gepubliceerd op 21 september 2012
Decreet tot wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, wat het stelsel van kwaliteitszorg en accreditatie betreft
6 JULI 2012. - Decreet tot wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, wat het stelsel van kwaliteitszorg en accreditatie betreft
Het VLAAMS PARLEMENT heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt : DECREET tot wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, wat het stelsel van kwaliteitszorg en accreditatie betreft HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen in het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen
Art. 2.In artikel 3 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2004, 16 juni 2006, 29 juni 2007, 30 april 2009 en 1 juli 2011, wordt het tweede streepje vervangen door wat volgt : « - accreditatie en instellingsreview : a) opleidingsaccreditatie : de formele erkenning van een opleiding op grond van een beslissing van een onafhankelijk orgaan waarin vastgesteld wordt dat de opleiding voldoet aan vooraf vastgestelde minimale kwaliteits- en niveauvereisten;b) eerste ronde opleidingsaccreditaties : de accreditaties die zijn verleend vanaf 1 februari 2005 tot en met het einde van het academiejaar 2012-2013;c) tweede ronde opleidingsaccreditaties : de accreditaties die zijn verleend vanaf het begin van het academiejaar 2013-2014 tot en met het einde van het academiejaar 2020-2021;d) derde ronde opleidingsaccreditaties : de accreditaties die zijn verleend vanaf het begin van het academiejaar 2021-2022 tot en met het einde van het academiejaar 2028-2029;e) instellingsreview : periodieke beoordeling door een externe commissie van de beleidsprocessen die een instelling hoger onderwijs opzet om te garanderen dat ze haar taken op het terrein van het onderwijs op een kwaliteitsvolle manier uitvoert;f) positief besluit instellingsreview : het besluit van de accreditatieorganisatie dat een instellingsreview afrondt en waarin de accreditatieorganisatie bevestigt dat de instelling voldoet aan alle onderwerpen van het beoordelingskader instellingsreview;g) eerste ronde instellingsreviews : de instellingsreviews die worden uitgevoerd vanaf het begin van het academiejaar 2015-2016 tot en met het einde van het academiejaar 2016-2017;h) tweede ronde instellingsreviews : de instellingsreviews die worden uitgevoerd vanaf het begin van het academiejaar 2019-2020 tot en met het einde van het academiejaar 2020-2021;i) derde ronde instellingsreviews : de instellingsreviews die worden uitgevoerd vanaf het begin van het academiejaar 2025-2026 tot en met het einde van het academiejaar 2026-2027;j) opleidingsdossier : het dossier dat het instellingsbestuur indient met het oog op het verkrijgen van de opleidingsaccreditatie;k) visitatierapport : de gepubliceerde externe beoordeling uitgevoerd door een visitatiecommissie georganiseerd door een evaluatieorgaan.».
Art. 3.Artikel 9ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 maart 2004, wordt opgeheven.
Art. 4.In artikel 9sexies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 maart 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt tussen de woorden « Vlaamse Gemeenschap » en de woorden « de accreditatie » de zinsnede « de instellingsreview wordt uitgevoerd, de besluiten die de instellingsreview afronden, worden genomen, » ingevoegd;2° in paragraaf 1, tweede lid, eerste volzin, worden tussen de woorden « De accreditatiebesluiten » en de woorden « worden bij uittreksel » de woorden « en de besluiten die de instellingsreview afronden » ingevoegd;3° in paragraaf 1, tweede lid, derde volzin, worden tussen het woord « De » en het woord « accreditatiebesluiten » de zinsnede « besluiten en de rapporten die de instellingsreview afronden, en de » ingevoegd;4° paragraaf 2 wordt opgeheven.
Art. 5.Aan artikel 9septies, eerste lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 maart 2004, wordt een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 3° de besluiten die de instellingsreview afronden, de rapporten van de instellingsreviews en de stukken op grond waarvan ze zijn opgemaakt. ».
Art. 6.Aan artikel 9nonies, eerste lid, 1°, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 maart 2004 worden een punt k), l), m) en n) toegevoegd, die luiden als volgt : « k) de Antwerp Management School; l) de Evangelische Theologische Faculteit in Heverlee;m) de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid in Brussel;n) de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad;».
Art. 7.In artikel 56 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 19 maart 2004 en gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt punt 1° vervangen door wat volgt : « 1° ofwel overeenkomstig onderafdeling 2 geaccrediteerd is voor de in het accreditatiebesluit bepaalde duur;»; 2° in paragraaf 1 wordt punt 3° vervangen door wat volgt : « 3° ofwel een verlenging geniet van de geldigheidsduur van de accreditatie overeenkomstig artikel 58bis, § 5, en artikel 59ter, ofwel nog een tijdelijke erkenning geniet.»; 3° in paragraaf 2 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « Een opleiding die niet meer voldoet aan de voorwaarden vermeld in paragraaf 1 wordt geschrapt uit het Hoger Onderwijsregister, vermeld in artikel 64, vanaf het academiejaar dat volgt op het academiejaar waarin de geldigheid van de lopende accreditatie, de erkenning als nieuwe opleiding of de verlenging van de accreditatie vervalt.».
Art. 8.In titel I, hoofdstuk III, afdeling 2, onderafdeling 2, sectie 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004, 16 juni 2006 en 8 mei 2009, wordt een subsectie 1 ingevoegd, die luidt als volgt : « Subsectie 1. Algemeen ».
Art. 9.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt in subsectie 1, ingevoegd bij artikel 8, een artikel 56bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 56bis.§ 1. De accreditatie van een opleiding wordt verleend op aanvraag van het instellingsbestuur. De accreditatie van gezamenlijk georganiseerde opleidingen die voltooid worden met een gezamenlijk diploma, wordt verleend op gezamenlijke aanvraag van de betrokken Vlaamse instellingsbesturen. § 2. De aanvraag voor accreditatie van een opleiding ingediend door het bestuur van een geregistreerde instelling omvat in alle gevallen een visitatierapport georganiseerd door een evaluatieorgaan. ».
Art. 10.In titel I, hoofdstuk III, afdeling 2, onderafdeling 2, sectie 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004, 16 juni 2006 en 8 mei 2009, wordt na artikel 56bis, ingevoegd bij artikel 9, een subsectie 2 ingevoegd, die luidt als volgt : « Subsectie 2. Aanvragen accreditatie op basis van een visitatierapport ».
