantonnale inspectrice in het kleuteronderwijs (Frans stelsel), alsook het besluit van de Regering van 12 juni 1998 dat het wijzigt.

Art. 125.Dit decreet treedt in werking op 1 februari 2002.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 20 december 2001.

De Minister-President, belast met de Internationale Betrekkingen, H. HASQUIN De Minister van Cultuur, Begroting, Ambtenarenzaken, Jeugdzaken en Sport, R. DEMOTTE De Minister van Kinderwelzijn, belast met het Basisonderwijs, de Opvang en de Opdrachten toegewezen aan de « O.N.E. », J.-M. NOLLET De Minister van Secundair Onderwijs en Buitengewoon Onderwijs, P. HAZETTE De Minister van Hoger Onderwijs, Onderwijs voor Sociale Promotie en Wetenschappelijk Onderzoek, Mevr. F. DUPUIS De Minister van Kunsten en Letteren en van de Audiovisuele Sector, R. MILLER De Minister van Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid, Mevr. N. MARECHAL _______ Nota (1) Zitting 2001-2002. Stukken van de Raad. - Ontwerp van decreet, nr. 219-1. - Commissieamendementen, nr. 219-2. Verslag, nr. 219-3.

Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 18 december 2001.

^