Art. 11.Artikel 57 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 19 maart 2004 en gewijzigd bij de decreten van 16 juni 2006 en 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 57.De accreditatieaanvraag moet uiterlijk vier maanden vóór het verstrijken van de geldigheid van de lopende accreditatie of van de erkenning als nieuwe opleiding of van de tijdelijke erkenning worden ingediend. De termijnen worden berekend van maand tot maand en van dag tot dag. In de termijnen is de dag waarop de termijn verstrijkt inbegrepen.
Het instellingsbestuur vraagt een accreditatie aan binnen een periode van twee maanden na de publicatie van het visitatierapport. ».
Art. 12.In artikel 57bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 maart 2004 en gewijzigd bij de decreten van 16 juni 2006 en 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, derde lid, punt 1°, wordt de tweede zin vervangen door wat volgt : « Van de visitatiecommissie maakt ten minste één student deel uit.De leden van de visitatiecommissie moeten onafhankelijk staan ten opzichte van de instelling die gevisiteerd wordt; »; 2° in paragraaf 2, derde lid, wordt punt 2° vervangen door wat volgt : « 2° de visitatiecommissie hanteert een visitatieprotocol opgesteld door een evaluatieorgaan.Dat protocol voorziet ten minste in de elementen, vermeld in artikel 93; »; 3° in paragraaf 2, derde lid, wordt punt 3° vervangen door wat volgt : « 3° de werking van de visitatiecommissie wordt gecoördineerd door een evaluatieorgaan.Elk evaluatieorgaan dat optreedt ten aanzien van visitaties in geregistreerde instellingen moet ofwel European Quality Assurance Register for Higher Education (EQAR) geregistreerd zijn ofwel erkend zijn door de accreditatieorganisatie, die daarvoor een reglement opstelt. De leden van het evaluatieorgaan moeten onafhankelijk staan ten opzichte van de instellingen waaromtrent zij beslissingen nemen in het kader van de coördinatie van visitaties; »; 4° in paragraaf 2, derde lid, wordt punt 4° vervangen door wat volgt : « 4° de visitatiecommissie publiceert de uitkomst van de visitatie als een openbaar visitatierapport.»; 5° paragraaf 2ter en paragraaf 3 worden opgeheven.
Art. 13.In titel I, hoofdstuk III, afdeling 2, onderafdeling 2, sectie 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004, 16 juni 2006 en 8 mei 2009, wordt na artikel 57ter een subsectie 3 ingevoegd, die luidt als volgt : « Subsectie 3. Aanvragen om accreditatie op basis van een opleidingsdossier ».
Art. 14.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt in subsectie 3, ingevoegd bij artikel 13, een artikel 57quater ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 57quater.§ 1. Als vanaf de tweede ronde instellingsreviews het instellingsbestuur beschikt over een positief besluit instellingsreview, bestaat de accreditatieaanvraag uit een opleidingsdossier.
Het opleidingsdossier moet de accreditatieorganisatie in staat stellen te verifiëren of de instelling op een gegronde wijze tot de conclusie is gekomen dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. Het dossier omvat de volgende stukken : 1° een rapport waaruit blijkt dat de instelling in het kader van de interne kwaliteitszorg een onderzoek ten gronde heeft gedaan naar de aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aan de hand van de criteria bedoeld in artikel 58, § 1, zoals vastgelegd in het accreditatiekader, en dat ze daarbij externe onafhankelijke experts, bij voorkeur internationale experts, heeft betrokken;2° de uitkomsten van een internationale benchmarking van de opleiding die de instelling heeft doorgevoerd. § 2. Het instellingsbestuur dient de accreditatieaanvraag in uiterlijk 4 maanden vóór het verstrijken van de geldigheid van de lopende accreditatie of van de erkenning als nieuwe opleiding. De termijnen worden berekend van maand tot maand en van dag tot dag. In de termijnen is de dag waarop de termijn verstrijkt inbegrepen. § 3. De accreditatie van gezamenlijk georganiseerde opleidingen die voltooid worden met een gezamenlijk diploma, volgt de accreditatieregeling van een accreditatie, verleend op basis van een visitatierapport, als een van de betrokken Vlaamse instellingen niet beschikt over een positief besluit instellingsreview. ».
Art. 15.In artikel 58 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 19 maart 2004 en gewijzigd bij de decreten van 30 april 2009 en 9 juli 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.De accreditatie van een opleiding van een instelling als vermeld in artikel 7, is afhankelijk van de aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen. De generieke kwaliteitswaarborgen betreffen : 1° het beoogde eindniveau dat bepaald wordt aan de hand van de wijze waarop de domeinspecifieke leerresultaten vertaald zijn in opleidingsspecifieke leerresultaten;2° het onderwijsproces : de inhoud en de opbouw van het opleidingsprogramma, de opleidingsspecifieke onderwijs- en leervormen, de verbeteracties welke voortkomen uit de instrumenten en processen van kwaliteitsbewaking, de opleidingsspecifieke voorzieningen, het doorstroomrendement en de kwantiteit en kwaliteit van het ingezette personeel;3° het gerealiseerde eindniveau dat bepaald wordt aan de hand van de deugdelijkheid van de beoordeling, de toetsing en de examinering van de studenten, aan de hand van het diplomarendement alsook aan de hand van de inzetbaarheid van de afgestudeerden op de arbeidsmarkt of de doorstroming naar een volgende opleiding. De accreditatieorganisatie legt in het accreditatiekader de volgende zaken vast : 1° de criteria waaraan de aanwezigheid van de hiervoor vermelde generieke kwaliteitswaarborgen getoetst zal worden;2° de voorwaarden voor het verlenen van de oordelen onvoldoende, voldoende, goed en excellent aan de hiervoor vermelde generieke kwaliteitswaarborgen;3° welke verifieerbare feiten als grondslag kunnen dienen voor het verlenen van de oordelen en hoe de bewijskracht van een feit aangetoond kan worden. Het accreditatiekader moet, voor het toegepast kan worden, door de Vlaamse Regering goedgekeurd worden, met vooraf advies van de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad als koepelorganisatie en de studentenkoepelverenigingen in de zin van het decreet van 30 maart 1999 houdende de subsidiëring van studenten- en leerlingenkoepelverenigingen. »; 2° er wordt een paragraaf 1bis toegevoegd, die luidt als volgt : « § 1bis.De accreditatieorganisatie beoordeelt de aanvraag tot accreditatie van een opleiding van een instellingsbestuur als vermeld in artikel 8 en van de instellingen die overeenkomstig artikel 93ter, § 4, niet onderworpen zijn aan de instellingsreview, aan de hand van de generieke kwaliteitswaarborgen vermeld in paragraaf 1, met toevoeging van een vierde generieke kwaliteitswaarborg namelijk de opzet en de organisatie van de interne kwaliteitszorg gericht op een systematische verbetering van de opleiding. In het accreditatiekader worden er criteria bepaald waaraan de aanwezigheid van deze generieke kwaliteitswaarborg getoetst zal worden. »; 3° in paragraaf 2 wordt de inleidende zin vervangen door wat volgt : « De domeinspecifieke leerresultaten, vermeld in artikel 5bis van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen zijn een vertaling van de volgende niveaudescriptoren : ».
Art. 16.In titel I, hoofdstuk III, afdeling 2, onderafdeling 2, sectie 3, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004, 8 mei 2009 en 9 juli 2010, wordt een subsectie 1 ingevoegd, die luidt als volgt : « Subsectie 1. Onderzoek van aanvragen tot accreditatie, verleend op basis van een visitatierapport ».
Art. 17.In artikel 58bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.De accreditatieorganisatie gaat na of het visitatierapport regelmatig, kwalitatief en volledig is.
Een regelmatig visitatierapport : 1° voldoet aan de vormen, vermeld in het visitatieprotocol;2° omvat een beoordeling aan de hand van de generieke kwaliteitswaarborgen bepaald in het door de Vlaamse Regering goedgekeurde accreditatiekader;3° is gebaseerd op verifieerbare feiten als vermeld in artikel 58, § 1, tweede lid, 3° ;4° verschaft inzicht in de kwaliteit van de samenstelling van de visitatiecommissie.»; 2° er worden een paragraaf 4 en een paragraaf 5 toegevoegd, die luiden als volgt : « § 4.De accreditatieorganisatie kan na de indiening van de accreditatieaanvraag en vóór het ontwerp van beslissing wordt verzonden, het evaluatieorgaan of desgevallend het instellingsbestuur om aanvullende informatie, toelichtingen en verduidelijkingen vragen.
Als de accreditatieorganisatie daarvan gebruikmaakt, wordt daarvan melding gemaakt in het accreditatierapport. De accreditatieorganisatie legt in het reglement, vermeld in artikel 9quinquies, de bestuursbeginselen vast voor de verzoeken om aanvullende informatie, toelichtingen en verduidelijkingen en voor de behandeling van de antwoorden. § 5. Als de accreditatieorganisatie op grond van het visitatierapport niet tot een accreditatierapport en -besluit kan komen, wordt de termijn van de lopende accreditatie met ten hoogste één jaar verlengd.
De accreditatieorganisatie bezorgt voor het verstrijken van de beslissingstermijn, vermeld in artikel 60, § 1, eerste lid, een ontwerp van die beslissing met de bijbehorende omstandige motivering aan het evaluatieorgaan en het instellingsbestuur. Het evaluatieorgaan en het instellingsbestuur hebben de mogelijkheid om bezwaren en opmerkingen te formuleren binnen een vervaltermijn van vijftien kalenderdagen die ingaat de dag na de ontvangst van het ontwerp. Zodra de beslissing genomen is om de lopende accreditatie met een bepaalde duur te verlengen, belast de accreditatieorganisatie het evaluatieorgaan met de uitvoering van een bijkomende externe beoordeling volgens de richtlijnen en criteria bepaald door de accreditatieorganisatie. In voorkomend geval kan het instellingsbestuur een ander evaluatieorgaan vragen de aanvullende externe beoordeling uit te voeren. De duur van de verlenging komt in mindering van de geldigheidsduur van de accreditatie, vermeld in artikel 60, § 2. ».
Art. 18.In artikel 59 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 19 maart 2004, wordt paragraaf 1 vervangen door wat volgt : « § 1. De accreditatie wordt verleend als de accreditatieorganisatie op basis van het visitatierapport, vermeld in artikel 57bis, § 2, in redelijkheid besluit dat de kwaliteit van de opleiding voldoet aan alle generieke kwaliteitswaarborgen, zoals beschreven in artikel 58, § 1. ».
Art. 19.Artikel 59bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 maart 2004 en vervangen bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 59bis.§ 1. Zowel in het visitatierapport, vermeld in artikel 57bis, § 2, als in het accreditatierapport en in het accreditatiebesluit wordt, in voorkomend geval melding gemaakt van de opleidingsvarianten die op het tijdstip van de visitatie bestonden : 1° de verschillende vestigingen waar de opleiding aangeboden wordt;2° de verschillende afstudeerrichtingen van de opleiding, met uitzondering van de als afstudeerrichting georganiseerde specifieke lerarenopleiding(en);3° de verschillende talen waarin de opleiding aangeboden wordt als vermeld in artikel 91, § 2;4° het studietraject voor werkstudenten, vermeld in artikel 2, 22°, c), van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen;5° de verschillende programma's binnen de opleiding, als die leiden tot verschillende vormen van diplomering, namelijk diplomering door één instelling, bidiplomering of gezamenlijke diplomering;6° de verschillende programma's binnen de opleiding, als deze georganiseerd worden door verschillende instellingsbesturen. § 2. Het visitatierapport, vermeld in artikel 57bis, § 2, bevat een beoordeling van elk van de varianten, vermeld in paragraaf 1. ».
Art. 20.In titel I, hoofdstuk III, afdeling 2, onderafdeling 2, sectie 3, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004, 8 mei 2009 en 9 juli 2010, wordt na artikel 59bis een subsectie 2 ingevoegd, die luidt als volgt : « Subsectie 2. Onderzoek van aanvragen tot accreditatie, verleend op basis van een opleidingsdossier ».
Art. 21.Artikel 59ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 maart 2004 en vervangen bij het decreet van 9 juli 2010, wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 59ter.§ 1. De accreditatieorganisatie gaat na of het door de instelling ingediende dossier regelmatig en volledig is. Het dossier moet alle elementen en feiten bevatten die de accreditatieorganisatie in staat stellen te verifiëren of de instelling terecht tot de conclusie is gekomen dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn aan de hand van de criteria vastgelegd in het accreditatiekader. § 2. De accreditatieorganisatie kan na de indiening van het dossier en vóór het ontwerp van beslissing wordt verzonden, het instellingsbestuur aanvullende informatie, toelichtingen en verduidelijkingen vragen. Als de accreditatieorganisatie daarvan gebruikmaakt, wordt daarvan melding gemaakt in het accreditatierapport. De accreditatieorganisatie legt in het reglement, vermeld in artikel 9quinquies, de bestuursbeginselen vast voor verzoeken om aanvullende informatie, toelichtingen en verduidelijkingen en voor de behandeling van de antwoorden. § 3. Zowel in het dossier dat het instellingsbestuur indient om de accreditatie te verkrijgen als in het accreditatierapport wordt er melding gemaakt van de opleidingsvarianten, vermeld in artikel 59bis, § 1, die worden aangeboden in het academiejaar waarin het dossier wordt ingediend. § 4. Als de accreditatieorganisatie op grond van het ingediende dossier niet tot een positief accreditatierapport en -besluit kan komen, wordt de termijn van de lopende accreditatie met ten hoogste één jaar verlengd. De accreditatieorganisatie bezorgt voor het verstrijken van de beslissingstermijn, vermeld in artikel 60, § 1, eerste lid, een ontwerp van die beslissing met de bijbehorende omstandige motivering aan het instellingsbestuur. Het instellingsbestuur wordt in staat gesteld om bezwaren en opmerkingen te formuleren binnen een vervaltermijn van vijftien kalenderdagen die ingaat de dag na de ontvangst van het ontwerp. Binnen de door de accreditatieorganisatie bepaalde termijn waarmee de lopende accreditatie wordt verlengd, moet het instellingsbestuur een externe beoordeling laten uitvoeren. De accreditatieorganisatie neemt dan een besluit over de ingediende aanvraag met toepassing van de voorschriften die gelden voor « accreditaties op basis van een visitatierapport » op voorwaarde dat het instellingsbestuur de aanvraag indient drie maanden voor het verstrijken van de verlengde accreditatietermijn en dat de accreditatieorganisatie een besluit neemt binnen een termijn van twee maanden. De duur van de verlenging komt in mindering van de geldigheidsduur van de accreditatie, vermeld in artikel 60, § 2. ».
Art. 22.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt in subsectie 2, ingevoegd bij artikel 20, een artikel 59quater ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 59quater.§ 1. De accreditatie wordt verleend als de accreditatieorganisatie op basis van het opleidingsdossier in redelijkheid besluit dat de kwaliteit van de opleiding voldoet aan de generieke kwaliteitswaarborgen, bepaald in het accreditatiekader. § 2. De accreditatieorganisatie legt de bevindingen van de toetsing, vermeld in paragraaf 1, vast in een accreditatierapport, dat als motivering geldt van het accreditatiebesluit.
De accreditatieorganisatie bezorgt vóór het verstrijken van de beslissingstermijn, vermeld in artikel 60, § 1, eerste lid, een ontwerp van accreditatierapport en van accreditatiebesluit aan het instellingsbestuur. Het instellingsbestuur wordt in staat gesteld om bezwaren en opmerkingen te formuleren binnen een vervaltermijn van vijftien kalenderdagen, die ingaat de dag na de ontvangst van het ontwerp. De accreditatieorganisatie bepaalt in het reglement, vermeld in artikel 9quinquies, de procedurele regels die gelden voor de behandeling van bezwaren en opmerkingen. De procedurele regels kunnen nooit leiden tot een overschrijding van de beslissingstermijn, vermeld in artikel 60, § 1, eerste lid. ».
Art. 23.In artikel 60 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 19 maart 2004 en gewijzigd bij de decreten van 16 juni 2006, 8 mei 2009 en 9 juli 2010, worden paragraaf 1 en 2 vervangen door wat volgt : « § 1. De accreditatieorganisatie neemt een besluit binnen een termijn van drie maanden vanaf de ontvangst van de aanvraag tot accreditatie.
De termijn wordt berekend van maand tot maand en van dag tot dag. De dag van de ontvangst van de aanvraag tot accreditatie is in de termijn begrepen.
Als de accreditatieorganisatie binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, geen besluit heeft genomen, wordt de geldigheidsduur van de lopende accreditatie of de erkenning als een nieuwe opleiding verlengd tot het einde van het academiejaar waarin het accreditatiebesluit uiteindelijk wordt genomen. § 2. De accreditatieorganisatie neemt een positief accreditatiebesluit, wanneer zij op basis van het visitatierapport besluit dat de opleiding voldoet aan alle generieke kwaliteitswaarborgen van het accreditatiekader. Een positief accreditatiebesluit geldt voor een termijn van acht jaar. Vanaf de derde ronde opleidingsaccreditaties geldt een positief accreditatiebesluit voor een termijn van zes jaar. Die termijnen vangen aan vanaf het academiejaar dat volgt op het academiejaar waarin het besluit genomen wordt of, in geval van verlenging, met ingang van de dag waarop het vorige accreditatiebesluit vervalt. § 3. De accreditatieorganisatie neemt een positief accreditatiebesluit dat geldt voor een periode van ten hoogste drie jaar, wanneer zij op grond van het visitatierapport besluit dat de opleiding of een opleidingsvariant slechts voldoet aan één of twee generieke kwaliteitswaarborgen. Binnen die termijn moet het instellingsbestuur, onverminderd het bepaalde in het derde lid van deze paragraaf, een nieuwe externe beoordeling laten uitvoeren over de generieke kwaliteitswaarborgen waarvoor de opleiding of de opleidingsvariant niet als voldoende werd beoordeeld. Op basis van deze nieuwe beoordeling neemt de accreditatieorganisatie een nieuw accreditatiebesluit.
Als de accreditatieorganisatie op basis van het visitatierapport na een beperkte nieuwe visitatie tot het besluit komt dat de opleiding niet voldoet aan alle generieke kwaliteitswaarborgen vervalt de accreditatie en wordt het besluit wat de gevolgen betreft, gelijkgesteld met een negatief accreditatiebesluit.
Als de geldigheidsduur van een accreditatie wordt beperkt omdat de kwaliteit van een opleidingsvariant niet voldoet aan alle generieke kwaliteitswaarborgen bepaald in het accreditatiekader, heeft het instellingsbestuur de keuze tussen a) een nieuwe beperkte visitatie van de opleidingsvariant en accreditatie voor een bepaalde periode of b) de opleidingsvariant stopzetten en vanaf het eerst volgende academiejaar geen nieuwe studenten meer inschrijven.Als het instellingsbestuur beslist de opleidingsvariant stop te zetten na de eerste evaluatie, kan het instellingsbestuur die opleidingsvariant binnen zes jaar niet heropstarten. Door het stopzetten van de opleidingsvariant wordt de geldigheidsduur van de accreditatie voor de opleiding niet meer beperkt en zijn de termijnen vermeld in § 2 van toepassing.
Als de accreditatieorganisatie op basis van het visitatierapport na een beperkte nieuwe visitatie tot het besluit komt dat de opleidingsvariant niet voldoet aan alle generieke kwaliteitswaarborgen, moet de instelling de opleidingsvariant stopzetten en mag het instellingsbestuur vanaf het volgende academiejaar geen nieuwe studenten meer inschrijven. Het instellingsbestuur kan de opleidingsvariant binnen zes jaar niet heropstarten. Door het stopzetten van de opleidingsvariant wordt de geldigheidsduur van de accreditatie voor de opleiding niet meer beperkt en zijn de termijnen vermeld in § 2 van toepassing.
Als de accreditatieorganisatie op basis van het visitatierapport na een beperkte nieuwe visitatie tot het besluit komt dat de opleiding of opleidingsvariant voldoet aan alle generieke kwaliteitswaarborgen van het accreditatiekader, dan neemt de accreditatieorganisatie een positief accreditatiebesluit dat geldt voor een termijn vermeld in § 2 verminderd met de termijn van het beperkte accreditatiebesluit. § 4. De accreditatieorganisatie neemt een negatief accreditatiebesluit, wanneer zij op grond van het visitatierapport tot het besluit is gekomen dat de opleiding of een opleidingsvariant aan geen enkele generieke kwaliteitswaarborg voldoet. Het instellingsbestuur moet de opleiding of een opleidingsvariant die aan geen enkele generieke kwaliteitswaarborg voldoet, stopzetten en mag vanaf het volgende academiejaar geen nieuwe studenten meer inschrijven. Het instellingsbestuur kan de opleiding of een opleidingsvariant binnen zes jaar niet heropstarten. ».
Art. 24.In titel I, hoofdstuk III, afdeling 2, onderafdeling 2, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004, 16 juni 2006, 30 april 2009, 8 mei 2009 en 9 juli 2010, wordt sectie 5, die bestaat uit artikel 60bis en 60ter, opgeheven.
Art. 25.In titel I, hoofdstuk III, afdeling 2, onderafdeling 2, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004, 16 juni 2006, 30 april 2009, 8 mei 2009 en 9 juli 2010, wordt sectie 6, die bestaat uit artikelen 60quater en 60quinquies, opgeheven.
Art. 26.In titel I, hoofdstuk III, afdeling 2, onderafdeling 2 wordt een nieuwe sectie 5 ingevoegd, die luidt als volgt : « Sectie 5. Traject bij niet-instemming met een negatief accreditatiebesluit ».
Art. 27.In titel I, hoofdstuk III, afdeling 2, onderafdeling 2, sectie 5, ingevoegd bij het artikel 26, wordt een nieuw artikel 60bis ingevoegd dat luidt als volgt : «
Art. 60bis.Indien het accreditatiebesluit over een opleiding negatief is, kan het instellingsbestuur bij de Vlaamse Regering een beroep instellen tegen dat negatief accreditatiebesluit. Het beroep wordt ingesteld binnen een termijn van 30 kalenderdagen die ingaat de dag na deze van de betekening van het negatief accreditatiebesluit aan de instelling.
De Vlaamse Regering toetst het betwiste besluit aan de bepalingen van dit decreet en van het in artikel 9quinquies bedoelde reglement. De Vlaamse Regering neemt een besluit binnen een ordetermijn van 60 kalenderdagen die ingaat de dag na deze van de ontvangst van het beroep. Zij vernietigt het negatief accreditatiebesluit wanneer dat kennelijk niet in overeenstemming is met die bepalingen.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen inzake het verloop van de beroepsprocedure. ».
Art. 28.In artikel 62 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 19 maart 2004 en gewijzigd bij de decreten van 16 juni 2006, 30 april 2009, 8 mei 2009 en 1 juli 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2 worden het derde, vierde en vijfde lid opgeheven;2° in paragraaf 3 worden het vierde, vijfde en zesde lid opgeheven.
Art. 29.Artikel 63terdecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 9 juli 2010, wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 63terdecies.Als de aanvangsdatum van de accreditatietermijn van de opleidingen die een instelling wil samenvoegen tot één opleiding, als vermeld in artikel 63undecies, verschillend is, geldt als aanvangsdatum van de accreditatietermijn van de samengevoegde opleiding de vroegste aanvangsdatum van de samengevoegde opleidingen.
Als de accreditatietermijn van de opleidingen die omgevormd worden tot een gezamenlijke opleiding, als vermeld in artikel 63novies, 1°, verschillend is, geldt als aanvangsdatum van de accreditatietermijn van de samengevoegde opleiding de vroegste aanvangsdatum van de oorspronkelijke opleidingen. ».
Art. 30.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt een artikel 63quaterdecies ingevoegd dat luidt als volgt : «
Art. 63quaterdecies.De Vlaamse Regering voert ten minste om de vijf jaar vergelijkende analyses uit van de visitatierapporten en van de accreditatierapporten alsook systeembrede analyses op basis van die rapporten.
Vanuit haar eigen databanken stelt de Vlaamse Regering de nodige gegevens ter beschikking van de instellingsbesturen met betrekking tot instroom, doorstroom en uitstroom van de studenten in het kader van de voorbereiding van hun zelfevaluatierapport. ».
Art. 31.In titel I, hoofdstuk IV van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004, 16 juni 2006, 30 april 2009, 8 mei 2009 en 9 juli 2010, wordt een afdeling 1 ingevoegd, die luidt als volgt : « Afdeling 1. Interne en externe kwaliteitszorg ».
Art. 32.In artikel 93 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004, 16 juni 2006, 30 april 2009, 8 mei 2009 en 9 juli 2010, worden paragraaf 1, 1bis, 2, 3 en 3bis vervangen door wat volgt : « § 1. De instellingen, vermeld in artikel 7, zorgen voor de interne en externe kwaliteitszorg van de onderwijsactiviteiten. Ze zien permanent en op eigen initiatief toe op de kwaliteit van hun onderwijsactiviteiten. Ze betrekken studenten, alumni, externe deskundigen uit het beroepsveld en internationale deskundigen bij de processen van interne en externe kwaliteitsbewaking. Ze voorzien samen in een regelmatige externe beoordeling van de kwaliteit van hun onderwijsactiviteiten, naargelang van het geval per opleiding of per cluster van opleidingen met het oog op het verlenen van de accreditaties in de tweede ronde opleidingsaccreditaties. Een externe beoordeling overeenkomstig dit artikel is niet meer vereist voor de instellingen die over een positief besluit instellingsreview beschikken vanaf de derde ronde opleidingsaccreditaties. § 1bis. Paragraaf 2, 3, 3bis en 4 zijn niet van toepassing op de opleidingen waarvoor een beroep wordt gedaan op de accreditatieprocedure, vermeld in artikel 60sexies. § 2. De externe beoordeling wordt uitgevoerd door een visitatiecommissie die het geheel van haar werkzaamheden afrondt binnen een bestek van twaalf maanden. Van de visitatiecommissie maakt ten minste één student deel uit. § 3. De externe beoordelingen worden georganiseerd door een evaluatieorgaan dat daartoe een visitatieprotocol vastlegt na overleg met de accreditatieorganisatie. Het protocol wordt openbaar gemaakt.
Het visitatieprotocol voorziet ten minste in : 1° de mogelijkheid voor het instellingsbestuur om technische opmerkingen en inhoudelijke bezwaren te formuleren voor de commissie de externe beoordeling definitief vaststelt;2° de plicht voor de visitatiecommissie om ten aanzien van het instellingsbestuur schriftelijk te antwoorden op de geformuleerde inhoudelijke bezwaren;3° de wijze waarop de onafhankelijkheid van de beoordeling wordt gewaarborgd;4° de wijze waarop het evaluatieorgaan de visitatiecommissies samenstelt zodat de visitatiecommissies met kennis van zaken een oordeel kunnen vormen over wat er internationaal wenselijk en gangbaar is inzake het eindniveau van opleidingen met een verwante kwalificatie;5° de wijze waarop de visitatiecommissie tot haar oordeel is gekomen en de wijze waarop de vergelijkbaarheid van de oordelen, verleend aan de criteria, bedoeld in het accreditatiekader, over de verschillende opleidingen wordt gewaarborgd;6° de wijze waarop de leden van de visitatiecommissies gevormd worden met het oog op een eenduidige toepassing van het visitatieprotocol en het accreditatiekader;7° de minimumvereisten waaraan een visitatierapport moet voldoen opdat het kan toelaten om de voldoende aanwezigheid van de generieke kwaliteitswaarborgen na te gaan. Met behoud van de toepassing van paragraaf 3bis en artikel 60bis organiseert het Bestuurscomité Kwaliteitszorg van de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad de externe beoordeling van de opleidingen van de instellingen, vermeld in artikel 7. Het Bestuurscomité Kwaliteitszorg is het verzelfstandigd orgaan binnen de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad dat als evaluatieorgaan optreedt zoals bedoeld in artikel 9quinquiesdecies, § 2. § 3bis. Instellingen kunnen voor de organisatie van de externe beoordeling een beroep doen op een ander evaluatieorgaan dat European Quality Assurance Register for Higher Education (EQAR) geregistreerd is of dat door de NVAO erkend is om een van de volgende redenen : 1° de internationale vergelijkbaarheid van de te accrediteren opleiding met vergelijkbare opleidingen aan buitenlandse instellingen;2° een goede aansluiting tussen de expertise van het ander evaluatieorgaan en de inhoudelijke specificiteit van de te accrediteren opleiding.».
Art. 33.Aan titel I, hoofdstuk IV, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2003, 16 juni 2006, 15 december 2006 en 8 mei 2009, wordt een afdeling 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « Afdeling 2. Instellingsreview ».
Art. 34.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt aan afdeling 2, toegevoegd bij artikel 33, een onderafdeling 1 toegevoegd, die luidt als volgt : « Onderafdeling 1. Kader en criteria ».
Art. 35.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt aan onderafdeling 1, ingevoegd bij artikel 34, een artikel 93ter toegevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 93ter.§ 1. De instellingen, vermeld in artikel 7 van het decreet, zijn vanaf het academiejaar 2015-2016 onderworpen aan een instellingsreview. Bij een instellingsreview beoordeelt een externe commissie de beleidsprocessen die een instelling opzet om te garanderen dat ze haar taken op het terrein van het hoger onderwijs op een kwaliteitsvolle wijze uitvoert. De reviewcommissie betrekt daarbij ook de beleidsprocessen die de instelling opzet om het onderwijs dat ze in haar opleidingen aanbiedt te ondersteunen vanuit haar opdrachten op het terrein van onderzoek en maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening. § 2. De reviewcommissie betrekt de volgende onderwerpen in haar beoordeling : 1° de visie van de instelling op hoger onderwijs en de kwaliteit van het hoger onderwijs en het gevoerde beleid, beleidsdoelstellingen en beleidsuitgangspunten op het terrein van het onderwijs alsmede het gevoerde beleid op het terrein van onderzoek en maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening in relatie met de onderwijskwaliteit;2° de beleidsacties, processen, procedures, praktijken en instrumenten, die de instelling inzet om haar beleid op een effectieve wijze te realiseren en de kwaliteit van het aangeboden onderwijs te optimaliseren;3° de feedback- en opvolgsystemen en in het bijzonder de interne systemen van kwaliteitsbewaking die de instelling opzet om de effectiviteit van haar beleidsacties in functie van de onderwijskwaliteit te garanderen;4° de acties die een instelling onderneemt om de realisatie van haar beleidsdoelstellingen te verbeteren. § 3. De accreditatieorganisatie legt in het beoordelingskader instellingsreview de volgende zaken vast : 1° de criteria waaraan de hiervoor vermelde onderwerpen getoetst zullen worden;2° de voorwaarden voor het verlenen van de oordelen 'voldoet' of 'voldoet niet' aan de hiervoor vermelde criteria;3° welke verifieerbare feiten als grondslag kunnen dienen om de oordelen uit te spreken en hoe de bewijskracht van een feit aangetoond kan worden. Het beoordelingskader instellingsreview moet, voor het toegepast kan worden, door de Vlaamse Regering goedgekeurd worden met vooraf het advies van de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad als koepelorganisatie en de studentenkoepelverenigingen in de zin van het decreet van 30 maart 1999 houdende de subsidiëring van studentenen leerlingenkoepelverenigingen. § 4. In afwijking van § 1 zijn de instellingen bedoeld in het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening en de erkende faculteiten der protestantse godgeleerdheid bedoeld in de artikelen 54 en 55 niet onderworpen aan een instellingsreview. ».
Art. 36.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt aan afdeling 2, toegevoegd bij artikel 33, een onderafdeling 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « Onderafdeling 2. Aanvraag ».
Art. 37.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt aan onderafdeling 2, toegevoegd bij artikel 36, een artikel 93quater toegevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 93quater.§ 1. De instellingen, vermeld in artikel 7 van het decreet, vragen een instellingsreview of een verlenging ervan aan bij de accreditatieorganisatie. De eerste ronde instellingsreviews wordt georganiseerd in de academiejaren 2015-2016 en 2016-2017. De tweede ronde instellingsreviews vindt plaats in de academiejaren 2019-2020 en 2020-2021.
De accreditatieorganisatie stelt in overleg met de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad het tijdsrooster op van de instellingsreviews in de eerste en tweede ronde en legt voor elke instellingsreview de uiterlijke datum van de aanvraag vast. § 2. Met behoud van de toepassing van paragraaf 1 wordt een aanvraag voor een verlenging van een instellingsreview ingediend uiterlijk één jaar voor het verstrijken van de geldigheidsduur van het positieve besluit instellingsreview. § 3. Als een instellingsbestuur overeenkomstig de termijn, vermeld in paragraaf 2, een aanvraag van een instellingsreview heeft ingediend, wordt de periode van het geldende positieve besluit instellingsreview verlengd tot het moment dat onherroepelijk een beslissing is genomen over de aanvraag. ».
Art. 38.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt aan afdeling 2, toegevoegd bij artikel 33, een onderafdeling 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « Onderafdeling 3. De reviewcommissie ».
Art. 39.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt aan onderafdeling 3, ingevoegd bij artikel 38, een artikel 93quinquies toegevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 93quinquies.§ 1. De accreditatieorganisatie stelt de reviewcommissie samen die de instellingsreview uitvoert en coördineert de instellingsreview. De te beoordelen instelling heeft het recht beargumenteerd bezwaren aan te dragen tegen de samenstelling van de reviewcommissie binnen een vervaltermijn van vijftien kalenderdagen vanaf de dag na de ontvangst van de mededeling van de accreditatieorganisatie.
De reviewcommissie bestaat uit ten minste vijf leden, onder wie één student. De meerderheid van de leden is werkzaam in het buitenland. De reviewcommissie beschikt over bestuurlijke deskundigheid, onderwijsdeskundigheid en evaluatiedeskundigheid en is op de hoogte van de ontwikkelingen in de hogeronderwijssector in binnen- en buitenland. Ten minste één lid moet voldoende kennis hebben van het Vlaamse hoger onderwijs.
De leden van de commissie zijn onafhankelijk, beschikken over de nodige deskundigheid en hebben ten minste vijf jaar geen banden gehad met de te beoordelen instelling, behalve voor de student. De accreditatieorganisatie controleert die voorwaarden.
De reviewcommissie gaat op een meer specifieke c.q. diepgaande wijze de correctheid na van haar bevindingen ten aanzien van het instellingsbeleid aan de hand van de praktijk op lagere organisatieniveaus c.q. op inhoudelijke speerpunten. § 2. De accreditatieorganisatie legt na overleg met de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad en de studentenkoepelverenigingen in de zin van het decreet van 30 maart 1999 houdende de subsidiëring van studenten- en leerlingenkoepelverenigingen, in een draaiboek de volgende zaken vast : 1° de wijze waarop de instellingsreviews worden uitgevoerd;2° de stappen in het beoordelingsproces;3° de gegevens die het instellingsbestuur meestuurt bij een aanvraag voor een instellingsreview en de documenten die ter inzage moeten liggen tijdens de bezoeken aan de instelling.».
Art. 40.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt aan afdeling 2, toegevoegd bij artikel 33, een onderafdeling 4 toegevoegd, die luidt als volgt : « Onderafdeling 4. Rapport en besluit ».
Art. 41.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt aan onderafdeling 4, ingevoegd bij artikel 40, een artikel 93sexies toegevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 93sexies.§ 1. De accreditatieorganisatie die de aanvraag voor een instellingsreview ontvangt, rondt het proces van de instellingsreview binnen twaalf maanden na de ontvangst van de aanvraag af met een besluit waarin de accreditatieorganisatie een oordeel geeft over elk van de vier onderwerpen, vermeld in artikel 93ter, § 2.
De accreditatieorganisatie kan na de indiening van het dossier en vóór het ontwerp van evaluatierapport en besluit wordt verzonden, het instellingsbestuur om aanvullende informatie, toelichtingen en verduidelijkingen vragen. Als de accreditatieorganisatie daarvan gebruikmaakt, wordt daarvan melding gemaakt in het evaluatierapport.
De accreditatieorganisatie legt in het reglement, vermeld in artikel 9quinquies, de bestuursbeginselen vast inzake de verzoeken om aanvullende informatie, toelichtingen en verduidelijkingen en inzake de behandeling van de antwoorden. § 2. De accreditatieorganisatie legt de bevindingen van de review, vermeld in paragraaf 1, vast in een evaluatierapport, dat als motivering geldt van het besluit.
De accreditatieorganisatie bezorgt één maand vóór het verstrijken van de beslissingstermijn, vermeld in paragraaf 1, een ontwerp van evaluatierapport en van besluit dat de instellingsreview afrondt, aan het instellingsbestuur. Het instellingsbestuur wordt in staat gesteld om bezwaren en opmerkingen te formuleren binnen een vervaltermijn van vijftien kalenderdagen, die ingaat de dag na de ontvangst van het ontwerp. § 3. De accreditatieorganisatie bepaalt in het reglement, vermeld in artikel 9quinquies, de procedures overeenkomstig dewelke de bezwaren en opmerkingen worden behandeld. Die procedures kunnen nooit leiden tot een overschrijding van de beslissingstermijn, vermeld in paragraaf 1. § 4. Het besluit dat een instellingsreview afrondt, treedt in werking met ingang van de dag waarop het vorige besluit met betrekking tot de instellingsreview vervalt, of als aan een instelling voor de eerste keer een instellingsreview wordt verleend, met ingang van de dag van de bekendmaking van het besluit. § 5. De rapporten van de instellingsreviews zijn openbaar. ».
Art. 42.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt aan afdeling 2, toegevoegd bij artikel 33, een onderafdeling 5 toegevoegd, die luidt als volgt : « Onderafdeling 5. Rechtsgevolgen ».
Art. 43.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt aan onderafdeling 5, ingevoegd bij artikel 42, een artikel 93septies toegevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 93septies.§ 1. Aan de eerste ronde instellingsreviews zijn geen rechtsgevolgen verbonden voor de instelling of de opleidingen. § 2. Vanaf de tweede ronde instellingsreviews hebben de instellingsreviews de volgende rechtsgevolgen : 1° als de instelling naar het oordeel van de accreditatieorganisatie 'voldoet' aan alle onderwerpen, vervalt voor die instelling de verplichting om de accreditatie van een opleiding aan te vragen op basis van een gepubliceerde externe beoordeling en heeft het besluit dat de instellingsreview afrondt een geldigheidsduur van zes jaar;2° als de instelling naar het oordeel van de accreditatieorganisatie niet voldoet aan alle onderwerpen, beperkt de accreditatieorganisatie de geldigheidsduur van het besluit dat de instellingsreview afrondt, tot ten hoogste drie jaar.Uiterlijk zes maanden voor het einde van die periode onderwerpt de accreditatieorganisatie de instelling aan een nieuwe beperkte review. Die beperkte geldigheidsduur komt in mindering van de algemene geldigheidsduur van zes jaar.
In die periode kan de instelling geen aanvraag meer indienen voor een nieuwe opleiding.
Als de instelling na die nieuwe beperkte review naar het oordeel van de accreditatieorganisatie niet voldoet aan alle onderwerpen wordt de instelling niet langer gefinancierd en verliest de instelling het recht om graden te verlenen. De instelling moet ervoor zorgen dat, door samenwerking met een andere instelling, de studenten hun opleiding kunnen verder zetten. De Vlaamse Regering zal hiervoor de nodige maatregelen treffen; 3° indien de instelling naar het oordeel van de accreditatieorganisatie aan geen enkele onderwerp voldoet, wordt de instelling niet langer gefinancierd en verliest de instelling het recht om graden te verlenen met ingang van het volgende academiejaar. De instelling moet ervoor zorgen dat, door samenwerking met een andere instelling, de studenten hun opleiding kunnen verder zetten. De Vlaamse Regering zal hiervoor de nodige maatregelen treffen. ».
Art. 44.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt aan afdeling 2, toegevoegd bij artikel 33, een onderafdeling 6 toegevoegd, die luidt als volgt : « Onderafdeling 6. Kosten, tarieven en evaluatie ».
Art. 45.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt aan onderafdeling 6, ingevoegd bij artikel 44, een artikel 93octies toegevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 93octies.De instelling draagt de kosten van de instellingsreview. De Vlaamse Regering bepaalt de tarieven voor de uitvoering van een instellingsreview en kan daarbij rekening houden met de grootte van de instelling. Deze tariefbepaling zal rekening houden met volgende beginselen : 1° het tarief voor de instellingsreview bedraagt ten minste 10.000 euro en ten hoogste 60.000 euro; 2° de in § 1 bedoelde bedragen kunnen jaarlijks worden geïndexeerd.De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop deze indexering wordt toegepast.
De Vlaamse Regering zorgt voor de uitvoering van een evaluatie van de eerste instellingsreviews tegen eind juni 2018. Tegelijk met deze evaluatie zet de Vlaamse Regering proefprojecten op waarin de haalbaarheid van opleidingsaccreditaties op basis van een opleidingsdossier overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 13, 14, 20, 21 en 22 wordt nagegaan. De Vlaamse Regering zorgt daarnaast ook voor de uitvoering vóór 1 januari 2024 van een algemene evaluatie van de werking en de impact van het stelsel van accreditatie en instellingsreviews. Bij de evaluatie wordt ook nagegaan of de administratieve lastenvermindering zich manifesteert. ».
Art. 46.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt aan afdeling 2, toegevoegd bij artikel 33, een onderafdeling 7 toegevoegd, die luidt als volgt : « Onderafdeling 7. Traject bij niet-instemming negatief besluit instellingsreview ».
Art. 47.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt aan onderafdeling 7, ingevoegd bij artikel 46, een artikel 93nonies toegevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 93nonies.Indien het besluit dat een instellingsreview afrondt, negatief is, kan het instellingsbestuur bij de Vlaamse Regering een beroep instellen tegen dat negatief besluit instellingsreview. Het beroep wordt ingesteld binnen een termijn van 30 kalenderdagen die ingaat de dag na deze van de betekening van het negatief besluit instellingsreview aan de instelling.
De Vlaamse Regering toetst het betwiste besluit aan de bepalingen van dit decreet en van het in artikel 9quinquies bedoelde reglement. De Vlaamse Regering neemt een besluit binnen een ordetermijn van 60 kalenderdagen die ingaat de dag na deze van de ontvangst van het beroep. Zij vernietigt het negatief besluit instellingsreview wanneer dat kennelijk niet in overeenstemming is met die bepalingen.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen inzake het verloop van de beroepsprocedure. ». HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen
Art. 48.De bepalingen die betrekking hebben op het traject bij instemming met een negatief accreditatiebesluit en op het traject bij niet-instemming met een negatief accreditatiebesluit, zoals die golden de dag voor de inwerkingtreding van dit decreet, blijven van toepassing op de accreditatiebesluiten die genomen worden voor het einde van het academiejaar 2012-2013.
De bepalingen die betrekking hebben op het traject voor opleidingen die genieten van een tijdelijke erkenning, zoals die golden de dag voor de inwerkingtreding van dit decreet, blijven van toepassing op de accreditatiebesluiten die genomen worden voor het einde van het academiejaar 2012-2013.
Art. 49.In alle bepalingen van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen worden naargelang van het geval : - het woord « Accreditatieorgaan » vervangen door het woord « accreditatieorganisatie »; - de woorden « het Accreditatieorgaan » vervangen door de woorden « de accreditatieorganisatie »; - de woorden « het Accreditatieorgaan dat » vervangen door de woorden « de accreditatieorganisatie die »; - het persoonlijk voornaamwoord « het » dat verwijst naar het accreditatieorgaan vervangen door het persoonlijk voornaamwoord « ze » dat verwijst naar de accreditatieorganisatie.
Art. 50.Dit decreet treedt in werking op 1 juli 2012 met uitzondering van de artikelen 13, 14, 20, 21, 22 en 43 waarbij artikel 93septies, § 2, wordt ingevoegd. De Vlaamse Regering bepaalt de datum van inwerkingtreding van deze artikelen na de uitvoering van de evaluatie van de werking van de instellingsreviews en van de proefprojecten bedoeld in artikel 45.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 6 juli 2012.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, P. SMET _______ Nota Zitting 2011-2012.
Stukken. - Ontwerp van decreet : 1606, nr. 1. - Amendementen : 1606, nr. 2. - Verslag : 1606, nr. 3. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 1606, nr. 4.
Handelingen. - Bespreking en aanneming : Middagvergadering van 27 juni 2012.